Content uploaded by Daan Weggemans
Author content
All content in this area was uploaded by Daan Weggemans on Jun 15, 2015
Content may be subject to copyright.
Na de vrijlating
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 1
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 2
Na de vrijlating
Een exploratieve studie naar recidive en re-integratie van jihadistische
ex-gedetineerden
D.J. Weggemans
B.A. de Graaf
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 3
In opdracht van:
Programma Politie & Wetenschap
Afbeelding omslag:
Jaap Arriens / NurPhoto / Corbis
Ontwerp:
Vantilt Producties & Martien Frijns
ISBN: 978 90 3524 835 9
NUR: 800, 624
Realisatie:
Reed Business, Amsterdam
© 2015 Politie & Wetenschap, Apeldoorn; Universiteit Leiden; Universiteit Utrecht
Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een
geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij
elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opname of enige andere manier, zonder voorafgaande
schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16b Auteurswet
1912 juncto het Besluit van 20 juni 1974, Stb. 351, zoals gewijzigd bij Besluit van 23 augustus 1985,
Stb. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen
te voldoen aan de Publicatie- en Reproductierechten Organisatie (Postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp).
Voor het overnemen van (een) gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere
compilatiewerken (artikel 16 Auteurswet 1912) dient men zich tot de uitgever te wenden.
No part of this publication may be reproduced in any form, by print, photo print or other means
without written permission from the authors.
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 4
Inhoud
Afkortingen 9
1 Inleiding 11
1.1 Onderzoek naar re-integratie van extremisten 15
1.2 Ethische reflectie onderzoek 20
1.3 Leeswijzer 22
2 Detentie en re-integratie in theorie 25
2.1 Doelen en effecten van detentie 26
2.2 Eens een crimineel, altijd een crimineel? 29
2.3 ‘Goede’ en ‘foute’ bindingen 31
2.4 Een label als held 32
2.5 Begeleiding en controle tijdens en na detentie 33
2.6 Samenvatting 36
3 Radicalisering, deradicalisering en detentie 39
3.1 Het definiëren van radicalisering 40
3.2 Een blik op het proces: radicalisering en vervreemding 41
3.2.1 ‘Iets willen doen’: ervaringen van politiek-maatschappelijk onrecht 42
3.2.2 ‘Het zoeken naar (echte) antwoorden’: ideologie en existentiële vragen 44
3.2.3 ‘Vriendschap en voordelen’: sociale behoeften en processen 46
3.3 Radicalisering en detentie 49
3.4 Deradicalisering in theorie 52
3.5 Deradicalisering en detentie 55
3.6 Samenvatting 61
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 5
Politiewetenschap 81| Na de vrijlating
4 Re-integratieprogramma’s in binnen- en buitenland 63
4.1 Inleiding 63
4.2 Niet-westerse ervaringen: re-integratie, rehabilitatie en religieuze 64
dialogen
4.2.1 De ‘war of ideas’ in Saoedi-Arabië 64
4.2.2 Jemens dialoogprogramma 67
4.2.3 Benaderingen in Zuidoost-Azië 68
4.3 Europa: deradicaliserings- en uittredingsprogramma’s 70
4.3.1 EXIT-programma’s in Noorwegen en Zweden 71
4.3.2 De re-integratie van extremistische jongeren in Duitsland 73
4.3.3 Programma’s voor extremistische gedetineerden in het Verenigd Koninkrijk 74
4.4 Resocialisatie- en re-integratiebeleid in Nederland 76
4.5 Samenvatting 79
5 Re-integratie in de praktijk 83
5.1 Inleiding 83
5.1.1 Dataverzameling en bronnen 84
5.1.2 De onderzoeksgroep 85
5.2 Re-integratie nader besproken 87
5.2.1 Detentie vanuit het eigen perspectief 87
5.2.2 Het ideologische domein van re-integratie 93
5.2.3 Het sociale domein van re-integratie 100
5.2.4 Het praktische domein van re-integratie 109
5.2.5 De sanctieregeling 116
5.3 Conclusie 122
6 Toezicht en begeleiding 125
6.1 Inleiding 125
6.2 De compleze context van re-integratie 125
6.3 Toezicht en begeleiding in de praktijk 130
6.3.1 Het ideologische aspect van toezicht en begeleiding 130
6.3.2 Het sociale aspect van toezicht en begeleiding 133
6.3.3 Praktische begeleiding 135
