ArticlePDF Available

Ontwikkeling van Geel schorpioenmos in de Meppelerdieplanden

Authors:
  • Ecologisch Adviesbureau Van Tweel

Figures

No caption available
… 
Content may be subject to copyright.
JA
Doelstelling van
’De Levende Natuur’
Het informeren over
ontwikkelingen in onderzoek,
beheer en beleid op het
gebied van natuurbehoud
en natuurbeheer,
die van belang zijn voor
Nederland en België.
De artikelen zijn vooral
gebaseerd op eigen
ecologisch onderzoek,
ervaring of waarneming
van de auteurs.
De Levende Natuur
verschijnt 6x per jaar,
waaronder tenminste
één themanummer.
U kunt zich abonneren
via onze website:
www.delevendenatuur.nl/
lezersservice.php
of deze bon opsturen
naar:
Abonnementenadministratie
De Levende Natuur
Antwoordnummer 3031
8000 WB Zwolle
Tel. 06 - 57 262672
administratie@delevendenatuur.nl
naam: _______________________________________________
adres: _______________________________________________
postcode: __________________
woonplaats: _______________________________________________
telefoon: _____________________________
e-mail: _______________________________________________
Ik machtig De Levende Natuur om het abonnementsgeld
af te schrijven van rekening:
bank/giro: _______________________________________________
naam: _______________________________________________
plaats: _______________________________________________
datum: __________________ handtekening:
Graag aankruisen:
proefabonnement 10,-
(
drie nummers)
particulier
29,50
(NL + B) overige landen
35,-
instelling/bedrijf 50,-
student/promovendus 9,90*
* (max. vier jaar; graag kopie college- of PhD kaart bijvoegen)
Na vier jaar gaat dit abonnement automatisch over in een regulier abonnement.
De prijsontwikkeling kan het stichtingsbestuur dwingen de tarieven
aan te passen. Tevens bent u gerechtigd
om uw bank opdracht te geven
het bedrag binnen 30 dagen terug te boeken.
ik wil graag een abonnement
op De Levende Natuur
Hierna volgend artikel is afkomstig uit:
v
ak
bl
ad
v
oor
nat
uurbe
houd
e
n -
be
he
e
r, s
inds
1
8
96
158 | De Levende Natuur - jaargang 116 - nummer 4
Geel schorpioenmos (Hamatocaulis
vernicosus) is één van de twee mossen van
de Habitatrichtlijn (bijlage II) die in Neder-
land voorkomen. Het is een Europees
bedreigde soort die in 1996 is herontdekt
en inmiddels op verschillende plekken in
Nederland voorkomt. Deze status geeft aan
Nederland de verplichting om de ontwikke-
ling van Geel schorpioenmos te volgen.
In het kader van het Netwerk Ecologische
Monitoring worden daarom elke drie jaar
alle bekende vindplaatsen van Geel schor-
pioenmos nauwkeurig in kaart gebracht.
Inmiddels zijn er vier inventarisatieronden
geweest, hetgeen aanleiding geeft tot een
nadere beschouwing van de resultaten.
Geel schorpioenmos (kader 1) was tot 1950
waarschijnlijk zeldzaam in Nederland.
De
soort is in 1965 voor het laatst in Neder-
land waargenomen in het Labbegat bij
Sprang-Capelle en werd sindsdien als uit-
gestorven beschouwd (Touw & Rubers,
1989). In 1996 werd Geel schorpioenmos
in Nederland herontdekt in de Meppeler-
dieplanden (van Tweel & van Wirdum,
1999). Sinds deze vondst zijn er nieuwe
(kleinere) vindplaatsen van Geel schorpioen-
mos in de omgeving gevonden, en later
ook in de Gelderse Vallei en in Twente
(tabel 1). Ook buiten Nederland is Geel
schorpioenmos een zeldzame soort en
komt voor in Groot-Brittannië, Scandinavië
en Oost-Europa.
De hydrologie, hydrochemie en de vegetatie-
structuur lijken de belangrijkste bepalende
factoren te zijn voor het vóórkomen van
Geel schorpioenmos. Uit veldobservaties
blijkt dat de soort vooral voorkomt op
plek-
ken die jaarrond zeer nat tot iets geïnun-
deerd zijn met helder water. De vegetatie is
opvallend open, waardoor er relatief veel
licht op de bodem en de mosmat valt.
Vaak komt de soort voor in ondiepe laag-
ten in schrale graslanden, maar ook wel
aan randen van greppels. Dit wijst erop dat
de soort afhankelijk is van een mengsel
van regen- en grond- of oppervlaktewater.
