ChapterPDF Available

Diepgaande gezelligheid. De alledaagse politiek van burgerschap in Slotermeer, Amsterdam

Authors:
1
Wilde, M. de (2013) Diepgaande gezelligheid. De alledaagse politiek van burgerschap
in Slotermeer. In Tonkens, E. and M. de Wilde (red.) Als meedoen pijn doet. Affectief
burgerschap in de wijk. Amsterdam: Van Gennep, pp. 47 68.
Diepgaande gezelligheid
De alledaagse politiek van burgerschap in Slotermeer
Een koele nazomeravond in 2010. Op een grasveld bij een klein buurthuis in
Geuzenveld-Slotermeer kondigt een grote partytent met een barbecue en tafels met
hapjes de bewonersbijeenkomst van vanavond aan. In de verte klinkt de bel van
tramlijn 13, die een van zijn dagelijkse gangen over de Burgemeester Roëllstraat
richting het centrum maakt. De lange straat is vernoemd naar de man die van 1910 tot
1915 burgemeester van Amsterdam was en verbindt Slotermeer met Geuzenveld. Het
buurthuis staat precies op de grens van beide wijken. Als ik een plekje zoek voor mijn
fiets, word ik begroet door ‘buurtburgemeesters’ Gerrit, Bart en Jan. Tijdens
vergaderingen en bijeenkomsten voeren zij vaak het hoogste woord, niet zelden ten
koste van minder mondige en ervaren bewoners zoals (post)migranten en vrouwen.
Maar deze avond zijn ze niet van plan die rol te spelen; ze hebben een gevoel van
onbehagen overgehouden aan eerdere bijeenkomsten. Demonstratief staan ze tegen
het muurtje van het buurthuis aangeleund, vlakbij de ingang. Daar zullen ze blijven
staan, ook als de bewonersbijeenkomst allang begonnen is en het is gaan regenen.
Een van de mensen die wel naar binnen gaan is Walter. De bevlogen
stadsdeelambtenaar die samen met enkele collega’s verantwoordelijk is voor de
bijeenkomst, is opgewekt over vanavond maar vindt het ook spannend. Hij vertelt dat
de avond is bedoeld als oprichtingsbijeenkomst van het Netwerk Actieve Bewoners
(NAB). Dat is een beetje zijn ‘kindje’: hij heeft het plan voor het netwerk ontwikkeld,
het tegenover zijn collega’s verdedigd en de wethouder overgehaald het te
financieren. Ondertussen is hij is al drie maanden bezig om bewoners via
bewonersbijeenkomsten mee te krijgen in zijn ‘dromen’ voor de buurt.
Binnen klinkt muziek, gelach en geroezemoes. Geen grijze vergadertafels,
paperassen, interruptiemicrofoons of wethouders achter een tafel zoals die op het
stadsdeelkantoor vaak te zien zijn maar gekleurde tafelkleedjes, vazen met gele
2
bloemen, ballonnen en waxinelichtjes. Walter en zijn collega-ambtenaren mengen
zich onder de bewoners. Er hangt een gezellige, bijna intieme sfeer in de tent. Walter
houdt een energieke toespraak waarin hij vertelt ‘vaak ontroerd te zijn door het
enthousiasme dat leeft’ onder bewoners en dat het zaak is dit enthousiasme vast te
houden in het NAB. De avond is bedoeld om te netwerken, elkaar te leren kennen,
kleine werkgroepjes op te richten en ‘aan de slag te gaan’. Om ruimte te bieden aan
‘spontane en fantasievolle ontmoetingen’ die volgens Walter de buurt mooier maken.
Bij de feestelijke afsluiting aan het eind van de avond krijgen de vrijwilligers
die de afgelopen drie maanden begonnen zijn het NAB vorm te geven een
gezamenlijk cadeau van Walter: een felroze ‘Arabisch geïnspireerde thermosfles
annex theepot’ die de HEMA in 2009 in het kader van het Suikerfeest heeft
geïntroduceerd. De boodschap van het NAB ‘verschillende culturen maken samen
iets moois’ drukt zich uit in de Arabische theepot van de ‘oer-Hollandse’ HEMA.i
Bijna iedereen klapt en er klinkt muziek.
Na de feestelijke afsluiting is het tijd voor de ‘nazit’ die op de uitnodiging is
aangekondigd. Vrouwen schuiven de stoelen weg en beginnen te dansen op
wereldmuziek. Noortje en Rinda, twee oudere dames die al jaren vrijwilliger zijn in
de buurt en Walter tijdens de bijeenkomst nog kritisch hebben ondervraagd, bekijken
het tafereel met misprijzen. Maar Ferda, een jonge moeder die sinds een paar
maanden actief is in de buurt, vindt het een ‘erg gezellige avond’. Samen met haar
vriendin Yildiz begint ze langzaam ritmisch te bewegen op de muziek. Er klinkt
gelach, gezang en gejoel. Het volume van de muziek wordt langzaam opgevoerd.
Noortje en Rinda hebben het wel gezien en vertrekken. Buiten regent het nog
steeds, tramlijn 13 maakt opnieuw een gang over de Burgemeester Roëllstraat en de
buurtburgemeesters zijn vertrokken. Wegfietsend denk ik aan wat Walter eerder op de
avond tegen me heeft gezegd:
‘Ja, het is toch even gezellig bij elkaar, maar je probeert aan die gezelligheid
toch een diepgang te verlenen, een soort diepgang.’
‘Gezelligheid.’ Het is een woord dat ik zowel Walter en zijn collega’s als
verschillende bewoners vaak heb horen gebruiken tijdens bijeenkomsten. Wat is
‘diepgaande gezelligheid’? In dit hoofdstuk zal ik laten zien dat er in Geuzenveld-
Slotermeer een neo-communitaristisch burgerschapsideaal in de praktijk wordt
3
gebracht door een sfeer van ‘diepgaande gezelligheid’ te creëren tijdens
bewonersbijeenkomsten. Het najagen van dit burgerschapsideaal heeft naast
gewenste ook onbedoelde gevolgen. Waar de ene bewoner meegaat in de
gezelligheid, blijft de andere gedesillusioneerd achter. Waar de ene er selectief uit put
om vorm te geven aan haar eigen betrokkenheid, is het voor de ander een essentiële
bron van miskenning. Diepgaande gezelligheid schept nieuwe vormen van erkenning,
participatie en saamhorigheid, maar brengt ook nieuwe scheidslijnen voort tussen
bewoners onderling en tussen bewoners en instituties. Het leidt tot versplinterd
burgerschap in de wijk. Een etnografische inkijk in de praktijken, motieven en
emoties die bewoners en professionals tijdens deze bijeenkomsten tonen biedt inzicht
in dit proces.
Gezellig burgerschap
In de wijkenaanpak worden bewoners aangesproken als ‘burger’. Collectieve
bezigheden buitenshuis vallen onder de noemer ‘burgerschap’. Samen koffiedrinken
in het buurthuis is niet alleen een gezellige bezigheid, maar ook een daad van
burgerschap en integratie. Kinderen die samen koekjes bakken en spelletjes doen op
straat onder het toeziend oog van een vrijwilliger representeren sociale cohesie.
Knutselen, een moestuin onderhouden, praten over puberende kinderen:ii zulke
alledaagse praktijken worden gekwalificeerd als burgerschap omdat ze passen binnen
het burgerschapsideaal dat in het huidige wijkenbeleid wordt uitgedragen. Ik noem dit
een ‘neo-communitaristisch burgerschapsideaal’. Dit ideaal kent drie kernwaarden.
Ten eerste is het individu binnen dit ideaal lid van een gemeenschap en heeft
het de verantwoordelijkheid zich verbonden te voelen met de gemeenschap en hier
vanuit loyaliteitsgevoelens aan bij te dragen. Dit is conform het ‘gewone’
communitarisme, zoals bepleit door Amitai Etzioni (1998) en Robert Putnam (2000,
2004).