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 6
Inhoud
6.4 Obstakels voor re-integratie 138
6.4.1 Onoverzichtelijkheid van de betrokken instanties 138
6.4.2 Delen van informatie 139
6.4.3 Verschillende organisatieculturen samenbrengen naar een duidelijk doel 140
6.4.4 Discretie 141
6.4.5 Kennislacunes 141
6.4.6 Het proportionaliteitsbeginsel 142
6.4.7 Verwachtingsmanagement 143
6.4.8 Beschikbare middelen 143
6.5 Conclusie 144
7 De politie aan zet? 145
7.1 Inleiding 145
7.2 Een blik op de politiepraktijk 147
7.3 De ex-gedetineerde en de politie 148
7.4 De complexe rol van de politie nader belicht 152
7.5 Conclusie 155
8 Conclusie 157
8.1 Theoretische inzichten 157
8.2 Praxeologische inzichten 160
Literatuur 169
Dankwoord 185
Bijlagen 187
1 Interviewlijst 187
2 Topiclijsten 189
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 7
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 8
ANC Afrikaans Nationaal Congres
AIVD Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst
AQAS Al Qaida op het Arabisch Schiereiland
CRD Collectieve Relatieve Deprivatie
CUP Church Youth Project
CVvi Centrale Voorziening voorwaardelijke invrijheidstelling
DJI Dienst Justitiële Inrichtingen
EBI Extra Beveiligde Inrichting
EU Europese Unie
JI Jemaah Islamyah
NCTb Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding
NCTV Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid
(voorheen NCTb)
OM Openbaar Ministerie
PBW Penitiare Beginselenwet
PI Penitiaire Inrichting
RAF Rote Armee Fraktion
RD Relatieve Deprivatie
RN Reclassering Nederland
RRG Religious Rehabilitation Group
TA Terroristenafdeling
VOG Verklaring Omtrent het Gedrag
WODC Wetenschappelijk Onderzoeks- en Documentatiecentrum
Afkortingen
9
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 9
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 10
––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––
1 Sinds het uitbreken van de burgeroorlog in Syrië vertrokken meer dan 160 Nederlandse jongeren naar Syrië. Een groot deel
daarvan zou actief betrokken raken bij de gewapende strijd aldaar. Deze gebeurtenissen hebben bijgedragen aan de officiële
verhoging van het dreigingsniveau in Nederland (zie Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid, 2013). Iets
wat al sinds maart 2008 niet meer was gebeurd.
2 Ministerie van Veiligheid en Justitie, 2015; De Graaf, 2014. Zie ook De Graaff & Kessels, 2010. De Graaff en Kessels maken
gebruik van De Graafs schema en lijst van arrestaties.
Na de moord op Theo van Gogh op 2 november 2004 en de arrestaties van
leden van de ‘Hofstadgroep’ stond de dreiging van jihadistisch terrorisme hoog
op de publieke en politieke agenda. Een eerste serie maatregelen op juridisch,
intelligence, politioneel en bestuurlijk niveau volgde. Een kleine tien jaar later
houdt de dreiging van ‘Syriëgangers’ en ‘terugkeerders’ de samenleving
opnieuw in de greep. Zeker nadat bij aanslagen in Boston (15 april 2013),
Woolwich (22 mei 2013), Brussel (24 mei 2014), Parijs (7 januari 2015)
en Kopenhagen (14-15 februari 2015) steeds personen waren betrokken met
een jihadistische achtergrond en een geschiedenis van detentie en buitenlandse
training of verblijf. De toenemende groep westerse ‘uitreizigers’ naar Syrië heeft
sinds 2013 opnieuw een stroom bestuurlijke en wetgevende maatregelen op
gang gebracht, ook in Nederland.1
Deze maatregelen hebben ertoe geleid dat er steeds meer personen rondlo-
pen die als verdachte of veroordeelde in aanraking zijn gekomen met contra -
terrorismebeleid. In Nederland was het aantal arrestanten tussen 2001 en 2009
naar schatting 162 en tussen 2006 en 2014 zaten naar schatting meer dan 80
personen vast op de Nederlandse terroristenafdelingen (TA).2De eerste golf van
arrestaties tussen 2001 en 2005 (vanaf 2004 op grond van specifieke antiter-
rorismewetten) leidde tot een aantal langere gevangenisstraffen, bijvoorbeeld
voor de leden van de ‘Hofstadgroep’. Daardoor leken in 2006-2010 de meest
acute terroristische dreigingen bezworen te zijn.