Plantensociologisch komt Geel schorpioen-
mos
voor in Trilvenen (Caricion davallianae)
en in Kleine zeggen-vegetaties (Caricion
nigrae). Opvallend is dat er vaak elemen-
ten aanwezig zijn van Dotterbloem-
Ontwikkeling van Geel schorpioenmos
in de Meppelerdieplanden
Melchior van Tweel,
Dominique Bokeloh,
Casper Cusell,
Annemieke Kooijman,
Rosalie Martens,
Ivan Mettrop,
Tessa Neijmeijer &
Laurens Sparrius
Kader 1. Geel schorpioenmos
Geel schorpioenmos (foto 1) is een fors, maar relatief slank slaapmos
met sterk sikkelvormige bladen. Het is een soort uit een lastig te her-
kennen groep die tot enkele decennia geleden vaak verward werd met
andere schorpioenmossen en sikkelmossen. Door het uitkomen van
goede literatuur (bijvoorbeeld Touw & Rubers, 1989) is die verwarring
nu niet meer nodig. Microscopisch is de soort goed herkenbaar en
ook in het veld is de soort goed te herkennen aan de combinatie van
de volgende kenmerken: topjes van de planten zijn naar één zijde
gekromd en lichter van kleur. De bladeren zijn bij de aanhechting
geknikt, in de lengte geplooid en de nerf komt tot ongeveer halver-
wege het blad. Aan de bladbasis is een rechte donkere band (foto 2)
te zien en er zijn geen bladhoekcelgroepen aanwezig.
Meppelerdieplanden (NW-Overijssel)
Oude Stroom (NW-Overijssel)
Kiersche Wieden (NW-Overijssel)
De Hel (Gelderse Vallei)
Kikkerlanden (NW-Overijssel)
Breklenkampse Veld (Twente)
Veldweg (NW-Overijssel)
Ontdekking
1996
2003
2006
2009
2011
2013
2014
2004
+
-
-
-
-
-
-
2007
+
+
+
-
-
-
-
2010
+
+
+
+
-
-
-
2013
+
+
+
+
+
+
-
Tabel 1. Overzicht van vindplaatsen van Geel schorpioen-
mos in Nederland met jaren waarin deze geïnventari-
seerd zijn. De vindplaats aan de Veldweg werd pas in
2014, na uitvoering van de inventarisatie, ontdekt.
Meetronde
Foto 1. Geel schorpioenmos (foto: Melchior van Tweel).
Dit heeft tot gevolg dat de Meppelerdiep-
landen zelden overstromen vanuit het
Meppelerdiep (laatste keer was in 1998).
Om verdroging te voorkomen staat op de
kade langs het Meppelerdiep een molentje,
waardoor water ingelaten kan worden.
Omdat dit water echter voedselrijk is,
dreigde eutrofiëring van het gebied.
Om verdroging en eutrofiëring van de
schrale graslanden in de Meppeler-
dieplanden te voorkomen zijn in
1999 hydrologische maatregelen
uitgevoerd in het kader van
het Overlevingsplan Bos
en Natuur (van
Tweel, 1998 &
1999).
De Levende Natuur - juli 2015 | 159
hooilanden (Ranunculo-Senecionetum syl-
vatici)
en/of Blauwgrasland (Cirsio dissecti-
Molinietum) (van Tweel, 2012). Geel schor-
pioenmos komt niet vaak samen voor met
Rood en Groen schorpioenmos (Scorpi-
dium scorpioides en S. cossinii) die kenmer-
kend zijn voor basenrijke trilvenen.
In het
buitenland lijkt Geel schorpioenmos een
vergelijkbare ecologie te hebben (
˘
S
techová
et al., 2012; Pawlikowski et al., 2013).
Meppelerdieplanden
Omdat de Meppelerdieplanden verreweg
de grootste populatie van Geel schorpioen-
mos hebben in Nederland, ligt de focus in
dit artikel op dit gebied. De Meppelerdiep-
landen (foto 3; fig. 1) liggen westelijk van
de stad Meppel aan de noordzijde van het
Meppelerdiep. Het gebied bestaat voor-
namelijk uit natte, schrale graslanden,
afgewisseld met enkele kleine bosjes, riet-
moeras en op de hogere delen wat drogere
graslanden. In de Meppelerdieplanden
komen bijzondere plantensoorten voor
zoals Waterdrieblad (Menyanthes trifoli-
ata), Stijf struisriet (Calamagrostis stricta),
Rossig fonteinkruid (Potamogeton alpinus),
Waterviolier (Hottonia palustris) en Noordse
zegge (Carex aquatilis). Het gebied kan in
het voorjaar geheel roze gekleurd zijn door
Moeraskartelblad (Pedicularis palustris).
