Content uploaded by Laurens B. Sparrius
Author content
All content in this area was uploaded by Laurens B. Sparrius on Sep 24, 2015
Content may be subject to copyright.
18 Buxbaumiella 104 (2015)
de soort bezorgde, en natuurlijk Professor
Teuvo Ahti, die de soort op naam bracht,
zeer erkentelijk. Last but not least dank
aan Arie van den Bremer die de foto’s nam.
Literatuur
Adler, M.T. & T. Ahti, 1996. The distinction of
Punctelia perreticulata and P. subrudecta
(Parmeleaceae, Lecanorales), Lichenologist
28: 431- 436.
Herk, van K. & A. Aptroot, 2000. The sorediate
Punctelia species with lecanoric acid in
Europe. Lichenologist 32: 233-246.
Smith, C.W., A. Aptroot, B.J. Coppins, A. Fletch-
ner, O.L. Gilbert, P.W. James & P.A. Wolseley,
2009. The Lichens of Great Britain and Ireland.
The British Lichen Society, London.
Spier, L. & K. van Dort, 2009. Punctelia reddenda
(gelobd stippelschildmos) voor het eerst in
Nederland gevonden. Buxbaumiella 83: 42-
44.
Auteursgegevens
J.L. Spier, Kon. Arthurpad 8, 3813 HD Amers-
foort, leo.spier@gmail.com
Abstract
Punctelia perreticulata (Räsänen) G. Wilh. &
Ladd, new to the Netherlands
Recently a remarkable Punctelia was found on
Quercus along a lane in the town of Amersfoort
(Netherlands). It was remarkable because in the
field it could be either a Punctelia or a Parmelia.
At home, the C+ reaction easily excluded Parme-
lia. Therefore it had to be a strange Punctelia,
which differed from the well-known Dutch Punc-
telias in the ridged and pitted upper surface.
According to Adler & Ahti (1996), however, the
apparent morphological differences between P.
subrudecta and P. perreticulata are deceptive.
They identify P. perreticulata (Räsänen) G. Wilh.
& Ladd. only by the shape and length of conidia.
The scrobiculation of the upper surface, lobe
width, and the development of soralia predomi-
nantly at the margins, are no reliable diagnostic
characters of P. perreticulata.
For an expert opinion the collection was sent to
Dr. Ahti (Finland), who kindly identified it as
Punctelia perreticulata.
Punctelia perreticulata has proved to be a wide-
spread species in the world, occurring not only
in France and Italy, but also in the northeast of
the United States and a large area of temperate
western North America, from Mexico to Califor-
nia. In South America it is known from the Vene-
zuelan Andes end eastern and central Argentina.
It is also present in Australia and New Zealand.
This Dutch specimen was found on young Quer-
cus (30 cm diameter), at a height of 1.80 m, well-
lit (SW). Accompanying species were Physcia
tenella, Candelaria concolor, Candelariella refle-
xa, Lecanora chlarotera, Melanelixia subaurifera,
Melanohalea exasperatula, Xanthoria parietina.
Ecologische indicatiewaarden voor korstmossen en een
vergelijking met mossen en vaatplanten
Laurens Sparrius, André Aptroot & Kok van Herk
Inleiding
Ecologische indicatorwaarden worden veel
toegepast bij vaatplanten. Voor ten minste
elke Noordwest-Europese plantensoort is
empirisch de optimale groeiomstandigheid
bepaald voor een aantal grootheden: vocht,
zuurgraad, voedselrijkdom (stikstof), tem-
peratuur, en specifiek voor onze regio de
continentaliteit (gematigdheid van het kli-
maat). Ecologische indicatiewaarden van
de Nederlandse mossen zijn opgesteld
door Siebel (1993). Tijdens het werk aan
een actueel overzicht van (korst)mossen-
gemeenschappen in Nederland ontstond
de behoefte om voor alle Nederlandse
korstmossen indicatiewaarden te bepalen,
waarbij dezelfde indeling in klassen ge-
volgd wordt. De indicatiewaarden kunnen
gebruikt worden om soortenlijsten op ver-
schillende schaalniveaus te analyseren, van
vegetatieopnamen tot de landelijke Rode
Lijst. Onder meer Van Herk et al. (2002)
laten zien welke toepassingen mogelijk zijn
voor korstmossen.
Ecologische indicatiewaarden van Duitse
korstmossen zijn eerder opgesteld door El-
lenberg et al. (1992). Wirth (2010) bracht
hiervan een hernieuwde lijst uit met in to-
taal 516 soorten. Wanneer we die lijst
naast de standaardlijst van Nederlandse
Buxbaumiella 104 (2015) 19
korstmossen (Aptroot et al. 2004) leggen,
dan blijkt dat van de 819 soorten er slechts
367 een indicatiewaarde hebben. Bij de
epifytische korstmossen van laanbomen,
waar de meest concrete toepassingsmoge-
lijkheden liggen, hebben momenteel 140
van de 210 soorten een indicatiewaarde.
