Content uploaded by Mandy de Wilde
Author content
All content in this area was uploaded by Mandy de Wilde on Oct 22, 2015
Content may be subject to copyright.
Tonkens, E. & M. de Wilde (2013) Inleiding: als meedoen pijn doet. In Affectief burgerschap
in de wijk. In: Tonkens, E. & M. de Wilde (red.) Als meedoen pijn doet. Affectief
burgerschap in de wijk. Amsterdam: Van Gennep.
Inleiding
Als meedoen pijn doet: affectief burgerschap in de wijk
‘Als we geen ondersteuning krijgen, dan kunnen we dit niet doen. Wij doen het toch ook
voor jullie van de gemeente? Niet alleen voor onszelf!’
‘Ik voel me soms niet menselijk behandeld. Ik ben maar een buurtbewoner geen
professional.’
‘Soms ga ik met een kater naar huis van een bijeenkomst. Dan denk ik: zien ze ons niet
voor vol aan?’
‘Ze hebben helemaal niet geluisterd. Ze walsen over je heen. Dat zet kwaad bloed.’
‘Ik voelde me in de hoek gezet en geminacht. De volgende keer denk ik wel drie keer na
voordat ik weer iets in de buurt wil doen.’
Begin deze eeuw waren er grote zorgen over de kloof tussen burgers en instituties. Politici en
bestuurders besloten om beter naar mensen te gaan luisteren. Wethouders gingen gezellig
ontbijten met bewoners, gemeentes ontwikkelden ‘burgervriendelijke’ diensten en maakten
budget vrij voor bewonersparticipatie. Bewoners werden uitgenodigd om actief te worden in
hun wijk onder het motto ‘het is jouw wijk, dus jij mag het zeggen’. Veel bewoners gaven
aan die oproep gehoor. Ze organiseerden buurtopschoonacties en burendagen, dachten mee
over wijkvernieuwingsplannen, werden vrijwilliger bij de huiswerkbegeleiding of
mantelzorger voor de oude buurman. Dat ging gepaard met opzwepend enthousiasme en
optimisme. Overheid, instanties en bewoners zouden achterstandswijken samen omtoveren
tot ‘prachtwijken’. En daarmee zou de kloof worden gedicht.
Of toch niet? Ruim tien jaar later zijn de verhoudingen in de wijk inderdaad niet
langer kil en afstandelijk te noemen. Door de veelheid aan sociale interventies en de
intensieve samenwerking van de afgelopen jaren zijn de verhoudingen tussen burgers en
overheid omgeslagen van afstandelijk naar hartverwarmend gezellig, maar soms ook
verzengend heet. De temperatuur van de betrekkingen tussen burgers en instanties is een
enkele keer tot het kookpunt gestegen. Bovenstaande greep uit de ergernissen die betrokken,
actieve bewoners voelen over hun relatie met de overheid en andere instanties in de wijk
illustreert dit. De toenadering die de overheid zoekt tot de burger impliceert emotionalisering:
de overheid zoekt nabijheid, openheid en persoonlijke verhalen, en reageert met empathie,
genegenheid en begrip. Zij neemt tijd en moeite om naar burgers te luisteren en geeft hen
daarmee ruimte om hun hart te luchten en hun persoonlijke zorgen publiek te maken. Dat
schept vervolgens nieuwe verwachtingen over begrip en toenadering. Zo is burgerschap
ingebed geraakt in affectieve verhoudingen. Politici, beleidsmakers en professionals tonen
affectie en pogen burgers op hun beurt tot sympathie en empathie te bewegen en hun
verlangen naar saamhorigheid en gemeenschap aan te wakkeren.
Er is, kortom, sprake van ‘affectief burgerschap’. Hoe vallen de emotionalisering van
beleid en de opkomst van affectief burgerschap te begrijpen? En hoe verhouden ze zich tot de
kille bureaucratie waar veel burgers, getuige het recente rapport van de Ombudsman Mijn
onbegrijpelijke overheid, nog steeds tegenaan lopen?