Op andere punten wijkt neo-communitaristisch burgerschap af van het
gewone communitarisme omdat het bij het eerste gaat om nieuwe, nog te vormen
gemeenschappen. Het wil gemeenschapszin genereren en verbondenheid en
vertrouwdheid met vreemden in de wijk. Daarvoor is het nodig om culturele, sociale
en etnische verschillen te overbruggen. Walter zei het tijdens een bijeenkomst zo:
‘Verschil is niet iets om bang voor te zijn, het is iets om te koesteren.’
4
Ten slotte wordt in het neo-communitaristisch burgerschapsideaal van
bewoners verwacht dat ze zich via alledaagse en informele praktijken inzetten voor de
buurt. Niet ‘meebeslissen’ of ‘meepraten’, maar ‘meedoen’ is het toverwoord (zie
Tonkens 2009; Van de Wijdeven & Hendriks 2010). De bewoners van Geuzenveld-
Slotermeer zijn volgens Walter ‘hoofdproducent’ van hun eigen leefomgeving: ‘Je
dient niet alleen het idee in, maar voert dat ook uit van A tot Z.’ Het idee moet wel
binnen het plan voor de wijk passen; het stadsdeel beoordeelt of het aan die
voorwaarde voldoet. De overheid stelt dus de kaders waarbinnen bewoners geacht
worden actief te zijn.
Verbondenheid en loyaliteit, koestering van verschil en meedoen in alledaagse
en informele praktijken. Het zijn mooie burgerschapswaarden, maar hoe worden ze in
de praktijk gebracht? Bewoners worden namelijk niet geboren als neo-
communitaristische burgers. Ze moeten worden begeleid in hun transformatie naar
burgerschap en burgerschapscompetenties aanleren om met elkaar en elkaars
verschillen te kunnen omgaan. Het neo-communitaristisch burgerschapsideaal is een
variant op het neo-republikeinse (Van Gunsteren 1991, 1998). Bij het laatste ligt de
nadruk echter op meepraten en dus op democratische competenties zoals rationeel
overleggen en luisteren. Hier ligt de nadruk op praktische, alledaagse competenties
die het mogelijk maken mee te doen.
Het neo-communitaristische ideaal gaat gepaard met peptalk: een emotioneel
geladen, opwekkend en aanmoedigend beleidsvocabulaire dat inspeelt op positieve
gevoelens en wederzijdse genegenheid (Rose 1999, 2000; Muehlebach, 2012). De
Canadese antropologe Andrea Muehlebach spreekt in dit verband van ‘ethisch
burgerschap’ waarbij de burger door de overheid gezien en aangesproken wordt als
bezield door ‘emotie in plaats van intellect, door het vermogen te voelen en naar dit
gevoel te handelen’ (Muehlebach 2012, p. 7, vertaling MdW). Bewoners ontwikkelen
niet zozeer democratische competenties maar krijgen bepaalde gevoelsregels
aangeleerd (Hochschild 2003): impliciete voorschriften over hoe ze zich zouden
moeten voelen in bepaalde situaties of ten aanzien van bepaalde kwesties en over de
wijze waarop ze die gevoelens mogen uiten.
In ‘diepgaande gezelligheid’ manifesteert zich zo’n gevoelsregel. Het doet een
aanspraak op verbondenheid en loyaliteit. In gezellig burgerschap komen de
kernwaarden van het neo-communitarisme tot uiting: het belang van saamhorigheid
en verbondenheid en de kracht van informele, spontane en alledaagse activiteiten.
5
Ambtenaren en professionals zoals Walter brengen die kernwaarden in de praktijk
door een emotionele aanspraak te doen op bewoners. In dat proces worden bewoners
tot burgers gemaakt. Dat is tijdens een bewonersbijeenkomst goed zichtbaar.
Professionals jagen bewoners aan, geven hen goedkeuring, stimuleren, inspireren,
verleiden en faciliteren hen en scheppen daarmee een sfeer waarin er ruimte ontstaat
voor neo-communitaristisch burgerschap. Voor andere varianten van burgerschap is
daarentegen nauwelijks plaats: diepgaande gezelligheid is een insluitende
gevoelsregel met onbedoelde uitsluitende gevolgen.
Keukenprinsessen: praten, lachen en vergeten
‘“Liefde gaat door de maag,” zeggen jullie toch?’ Marwa, een goedlachse, oudere
vrouw en ik staan samen bij het buffet tijdens een bewonersbijeenkomst. Zoals dat op
elke bijeenkomst het geval is, is er ook nu een een tafel ingericht met soep, hapjes,
brood en sapjes. Zo’n buffet wordt meestal bereid door een vrijwilligster uit de buurt
en die neemt dan haar ‘eigen keuken’ mee: de ene keer zijn het dus Marokkaanse,
ander keren Turkse of Surinaamse lekkernijen. Een collega van Walter, die de avond
voorzit, vraagt een applaus voor vrijwilligster Samira die deze avond het eten heeft
gemaakt. Marwa heeft daarnaast Marokkaanse hapjes meegenomen:
‘Ik zie graag mensen gezellig samen eten. Dat is belangrijk (…) in mijn
cultuur. Het maakt dan niet uit waar je vandaan komt, of je moslim of christen
bent of ik weet niet wat.’
Samen koken en samen eten is een belangrijk aspect van het gezellige burgerschap dat
Walter en zijn collega’s proberen aan te wakkeren. In Geuzenveld-Slotermeer zijn dan
ook allerlei kookclubs voor vrouwen en kinderen, etentjes voor eenzame ouderen,
buurtbarbecues en kerst- en iftarmaaltijden voor de hele buurt. Allemaal dankzij de
vrijwillige inzet van actieve bewoners en mede mogelijk gemaakt door financiële
en/of organisatorische hulp van het stadsdeel en professionals in de wijk. Gezellig
samen eten heeft ‘een bindende functie’, stelt Carin, een collega van Walter.
Bovendien, zo wordt tijdens de bijeenkomsten publiekelijk verkondigd, vormen de
multiculturele hapjes een afspiegeling van het ‘regenboogpalet’ en het ‘kleurrijke
mozaïek’ in de wijk. Met deze metaforen refereren Carin en Walter aan de
6
verschillende culturen in de wijk. Geuzenveld-Slotermeer is een etnisch gemêleerde
wijk. De meerderheid van de bewoners (59 procent wordt in rapporten gekwalificeerd
als ‘niet-westerse allochtoon’. Daarvan is de grootste concentratie van Turkse of
Marokkaanse afkomst. In tien jaar tijd, tussen 2000 en 2010, is het aandeel ‘niet-
westerse allochtonen’ met zestien procent gestegen.iii Geuzenveld-Slotermeer voldoet
aan het typische beeld van een achterstandswijk: verkleurd, verarmd en bewoners die
vervreemd met ‘de ruggen naar elkaar staan’ (RMO, 2005).
Door het multiculturele eten onderdeel te maken van het gezellige
burgerschap, accentueren en benadrukken Walter en Carin andere, meer positieve
aspecten van de dagelijkse werkelijkheid in de wijk. Ze zetten de zintuiglijke beleving
van eten in om positieve gevoelens van verbondenheid en respect op te roepen. Door
open te staan voor elkaars gastronomische tradities, leer je elkaars rijke cultuur beter
kennen, zo is het idee. Vrijwilligsters als Samira, Marwa en andere migrantenvrouwen
zijn sleutelfiguren in dit proces. Koken is namelijk zo’n typische alledaagse praktijk
die de verborgen kracht van deze migrantenvrouwen blootlegt. Ze zijn geen
buurtburgemeesters die met de macht van het woord wethouders en politici
publiekelijk ter verantwoording roepen, maar wel ‘keukenprinsessen’ die met hun
kooktalent bewoners gezellig bij elkaar kunnen brengen tijdens een gezamenlijke
maaltijd of een kookclub. Immers, als liefde door de maag gaat, dan zullen gevoelens
van verbondenheid, genegenheid en respect toch zeker ook door de maag gaan?
Creativiteit is op dezelfde manier een onderdeel van gezellig burgerschap.
Walter en zijn collega’s zetten creatieve ideeën en uitingen van bewoners in om te
illustreren hoe de eigen kracht van bewoners een verschil kan maken in de buurt.