Opvallende algemene soorten die ontbre-
ken zijn Bacidia adastra, Fellhanera viridi-
sorediata, Jamesiella anastomosans, Leca-
nora barkmaniana, Pyrrhospora quernea en
Xanthoria calcicola. In bijna elke vegetatie-
opname van laanbomen volgens de metho-
de van Van Herk (1999) komt één van deze
soorten voor.
Het ontbreken van veel soorten leidde eer-
der al tot allerlei publicaties waarin au-
teurs voor specifieke ecologische groepen
nieuwe indicatiewaarden berekenden (o.a.
Bültmann 2006, Diekmann 1995, Košutho-
vá & Šibík 2013).
Het doel van deze publicatie is om een vol-
ledige lijst van ecologische indicatiewaar-
den van korstmossen te presenteren voor
alle Nederlandse soorten, zoals ook voor
mossen is gedaan (Siebel 1993). Als voor-
beeldtoepassing hebben we een vergelij-
king gemaakt tussen indicatiewaarden van
korstmossen, mossen en vaatplanten.
Methode
De lijst van beschouwde soorten is geba-
seerd op de Standaardlijst (Aptroot et al.
2004, met recente aanvullingen zoals te
vinden op verspreidingsatlas.nl). Niet-in-
heemse (veelal niet-Europese) soorten,
niet-gelicheniseerde ascomyceten en de
veelal gastheerspecifieke licheenparasie-
ten zijn buiten beschouwing gelaten. Ver-
volgens zijn de indicatorwaarden van
Wirth (2010) toegevoegd. Op basis van de
toewijzing van een soort aan een vegeta-
tieklasse (Van Dort, in voorbereiding) en
bestaande substraat- en biotoopindelingen
is een eerste toewijzing van indicatiewaar-
den gemaakt, waarbij alle ontbrekende
waarden zijn ingevuld. Voor temperatuur
en continentaliteit is ook gebruikt gemaakt
van Aptroot & Sparrius (2009). Vervolgens
is in twee iteraties opnieuw beoordeeld of
de soort aan de juiste klasse is toegekend.
Hierbij zijn ook in de indicatorwaarden van
Wirth aanpassingen gemaakt.
Voor deze publicatie is gekozen om voor de
meeste indicatoren vijf in plaats van negen
schaaldelen te hanteren (Tabel 1). In de
reeks van 1 tot 9 ontbreken de even waar-
den (2, 4, 6 en 8). De subjectieve toewijzing
en het ontbreken van goede meetgegevens
maakt het voor de meeste soorten niet mo-
gelijk om een preciezere toewijzing te ver-
antwoorden. De toegekende waarden zijn
tot stand gekomen op basis van veldkennis
en literatuur. Slechts weinig publicaties ba-
seren indicatiewaarden voor korstmossen
op daadwerkelijke metingen.
Voor de vergelijking met mossen en vaat-
planten is gebruikt gemaakt van tabellen
met indicatiewaarden van Siebel (1993) en
Ellenberg (1992). Hierbij zijn de even ca-
tegorieën opgeteld bij de oneven catego-
rieën erboven. Zo ontstaat dezelfde vijfde-
lige schaal, bestaande uit oneven catego-
rieën, zoals voor de korstmossen is ge-
maakt. Vervolgens zijn frequentiediagram-
men gemaakt waarin de verdeling van de
drie soortgroepen over de categorieën
wordt getoond. Bij vaatplanten komen re-
latief veel onbekende waarden voor (‘X’ in
Ellenberg 1992). Deze zijn weggelaten,
waardoor het aantal soorten per indicator
varieert tussen 951 en 1207.
Resultaten
De tabel met indicatiewaarden is vanwege
de omvang hier niet opgenomen, maar kan
worden gedownload van blwg.nl. Korst-
mossen hebben in tegenstelling tot mossen
en vaatplanten een sterke voorkeur voor
droge en warme groeiplaatsen. Dat komt
ook tot uiting in de indicatiewaarden. In Fi-
guur 1 zijn de verschillen tussen de soort-
groepen te zien. Korstmossen kunnen in
het algemeen worden gekarakteriseerd als
droogte- en lichtminnend, groeiend op zu-
re, nutriëntarme substraten. De meeste
soorten hebben een brede verspreiding
(zowel continentaliteit als temperatuur is
het hoogst in de middelste klasse).