Het dichten van de kloof: van verlatenheid naar genegenheid
Emotionalisering van burgerschap is, allereerst, een reactie op eerdere kritiek op de overheid
en op instanties die in haar naam opereren, zoals woningcorporaties en zorg- en
welzijnsinstellingen. Die luidde dat de overheid en betreffende instanties zich te
bureaucratisch en afstandelijk tegenover burgers zouden opstellen. Burgers keren zich
daardoor af van de overheid en de politiek. Begin deze eeuw probeerde de overheid de kloof
die daardoor ontstond tussen burgers en bestuur te dichten door toenadering te zoeken.
Politici en bestuurders spraken publiekelijk het voornemen uit beter naar de mensen te gaan
luisteren. Dat ‘beter luisteren’ was bijvoorbeeld het handelsmerk waarmee Wouter Bos
partijleider van de PvdA werd in 2002. Alexander Pechtold, destijds wethouder van
Wageningen, ging net als veel andere bestuurders ‘gezellig’ ontbijten met bewoners en legde
zijn oor te luisteren aan de ontbijttafel. De burgemeester van Ridderkerk had het in die tijd
over de ‘bestuurlijke warmte’ die zij wilde uitstralen in persoonlijke gesprekken met burgers.
En het ministerie van VROM stelde in 2006 voor een aantal wijken ‘ambassadeursteams’
samen, met een minister die de wijk zou ‘adopteren’.
De luisterende overheid moest een alternatief bieden voor formele overlegorganen
enerzijds en de zakelijke, bureaucratische overheid anderzijds. De daarmee samenhangende
interactiemodellen zouden de kloof hebben veroorzaakt. De gangbare overlegorganen werden
enigszins sleets geacht: ze vertegenwoordigden ‘het volk’ te weinig en door hun
oppositionele houding – tegenover in plaats van met het bestuur – maakten ze de kloof alleen
maar groter (Tonkens 2009). Interactief beleid was het alternatief, maar ook daarop was veel
kritiek. Het zou niet representatief zijn en een bron van miscommunicatie en teleurstelling.
Want de overheid luisterde weer niet tijdig en had vaak plannen die nauwelijks meer te
beïnvloeden waren. Terwijl de overheid juist een minder formele verhouding tot burgers
zocht, reageerden die op hun beurt vaak met juridische procedures. De laatste jaren gelden
inspraak en interactief beleid als achterhaald, als respectievelijk eerste- en
tweedegeneratieburgerparticipatie. De actuele derde variant is het informele, kleinschalige
burgerinitiatief, ook wel ‘derdegeneratieburgerparticipatie’ (Ministerie van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties 2007) of ‘doe-democratie’ genoemd (Van de Wijdeven en
Hendriks 2010).
Het informele, kleinschalige burgerinitiatief was tevens een van de pijlers van de
wijkaanpak. Door zulke initiatieven te stimuleren hoopte de overheid een nieuwe, meer
positieve verhouding tot burgers te ontwikkelen. De wijk gold als een van de plekken waar de
kloof tussen overheid, burgers en instituties het meest prangend zichtbaar was. In de kranten
en media werden de klachten van bewoners destijds breed uitgemeten. Dat bewoners ’s
avonds niet meer over straat durfden. Dat criminele jongeren de buurt onveilig maakten
terwijl de politie nergens te bekennen was. Dat de buren ’s nachts herrie maakten en je niet
verstonden als je daarover klaagde. Dat scholen slecht waren, huizen verwaarloosd werden en
dat er onvoldoende banen waren. En het refrein was steeds: als we erover klagen, luistert de
overheid niet naar ons.
In 2002 liet De Akbarstraat, een documentaireserie van Felix Rottenberg over de
Akbarstraat in de Amsterdamse Kolenkitbuurt, zien hoe bewoners van deze buurt kampten
met problemen van de multiculturele samenleving. Daarbij kwam vooral in beeld dat zij zich
in de steek gelaten voelden door de overheid en van mening waren dat de politiek ver van de
alledaagse werkelijkheid af stond.i Deze en soortgelijke klachten kregen veel media aandacht
en kwamen symbool te staan voor een kille, onverschillige, verwaarlozende overheid. In
enkele Britse volkswijken en de Parijse voorsteden hadden dit soort emoties geleid tot
ernstige rellen. De overheid was bang dat iets dergelijks in Nederland ook zou gebeuren.