Koken, naaien, knutselen en goed met kinderen omgaan zijn dagelijkse bezigheden
die publiekelijk gewaardeerd worden. Ze moedigen bewoners dan ook aan deze
alledaagse talenten in te zetten in het buurthuis of er een buurtactiviteit van te maken.
Tijdens de startbijeenkomst van het NAB prijst Walter Ozlem uitvoerig. De
bewoonster glundert daarbij van trots:
‘Ozlem is een tijdje geleden begonnen met een papiermarmer kunst-workshop
voor Turkse vrouwen. (…) Er stond een schotel met hapjes en als je goed keek
dan zag je dat die vlaggetjes allemaal anders waren, handgemaakt,
handbeschilderd. Tot op detailniveau zag je dus dat er een heel netwerk van
7
vrouwen achter zat die middagen lang die vlaggetjes hadden zitten maken.
Echt geweldig.’
Walter besteedt zelf ook altijd veel aandacht aan de decoratie van de zaal. Vaak is hij
samen met een aantal vrouwelijke vrijwilligers de hele middag bezig de zaal ‘om te
toveren’ tot een gezellige boel. Op de introductie-avond van het NAB zijn de muren
van de zaal behangen met collages van kleurenfoto’s met sfeerimpressies van
activiteiten in de buurt: samen eten bij de buurtbarbecue, dansen op een Hindoestaans
feest, knutselen tijdens een creatieve workshop en koken met de kookclub. Als Walter
refereert aan de foto’s dan is dat ook met ‘een gevoel van trots’ dat hij wil delen, om
bewoners daarmee ‘het gevoel (te) geven dat dit een prachtige wijk is en ze daar op
zoveel manieren aan kunnen bijdragen’.
Deze boodschap resoneert vooral goed met de waarden van
migrantenvrouwen. Drie jaar geleden, voor het begin van de 40-wijkenaanpak, waren
veel van deze vrouwen nog niet actief als vrijwilliger, maar nu zetten ze hun eerste
stappen in het publieke domein en blijken ze ontvankelijk te zijn voor ‘de gezellige
sfeer’ gedurende deze bijeenkomsten. Ze hebben het gevoel onderdeel uit te maken
van ‘iets warms’, zoals Esra het noemt, een bewoonster die koffie-ochtenden en
knutselactiviteiten organiseert in het buurthuis. De laagdrempelige aanpak van
Walter, de versieringen, de manieren van praten en doen brengen een sfeer met zich
mee die de vrouwen prettig vinden en waarin ze zich thuis voelen. Ozlem vertelt:
‘Als ik naar huis ga heb ik niet meer het gevoel dat ik alleen maar Ozlem ben,
ik ben niet alleen een moeder. (...) Ik ontmoet mijn buren hier en zie wat er
allemaal gebeurt hier en ik kan daar ook iets aan bijdragen. Het hoeft niet
allemaal zo serieus.... het kan ook op een leuke manier.’
Sylvana is trots omdat ze tijdens een andere bijeenkomst een gedicht mocht
voordragen en gevraagd is haar ‘gevoelens te delen over wat het betekent om hier te
wonen’.
De gezellige insteek van de bijeenkomsten brengt ook gelach teweeg en
grapjes tussendoor. De (post)migrantenvrouwen steken de draak met Paul de
opbouwwerker en raken hem speels en soms zelfs flirterig aan. Er heerst, kortom, een
speelse sfeer. De vrouwen praten ook in persoonlijke bewoordingen over de
8
ambtenaren en professionals. Zo noemt Cyrille stadsdeelambtenaar Rosanna ‘een
schat’, omdat ze enthousiasmerend en behulpzaam is.
De gezellige sfeer raakt een gevoelige snaar bij deze vrouwen. Die speelt in op
waarden, gebruiken en gewoontes die zij belangrijk vinden: genegenheid,
zorgzaamheid en empathie. Ze worden actief in de buurt, gaan zich gedragen zoals de
professionals het bedoelen en worden dus ‘goede’ gezellige burgers. Als Marwa
vertelt over haar koffie-ochtend, klinken daarin de woorden van Walter door. Haar
ochtend is bedoeld voor ‘vrouwen van alle culturen’ zodat ze een plek hebben om te
‘lachen, praten en vergeten en informatie [te] krijgen over alles wat vrouwen aangaat’.
Het gezellige burgerschap van Marwa en de haren lijkt vooral op andere
(post)migrantenvrouwen in de wijk gericht. Een blik op de buurtactiviteitenkalender
van Geuzenveld-Slotermeer laat zien dat er in ieder geval veel naaiclubs, kookclubs,
cursussen hoofddoek binden, knutselworkshops en voorlichtingsactiviteiten zijn, die
vooral door (post)migrantenvrouwen gegeven en bezocht worden.
Praktische idealisten: leuke dingen doen voor de buurt
‘Het is in ieders belang dat het hier een leuke plek wordt.’
Ik zit op de bank bij Karlijn thuis, een jonge onderwijzeres uit het basisonderwijs. Ze
woont nog maar een jaar in de wijk en is net bevallen van haar derde kind. Via Walter
ben ik haar op het spoor gekomen. Hij ziet in haar een mooi voorbeeld van wat
Tonkens ‘onbevlekt burgerschap’ noemt (Tonkens 2008): zonder inmenging van het
stadsdeel heeft ze informeel al vele contacten in de buurt gemaakt en is ze sociaal zeer
betrokken en bewogen geraakt. ‘Kinderen houden van haar,’ zo laat Walter me weten.
Karlijn vertelt dat ze ‘heel erg [haar] best gedaan [heeft] om alle buren (…) te
leren kennen’:
‘We willen graag betrokken zijn bij deze buurt en wat er allemaal speelt. Ik
doe het allemaal vanuit de visie dat je hier een leuke buurt van wil maken (…)
Het is wel spannend of je in zo’n multiculturele buurt, met elkaar iets kunt
gaan vormen. Dat is voor mij ook nieuw, maar tot nu toe vind ik het
verrassend hoeveel er mogelijk is zolang je er open in staat. Dat is ook het
9
leuke van een nieuwbouwwijk, je kunt het nog heel erg vormen, het ligt nog
open. Je komt niet in een bestaand systeem, maar je kunt het zelf maken.’
Karlijn maakt inderdaad veel mogelijk: ze organiseerde een feestdag in de buurt,
ruimde samen met kinderen en buren zwerfafval op en de buurtkinderen wiedden
onder haar begeleiding het onkruid op straat.
‘En op een gegeven moment waren ze aan het onkruid wieden en daar hadden
ze zo’n plezier in. Dus toen dacht ik, zou het niet leuk zijn om hier een
buurttuin aan te leggen, of iets van een moestuin? Omdat die kinderen dat zo
leuk vinden en dat kan ook een leuke manier zijn om buiten, met elkaar bezig
te zijn.’
Met haar idee sloeg Karlijn twee vliegen in een klap. Ze loste ook een praktisch
probleem op: het open terrein tussen de woonblokken was ‘kwetsbaar en onveilig’, er
was kort daarvoor midden op de dag ingebroken bij de buren en een jaar daarvoor was
er ‘een mevrouw aan de rand van het park doodgestoken door een verwarde man’.
Ook was het haar opgevallen dat de buren niet buiten zitten, ‘zelfs niet nu het zulk
lekker weer is’. Een gezamenlijk te onderhouden moestuin was een oplossing. Ze ging
naar het stadsdeel met haar plan en werd doorgestuurd naar Walter. De moestuin is
uiteindelijk een nieuw bewonersinitiatief geworden, dat ten tijde van ons gesprek in
ontwikkeling is. Daarnaast heeft Karlijn geregeld dat alle balkons in de wijk bakken
met geraniums van de woningcorporatie krijgen, een initiatief dat haar de Betere
Buurt-prijs van de woningcorporatie opleverde.
Karlijns activiteiten in de buurt zijn een uiting van haar idealen en niet het
resultaat of onderdeel van de wijkaanpak. Als bewoners dezelfde emotiehuishouding
als Karlijn zouden hebben, dan zou het NAB ook kunnen bestaan zonder opzwepende
bewonersbijeenkomsten. Dat had Walter ook in de gaten. Hij moedigde Karlijn dus
aan om naar de startbijeenkomst van het NAB te komen zodat ze andere actieve
bewoners zou kunnen leren kennen. Ze kwam met een vriendin, maar vond de
bijeenkomsten en zo’n netwerk toch niet echt iets voor haar. Daarvoor had ze het te
druk met haar werk, haar kinderen en de rest van haar leven.