In het verleden werden de Meppelerdiep-
landen regelmatig overstroomd tijdens
hoog water in het Meppelerdiep. Sinds
decennia wordt het peil in het Meppeler-
diep echter gecontroleerd om overstro-
mingen in de stad Meppel te voorkomen.
Fig. 1. Verspreiding
van Geel schorpioen-
mos in de Meppelerdiep-
landen in 2004, 2007, 2010
en 2013. Het Inlaatpunt betreft
water uit de Wieden; bij het Molentje
kan water uit het Meppelerdiep worden
ingelaten.
Foto 2. Bladbasis van Geel schorpioenmos
(foto: Melchior van Tweel).
160 | De Levende Natuur - jaargang 116 - nummer 4
Hierbij is een waterinlaat aangelegd onder
de Zomerdijk (weg aan de noordzijde van
het gebied) door. Hierdoor kan relatief
voedselarm oppervlaktewater uit de Wieden
worden ingelaten. Dit water wordt door
een dicht net van sloten en greppels over
het gehele gebied verspreid.
De graslanden van de Meppelerdieplanden
worden één keer per jaar gemaaid tussen
juli en september en het maaisel wordt
afgevoerd. Voorafgaand wordt de inlaat
van het water enkele weken gestopt, waar-
door de graslanden droger en begaanbaar
met machines worden. Na het hooien
wordt tijdelijk ook de inlaat van het Mep-
perdiep gebruikt om de waterstand weer
snel omhoog te krijgen (de capaciteit van
de inlaat uit de Wieden is daarvoor te
klein).
Inventarisatie van Geel schorpioenmos
in de Meppelerdieplanden
Geel schorpioenmos wordt sinds 2004 om
de drie jaar vlakdekkend in de Meppeler-
dieplanden
geïnventariseerd (Sparrius et al.,
2004; van Tweel & Sparrius, 2007, 2010,
2013). De methode van de inventarisatie is
vastgelegd in een meetprotocol (Sparrius
& van Tweel, 2005). Tijdens alle inventari-
saties is in elk vak van 10 bij 10 meter
gescoord of Geel schorpioenmos aanwezig
was. Om de trefkans zo groot mogelijk te
maken zijn de inventarisaties na het
maaien uitgevoerd. Omdat ook intensief
gezocht is in de 10 bij 10 meter vakken
waar de soort niet is vastgesteld, kunnen
deze als ‘nul’-waarneming worden
beschouwd.
Resultaten
Het aantal 10 bij 10 meter hokken waar de
soort is waargenomen is ongeveer verdrie-
voudigd tussen 2004 en 2013 (tabel 2; fig. 1).
In 2004 kwam de soort voornamelijk in de
noordwestelijke helft van het gebied voor
(langs de weg). Met de toename is duide-
lijk te zien dat de soort steeds meer rich-
ting het Meppelerdiep opschuift.
De toename blijkt echter niet voor elk
10 bij 10 meter vak gelijk op te lopen.
Alle mogelijke patronen zijn voorgekomen
en het lijkt dat de soort regelmatig ook
weer verdwijnt op plekken waar deze eerder
wel aanwezig was (tabel 3). Dit is deels
te verklaren door randeffecten van het
verspreidingsgebied en deels doordat de
soort in sommige jaren ondanks het inten-
sieve
inventariseren toch over het hoofd is
gezien.
De toename is echter zo groot dat
deze niet ter discussie staat.
Ook buiten de Meppelerdieplanden is Geel
schorpioenmos het afgelopen decennium
toegenomen. Uit tabel 1 blijkt dat het aan-
tal terreinen met Geel schorpioenmos
stijgt en ook binnen die terreinen neemt
de soort in de meeste gevallen toe. Omdat
diverse van deze terreinen regelmatig door
ecologen bezocht worden, zou deze zeker
eerder opgemerkt zijn en is er in de
meeste gevallen dan ook sprake van een
echte toename.
Bepaling chemische standplaatscondities
in Nederland en Zweden
Om een goed beeld te krijgen van de che-
mische standplaatscondities van Geel
schorpioenmos in vergelijking tot Rood en
Groen schorpioenmos zijn water, bodem
en vegetatie bemonsterd in zowel Neder-
land (Meppelerdieplanden) als Zweden.
Van het bodemvocht zijn vervolgens de
pH, alkaliniteit en diverse elementen in
oplossing bepaald. Ook zijn de totale con-
centraties van verschillende elementen in
de bodem en vegetatie bepaald.