Pieter Winse mius, de toenmalige minister van VROM, sprak in 2006 over
achterstandswijken als plekken waar elk moment ‘de vlam in de pan’ kon slaan.ii
De overheid moest iets doen: de kloof moest overbrugd, toenadering was vereist. De
overheid moest luisteren naar burgers, hen aandacht geven en hun wensen honoreren.
Koersen op samenwerking tussen burgers en overheid in plaats van op strijd. Samen zouden
ze de problemen in de wijk aanpakken. Bewoners werden uitgenodigd om burgerinitiatieven
te starten in hun wijk. ‘Het is jouw wijk, dus jij mag het zeggen’ luidde de tekst op een
wervende sticker van de Rijksoverheid, bedoeld als oproep om mee te doen. In het Actieplan
Krachtwijken (2007) werden bewonersinitiatieven de nieuwe bouwstenen van de gekoesterde
gemeenschapszin: bewoners die samen hun buurt beter maken, bouwen aan hun sociale
kapitaal, bevorderen sociale cohesie en verbeteren hun toekomst en die van hun kinderen,
was het idee. Geen oeverloze en ruzieachtige vergaderingen meer, maar een positieve,
opbouwende insteek. Meer professionals en beleidsambtenaren, werkbezoeken van ministers
en wethouders, en adoptie van wijken door wethouders moesten duidelijk maken dat de
overheid haar hart voor de wijk hervonden had: alle politieke en beleidsaandacht zou nu
eindelijk uitgaan naar de bewoners van deze wijken. De periode van verlatenheid was
voorbij, een periode van genegenheid brak aan. Dit beleid was doorspekt met positieve
emotionele oproepen, mooie beloftes over vooruitgang en inspirerende plannen voor
vernieuwing.
De herziening van de verzorgingsstaat: een zoektocht naar erkenning
De emotionalisering van burgerschap hangt vervolgens ook samen met de herziening van de
verzorgingsstaat. Bij de opbouw van de verzorgingsstaat in de jaren vijftig stond herverdeling
centraal. Burgers kregen steeds meer sociale rechten toebedeeld. Via belastingheffing kwam
er een herverdeling van inkomen tot stand; economische groei beperkte de pijn daarvan voor
hogere inkomens. Nu overheden, mede onder invloed van de crisis en neoliberale condities,
willen besparen en toegang tot voorzieningen willen beperken, is herverdeling een moeilijke
route voor volwaardig burgerschap geworden. Een overheid die minder kan en wil uitdelen,
zoekt haar toevlucht liever in erkenning: in schouderklopjes uitdelen aan burgers en hen een
goed gevoel geven. Herverdeling en erkenning zijn de pijlers van sociaal beleid in de
verzorgingsstaat. Herverdeling heeft als doel mensen een meer gelijke toegang te geven tot
materiële hulpbronnen, zoals inkomen, onderwijskansen, betaald en onbetaald werk en
huisvesting. Bij erkenning gaat het in eerste instantie om immateriële zaken: om (meer
gelijke) waardering van bijdragen aan de samenleving, van activiteiten met een lage status,
om erkenning van groepen – bijvoorbeeld etnische minderheden, vrouwen en homoseksuelen
– als gelijkwaardige burgers. In een geïndividualiseerde en op meritocratie geënte
samenleving zijn mensen in toenemende mate op zoek naar individuele erkenning, op basis
van eigen identiteit en eigen verdiensten (Tonkens et al. 2013).
Vooral voor bewoners van achterstandswijken, waar dit boek over gaat, is erkenning
echter niet gemakkelijk te krijgen. Achterstandswijken herbergen relatief veel werklozen, die
vaak kampen met gevoelens van nutteloosheid en falen (Judith Elshout, hoofdstuk 7).