Karlijn behoort tot een groep bewoners die in het beleid wordt aangeduid als
de middenklasse: bewoners met een middeninkomen van een tot twee keer modaal.
10
Ze beschikken over een hoge mate van zelfredzaamheid en sociaaleconomische
zelfstandigheid. Karlijn is representatief voor de nieuwste middenklasse:
hoogopgeleide bewoners die vaak werkzaam zijn als sociale of creatieve professional
en een gezin met jonge kinderen hebben (Veldboer et al. 2008, p. 25; VROM-raad
2006). In plannen voor stedelijke vernieuwing krijgen dit soort middenklassegezinnen
een belangrijke rol toebedeeld omdat ze een aanwinst voor de buurt zouden zijn
(Veldboer et al. 2008). Ze zijn populair bij politici, corporaties en beleidsmakers.iv
Steden proberen deze gezinnen vast te houden en aan zich te binden. Daarvoor
vindt een ingrijpende verandering plaats van de naoorlogse woningen in
achterstandswijken zoals Geuzenveld-Slotermeer.v In Geuzenveld was ten tijde van de
wijkenaanpak al een deel van de sloop en nieuwbouw gerealiseerd en bewoners als
Karlijn maken onderdeel uit van een kleine, maar groeiende groep nieuwe bewoners
die proberen zich thuis te voelen in hun nieuwe buurt.vi Het zijn bewoners die bewust
kozen voor wonen in een achterstandswijk en die zijn afgekomen op de ruimte en de
tuin.
Zo ook Chris, werkzaam in de culturele sector en een middenklasse-pionier in
Slotermeer. Op een warme zomermiddag zitten we in zijn riante, goed onderhouden
tuin. Hij vertelt me hoe hij hier tien jaar geleden kwam wonen, tegelijk met zijn
buurman Alexander:
‘We kenden eigenlijk niemand in de buurt. Toen dachten we: als we gewoon
wat mensen leren kennen dan is dat eigenlijk wel leuk. Veel mensen ergerden
zich aan het zwerfvuil op straat. En toen hadden we bedacht: wat is belangrijk?
Schoonmaken en mensen leren kennen. Ja, dat waren de twee doelen. En daar
kwamen toch heel wat mensen op af. Alexander heeft een theaterachtergrond,
dus we hadden een soort openingsact met bezemstelen en die sloeg eigenlijk
wel aan. En we hadden ook het idee (…) als we nu net doen alsof we hier op
vakantie zijn. En dan ga je een aantal dingen bezoeken waar je anders nooit
komt. Dus je kan dan excursies doen naar de moskee, naar schooltuinen en de
bakkerij.’
Het idee van Chris en Alexander groeide uit tot de jaarlijkse tweedaagse
buurtcamping in de wijk, die niet alleen populair werd bij buurtbewoners maar ook bij
Walter, zijn collega’s en stadsdeelpolitici. Die noemen het een ‘lichtend voorbeeld
11
van wat er mogelijk is als bewoners de handen ineenslaan. Het ‘woonplezier’ van
Chris is ‘absoluut vergroot’, zoals ook ‘de sociale contacten, de sociale cohesie (…)
en wellicht ook de sociale controle’ zijn toegenomen. Wederom twee vliegen in een
klap: idealen verwezenlijken terwijl praktische problemen zoals zwerfvuil en
verloedering worden aangepakt.
Mirjam, journaliste en moeder van een jonge dochter, heeft een actie opgezet
om de toekomstige ‘zwarte basisschool’ van haar dochtertje ‘gemengd’ te maken
maar relativeert haar ‘eigen idealisme’:
‘Als mensen zeggen “o, wat idealistisch”, dan zeg ik van “ja, het komt
misschien over als heel erg idealistisch, maar ik ben ook heel erg praktisch. De
tijd die ik er nu insteek, straks zit mijn kind aan de overkant op school van
mijn woning op een gemengde school. Ik hoef niet een half uur naar
Amsterdam Zuid te fietsen elke dag. Dat is honderd uur meer slaap per jaar.
Nu moet ik investeren.” Dat kan ik iedereen aanbevelen.’
Ondanks dat Karlijn, Mirjam en Chris de idealen van het neo-communitaristisch
burgerschap in gevoel en praktijk tot uiting brengen, nemen zij geen deel aan de
bewonersbijeenkomsten van het NAB. Ze hebben het gezellige burgerschap dat
Walter en zijn collega’s zo graag zien van zichzelf. Ze zijn vooral actief om zich meer
thuis te gaan voelen in hun nieuwe buurt en investeren op hun eigen voorwaarden. Ze
maken wel gebruik van het bewonersinitiatievenbudget om hun activiteiten van de
grond te krijgen maar werken niet samen met professionals.
Buurtburgemeesters: in gezelligheid kun je niet wonen
‘Lang geleden speelde mijn eigen dochter er. De speeltuin was nog verbonden
aan een school. Er was toezicht. Tien jaar geleden verloederde het hele spul
langzaam. Toen (...) hebben we een speeltuinvereniging opgericht. Gelukkig
konden we 32.000 gulden bijeenbrengen om nieuwe toestellen aan te schaffen,
anders zouden we de speeltuin hebben moeten sluiten. (...) De tuin wordt
gehuurd voor een symbolisch bedrag van 1 euro per jaar. Daar is een contract
voor afgesloten. Ik maak de tuin open en sluit weer af. We zijn elke dag open.
Dat is jaren goed gegaan.’
12
Aan het woord is Gerrit, een gepensioneerde weduwnaar die opgroeide in ’t Gooi,
maar tientallen jaren geleden ‘voor de liefde’ naar Amsterdam kwam. Hij woont
inmiddels ruim veertig jaar in de buurt en is al meer dan twintig jaar actief als
vrijwilliger. Naast speeltuinbeheerder is hij computerdocent voor ouderen en
voorzitter van een bewonerscommissie. Hij is, in zijn eigen woorden, ‘nogal een
bemoeial’ en houdt graag ‘een oogje in het zeil’ in de buurt. Ook Bart, een bejaarde
bewoner die concerten voor ouderen organiseert en betrokken is bij een
bewonersinitiatief om een oude populier aan de Burgemeester Roëllstraat ‘zijn jasje
uit de doen’ en er een blauwe kunstboom van te maken, is al tientallen jaren
betrokken bij de buurt en ziet dat als zijn ‘plicht’: ‘Ik sla me nergens voor op de borst,
want het is voor mij vanzelfsprekend.’ Rinda is al dertig jaar vrijwilliger in het
buurthuis onder meer door het organiseren van koffieochtenden en zegt: ‘Ik weet niet
anders.’
In Geuzenveld-Slotermeer wonen veel van deze ‘oorspronkelijke stedelingen’:
autochtone 50-plussers met een lange woongeschiedenis in de oude stadswijken van
de grote steden (Reijndorp 2004). In 2009 was het percentage autochtonen in
Geuzenveld-Slotermeer 32 procent en daarvan was het merendeel 65-plusser.vii Het
beeld van oorspronkelijke stedelingen dat domineert in de media en het publieke
debat is dat ze hun wijk niet kunnen verlaten vanwege een gebrek aan financiële
middelen of andersoortige mogelijkheden. Velen kiezen er echter bewust voor om in
hun wijk te blijven wonen en voelen een sterke hechting met plekken en mensen in de
wijk (Reijndorp 2004). Van der Graaf & Duyvendak (2009a, p. 17-21, 2009b) spreken
in dit verband van fysieke en sociale hechting en verbinden dit met de mate waarin
bewoners zich thuis voelen in de wijk. Ze stellen dat een sterke buurthechting zich
relatief vaak uit in betrokkenheid bij de wijk. Dit geldt zeker voor bewoners als
Gerrit, Bart, Jan en Rinda, die al vele jaren vrijwillig en ‘met veel plezier’ actief zijn
in hun buurt. Wanneer het stadsdeel in de zomer van 2010 een oproep doet aan
‘actieve bewoners, initiatiefnemers en vrijwilligers’ om een ‘buurtnetwerk’ op te
zetten, voelen ze zich aangesproken.
