In de jaren negentig ontwikkelde het beleidsconcept “Integrale Veiligheid” (IV) zich in Nederland (Cachet & Ringeling, 2004). In België keek men er op dat moment wat lauwtjes naar, als naar nieuwlichterij. “De ‘postmoderne’ conditie heeft iedere vorm van modern zekerheidsdenken in wetenschap, ideologie en levensbeschouwing vernietigd” schreef wijlen Koen Raes in zijn analyse omtrent IV (Raes, 1994: 8) . Vanaf ongeveer 2005, werd het begrip in België door beleidsmakers voorzichtig aan het hart gedrukt (Ponsaers, 2005). Intussen schrijven we 2015 en is het IV-concept richtinggevend geworden in de uitbouw van het Belgische veiligheidsbeleid (Carmen et al., 2008), terwijl IV in Nederland mettertijd fors verankerd raakte in de Nederlandse wetgeving en de bijhorende institutionele kaders. Ondanks de huidige Belgische gretigheid blijft IV eerder een streven dan een juridische of organisatie realiteit (De Pauw et al., 2012).
In deze bijdrage schetsen en vergelijken we het wettelijk kader en de concrete uitwerking van IV in beide landen. We gaan na welke inhoud wordt gegeven aan het integraal veiligheidsbeleid en met welke definities wordt gewerkt in België en Nederland (Prins et al., 2012). Gezien de beperkte ruimte die deze publicatie biedt kan hierbij niet de volledige historische evolutie worden geschetst (Bauwens et al., 2011) en zal het artikel voornamelijk de huidige stand van zaken weergeven, hoewel soms een historische noot noodzakelijk zal zijn om te kunnen begrijpen wat vandaag speelt (Devroe & Ponsaers, 2013).
In essentie gaat het erom dat in beide landen het volle besef is gegroeid dat één veiligheidsdienst niet langer een veilige samenleving kan garanderen. Slechts door middel van samenwerking met andere (publieke en private) partners kan vooruitgang geboekt worden. Netwerken met andere partners zou, zo redeneerde men, efficiënter en effectiever zijn. Een “integraal” en “geïntegreerd” veiligheidsbeleid is intussen het credo geworden van elke beleidsmaker.
Gegeven de context van dit boek kijken we hierbij voornamelijk naar samenwerking met zogenaamde “First Responders”, met andere woorden politie, brandweerdiensten en medische noodhulp. De plaats van een IV-beleid, zeker op lokaal niveau, staat ter discussie en vormt hierbij een belangrijke inzet (Van den Broeck & Verduyn, 2007).