Uit de biogeochemische analysen blijkt dat
de pH in het bodemvocht lager is op loca-
ties met Geel schorpioenmos dan op loca-
ties met Groen of Rood schorpioenmos,
met gemiddelde pH-waarden van ca. 6,2
versus 6,8 (Cusell et al., 2014). De pH en
buffering tegen verzuring zijn echter nog
wel een stuk hoger dan in de omliggende
venen die gedomineerd worden door veen-
mossen, waar de pH meestal tussen de 4
en 5,5 ligt. Verder zijn de omstandigheden
op locaties met Geel schorpioenmos rela-
tief fosfaat- en ijzerrijk in zowel bodem-
vocht als in de bodem t.o.v. vergelijkbare
locaties die worden gedomineerd door
Rood of Groen schorpioenmos (fig. 2a t/m
2d). Dit komt overeen met eerder uitge-
voerd onderzoek in Oost-Europa (
˘
Stechová
et al., 2012; Pawlikowski et al., 2013). Ook
valt uit de P-concentraties en N/P ratio’s
in de vegetatie (fig. 2e & 2f) af te leiden
dat standplaatsen met Rood en Groen
Afwezig
Aanwezig
2004
2503
388
2007
2248
643
2010
2094
797
2013
1794
1097
Tabel 2. Aantal decameterhokken in de
Meppelerdieplanden waarin Geel
schorpioenmos afwezig of aanwezig
was, verdeeld over de 4 meetronden.
Gelijk 1935
Toename 711
Afname 50
Onregelmatig patroon 295
Tabel 3. Aantal hokken met aanwezigheid
van Geel schorpioenmos over de periode
2004 t/m 2013.
Gelijk = dezelfde gebleven in deze periode
Toename = toegenomen in deze periode
Afname = afgenomen in deze periode
Onregelmatig patroon = afwisseling van toe-,
afname en gelijk gebleven in deze periode
Foto 3. Overzichtsfoto van de Meppelerdieplanden (foto: Melchior van Tweel).
De Levende Natuur - juli 2015 | 161
Opvallend is dat de hoge P-concentraties
op plekken met Geel schorpioenmos vaak
samen gaan met hoge ijzerconcentraties.
Dit is een bevinding die in strijd lijkt met
de gangbare theorie, aangezien die uitgaat
van lage P-beschikbaarheid bij veel ijzer
(o.a. Geurts et al., 2008). Blijkbaar is een
deel van P toch beschikbaar voor de vege-
tatie, mogelijk als gevolg van een zwakkere
binding van P aan ijzer-organische stof
complexen.
Ecologische interpretatie
Waardoor wordt de duidelijke toename van
Geel schorpioenmos in Nederland en spe-
cifiek in de Mepperdieplanden gestuurd?
Is er in de periode van het onderzoek (en
de periode ervoor) sprake geweest van ver-
andering van het beheer van het gebied?
Is de hydrologie (kwaliteit en/of kwantiteit)
veranderd? Is er misschien sprake van
invloed van de klimaatverandering?
Navraag bij de beheerder (Vereniging
Natuurmonumenten) heeft geleerd dat de
enige verandering de eerder genoemde
hydrologische aanpassingen in 1999 is
geweest, waarbij minder voedselrijk water
uit de Wieden wordt ingelaten in plaats van
het voedselrijke water uit het Meppelerdiep.
Sindsdien zijn het beheer en de hydrologie
gelijk gebleven.
Ook klimaatverandering ligt niet voor de
hand, omdat Geel schorpioenmos in
Europa verder voornamelijk in Oost- en
Noord-Europa, onder koelere omstandig-
heden, voorkomt. Bij verdere opwarming
zou hier dan juist een afname worden
verwacht.
De Meppelerdieplanden zijn nog steeds
relatief eutroof, met name door fosfaat.
Een bemestingsproef laat zien dat extra
toevoeging van P geen effect heeft op de
bovengrondse biomassa, maar extra N wel
(Cusell et al., 2014). Ook de aanwezigheid
van Gewoon puntmos (Calliergonella cuspi-
data) wijst op relatief eutrofe condities.
De toename lijkt eerder een autonoom
proces te zijn in geschikte gebieden: een
uitbreiding van het areaal en het vullen van
nog lege niches; mogelijk mede gestuurd
door de positieve hydrologische maatrege-
len die in veel natuurgebieden worden
getroffen.