Toch blijken ook veroordeelde en opgesloten terroristen geregeld voor
onrust te zorgen.3In sommige gevangenissen probeerden zij medegedetineer-
den te werven voor hun politieke strijd of gingen ze door met het ontwikkelen
Inleiding
11
1
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 11
––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––
3 Zie ook Bovenkerk, 2011.
4 Hamm, 2013.
5 De Graaf, 2012; zie het hoofdstuk over Ulrike Meinhof en over Abida K.
6 6 mei 2014 verwijst naar de datum waarop Van der G. de gevangenis zou verlaten nadat tweederde van zijn straf erop zat.
12
Politiewetenschap 81| Na de vrijlating
van gewelddadige plannen. De in Amerika gedetineerde Kevin James was in
2005 zelfs in staat om vanuit zijn gevangeniscel een omvangrijke aanslag te
coördineren die ternauwernood voorkomen kon worden door de veiligheids-
diensten.4Ook uit de geschiedenis kennen we voorbeelden van gedetineerden
die vanuit de gevangenis hun terroristische strijd voortzetten, denk aan de leiders
van de eerste generatie Rote Armee Fraktion, Andreas Baader en Gudrun Ensslin, of
aan IRA-terroristen die in de gevangenis hongerstakingen organiseerden om
aandacht te krijgen voor schendingen van hun rechten en steun van de bevol-
king hoopten te krijgen. Ook veroordeelde leden van de ‘Hofstadgroep’ namen
hun toevlucht tot hongerstakingen om tegen de in hun ogen onmenselijke of
onwenselijke omstandigheden van hun detentie te protesteren.5
Buiten de gevangenismuren is er eveneens geregeld sprake van onrust. Zeker
wanneer de vrijlating van deze gedetineerden dichterbij komt. Slachtoffers en
nabestaanden kunnen verbolgen zijn over de (vervroegde) vrijlating van de
dader die hun levens blijvend heeft beïnvloed. In het geval van de vermoorde
politicus Pim Fortuyn verspreidden aanhangers al kort na zijn dood tientallen
posters met daarop de beeltenis van dader Volkert van der G. in een vizier, voor-
zien van de tekst: ‘Jachtseizoen geopend op 6 mei 2014’.6Jaren later, toen de
beoogde vrijlating van Van der G. naderde, startte de chauffeur van Fortuyn een
petitie daartegen, die uiteindelijk meer dan 45.000 keer werd ondertekend.