Beleidsmakers proberen via activeringsprogramma’s hun kansen te vergroten en talenten te
ontdekken en ontwikkelen en daarmee de wijk in zijn totaliteit te laten stijgen op de sociale
ladder. Wie afhankelijk is van hulp kan gemakkelijk het overzicht verliezen over de vele
loketten en formulieren. De reguliere hulp biedt vooral materiële zekerheid aan mensen die al
sociale en emotionele garanties hebben, bijvoorbeeld dankzij een veilige en zorgzame relatie
met een partner en/of familie. Voor wie deze zekerheden mist, is reguliere hulp vaak vooral
verwarrend, onbetrouwbaar, kil en bestraffend (Verplanke en Tonkens, hoofdstuk 8).
Waar herverdeling altijd geld kost, geldt dat voor erkenning niet en zeker niet alleen.
Erkenning gaat over de publieke manifestatie van waardering, respect en begrip (Thompson
2006). Instituties kunnen burgers erkenning geven, maar burgers kunnen elkaar ook
erkennen, bijvoorbeeld via vrijwilligerswerk. Het laatste is een vluchtheuvel geworden voor
wie in de neoliberale woestijn nog warmte en menselijkheid zoekt, betoogt Andrea
Muehlebach in haar boek over de herziening van de Italiaanse verzorgingsstaat (Muehlebach
2012). Of de overheid zich in Nederland ook gedwongen zal zien om menselijkheid weer uit
te besteden aan de vrijwilligers sector valt te bezien. Wel is onmiskenbaar dat de oproep tot
affectief burgerschap ook hier een snaar raakt: vrijwilligerscentrales kampen met een
overaanbod van vrijwilligers en er melden zich soms meer vrijwilligers dan cliënten voor
bijvoorbeeld mentorprojecten voor probleemjongeren of voor hulp bij dagbesteding voor
kwetsbaren (Bochhove et al. 2013).
In dit proces wordt de relatie tussen de overheid en burgers affectiever van aard.
Burgerschap heeft tegenwoordig minder de vorm van een status met door de overheid
verdeelde sociale rechten en meer de vorm van een relationele gift tussen burgers onderling
en tussen burgers en professionals. Omdat burgers een affectieve relatie verwachten, krijgt de
bureaucratische overheid dan ook steeds vaker als kritiek dat zij kil en onmenselijk is (zie
Steinmetz 2013; Nationale Ombudsman 2013).
Een verleidende overheid: experimenteren met affectieve interventies
Daarmee komen we op een derde reden waarom juist de emotionele dimensie van het
wijkenbeleid zo op de voorgrond treedt. De overheid hoopt op actief burgerschap, maar kan
burgers daar niet toe dwingen. Zij kan alleen uitnodigen en verleiden en moet daartoe vooral
op het gemoed en het gevoel van haar burgers werken: proberen te bewerkstelligen dat
mensen in actie komen door dat als leuk, gezellig en bevredigend voor te stellen. En hoe
krijgt zij bewoners zo ver dat die gezamenlijk iets gaan doen voor hun wijk? Door ze te
inspireren, stimuleren en faciliteren, door ze een wijk of bewonersbudget ter beschikking te
stellen en door hen hulp en aandacht te bieden van ambtenaren en professionals van lokale
overheden, welzijnsinstellingen en woningcorporaties.
Andrea Muehlebach laat in haar boek zien hoeveel moeite de Noord- Italiaanse
overheid zich getroost om empathie, solidariteit en behoefte aan meedoen op te wekken, en
hoeveel moeite diezelfde overheid doet om mensen te laten geloven dat dit spontane, eigen
emoties zijn. De zich terugtrekkende Noord-Italiaanse overheid heeft burgers hard nodig als
vrijwilligers en mantelzorgers, en prijst vrijwilligerswerk en mantelzorg aan als bijdragen aan
empowerment, zingeving en democratie, waarbij zij het ingezette vocabulaire doorspekt met
een forse dosis relationele romantiek. Een ideale samenleving is een samenleving waarin
burgers voor elkaar zorgen vanuit een gevoel van altruïsme en medemenselijkheid
(Muehlebach 2012). Dit spreekt veel burgers aan; zij zoeken een maatschappelijke sfeer die
nog geregeerd wordt door zingeving en menselijke warmte, waardoor het er goed toeven is.