In Nederland vormt Geel schorpioenmos,
voor zover bekend, geen sporenkapsels,
maar bijvoorbeeld in Scandinavië doet de
Fig. 2. Voor Geel, Groen en Rood schorpioenmos de concentraties met standaardfouten (n=12)
aan PO
4
in bodemvocht (a), totaal-P in de bodem (b), Fe in bodemvocht (c), totaal-Fe in de bodem (d),
totaal-P in de vegetatie (e) en de N:P ratio’s in de vegetatie als indicatie voor P-beschikbaarheid (f),
waarbij N:P ratio’s lager dan 13,5 N-beperking indiceren en N:P ratio’s meer dan 16 P-beperking.
NL=Nederland; Zw=Zweden (naar Mettrop et al., ongepubliceerde data).
schorpioenmos worden gekenmerkt door
P-beperking. Op standplaatsen met Geel
schorpioenmos is met N/P-waarden lager
dan 13,5 geen sprake van P-beperking,
maar eerder van N-beperking (Wassen et
al., 2005). De P-beschikbaarheid op stand-
plaatsen met Geel schorpioenmos is hoger
dan op standplaatsen met Rood en Groen
schorpioenmos.
1.5 -
1.0 -
0.5 -
0.0 -
NL NLZW ZW NL ZW
Geel Groen Rood
a. PO
4
in bodemvocht
µmol l
-1
20000 -
15000 -
10000 -
5000 -
0 -
NL NLZW ZW ZW
Geel Groen Rood
d. FE
tot
in de bodem
mmol m
-2
60 -
40 -
20 -
0 -
NL NLZW ZW NL ZW
Geel Groen Rood
b. P
tot
in bodem
mmol m
-2
2.0 -
1.5 -
1.0 -
0.5 -
0.0 -
NL NLZW ZW
ZW
Geel Groen Rood
e. P
tot
in vegetatie
g kg
-1
NL
250 -
200 -
150 -
100 -
50 -
0 -
NL NLZW ZW NL ZW
Geel Groen Rood
c. FE in bodemvocht
µmol l
-1
30 -
20 -
10 -
0 -
NL NLZW ZW
ZW
Geel Groen Rood
f. N:P ratio in vegetatie
g g
-1
NL
162 | De Levende Natuur - jaargang 116 - nummer 4
soort dat wel. De lichte sporen kunnen
door de lucht zeker Nederland hebben
bereikt (vgl. Bremer, 2007). Bij alle vind-
plaatsen vindt maaibeheer plaats. Het is
heel waarschijnlijk dat stengelfragmenten
met de maaimachines verder door het
gebied zijn verspreid en daar weer uit-
groeien. Na een maaibeurt is dit proces
goed zichtbaar. Overal liggen losse mos-
sen. Dit verklaart de toename van de soort
binnen de gebieden, maar nog niet de
kolonisatie van nieuwe vindplaatsen in
Nederland. Hoewel het niet uitgesloten is,
is het niet waarschijnlijk dat alle nieuwe
gebieden allemaal vanuit sporen zijn geko-
loniseerd. Daarvoor liggen de buitenlandse
populaties met sporulerende mossen te ver
weg. Vanuit de Meppelerdieplanden kunnen
de gebieden in de Wieden gekoloniseerd zijn
door maaimachines. Die worden immers
door dezelfde beheereenheid gemaaid.
Dat
geldt echter niet voor de Oude Stroom en
zeker niet voor De Hel en Breklenkamp die
minimaal honderd kilometer verderop lig-
gen en andere beheerders hebben. Over
deze verspreidingsvector kan alleen maar
gespeculeerd worden. Mogelijk spelen
laarzen van ecologen een rol.
Beheeradviezen
Zoals aangegeven zijn de twee belangrijk-
ste sturende factoren de openheid van de
vegetatie en de permanent natte, relatief
voedselrijke en ijzerrijke condities. De
waterhuishouding moet erop gericht zijn
dat de situatie jaarrond zeer nat tot iets
geïnundeerd is. De openheid van de vege-
tatie kan behouden blijven door het maai-
beheer zorgvuldig uit te voeren: de vege-
tatie moet kort de winter ingaan en het
afhalen van het maaisel moet zorgvuldig
gebeuren. Het zijn vooral de laagten waar
Geel schorpioenmos staat waar bij onzorg-
vuldig beheer soms (veel) maaisel blijft lig-
gen. Verder is continuïteit van belang: dus
doorgaan met het huidige hydrologische -
en maaibeheer. Dat heeft immers bewezen
gunstig te zijn voor (de uitbreiding van)
Geel schorpioenmos in de Meppelerdiep-
landen.
Literatuur
Bremer, P., 2007. The colonisation of former
sea-floor by ferns. PhD-Thesis, Wageningen
University.
Cusell, C., A.M. Kooijman & L.P.M. Lamers,
2014. Nitrogen or phosphorus limitation in
rich fens? Edaphic differences explain contras-
ting results in vegetation development after
fertilization. Plant and Soil, ingezonden.