Hoewel het publieke debat in eerste instantie lijkt op te houden na een
arrestatie of veroordeling, zijn de periode van detentie, het voorbereiden van
een gedetineerde op de vrijlating, en de situatie na die vrijlating nog vrijwel
onontgonnen onderzoeksterreinen (een paar uitzonderingen die we hierna
bespreken daargelaten). En dat terwijl vrijlating van terrorismegedetineerden
erg gevoelig ligt. Willen deze vermeende terroristen eigenlijk wel terugkeren in
de maatschappij die zij voor hun arrestatie verafschuwden en die hen ook nog
eens voor hun idealen heeft bestraft? Waarom weigeren sommigen publiekelijk
afstand te nemen van hun daden en denkbeelden? Is ‘na de vrijlating’ niet het-
zelfde als ‘vóór de volgende aanhouding’ of, nog erger, ‘vóór de aanslag’? De
potentiële ‘draaideurterrorist’ verschijnt geregeld hoog op de publieke en poli-
tieke agenda. Ervaringen in binnen- en buitenland met veroordeelde extremis-
ten die na hun vrijlating vervielen in criminele of extremistische handelingen,
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 12
––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––
7 In Nederland blijkt niet iedere vermeende terrorist te willen re-integreren na detentie. Verschillende personen werden meerde-
re malen gearresteerd op verdenking van extremistische activiteiten. Ook sloten diverse ex-gedetineerden met een extremisti-
sche achtergrond zich na hun detentie aan bij de gewapende strijd in Syrië en Irak. Zo mengde Saddik S. zich na zijn detentie
in Vught, waar hij zat nadat hij in Kenia was gearresteerd op verdenking van terroristische activiteiten, samen met twee van
zijn eerdere reisgenoten in de gewapende strijd in Syrië. S. vertelde nog voor hij sneuvelde dat de ‘TA een soldaat van [mij]
heeft gemaakt’. Ook verschillende ex-gedetineerde leden van de hofstadgroep, vertrokken naar Syrië of Irak, waaronder Jer-
main W., die dit samen met zijn vrouw en twee kleine kinderen deed.
8
Trouw
, 2013.
9 Radio 1, 2013.
10 Shinkfield & Graffam, 2009.
13
Inleiding
voeden deze twijfel.7De jihadistische aanslagen in Parijs en Kopenhagen begin
2015 werden in beide gevallen door ex-gedetineerden uitgevoerd. Burgers
kunnen angstig en boos reageren wanneer zij ontdekken dat deze personen
zich voortaan dagelijks in hun buurt zullen begeven. Zo kreeg de vrijlating van
Samir A. in september 2013 veel aandacht in de media. Met name het risico op
recidive hield de gemoederen bezig. Het Openbaar Ministerie (OM) probeerde
officieel de vrijlating met een jaar uit te stellen, omdat justitie het gevaar aanne-
melijk achtte dat A. opnieuw een terroristisch misdrijf wilde plegen.8Een Radio
1-opiniepeiling wees uit dat 1006 van de 1142 respondenten (89 procent) de
vrijlating ‘beangstigend’ vond.9
De dag dat een veroordeelde extremist de gevangenis verlaat, is wellicht net
zo beladen als de dag waarop hij werd opgepakt of berecht. Dit geldt niet alleen
voor de samenleving en de eerstelijnswerkers en professionals die met alle
onrust te maken krijgen, maar ook, of nog meer, voor de ex-gedetineerden zelf.
Van hen wordt verwacht dat zij re-integreren in de maatschappij en weer zullen
deelnemen aan de normale dagelijkse gang van zaken. Maar daarbij krijgen ze
onherroepelijk te maken met allerlei obstakels die het proces van succesvolle re-
integratie onder druk zetten. Bekende verschijnselen, zoals stigmatisering en de
daaruit voortvloeiende sociale isolatie, kunnen ervoor zorgen dat de ex-gedeti-
neerden na hun vrijlating blijven rondlopen in ‘kleren met onzichtbare stre-
pen’. Hierdoor blijft ook het risico op toekomstig crimineel gedrag reëel. Zeker
wanneer de ex-gedetineerden door geloofsgenoten en oude kameraden als
held worden beschouwd en in hun rol als ‘jihadist’ worden gefixeerd. Zo’n hel-
den- of martelaarsstatus is niet bevorderlijk voor het voorkomen van recidive.
Een geslaagde overgang ‘van binnen naar buiten’ betekent een lager risico op
recidive.10 Steeds meer experts stellen dan ook dat het toezicht op en de bege-
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 13
leiding bij de re-integratie van verdachte of veroordeelde radicalen beter gere-
geld moet worden.11 De periode van na de vrijlating moet bij het strafregime
betrokken worden. Verschillende personen en instanties moeten aan zo’n pro-
ces van monitoring bijdragen. Alleen in de gezamenlijkheid van instanties kan
goed worden overzien of de ex-gedetineerde inderdaad afstand neemt van het
extremistische verleden, en of ‘na de vrijlating’ niet een opmaat naar een nieu-
we arrestatie of voortgezette radicalisering is. Dat is van belang, want het vormt
een intrinsiek en onopgeefbaar onderdeel an de democratische rechtsstaat: de
inspanningen om na veroordeling en straf, een gedetineerde (wanneer moge-
lijk) de kans op re-integratie te bieden. Na een afgeronde juridische procedure
heeft iedereen het recht om weer ‘een burger’ te worden in plaats van ‘een cri-
mineel’ en buiten de deuren van de gevangenis niet nogmaals gestraft te wor-
den voor hetzelfde vergrijp.