Nederlandse lokale beleidsrapporten, wijkuitvoeringsprogramma’s en
communicatiemateriaal voor bewoners appelleren aan positieve emoties als trots, respect en
genegenheid (De Wilde, hoofdstuk 1). Met dit ‘emotiemanagement’ (Hochschild 2003)
willen bestuurders en beleidsmakers sociale, maar vooral ook gevoelsmatige cohesie creëren
door bewoners een onderling gevoel van eenheid te geven en door positieve emoties en
interacties tussen burgers en instituties te bewerkstelligen. De peptalk van beleidsmakers,
welzijnsmanagers en professionals in de wijk moet bewoners verleiden tot identificatie en
verbondenheid met hun buurt: emoties die hen idealiter motiveren mee te doen. Met kreten
als ‘Doe mee!’ en ‘De wijkaanpak is leuk!’ worden zij uitgenodigd om bewonersinitiatieven
te starten in hun wijk.
Veel bewoners gaven in de afgelopen jaren gehoor aan die oproep en spanden zich in
om de kwaliteit van het leven in hun buurt te verbeteren. Soms ging dat in goede
samenwerking met de overheid en instanties, maar er ontstonden ook vaak wrijvingen die
leidden tot gevoelens van miskenning of woede. Dat was van meet af aan het geval bij
burgers die gewend zijn zich meer oppositioneel te verhouden tot de overheid. Na verloop
van tijd ontstonden deze emoties echter ook bij burgers die graag meedoen, maar dan wel
verwachten dat de overheid naar hen luistert en hen ziet staan.
Pijn
Wat behelst precies de hedendaagse emotionalisering van burgerschap in de wijk? Wat is het
kenmerkende ervan? Wat doet de daarin besloten oproep om mee te doen met bewoners? Wat
doet het met hun relaties met de overheid en met hun onderlinge verhoudingen? Wanneer
doet meedoen pijn en wanneer biedt het voldoening, saamhorigheid en erkenning? Voelen
bewoners zich nu wel gezien? Hebben zij het gevoel dat er nu wel naar hen wordt geluisterd
en dat zij er nu wel toe doen? En als ze zich niet gehoord voelen, wat zegt dat dan? Worden
bewoners overduidelijk niet gehoord of verwachten ze te veel?
In dit boek gaan we in op deze vragen aan de hand van intensief sociologisch en
etnografisch onderzoek in deze achterstandswijken, plekken met zeer intensieve
overheidsbemoeienis en ook zeer heftige emotionele reacties daarop, dus bij uitstek geschikt
als onderzoekslocaties. Het boek geeft een indringend beeld van affectief burgerschap in met
name drie wijken: de Deventer Rivierenwijk, Kanaleneiland in Utrecht en Slotermeer in
Amsterdam. Daarnaast komen ook enkele andere wijken in beeld: in Zwolle, Amersfoort,
Utrecht, Amsterdam en Leeuwarden. De focus ligt daarbij vooral op de vraag waar en hoe de
emotionalisering van burgerschap pijn oproept.
Relatiepijn
Het eerste deel van het boek gaat over relatiepijn: pijn die vooral ontstaat in contact met
medebewoners en met de overheid en andere organisaties. De afgelopen jaren heeft de
overheid veel geïnvesteerd in bewonersparticipatie. Vaak kregen wijken daarbij een budget
ter beschikking gesteld voor informele bewonersinitiatieven. Veel burgers doen graag mee.
Ze leren ervan, ontwikkelen burgerschapscompetenties en gaan positiever oordelen over
andere bewoners en instellingen (Tonkens en Verhoeven 2011).