Geurts, J.J.M., A.J.P. Smolders, J.T.A Verhoeven,
J.G.M. Roelofs & L.P.M. Lamers, 2008.
Sediment Fe:PO
4
ratio as a diagnostic and
prognostic tool for the restoration of macro-
phyte biodiversity in fen waters. Freshwater
Biology 53: 2101-2116.
Pawlikowski, P., K. Abramczyk & A. Szczepa-
niuk, 2013. Nitrogen:phosphorus ratio as the
main ecological determinant of the differences
i
n the species composition of brown-moss
rich fens in north-eastern Poland. Preslia 85:
349-367.
Sparrius, L.B. & M.J. van Tweel, 2005. Meet-
p
rotocol Geel schorpioenmos ten behoeve van
het Netwerk Ecologische Monitoring. BLWG-
rapport 2005.03. BLWG, Gouda.
Sparrius, L., M. van Tweel & A. van der Pluijm,
2004. Inhaalslag verspreidingsonderzoek,
De mossen van de habitatrichtlijn: Geel schor-
pioenmos en Tonghaarmuts, BLWG rapport
2004.07, BLWG, Gouda.
˘
Stechová, T., J. Ku˘cera & P.
˘
Smilauer, 2012.
Factors affecting population size and vitality
of Hamatocaulis vernicosus (Mitt.) Hedenäs
(Calliergonaceae, Musci). Wetlands Ecology
and Management 20: 329-339.
Touw, A. & W.V. Rubers, 1989. De Nederlandse
Bladmossen, Stichting Uitgeverij KNNV,
Utrecht.
Tweel, M. van, 1998. Monitoring OBN-projec-
ten, Onderzoeksrapport 1998. Vereniging
Natuurmonumenten, ’s-Graveland.
Tweel, M. van, 1999. Monitoring OBN-
projecten 1999. Vereniging Natuurmonumenten,
’s-Graveland.
Tweel, M. van, 2012. Geel schorpioenmos in
de Meppelerdieplanden e.o. In: K.W. van Dort,
R. Haveman, J.A.M. Janssen & N.M. van
Rooijen (red.). Excursieverslagen 2008.
Plantensociologische Kring Nederland,
Wageningen.
Tweel, M.J. van & L.B. Sparrius, 2007.
NEM Meetnet Geel schorpioenmos, Rappor-
tage meetronde 2007. BLWG-rapport 2007.02.
BLWG, Gouda.
Tweel, M.J. van & L.B. Sparrius, 2010.
NEM Meetnet Geel schorpioenmos, Rappor-
tage meetronde 2010. BLWG-rapport 2010.03.
BLWG, Gouda.
Tweel, M.J. van & L.B. Sparrius, 2013.
NEM Meetnet Geel schorpioenmos, Rappor-
tage meetronde 2013. BLWG-rapport 2013.01.
BLWG, Gouda.
Tweel, M. van & G. van Wirdum, 1999.
Scorpidium vernicosum in de Meppelerdiep-
landen. Buxbaumiella 48: 21-23.
Wassen, M.J., H. Olde Venterink, E.D. Lapshina
& F. Tanneberger, 2005. Endangered plants
persist under phosphorus limitation. Nature
437: 547-550.
Summary
Development of Hamatocaulis vernicosus in
the Meppelerdieplanden
Hamatocaulis vernicosus is an endangered
mos-species and is protected by the European
Habitat-directive. Since 1996 the distribution
of Hamatocaulis is expanding in The Nether-
lands and occurs now in six different nature-
reserves. In 2004, 2007, 2010 en 2013 the spe-
c
ies is accurately investigated in the Meppeler-
dieplanden. This investigation shows that the
species has trippled its distribution. Although
the environmental conditions for Hamatacaulis
h
ave been improved, the expansion can be
seen as the filling of empty natural niches.
Dankwoord
Het onderzoek naar de ontwikkeling van Geel
schorpioenmos is gefinancierd in het kader
van het Netwerk Ecologische Monitoring
(NEM) door het Ministerie van Economische
zaken. Verder willen wij Vereniging Natuur-
monumenten bedanken voor de mogelijkheid
om deze inventarisatie in de Meppelerdiep-
landen uit te voeren. Beheerder Arco Lassche
willen wij graag bedanken vanwege de inbreng
van zijn grote kennis van het terrein en het
beheer ervan.