Conclusie
Voor het eerst zijn van alle 763 soorten
korstmossen in Nederland de indicatie-
waarden volgens Ellenberg bepaald. Met
deze publicatie zijn alle inheemse soorten
van de drie grote plantgroepen van indica-
20 Buxbaumiella 104 (2015)
tiewaarden voorzien. De database kan ge-
bruikt worden voor de ecologische inter-
pretatie van soortenlijsten op verschillen-
de schaalniveaus.
Tabel 1. De gehanteerde schaal voor de indicatiewaarden. Bij vocht, stralingsklimaat, zuurgraad en
nutriëntenrijkdom zijn alleen de oneven schaaldelen gebruikt. De beschrijving van de waarden volgt
Ellenberg (1992).
Vocht
1 zeer droog Op vaak uitdrogende standplaatsen levenskrachtig en tot droge standplaatsen
beperkt
3 droog Op droge standplaatsen vaker voorkomend dan op minder droge; op vochtige
standplaatsen ontbrekend
5 matig vochtig Kenmerkend voor matig vochtige standplaatsen; op natte en vaak uitdrogende
standplaatsen ontbrekend
7 vochtig Kenmerkend voor vochtige standplaatsen; zwaartepunt op vochtige, maar niet te
natte standplaatsen
9 nat Kenmerkend voor natte standplaatsen
11 in water Waterplant die ten minste tijdelijk boven water uitkomt
Stralingsklimaat
1 diepe schaduw Geen directe zonnestraling
3 schaduw Zeer weinig directe zonnestraling
5 open schaduw Weinig directe zonnestraling
7 half open Vrij veel directe zonnestraling
9 geëxponeerd Zeer veel directe zonnestraling
Zuurgraad
1 sterk zuur Kenmerkend voor sterk zure standplaatsen; nooit op zwak zure tot alkalische bodem
voorkomend
3 zuur Kenmerkend voor zure standplaatsen; bij uitzondering tot in het neutrale bereik
5 zwak zuur Kenmerkend voor zwak zure standplaatsen; zelden op sterk zure en op neutrale tot
alkalische standplaatsen
7 neutraal Kenmerkend voor zwak zure tot basische standplaatsen; nooit op sterk zure
standplaatsen
9 sterk basisch Kenmerkend voor sterk basische of kalkrijke standplaatsen
Nutriëntenrijkdom
1 zeer nutriëntenarm Kenmerkend voor zeer nutriëntenarme omstandigheden
3 nutriëntenarm Kenmerkend voor nutriëntenarme omstandigheden; onder nutriëntenarme
omstandigheden vaker dan onder matig nutriëntenrijke
5 matig nutriëntenrijk Kenmerkend voor matig nutriëntenrijke omstandigheden; zeldzamer bij
nutriëntenarme of nutriëntenrijke omstandigheden
7 nutriëntenrijk Bij nutriëntenrijke omstandigheden vaker voorkomend dan bij matig nutriëntenrijke
omstandigheden
9 overmatig
nutriëntenrijk Kenmerkend voor overmatig nutriëntenrijke omstandigheden
Continaliteit (West- en Midden-Europa)
1 eu-atlantisch Alleen in Atlantische kustregio's met voorposten meer naar het oosten
2 atlantisch Met zwaartepunt in West-Europa, in Oost-Europa meest afwezig
3 Tussen 2 en 4 in staand
4 subatlantisch Met het zwaartepunt in Midden-Europa, naar het oosten afnemend
5 intermediair Zwak subatlantische tot zwak continentale soorten
6 subcontinentaal Met het zwaartepunt in oostelijk Midden- en Oost-Europa
7 Tussen 6 en 8 in staand; in West-Frankrijk, Ierland en Groot Brittannië niet of niet
meer voorkomend
8 continentaal Vanuit het oosten in West-Europa slechts met voorposten
9 eu-continentaal In West-Europa afwezig
Buxbaumiella 104 (2015) 21
Tabel 1. Vervolg.
Temperatuur
1 koud Koude-indicatoren, vooral hoog in de bergen of in boreaal-arctische gebieden
2 tussen 1 en 3 in staand
3 koel Koelte-indicatoren, overwegend in montane, subalpiene of boreale gebieden
4 tussen 3 en 5 in staand
5 matig warm Soorten van temperate omstandigheden, hoofdverspreiding in het Noordwest-
Europese laagland; in de Alpen vooral submontaan
6 tussen 5 en 7 in staand
7 warm Warmte-indicatoren, soorten met vookeur voor submediterrane omstandigheden; in
Midden-Europa alleen in het laagland
8 tussen 7 en 9 instaand
9 zeer warm Extreme warmte-indicatoren, soorten met een overwegend Mediterrane
verspreiding; in Midden-Europa alleen op de warmste plekken
Literatuur
Aptroot, A., C.M. van Herk, L.B. Sparrius & J.L.