Maar waar Marwa, Ozlem en Yildiz zich laten meevoeren door de diepgaande
gezelligheid op de bijeenkomsten en juist daardoor actief worden, maakt het bij
Gerrit, Bart, Rinda en Jan iets heel anders los. De gevoelsregel die openheid naar en
13
waardering van andere culturen voorschrijft leidt bij hen niet tot openheid of
nieuwsgierigheid. Voor hen gaat liefde niet door de maag.
‘Is ons eten niet goed genoeg?’ vraagt Gerrit zich hardop af op een van de
bijeenkomsten. Met ‘ons eten’ bedoelt hij ‘Nederlands eten’. Als de hapjes worden
aangekondigd als multicultureel, waarom is er dan geen kaas, leverworst of iets
dergelijks? Ambtenaren vragen eerst een applaus en daarmee publieke waardering
voor Saida die het eten gemaakt heeft. Vervolgens weiden ze uit over hoe goed
sommige vrouwen zijn in koken en welke alledaagse, maar ‘geweldige activiteiten’
daaruit voortkomen. Voor bewoners als Gerrit is het eten echter geen bindend ritueel.
Ze zien wel het belang in van een kookclub of koffieochtend. Piet, een andere
bewoner, is zelf bezig een kookclub op te zetten. Toch is ook hij negatief over de
hapjes en de versiering tijdens de bijeenkomst:
‘Wat is er in godsnaam te vieren. (...) Het feit dat zij wat lekkers kunnen
koken? Of ook een koffieochtend kunnen organiseren? Nou, gefeliciteerd!
Maar weet je, als man ben ik niet welkom daar, want het is alleen voor
vrouwen. En zij [ambtenaren en professionals, MdW] keuren dat goed. Dus, ik
kan niet naar het buurthuis, omdat zij elke woensdagochtend daar (…) zitten te
kletsen, koffie te leuten, niets te doen ten koste van gemeenschapsgeld. Dat is
niet iets om te vieren, dat is gewoon triest.’
Piets gevoel van onbehagen komt voort uit het feit dat ambtenaren en opbouwwerkers
volgens hem iets willen vieren en daarmee positieve gevoelens proberen op te roepen
over iets wat eigenlijk ‘triest’ is. Hij vindt helemaal niet dat het ‘gezellig’ is tijdens de
bijeenkomsten en een koffieochtend organiseren is toch echt niet zo bijzonder. Zijn
buurman doet dat ook al jaren en ‘die schreeuwt het ook niet van de daken’.
Bovendien is op die koffieochtenden iedereen welkom, ze zijn niet alleen voor
vrouwen. Hij voelt verontwaardiging over de publieke waardering voor de
kookkunsten en creativiteit van deze vrouwen, die voor zijn gevoel ten koste gaat van
de erkenning voor zijn eigen ‘jarenlange inzet’ en betrokkenheid bij de buurt. De term
‘jarenlang’ wordt vaker gebruikt door oorspronkelijke stedelingen. Het woord drukt
een recht uit: op publieke erkenning van al die jaren van meedenken, meepraten en
meebeslissen.
14
Als Walter voorbeelden geeft van bewonersinitiatieven in de buurt en refereert
aan het enthousiasme waarmee enkele migrantenvrouwen actief zijn en hoe men dat
kan zien op de foto’s, onderbreekt Cornelis hem met de vraag:
‘En waarom kom je dan niet om foto’s van ons opgeknapte pleintje te maken,
waar we de afgelopen maanden mee bezig zijn geweest? Iets echt belangrijks.’
De aanpak van Walter enthousiasme opwekken door persoonlijke waardering te
geven en inspirerende voorbeelden aan te wijzen wekt bij Cornelis vooral
verontwaardiging en frustratie op omdat het daarbij, naar zijn gevoel, niet meer gaat
over belangrijke zaken als veiligheid, verloedering van de openbare ruimte en
woonkwesties, maar alleen maar over gezellige en creatieve dingen. Bovendien zet
Walter hiermee de migrantenvrouwen, en daarmee een multicultureel ideaal, neer als
hét voorbeeld voor bewonersparticipatie. Daarmee krijgen deze vrouwen veel meer
erkenning dan hij en zijn medebewoners, die toch maandenlang ‘echt’ iets voor de
buurt hebben gedaan:
‘Daar zakt je broek toch van af? Ben je jarenlang bezig hier in de wijk, ik loop
overal rond, doe van alles. (…) Maar als je een leuk jurkje kunt naaien [dit
verwijst naar de verschillende naaiclubs in de wijk, MdW], nou geweldig, een
aanwinst voor de buurt, echt hoor.’
Nadat Walter zijn opzwepende verhaal over de wijk als ‘regenboogpalet’ en ‘kleurrijk
mozaïek’ heeft afgerond en zijn collega Sara haar trots heeft uitgesproken over de
vele activiteiten, komen de eerste kritische vragen dan ook uit deze hoek: Hoe zit het
met de subsidie? Zijn er geld en andere middelen beschikbaar? Wat is de rol van het
stadsdeel in de opbouw van het nieuwe netwerk? Is er een buurtbudget beschikbaar?
‘Buurtbudget.’ Nog zo’n veelgehoord woord onder oorspronkelijke
stedelingen. Vaak gaat het spreken erover gepaard met nostalgie. Vroeger, toen elke
buurt nog een uit vrijwilligers samengestelde beheercommissie had. Vroeger, toen
vrijwilligers samen met een verantwoordelijke wethouder het buurtbudget beheerden
en zelf bepaalden waar het ‘gemeenschapsgeld’ naartoe ging. Toen was er nog ‘een
gemeenschap van vrijwilligers’ in plaats van ‘een naaicluppie hier en een kookcluppie
daar’. Ofwel: vroeger ging burgerschap nog over invloed en kritiek op het
15
stadsdeelbeleid en de politiek en niet over alledaagse, informele bezigheden en
‘professionele multi-kul’. Maar dat alles is nu ‘om zeep geholpen’ door het stadsdeel
dat ‘danst naar de pijpen’ van de migranten in het stadsdeel. Dit ‘vroeger’ reflecteert
deels eerdere ervaringen van deze bewoners met de voorloper van de wijkaanpak,
maar ook een nostalgisch verlangen naar een verbeeld verleden (Duyvendak 2012;
Shaw & Chase 1989) waarin de wijk voor hen een eenheid was.
Voor deze bewoners zijn de bijeenkomsten dan ook niet zozeer gezellig. Maar,
veel belangrijker, deze bijeenkomsten hóren ook helemaal niet gezellig te zijn. Ze
moeten over ‘belangrijke zaken’ gaan die de wijk betreffen en geen ‘carnaval des
animaux’ zijn waar je ‘kunstjes moet doen’. Multiculturele gezelligheid is een sfeer
waartegen deze bewoners zich verzetten; zij voelen zich daarin niet thuis. ‘Vroeger
vond ik het gezellig op die bijeenkomsten, nu niet meer,’ vertrouwt Ina me toe.
Oorspronkelijke stedelingen zien vooral dat andere bewoners het gezellig hebben
samen met ambtenaren en professionals en voelen zich daardoor miskend. Hun
morele verontwaardiging ten aanzien van de activiteiten van de migrantenvrouwen
moet dan ook vooral in het licht van competitie om erkenning van het stadsdeel
gezien worden, en niet zozeer als een afwijzing van de migrantenvrouwen zelf.
Vandaar ook dat Gerrit, Bart en Jan tijdens de oprichtingsbijeenkomst van het
NAB buiten blijven staan. Ze staan niet alleen buiten, ze voelen zich ook
buitengesloten. Ze hebben het gevoel dat hun inbreng niet meer gewenst is en
ergens hebben ze daar wel gelijk in. Gerrit vertelt bijvoorbeeld dat Walter hem heeft
laten weten dat er drie bewoners zijn die niet in het bestuur van het netwerk willen als
hij erin zou gaan zitten. Jan heeft een soortgelijk verhaal.