Een etnografische blik op de handelingen en emoties van bewoners en professionals
in Slotermeer geeft zicht op de wijze waarop nieuwe gevoels- en spelregels omtrent
burgerschap in de praktijk vorm krijgen. Mandy de Wilde onderzoekt in hoofdstuk 2 tot
welke nieuwe vormen van verbondenheid en tot welke nieuwe scheidslijnen de gehanteerde
praktijken leiden. Emotionele en zintuiglijke aspecten van burgerschap spelen daarbij een
cruciale rol, zo blijkt ook uit Paul Mepschens portret van een burendag in de Rivierenwijk.
Dat er emotionele spanningen bestaan tussen bewoners en wijkprofessionals (vooral
gemeenteambtenaren) die tot teleurstelling, frustratie, moedeloosheid en woede leiden wordt
duidelijk in hoofdstuk 5 van Mandy de Wilde en Evelien Tonkens. Wat leert dit ons over
voorwaarden voor effectieve burgerparticipatie? Wanneer doet meedoen minder of geen pijn?
Hoe ongrijpbaar en grillig toekenning van zeggenschap kan zijn en welke frustraties daarbij
ontstaan, brengt De Wilde in beeld in een portret van een wijkcentrum in Kanaleneiland.
Eraan bijdragen dat ook kwetsbare mensen kunnen meedoen aan de samenleving is
een nieuwe taak van burgers. Met de herziening van de verzorgingsstaat zijn bewoners met
een verstandelijke of psychiatrische beperking uit de instellingen gehaald en de wijk in
gebracht. Jeannette Pols reflecteert in hoofdstuk 3 op de notie van ‘relationeel burgerschap’
en daarmee op volwaardig burgerschap van mensen met psychiatrische beperkingen. Ze
onderzoekt in welke contexten relationeel burgerschap gedijt en onder welke voorwaarden
het bevorderd wordt. In hoofdstuk 4 onderzoeken Femmianne Bredewold, Evelien Tonkens
en Margo Trappenburg wat er in de praktijk van twee wijken in Zwolle van allerlei
hooggestemde verwachtingen terechtkomt. Wat is de aard van de contacten die er bestaan
tussen burgers met beperkingen en hun buurtgenoten? Onder welke voorwaarden is positief
contact tussen beide groepen mogelijk?
Groeipijn
Groeipijn, het onderwerp van het tweede deel van dit boek, is de pijn die ontstaat waar
overheid en instituties proberen mensen te betrekken bij de samenleving en hen sociale en
emotionele burgerschapscompetenties proberen aan te leren. Het is pijn die voortkomt uit
mislukte en geslaagde pogingen tot vooruitgang en ontwikkeling.
Lex Veldboer laat in hoofdstuk 9 zien wat er gebeurt als arme wijken door een
toename van koopwoningen meer inkomensdivers worden. Resulteert stedelijke vernieuwing
en gentrificatie in sociale tweedeling of is er juist tevredenheid met de gegroeide klassenmix?
Gaan mensen zich meer thuis voelen? Zijn ze tevreden met hun buurt? En wat betekent dit
voor de toekomst en de mogelijkheden tot sociale stijging van mensen uit lagere
inkomensgroepen?
Sociale activeringsprojecten zijn bedoeld om werklozen vooruit te helpen naar werk,
maar hebben veel meer te bieden dan alleen (kans op) een baan. Professionals besteden veel
tijd en aandacht aan het aanwakkeren van trots en hoop bij werklozen en vaak leidt dat tot
onverwachte verdiensten die deze bewoners een nieuwe rol kunnen geven in onze
samenleving. Hoe deze verdiensten zijn in te zetten voor de buurt komt ter sprake in
hoofdstuk 6 van Judith Elshout. Het blijkt uit Elshouts portret over Sterrenvinder, een sociaal
activeringsproject in Deventer, dat een kantoor midden in de wijk daarbij van grote betekenis
kan zijn voor bewoners.