Tot op heden hebben processen van vervreemding en (gewelddadige) radicali-
sering uitgebreid aandacht gekregen van onderzoekers. Wat er na een korter of
langer verblijf in detentie (of voorarrest) met jihadismeverdachten gebeurt, is
echter nog nooit grondig onderzocht. Er zijn goede studies verricht naar de
omstandigheden waaronder jihadismegedetineerden gevangenzitten. Daarin is
ook onderzocht of terrorismeveroordeelden nu wel of niet geïsoleerd moeten
worden van andere gevangenen.12 Over de periode na hun vrijlating en het pro-
ces daarnaartoe is echter nog niets of nauwelijks iets geschreven. Er zijn weinig
gegevens bekend over de kans op recidive onder personen die gearresteerd of
veroordeeld zijn voor extremisme. Ook zijn er weinig pogingen ondernomen
om (succesvolle en minder succesvolle) ervaringen van de verschillende partij-
en die betrokken zijn bij de begeleiding van deze re-integratietrajecten in kaart
te brengen – terwijl juist eerstelijnswerkers over een schat aan ervaringen en
informatie hieromtrent beschikken.13
Met dit onderzoek hopen we dan ook een belangrijke lacune in het onder-
zoek naar radicalisering en deradicalisering van jihadismeverdachten te vullen.
We gaan daarbij uit van de gedachte dat een veroordeling of verblijf in detentie
niet het einde van het verhaal is, maar juist het begin van een volgende fase: het
kan het begin zijn van een succesvol re-integratietraject, maar ook de start van
een nieuwe cyclus van geweld. Welke factoren bevorderen, dan wel belemme-
––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––
11 Mullins, 2010; Horgan & Braddock, 2010.
12 Zie onder andere: De Graaff & Kessels, 2010; Neumann, 2010; Global Counter Terrorism Forum, 2012; Veldhuis, 2012.
13 Vgl. Balogh & de Muijnck, 2009.
14
Politiewetenschap 81| Na de vrijlating
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 14
15
Inleiding
ren, het traject van re-integratie? En wat verhoogt het risico op recidive van
verdachte of veroordeelde extremisten? Tegelijkertijd is dit onderzoek vooral
gericht op het – praktisch en exploratief – in kaart brengen van partijen en
instanties die een belangrijke rol spelen in het re-integratieproces, en die dit
proces bewust of onbewust beïnvloeden. In opdracht van Programma Politie
& Wetenschap hebben we daarbij ook expliciet de rol van de politie in beeld
willen brengen. Dat brengt ons tot de volgende onderzoeksvraag:
Welke factoren tijdens en na detentie dragen bij aan succesvolle of
onsuccesvolle re-integratie van personen die gedetineerd hebben geze-
ten op verdenking van gewelddadig extremisme, en welke rol speelt de
politie bij het bevorderen van een effectieve maatschappelijke terugkeer
van deze individuen?
Dit onderzoek is exploratief van karakter, dat wil zeggen dat we ons van tevoren
geen restricties hebben opgelegd voor wat betreft de keuze of identificatie
van factoren. Het onderzoek is kwalitatief van aard: we gaan met behulp van
bestaande wetenschappelijke literatuur (deel 1 van dit onderzoek; hoofdstuk 2
en 3) op zoek naar door die literatuur vastgestelde factoren van deradicalise-
ring, radicalisering en naar de samenhang tussen detentie, recidive en re-
integratie. Ook belichten we de bestaande instrumenten en praktijken in
Nederland, Europa en een aantal niet-westerse landen (deel 2; hoofdstuk 4).