De vorm van burgerschap die deze bewoners kennen en als goed ervaren is
duidelijk gestoeld op het republikeinse ideaal. Ze willen betrokken worden in
besluitvormingsprocessen en daadwerkelijke macht hebben om dingen te beslissen.
Wat in het nieuwe ideaal tot burgerschap behoort, hoort voor hen thuis in de privé-
sfeer. Dat ze wel blijven komen is omdat ze minstens even betrokken zijn bij de buurt
als andere bewoners. Maar als het niet over belangrijke buurtkwesties gaat raken ze de
draad kwijt. Cornelis verwoordt zijn gevoelens zo:
‘Hoe heette die wethouder ook al weer die ooit heeft gezegd “in gelul kun je
niet wonen?” Nou, in gezelligheid kun je ook niet wonen.’
16
De alledaagse politiek van gezellig burgerschap
Een etnografische inkijk in de praktijken, motieven en emoties van bewoners en
professionals tijdens bewonersbijeenkomsten en buurtinitiatieven in Geuzenveld-
Slotermeer laat zien hoe de overheid van buurtbewoners neo-communitaristische
burgers probeert te maken door burgerschap te bezielen met ‘diepgaande
gezelligheid’. Een enthousiasmerend en soms intiem appel op gevoelens van
genegenheid en verbondenheid moet de bewoners ontroeren én activeren, ten
behoeve van een burgerschapsideaal waarin saamhorigheid, de koestering van
verschil en alledaagse bezigheden de wijk mooier en leefbaarder maken.
(Post)migrantenvrouwen voelen zich thuis en vertrouwd op deze
bijeenkomsten. De gezellige sfeer ervan sluit aan bij wat zij belangrijk vinden:
positieve feedback, warmte, aanraking, expressie en het delen van emoties, samen
eten, dansen en dingen vieren. De erkenning van ambtenaren en professionals geeft ze
een gevoel van trots: eindelijk horen ze er ook bij. Hoogopgeleide nieuwkomers die
als vrijwilliger actief zijn in de wijk, zijn vaak geïnteresseerd en onbevangen ten
aanzien van andere bewoners. Het merendeel van deze actieve hoger opgeleide
nieuwkomers is vrouw. Lex Veldboer (2010) heeft laten zien dat vrouwen het goed
doen in de wijk, met name als ze moeder zijn of een sociaal beroep hebben. Het
beleidsideaal sluit ook goed aan bij hun feminiene waarden. Anders dan de
(post)migrantenvrouwen hebben praktisch idealisten de hulp van de overheid of het
stadsdeel niet echt nodig. Ze hebben zelfvertrouwen, zijn zelfredzaam en werken het
liefst autonoom. Ze organiseren activiteiten zelf en blijven dat doen zolang ze er het
praktisch nut van inzien. Een budget en professionele steun zijn hooguit handig,
maar ze laten zich niet meevoeren in de ‘diepgaande gezelligheid’ van de NAB-
bijeenkomsten. Erkenning van de overheid is leuk, maar niet noodzakelijk. Ze sluiten
echter wel gemakkelijk aan bij de activiteiten en interesses van de
(post)migrantenvrouwen, ook doordat zij zich niet miskend voelen door de gemeente
en dus geen wrok koesteren, zoals dat wel geldt voor veel actieve oudere autochtonen.
Dat vrouwen zich thuis voelen in deze vorm van neo-communitaristisch
burgerschap is niet vreemd. Door de nadruk die het meebrengt op de kracht van
creativiteit en alledaagse bezigheden als koken, naaien, zorgen en opvoeden worden
private, intieme domeinen van keuken, huiskamer en opvoeding het publieke domein
ingetrokken. Daarmee krijgt het traditionele domein van vrouwen, voor veel
17
migrantenvrouwen nog volop actueel, een nieuwe invulling. Net als in de jaren
zeventig ten tijde van de tweede feministische golf wordt het persoonlijke daarmee
politiek (Costera Meijer 1996). Ten tweede komt, met de nadruk op saamhorigheid
en onderlinge verschillen, de waarde van relaties sterk naar voren. Ook het
relationele domein behoort tot het domein van vrouwen. Ten derde resoneert het
emotionele appel goed met vrouwelijke, zachte waarden: intuïtie, empathie,
genegenheid en samenwerkingsgerichtheid. De ontwikkeling van een meer
relationeel, emotioneel en praktisch burgerschap is dus tegelijkertijd een feminisering
ervan (Newman & Tonkens in Newman & Tonkens 2011; Lister 1997). Gezellig
burgerschap geeft niet alleen een nieuwe invulling aan burgerschap maar spreekt
bovendien een hele nieuwe groep aan, te weten migrantenvrouwen en hoogopgeleide
moeders. Een mooi, emanciperend effect van het nieuwe beleid.
Er zit ook een keerzijde aan dit verhaal. Bij de oorspronkelijke stedelingen is
vooral wrok en frustratie zichtbaar. De teleurgestelde reacties van de betreffende
mensen zijn beter te begrijpen in de context van hun eerdere ervaringen en hun
langdurige relatie tot de wijk en de stadsdeeloverheid. Deze oudere, autochtone, vaak
mannelijke bewoners leven soms net zolang in de wijk als veel migrantenvrouwen,
maar zijn al veel langer actief en hebben hun wijk in tien, twintig jaar tijd zien
veranderen: de openbare ruimte is verloederd, er ligt meer vuil op straat, er wordt
drugs gedeald, jongeren hangen rond, en gebouwen en huizen zijn slecht
onderhouden. Ze hebben het altijd als hun plicht gezien om hun steentje bij te dragen
aan het oplossen van juist die sociale problemen, dus hielden ze een oogje in het zeil
en trokken ze keer op keer politici en de wethouder aan hun broek om hen op
misstanden te wijzen. Dat deden ze in bewonerscommissies, tijdens buurtoverleggen
en op inspraakbijeenkomsten. Ook toen waren ze gefrustreerd, maar ze hadden wel
het gevoel dat ze iets konden doen en dat er naar ze geluisterd werd. Nu voelen ze
zich aan de kant gezet door een neo-communitaristisch ideaal waarin er geen ruimte
meer is voor hun manier van actief zijn.
De burger die zij willen zijn lijkt veel meer op de republikeinse burger, een
vorm van burgerschap die zijn grondslag heeft in politieke inspraak en deliberatie. In
de bijeenkomsten verliezen deze bewoners hun actieve, dominante rol van vroeger
aan postmigrantenvrouwen. De invloed die deze ‘bemoeials’ in het publieke domein
hadden in de afgelopen decennia hadden wordt ze daarmee afgenomen. Wie vroeger
18
gevestigd was is nu buitenstaander geworden (Elias 2005) en andersom, doordat het
beleid de spel- en gevoelsregels heeft veranderd.
Dit hoofdstuk laat zien hoe de overheid neo-communitaristisch burgerschap
opwekt en wat daarvan de positieve en problematische effecten zijn: het creëert
nieuwe vormen van erkenning, participatie en saamhorigheid maar ook nieuwe
scheidslijnen langs gender-, culturele en sociaaleconomische grenzen. Het sluit
sommige bewoners in maar andere uit, door nieuwe gevoelsregels en spelregels in het
publieke domein De overheid weet welk type burger ze nodig heeft om de buurt
‘mooi, veilig en leefbaar’ te maken. De aandacht daarvoor gaat ten koste van andere
vormen van participatie en daarmee van burgerschapsvormen waarin andere bewoners
zich meer thuis voelen.
Daarmee houdt de overheid zich niet aan een waarde die ze zelf bepleit: het
koesteren van verschil. Bewoners hebben verschillende kwaliteiten, talenten,
behoeftes, verhalen en toekomstbeelden die ze kunnen inzetten voor de buurt. Soms
komen die overeen met de ‘agenda van de wijk’ en soms ook niet. Ook voor ideeën
die niet stroken met de agenda van de wijk, die tot kritiek en protest leiden, moet
ruimte zijn. Gezellig burgerschap is niet genoeg voor iedereen. Bovendien doet een
overheid die gelooft in de eigen kracht van haar bewoners en daar middels een
gevoelsregel sturing aan probeert te geven, ook een poging emoties als teleurstelling,
frustratie en boosheid een structurele plek te geven in het publieke domein.