De laatste jaren is het beleid zich ook ‘achter de voordeur’ gaan bewegen. De
sturende gedachte daarbij was dat problemen als werkloosheid, criminaliteit en jeugdoverlast
alleen kunnen worden aangepakt door achterliggende problematiek van armoede,
eenzaamheid en opvoedingsproblemen te signaleren en aan te pakken. Een korte interventie
‘achter de voordeur’ en dan kunnen mensen het zelf wel. Loes Verplanke en Evelien Tonkens
onderzoeken via een analyse van Achter de Voordeur-interventies voor wie dit ook
daadwerkelijk geldt. Ze onderscheiden twee verschillende pijnsoorten en daaruit
voortkomende behoeften. Het onderscheid hangt samen met de vraag of mensen last hebben
van ‘een blok beton’ dat uit de weg geruimd moet worden of van een ‘leven vol scherven’.
Problemen bij ontwikkeling – groeipijnen – zijn te verwachten bij jongeren. Overlast
door jongeren is een centraal aandachtspunt in achterstandswijkenbeleid. Jongeren erkennen
geen gezag meer, is een veelgehoorde klacht. Evelien Tonkens onderzoekt de conflicten
rondom gezag tussen jongeren en gezagsdragers in Kanaleneiland in hoofdstuk 8. Zowel
gezag uitoefenen als gezag ondergaan is een hele kunst geworden, betoogt zij. Alle partijen
hebben veel te leren, willen ze de kunst gaan beheersen van jongleren met tegenstrijdige
eisen van nabijheid en afstand, dialoog en bevel, en kritiek en gehoorzaamheid.
Hoe zelfspot en zelfreflectie kunnen helpen in de ontwikkeling van burgerschap komt
aan de orde in het portret dat Evelien Tonkens maakte van de vrouwenorganisatie Al Amal.
De capriolen van het integratiebeleid maken dit proces er echter niet gemakkelijker op, zo
laat dit portret ook zien.
Fantoompijn
Het derde en laatste deel van dit boek gaat over fantoompijn. Pijn over dingen die er niet
meer zijn, terwijl de pijn suggereert dat ze er nog wel zijn. Pijn over vergane gebouwen en
pleinen maar ook pijn over voorbije relaties. Pijn om de tuinstad van vroeger met
‘respectabele’, saamhorige mensen. Pijn om een gedwongen verhuizing uit de buurt,
teleurstelling en verdriet over een speeltuin die er niet meer is, of pijn over het onterechte
stigma dat een buurt heeft. Ook de keerzijde komt aan bod: wanneer doet meedoen geen pijn,
wanneer voelen mensen zich door beleid gesterkt, geïnspireerd en geholpen?
Paul Mepschen analyseert in hoofdstuk 10 hoe de belofte van vernieuwing onder
autochtone bewoners in de Westelijke Tuinsteden in Amsterdam symbool ging staan voor de
sloop van hun levenswijze en een collectief vooruitgangsideaal, en hoe die belofte juist
gevoelens van onbehagen versterkte. Een wijkschouw in Slotermeer, bedoeld om de
communicatie tussen bewoners, bestuurders en professionals over de kwaliteit van leven in
de wijk te verbeteren, wakkert fantoompijn aan, signaleert Mepschen. Grilligheid van beleid
en sloop van florissante plekken speelt daarin een belangrijke rol, zo komt ook aan de orde in
Evelien Tonkens’ portret van een speeltuin in Transwijk. Kirsten Visser kijkt in hoofdstuk 12
naar sloop en nieuwbouw vanuit een jongerenperspectief: verhuizen betekent voor hen ook
verlies van vertrouwde speelplekken, vriendschappen en leefgewoonten. Zijn jongeren
niettemin tevreden met hun nieuwe woning en buurt? Kan de overheid haar belofte van
verbetering en voor uitgang inlossen? Komen jongeren uit kansarme gezinnen niet opnieuw
terecht in een achterstandswijk?