Ir. M.J. van Tweel
Ecologisch Adviesbureau Van Tweel
Kadeneterkamp 44
8014 CA Zwolle
melchiorvantweel@hetnet.nl
Ir D.J. Bokeloh
Vereniging Natuurmonumenten
Emmastraat 7
8011 AE Zwolle
R. Martens
Vereniging Natuurmonumenten
Veneweg 253
7946 LV Wanneperveen
Dr. A.M. Kooijman, drs. C. Cusell (nu: Witte-
veen+Bos), drs I.S. Mettrop, drs T. Neijmeijer
Instituut voor Biodiversiteit en Ecosysteem-
dynamiek, Universiteit van Amsterdam
Science Park 904
1090 GE Amsterdam
Dr. L.B. Sparrius
Bryologische en Lichenologische Werkgroep
van de KNNV
Beyerd 39
4811 GZ Breda
... Bovendien moet ook de mineraalrijke en ijzerrijke kwel op de standplaatsen in stand gehouden worden (van Tooren & Sparrius 2007). De soort staat vooral op plekken die het jaarrond zeer nat tot iets geïnundeerd zijn (van Tweel et al. 2015). ...
Technical Report
Full-text available
Restoration strategies to mitigate effects of atmospheric nitrogen deposition on Natura2000 habitat in Flanders. In this report we describe 25 restoration measures that can (temporarily) mitigate negative effects by nitrogen deposition on 84 Natura2000 habitat and subhabitat types in Flanders (northern Belgium). For each restoration measure, the positive effects or negative unintended consequences are briefly listed. We discern for this purpose eutrophication, acidification and other effects, the latter in particular on fauna. Restoration measures were prioritized and related to each other, which resulted in restoration strategies for each habitat or subhabitat type. These restoration strategies are based on expert judgement and give an indication of the relevance of measures at the scale of Flanders as a whole. Local managers can use it as a support, but in many cases adjustment to local conditions will be necessary. This report also discerns habitat or subhabitat for which restoration measures are unable to stop degradation by persistent nitrogen deposition (type A), from habitat for which restoration measures can be more successful (type B). The nutrient status of type A habitat and subhabitat is mostly determined by the quality of precipitation, and they are therefore very sensitive for simultaneous acidification and eutrophication. By contrast, type B habitat and subhabitat is buffered by (moderately) mineral rich soil or groundwater, implicating that measures to counteract eutrophication do not cause further acidification. In dit rapport worden 25 herstelmaatregelen beschreven, die de negatieve effecten kunnen mitigeren van te hoge depositie van stikstof, op 84 Europese habitat(sub)typen uit Vlaanderen die gevoelig zijn voor deze milieudruk. Het rapport heeft tot doel een beknopte onderbouwing te leveren van de werking van de maatregelen en de neveneffecten die ze kunnen hebben, zodat ze kunnen gebruikt worden om in het kader van de programmatisch Aanpak Stikstof (PAS) negatieve effecten van stikstofdepositie te mitigeren. Op basis van een expertenoordeel werd aan de herstelmaatregelen in tabelvorm een globale prioritering op het niveau van Vlaanderen toegekend, die in een begeleidende tekst werd onderbouwd. Het pakket van herstelmaatregelen en hun onderlinge prioritering, vormen samen een herstelstrategie voor elk van de habitat(sub)typen die stikstofgevoelig zijn. Met deze globale herstelstrategieën als houvast kan de beheerder een herstelstrategie op maat uitwerken, die is aangepast aan de lokale kenmerken van de Europese habitats. Dit betekent dat de prioriteit van de maatregelen lokaal tegen het licht wordt gehouden en zo nodig kan aangepast worden, om zo goed mogelijk tegemoet te komen aan de lokale problematiek. Het rapport bevat ook een beoordeling van de effectiviteit van het herstelbeheer (A of B), die variabel is en afhankelijk van systeemkenmerken van het habitat(sub)type waarvoor het van toepassing is
Article
Full-text available
The species composition of 22 mires (brown-moss rich fens) was surveyed in north-eastern Poland, located in continental boreo-nemoral Europe. Detailed analyses of the water chemistry, biomass N, P, and K content, productivity and water level were made. Two floristically different types of richfen vegetation occur in this area, one with numerous Caricetalia davallianae (calcicole) species such as Scorpidium cossonii, Campylium stellatum, Carex lepidocarpa and Eriophorum latifolium (Cd fens) and the other with a few Caricetalia davallianae species and mainly Hamatocaulis vernicosus, Marchantia polymorpha, Plagiomnium ellipticum, Carex diandra and C. rostrata (non- Cd fens). In these two rich-fen types surface water chemistry and water levels were similar, but the Cd fens characteristically had higher pHs and lower PO4 3– concentrations. N and P availability revealed by the N:P ratio is the ecological factor that best accounts for the differences in species composition of the two rich-fen types: the non-Cd fens are N-limited while the Cd-fens are usually P-limited. Moreover, the Cd fens differ from the non-Cd fens in a higher productivity of the bryophyte layer. In the case of P andKconcentrations, there is a correlation between that in vascular plants and bryophytes, while N concentrations are not correlated.We believe that in the case of low productive ecosystems the use of the broad “nutrient availability gradient” should be replaced by a (from) N-(to) P-limitation gradient with N:P ratio as a useful measure. Natural N-limited, lowproductive rich fens and their ecological conditions can be a phenomenon typical of continentaleastern temperate European areas, which have been poorly surveyed and need further research.