Suggereren dat zulke emoties niet legitiem, irreëel of een uiting van ongewenst
burgerschap zouden zijn doet geen recht aan de alledaagse werkelijkheid en
onderlinge machtsverhoudingen: ze worden gevoeld en dus handelen bewoners
ernaar.
Bovendien zou de overheid hoe lokaal, kleinschalig en gedepolitiseerd ze
tegenwoordig ook is op wijkniveau de essentie van de democratie moeten beheren:
zoveel mogelijk ruimte moeten laten aan minderheden, hun opvattingen en
gedragingen, ook waar die minderheden niet meer de gewenste culturele en
sociaaleconomische kenmerken hebben. Dat begint met een breder
burgerschapsideaal, een ruimere erkenning van de rol die verschillende emoties
spelen in de wijk en een overheid die wat meer op afstand van haar burgers opereert.
Een wijk zou gelijktijdig meerdere publieke podia moeten bieden die evenveel
erkenning krijgen en waar bewoners de hunne uit kunnen kiezen: kleinschalige
buurthuisactiviteiten, grootschalige wijkprojecten, gezellige avonden,
19
inspraakbijeenkomsten en protestacties. Het een hoeft het ander niet uit te sluiten. De
tafelkleedjes mogen zo nu en dan best eens van tafel. Het persoonlijke en het
alledaagse zijn niet altijd gezellig, maar wel altijd politiek.
Literatuur
Costera Meijer, I. (1996). Het persoonlijke wordt politiek: feministische
bewustwording in Nederland 1965-1980. Amsterdam: Het Spinhuis.
Duvyendak, J.W. (2012). The politics of home. Belonging and Nostalgia in
Western Europe and the United States. New York: Palgrave Macmillan.
Elias, N. (1976/2005). Gevestigden en buitenstaanders. Spanningen en
machtsverhoudingen tussen twee arbeidersbuurten. Amsterdam: Boom.
Eliasoph, N. (1998). Avoiding Politics. How Americans Produce Apathy in Everyday
Life. Cambridge: Cambridge University Press.
Etzioni, A. (1998). The New Golden Rule. Community And Morality In a Democratic
Society. New York: Basic Books.
Florida, R. (2002). The Rise Of The Creative Class: And How It’s Transforming
Work, Leisure, Community And Everyday Life. New York: Basic Books.
Graaf, P. van der & J.W. Duyvendak (2009a). Thuis voelen in de buurt: een opgave
voor stedelijke vernieuwing. Een vergelijkend onderzoek naar de
buurthechting van bewoners in Nederland en Engeland. Amsterdam: Nicis
Institute/Amsterdam University Press.
Graaf, P. van der & J.W. Duyvendak (2009b). ‘Thuis voelen in stedelijke
vernieuwing. Buurthechting in Nederlandse achterstandswijken’. In:
Sociologie, 5(2).
Gunsteren, H. van (1998). A theory of citizenship. Organizing plurality in
contemporary democracies. Boulder: Westview Press.
Heijdra, T. (2010). Amsterdam Nieuw West: De geschiedenis van de Westelijke
Tuinsteden. Amsterdam: Uitgeverij Rene de Milliano.
Hellinga, H. (2005). Onrust in park en stad. Stedelijke vernieuwing in de
Amsterdamse Westelijke Tuinsteden. Amsterdam: Het Spinhuis.
Hochschild, A.R. (2003). The Commercialization of Intimate Life. Notes from Home
and Work. Berkeley/Londen: University of California Press.
20
Lister, R. (1997). Citizenship: Feminist Perspectives. New York: New York
University Press.
Muehlebach, A. (2012). The Moral Neoliberal. Welfare and Citizenship in Italy.
Chicago: Chicago University Press.
Newman, J. & E.H. Tonkens (2011). ‘Towards a feminist politics of active
citizenship’. In: Newman, J. & E.H. Tonkens, Participation, Responsibility
and Choice. Summoning the Active Citizen in Western European Welfare
States. Amsterdam: Amsterdam University Press.
Nio, I., A. Reijndorp & W. Veldhuis (2009). Atlas Westelijke Tuinsteden. De
geplande en de geleefde stad. Amsterdam: SUN/Trancity.
Peck, J. (2005). ‘Struggling with the creative class’, in: International Journal of
Urban and Regional Research, 29 (4): 740 770.
Peck, J. (2012). ‘Recreative city: Amsterdam, vehicular ideas and the adaptive spaces
of creativity policy’, in: International Journal of Urban and Regional
Research, 36 (3): 462485.
Putnam, R.D. (2000). Bowling Alone. The Collapse and Revival of American
Community. New York: Simon & Schuster.
Putnam, R. (2004). Better Together. Restoring the American Community. New York:
Simon and Schuster.
Reijndorp, A. (2004). Stadswijk, stedenbouw en dagelijks leven. Rotterdam:
NAi Uitgevers.
RMO (2005). Niet langer met de ruggen naar elkaar. Een advies over verbinden.
Den Haag: Advies 37.
Rose, N. (1999). Powers of Freedom. Reframing Political Thought. Cambridge
UK: Cambridge University Press.
Rose, N. (2000). ‘Community, Citizenship, and the Third Way’. In: American
Behavioral Scientist 43: 1396-1411.
Shaw, C. & M. Chase (1989). The Imagined past. History and Nostalgia.
Manchester: Manchester University Press.
Schinkel, W. (2012). De nieuwe democratie. Naar andere vormen van politiek.
Amsterdam: De Bezige Bij.
Tonkens, E. (2008). ‘Schaamteloos verheffen. Reactie op Paul Schnabel’. In: M.
Gesthuizen & T. Tammes, T. (red), De sterke kanten van Nederland. Den
Haag: SCP, 29-35.
21
Tonkens, E. (2012). ‘Working with Arlie Hochschild. Connection Feelings
to Social Change’. In: Social Politics, 19(2): 194-218.
Veldboer, L. & M. Bergstra (2011). ‘Does income diversity increase trust
in the neighbourhood? The social impact of gentrification in Amsterdam’,
Paper presented at RC21 Conference: The Struggle to Belong: Dealing with
Diversity in Twenty-first Century Urban Settings, Amsterdam July 7-9, 2011.
Veldboer, L. (2010). Afstand en betrokkenheid in de gemengde wijk: over afwijzende
en loyale groepen bij stedelijke vernieuwing. UVA: Academisch
Proefschrift (te verkrijgen bij auteur).
Wijdeven, T. & F. Hendriks (2010). Burgerschap in de doe-democratie. Den Haag:
Nicis Institute.
WRR (2005). Vertrouwen in de buurt. Amsterdam: Amsterdam University Press
i Beschrijving van de HEMA, zie: http://www.hema.nl/hema/over-hema.aspx
ii zie: http://www.bewonersinitiatieven.nl
iii Staat van de Wijk 3, Geuzenveld-Slotermeer (2010), rapport Onderzoek +
Statistiek, Gemeente Amsterdam
iv Zie ook de bijdrage van Lex Veldboer in dit boek
v Zie ook de bijdrage van Paul Mepschen in dit boek
vi Stadsdeel Geuzenveld-Slotermeer (2008) Uitvoeringsprogramma Geuzenveld-
Slotermeer: Op volle kracht vooruit
vii Staat van de Wijk 3, Geuzenveld-Slotermeer (2010), rapport Onderzoek +
Statistiek, Gemeente Amsterdam
... Dit gebeurt door een beroep te doen op persoonlijke gevoelens van affectie voor de omgeving. Op lokaal niveau worden deze beleidsidealen in de praktijk gebracht door het subsidiëren van structuren waarbij lokale professionals of gemeentemedewerkers actief burgerschap promoten en actieve burgers begeleiden (Verhoeven en Tonkens, 2013;de Wilde, 2013). Ook België kent in toenemende mate voorbeelden van stedelijke beleidsprojecten die uitgaan van de eigen verantwoordelijkheid van lokale gemeenschappen ten opzichte van thema's als leefbaarheid in de buurt (Loopmans, 2006). ...