Ook stigma’s zijn een bron van pijn in achterstandswijken. De overheid kan nog zo
hard een positief en enthousiasmerend verhaal communiceren over wijken als Kanaleneiland
en Ondiep, maar het stigma van een beruchte buurt is hardnekkig. Irene Costera Meijer
betoogt in hoofdstuk 11 dat sensationele en eenzijdige berichtgeving door nationale en
regionale media een stigmatiserend effect op buurten heeft. Zulke berichtgeving baat voor -
oordelen uit, werkt onbegrip en irritatie tussen bewoners in de hand en versterkt gevoelens
van angst, vervreemding en ontworteling. Wijkjournalistiek is een middel om deze processen
te bestrijden en hardnekkige stigma’s te saboteren, door voor bewoners herkenbare beelden
van de wijk neer te zetten, die de wijk voor hen beter ‘leesbaar’ maken. Dit gaat echter
gepaard met een onvermijdelijk dilemma: positief nieuws is al gauw eenzijdig of te
rooskleurig, terwijl negatief nieuws het stigma bevestigt. Hoe gaat Wijk TV in Kanaleneiland
hiermee om?
De meeste van de genoemde pijnen ontstaan tussen burgers en wijkinstituties: de
gemeente, welzijnsinstellingen, woningcorporaties en zorginstellingen. Fantoompijn,
groeipijn en relationele pijn hangen samen met de geëmotionaliseerde verhoudingen tussen
burgers en overheid. Dit boek laat ook zien waar het wel goed gaat: waar positieve interacties
plaatsvinden en elders veroorzaakte pijnen verzacht worden. De vraag is dan ook of affectief
burgerschap nieuwe kansen biedt of dat het slechts bijdraagt aan meer pijn.
Literatuur
Hochschild, A.R. (2003). The Commercialization of Intimate Life. Notes from Home and
Work. Berkeley/Londen: University of California Press.
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (2007) Help! Een burgerinitiatief.
InAxis.
Muehlebach, A. (2012). The Moral Neoliberal. Welfare and Citizenship in Italy. Chicago:
Chicago University Press.
Nationale Ombudsman (2013). Mijn onbegrijpelijke overheid. Jaarverslag 2012. Den Haag:
Bureau Nationale Ombudsman.
Tonkens, E. (2006). De bal bij de burger. Burgerschap in een pluriforme dynamische
samenleving. Oratie: Leerstoel Actief Burgerschap.
Thompson, S. (2006). The Political Theory of Recognition. A Critical Introduction.
Amsterdam: Polity Press.
Tonkens, E., J.W. Duyvendak & E. Grootegoed (2013). ‘Welfare State Reform and
Emotions: Introduction to the Theme’. In: Social Policy and Society; themed issue
Welfare State Reform and Emotions.
Tonkens, E & L. Verplanke (2013). ‘When social security fails to be emotional security.
Single parent households and the contractual welfare state’. Social Policy and Society;
themed issue Welfare State Reform and Emotions.
Steinmetz, S. (2013). De brievenbus van Mevrouw de Vries. Gekmakende post van onze
semi-overheid. Amsterdam: Atlas Contact.
Veldboer, L., J.W. Duyvendak & C. Bouw (2007). De mixfactor: Integratie en segregatie in
Nederland. Amsterdam: Boom.
VROM-raad (2006). Stad en stijging: sociale stijging als leidraad voor stedelijke
vernieuwing. Den Haag: VROM-raad.
Wijdeven, T. van de & F. Hendrik (2010). Burgerschap in de doe-democratie. Den Haag:
Nicis Institute.
WRR (2005). Vertrouwen in de buurt. Amsterdam: Amsterdam University Press.
i In 2002 zond de NPS de driedelige documentaireserie De Akbarstraat uit: een portret van een
multiculturele straat in de Kolenkitbuurt in Amsterdam-West. Een NPS-team team verbleef negen
maanden in de Akbarstraat. Felix Rottenberg deed verslag van het resultaat. De documentaire
verhaalt over de geschiedeni van de wijk, het dagelijks leven van de bewoners en de rol van
beleidsmakers en stadsdeelpolitici. Het portret laat vooral zien hoezeer bewoners zich in de steek
gelaten voelen door de overheid en hoe gebrekkig de integratie tussen verschillende
bevolkingsgroepen verloopt in een achterstandswijk. De serie kreeg destijds veel aandacht in het
publieke debat.
ii de Volkskrant, ‘Winsemius slaat alarm over probleemwijken’, 1 november 2006