Article
Full-text available
Nitrogen enrichment is widely thought to be responsible for the loss of plant species from temperate terrestrial ecosystems. This view is based on field surveys and controlled experiments showing that species richness correlates negatively with high productivity and nitrogen enrichment. However, as the type of nutrient limitation has never been examined on a large geographical scale the causality of these relationships is uncertain. We investigated species richness in herbaceous terrestrial ecosystems, sampled along a transect through temperate Eurasia that represented a gradient of declining levels of atmospheric nitrogen deposition--from approximately 50 kg ha(-1) yr(-1) in western Europe to natural background values of less than 5 kg ha(-1) yr(-1) in Siberia. Here we show that many more endangered plant species persist under phosphorus-limited than under nitrogen-limited conditions, and we conclude that enhanced phosphorus is more likely to be the cause of species loss than nitrogen enrichment. Our results highlight the need for a better understanding of the mechanisms of phosphorus enrichment, and for a stronger focus on conservation management to reduce phosphorus availability.
Article
1. Globally, freshwater wetlands, including fen waters, are suffering from biodiversity loss due to eutrophication, water shortage and toxic substances, and to mitigate these pressures numerous restoration projects have been launched. Water quality data are generally used to evaluate the chances of reestablishment of aquatic vegetation in fen waters and shallow peat lakes. Here we investigated whether sediment characteristics, which are less prone to fluctuate in time, would result in more reliable predictions. 2. To test if sediment characteristics can indeed be used not only for an easy and early diagnosis of nutrient availability and water quality changes in fen waters, but also for the prognosis of biodiversity response, we recorded the aquatic vegetation and collected surface water, sediment pore water and sediment samples in 145 fen waters in the Netherlands, Ireland and Poland. 3. Endangered macrophyte species were more closely related to surface water chemistry than common species in terms of occurrence and abundance. Sites featuring endangered species appeared to have significantly lower turbidity and pH, and lower concentrations of SO 4 , PO 4 , total phosphorus (TP) and NH 4 than other sites. 4. PO 4 and TP concentrations in the water layer increased markedly at PO 4 concentrations above 5–10 μmol L ⁻¹ in the sediment pore water. High surface water PO 4 and TP concentrations appeared to be SO 4 ‐induced and only occurred below certain threshold values for pore water Fe:PO 4 (3.5 mol mol ⁻¹ ) and total sediment Fe:P (10 mol mol ⁻¹ ). 5. Interestingly, the occurrence of endangered species also correlated strongly with sediment and sediment pore water ratios; the number of endangered species increased markedly at pore water Fe:PO 4 ratios above 1 mol mol ⁻¹ , whereas their actual abundance had the greatest increase at ratios above 10 mol mol ⁻¹ . Additionally, endangered species seemed to be more sensitive to accumulation of potentially toxic substances such as sulphide and ammonium than non‐endangered species. 6. As an indicator of both biogeochemical processes and biodiversity, pore water Fe:PO 4 ratios could be a valuable diagnostic and prognostic tool for the restoration of water quality and biodiversity in fen waters, e.g. for selecting the most promising sites for restoration and for optimization of restoration measures.
Monitoring OBNprojecten 1999
  • M Tweel
  • Van
Tweel, M. van, 1999. Monitoring OBNprojecten 1999. Vereniging Natuurmonumenten, 's-Graveland.
Geel schorpioenmos in de Meppelerdieplanden e
  • M Tweel
  • Van
Tweel, M. van, 2012. Geel schorpioenmos in de Meppelerdieplanden e.o. In: K.W. van Dort, R. Haveman, J.A.M. Janssen & N.M. van Rooijen (red.). Excursieverslagen 2008. Plantensociologische Kring Nederland, Wageningen. Tweel, M.J. van & L.B. Sparrius, 2007. NEM Meetnet Geel schorpioenmos, Rapportage meetronde 2007. BLWG-rapport 2007.02. BLWG, Gouda.