Article
Full-text available
In zowel Nederland als België worden bewoners geactiveerd om activiteiten te organiseren voor asielzoekers. Asielzoekerscentra zouden op die manier beter geïntegreerd raken in de context van een gemeente of woonwijk. Dit burgerschapsideaal staat niet op zichzelf. De beleidswens voor een lokale integratie van asielzoekerscentra vertoont paralellen met bredere maatschappelijke en academische discussies over lokale participatie en actief burgerschap. In dit artikel onderzoeken wij hoe het beleidsideaal van actief burgerschap in twee asielzoekerscentra vorm krijgt en op wat voor manieren beleid deze vrijwilligersactiviteiten zou kunnen ondersteunen. Een vergelijkende interpretatieve beleidsanalyse in twee asielzoekerscentra in Amsterdam en Brussel laat zien hoe vrijwilligerswerk vanuit beleidsdoelen wordt gestimuleerd, lokaal wordt geïmplementeerd en vervolgens ervaren in de dagelijkse praktijk van vrijwilligers en professionals. De casussen vertonen sterke verschillen, maar juist uit deze contrasten zijn belangrijke lessen te trekken. Wij laten zien dat door actief burgerschapsbeleid het asielzoekerscentrum steeds meer fungeert als ‘buurthuis’ en dat integratie dankzij vrijwilligerswerk kan worden ondersteund. Maar we plaatsen ook een kritische kanttekening wanneer activiteiten sterk gedreven worden door een ideaalbeeld van de ‘goede asielzoeker’. Het risico bestaat dat de maatschappelijke verantwoordelijkheid voor het integreren en betrekken van asielzoekers wordt afgeschoven op onbetaalde vrijwilligers en dat activiteiten onbedoeld exclusief zijn voor een bepaalde groep. Wij concluderen dat professionele ondersteuning, begeleiding en financiering cruciaal zijn om het beleidsideaal van vrijwilligerswerk in asielzoekerscentra te volbrengen.
... Ze sluiten zich af voor "die yuppen" (zie ook Welschen, 2014). Verschillende nieuwe bewoners krijgen daardoor steeds meer het idee dat die "oude noorderlingen" niet die leuke authentieke Amsterdammers zijn, maar "zeikerds" en "grof" (zie ook de Wilde, 2013b). Op die manier worden de categorieën 'oud' en 'nieuw' steeds meer realiteit. ...
Article
Full-text available
In the context of debates on the role of culture in the development of cities, I discuss how the emphasis on creativity and the ‘creative class’ in the regeneration of urban neighborhoods generates a dynamic of socio-cultural heritage formation. My analysis is based on ethnographic research in different former working-class neighborhoods in Amsterdam North, where the imagination of the industrial past and the lives of the workers has come to play an important role in the practices of regeneration. Government, welfare institutions and housing corporations have been focusing on the ‘social mixing’ of the ‘working class’ and the ‘creative middle class’ in recent years, in order to tackle different problems in the so-called disadvantaged neighborhoods. An important method was the use of creative professionals who tried to promote positive emotions and interactions between residents through artistic neighborhood projects that mobilized values like pride, authenticity and diversity on the basis of cultural characterizations of Northerners. During those projects, stereotypical images came about as well as apparent contradictions between ‘old North’ and ‘new North’ – the ‘working class’ versus the ‘middle class’, which contributed to practices and feelings of inclusion and exclusion.
Article
Full-text available
In the context of debates on the role of culture in the development of cities, I discuss how the emphasis on creativity and the ‘creative class’ in the regeneration of urban neighborhoods generates a dynamic of socio-cultural heritage formation. My analysis is based on ethnographic research in different former working-class neighborhoods in Amsterdam North, where the imagination of the industrial past and the lives of the workers has come to play an important role in the practices of regeneration. Government, welfare institutions and housing corporations have been focusing on the ‘social mixing’ of the ‘working class’ and the ‘creative middle class’ in recent years, in order to tackle different problems in the so-called disadvantaged neighborhoods. An important method was the use of creative professionals who tried to promote positive emotions and interactions between residents through artistic neighborhood projects that mobilized values like pride, authenticity and diversity on the basis of cultural characterizations of Northerners. During those projects, stereotypical images came about as well as apparent contradictions between ‘old North’ and ‘new North’ – the ‘working class’ versus the ‘middle class’, which contributed to practices and feelings of inclusion and exclusion.
Book
Full-text available
Changing legal thinking and training of lawyers, ethical dimensions, normative professionalism
Book
Full-text available
Responsibility, participation and choice are key policy framings of active citizenship, summoning the citizen to take on new roles in welfare state reform. This volume traces the emergence of new discourses and the ways in which they take up and rework struggles of social movements for greater independence, power and control. It explores the changing cultural and political inflections of active citizenship in Germany, Finland, Norway, the Netherlands, France, Italy and the UK, with ethnographic research complementing policy analysis. The editors then look across the volume to assess some of the tensions and contradictions arising in the turn to active citizenship. Two final chapters address the reworking of citizen/professional relationships and the remaking of public, private and personal responsibilities, with a particular focus on the contribution of feminist research and theory.
Chapter
Full-text available
Met de onderklasse, daarmee zijn we dus enorm druk in de weer maar met andere klassen niet of nauwelijks. Bijvoorbeeld als het om discriminatie gaat. Voor homo- discriminatie is recentelijk wel een programma gelanceerd maar er gebeurt bijvoor- beeld weinig tegen discriminatie op de arbeidsmarkt. Dat is vreemd, want we zijn het er wel met z’n allen over eens dat dit heel erg belangrijk is. Toch ontbreekt hier een beschavingsoffensief. Waarschijnlijk is reeds een derde van Nederland zwaar xenofoob en racistisch, gemeten aan de populariteit van sommige politici, en voor die groep hebben wij helemaal geen verheffingsprogramma. We hebben wel wat dingen, het scp heeft pas ook gekeken hoe effectief die nou zijn, bijvoorbeeld die ontmoetingsprogramma’s. Daarvan heeft het scp gezegd: hoe effectief het is, kun je eigenlijk niet goed zeggen, want dat hebben we nooit goed gevolgd. Hetzelfde geldt bijvoorbeeld voor mensen die enorm veel geld verdienen zonder dat ze daar iets maatschappelijk nuttigs mee doen maar slechts pogen om belastingen te ontduiken. Of voor mensen die het milieu vervuilen. Allemaal mensen over wie we het eens zijn dat die eigenlijk wel wat meer beschaving kunnen gebruiken, Weg dus met de verlegenheid over verheffen. Laten we het liever goed en even- wichtig doen en met maatschappelijke steun. Met herintroductie van persoonlijke relaties in al die velden waar ze als het ware uit zijn georganiseerd. Met expliciteren van impliciete noties over het goede leven die we eigenlijk toch wel hebben. Maak die agenda minder vrijblijvend en willekeurig. Voor het scp is er dan natuurlijk de schone taak om dit alles te monitoren.
Book
Does vital citizenship require moral consensus? Or is it the ability to organize our differences, that allows people to live together as citizens in a republic? Whereas liberal, republican, and communitarian theories of citizenship analyzed the conditions of citizenship, the central message of this book is that the practical exercise of citizenship, under conditions that are far from ideal, is the main source of its vitality. Instead of arguing for more participation, it focuses on the citizenship of those who, for whatever reason, are already active in the public sphere. Herman van Gunsteren develops a theory of citizenship well suited to the era of political reform that was inaugurated by the revolutions of 1989.
Article
The second edition of this classic text substantially revises and extends the original, so as to take account of theoretical and policy developments and to enhance its international scope. Drawing on a range of disciplines and literatures, the book provides an unusually broad account of citizenship. It recasts traditional thinking about the concept so as to pinpoint important theoretical issues and their political and policy implications for women in their diversity. Themes of inclusion and exclusion (at national and international level), rights and participation, inequality and difference are thus all brought to the fore in the development of a woman-friendly, gender-inclusive theory and praxis of citizenship.