Spier (2004). Checklist van de Nederlandse
Korstmossen en korstmosparasieten, Buxbau-
miella 69: 17-55.
Aptroot, A. & L.B. Sparrius (2009). Europese
verspreiding en internationale betekenis van
Nederlandse korstmossen. Buxbaumiella 83:
1-12.
Bültmann, H. (2006). Zeigerwerte von Erdflech-
ten in Trockenrasen: Vorschläge zur Ergän-
zung und Korrektur. In. Bültmann H., Fart-
mann T. and T. Hasse (eds.): Trockenrasen auf
unterschiedlichen Betrachtungsebenen. Arbei-
ten aus dem Institut für Landschaftsökologie
(Münster) 15: 127-143.
Diekmann, M. (1995). Use and improvement of
Ellenberg's indicator values in deciduous fo-
rests of the Boreo-nemoral zone in Sweden.
Ecography 18: 178-189.
Ellenberg, H., H.E. Weber, R. Düll, V. Wirth, W.
Werner & D. Paulissen (1992). Zeigerwerte
von Pflanzen in Mitteleuropa. Scripta Geobo-
tanica 18:1-258.
Košuthová, A. & J. Šibík (2013). Ecological
indicator values and life history traits of terri-
colous lichens of the Western Carpathians.
Ecological Indicators 34: 246-259.
Siebel H.N. (1993) Indicatiegetallen van blad- en
levermossen. IBN-rapport 047. Instituut voor
Bos- en Natuuronderzoek. Wageningen.
Siebel, H.N. & R.J. Bijlsma (2007) Europese
verspreiding en status van Nederlandse
mossen. Buxbaumiella 77: 22-48.
Van Dort e.a. (in voorbereiding). (Korst)mossen-
gemeenschappen in Nederland. KNNV Uitge-
verij, Zeist.
Van Herk, C.M. (1999). Mapping of ammonia pol-
lution with epiphytic lichens in the Nether-
lands. The Lichenologist 31: 9-20.
Van Herk, C.M., A. Aptroot en H.F. van Dobben
(2002). Long-term monitoring in the Nether-
lands suggests that lichens respond to global
warming. Lichenologist 34: 141-154.
Wirth, V. (2010). Ecological indicator values of
lichens - enlarged and updated species list.
Herzogia 23: 229-248.
Auteursgegevens
L.B. Sparrius (BLWG), Beyerd 29, 4811 GZ
Breda, sparrius@blwg.nl
A. Aptroot (ABL), Gerrit van der Veenstraat 107,
3762 XK Soest, andreaptroot@gmail.com
C.M. van Herk (LON), Goudvink 47, 3766 WK
Soest, lonsoest@wxs.nl
Abstract
Ecological indicator values for lichens and a
comparison with bryophytes and vascular plants
Ecological indicator values for all 763 lichen spe-
cies – excluding lichenicolous fungi and non-
lichenized ascomycetes – in the Netherlands
were estimated according to the Ellenberg sys-
tem. Only five categories (odd numbers) were
used for indicators of light, temperature, nu-
trients and acidity, as for many species only few
data are available. The resulting table can be
downloaded from blwg.nl. Frequency diagrams
show the differences between lichens, bryo-
phytes and vascular plants. With this publication
all native species of the three major plant groups
are provided with indicator values, which may
be of use for ecological studies.
Figuur 1 (zie pagina’s 22-24). Frequentiediagrammen per indicator met op de y-as het aantal soorten
per klasse voor inheemse Nederlandse korstmossen (n = 763), mossen (n = 613) en vaatplanten (n =
951
–
1207). De ve
r
klaring van de klassen op de x-as is te vinden in Tabel 1.
22 Buxbaumiella 104 (2015)
0
100
200
300
400
500
600
1357911
Vocht
Korstmossen Mossen Vaatplanten
0
100
200
300
400
500
600
700
13579
Stralingsklimaat
Korstmossen Mossen Vaatplanten
Buxbaumiella 104 (2015) 23
0
100
200
300
400
500
600
13579
Zuurgraad
Korstmossen Mossen Vaatplanten
0
50
100
150
200
250
300
350
400
13579
Nutriënten
Korstmossen Mossen Vaatplanten
24 Buxbaumiella 104 (2015)
0
100
200
300
400
500
600
123456789
Temperatuur
Korstmossen Mossen Vaatplanten
0
50
100
150
200
250
300
350
400
450
500
12345678
Continentaliteit
Korstmossen Mossen Vaatplanten