Vervolgens brengen we een set van ervaringen in kaart van personen die
betrokken zijn bij processen van maatschappelijke terugkeer (deel 3; hoofdstuk
5, 6 en 7). Dit betreft zowel (ex-)gedetineerden als vertegenwoordigers van
instanties die bij die processen een rol spelen. Exploratief houdt in dit verband
ook in dat dit geen uitputtend onderzoek is, maar dat het eerste lijnen uitzet.
Het onderzoek is dus ook beperkt in zijn scoop; overzichtelijke aantallen
personen zijn geraadpleegd. Dit wordt in paragraaf 1.1 verder toegelicht.
1.1 Onderzoek naar re-integratie van extremisten
Het doel van dit onderzoek is het verkrijgen van inzicht in het proces van de re-
integratie van ex-gedetineerden met een extremistische achtergrond, alsmede
in de rol die de politie en andere eerstelijnswerkers hierbij spelen. Een effectieve
re-integratie doelt op een proces waarbij gedetineerden terugkeren in de maat-
schappij, een min of meer regulier leven opbouwen en geen nieuwe grote wets-
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 15
––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––
14 Farkas, 1996.
15 Zie bijvoorbeeld Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid, 2014a; Plasterk, 2014; Algemene Inlichtingen- en
Veiligheidsdienst, 2014a.
16 Zie ook Rabasa e.a., 2010, vooral pp. 26-31.
17 Demant e.a., 2009.
18 Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid, 2014c: 9-10.
16
Politiewetenschap 81| Na de vrijlating
overtredingen meer begaan.14We concentreren ons specifiek op de re-integratie
van ex-gedetineerden met een jihadistische achtergrond. Dit heeft een aantal
redenen. Met het oog op de beschikbare tijd en middelen is er gekozen voor een
duidelijk afgebakende onderzoeksgroep. Sinds de aanslagen van 11 september
2001 staat het islamistisch extremisme volop in de belangstelling. Actuele
berichten over jongeren die naar Syrië afreizen om daar deel te nemen aan de
gewapende strijd en de reeds genoemde aanslagen door ‘terugkeerders’ en/of
door ex-gedetineerde jihadismeverdachten lijken een dergelijke focus ook anno
2015 te rechtvaardigen.15
Daarnaast bestaat er op wetenschappelijk gebied een lacune wat betreft ken-
nis over de re-integratie en deradicalisering van deze bewuste groep. Over dera-
dicalisering, exit en re-integratie van rechts- en linksextremistische geweldple-
gers is al veel geschreven, maar dat geldt minder voor deze groep.16 Door ons
binnen dit onderzoek te concentreren op de re-integratie van islamistische
extremisten hopen we nieuwe inzichten te krijgen in dit relatief jonge, com-
plexe onderzoeksveld. Ten slotte is er nog de praktische wens van burgers,
media, en instanties om meer ‘houvast’ te krijgen in de omgang met jihadisti-
sche extremisten die na een verblijf in detentie terugkeren in de samenleving.17
Dit onderzoek maakt gebruik van termen en begrippen die in de publieke
en wetenschappelijke ruimte niet altijd strikt worden gehanteerd en die gevoe-
lig liggen. Wij volgen in dit onderzoek, dat zich op de Nederlandse praktijk
richt, de definitie van jihadisme van de Nationaal Coördinator Terrorismebe-
strijding en Veiligheid (NCTV). Die luidt als volgt: ‘Het mondiaal jihadisme is
te duiden als een wereldwijde gewelddadige ideologische beweging met sekte-
achtige kenmerken.’ Jihadisten beschouwen moslims als een onderdrukte
gemeenschap, ze verwerpen het democratische systeem en willen een islami-
tisch kalifaat inclusief sharia vestigen. Want alleen dan kan de crisis (fitna) bin-
nen de moslimgemeenschap bezworen worden. Die overwinning kan alleen op
gewelddadige wijze worden gerealiseerd.18 Jihadisme vertoont qua religieuze
inhoud overeenkomsten met politiek islamisme. Politiek islamisme meent ech-
ter wel degelijk dat een zuivere, islamitische staatsinrichting via de wegen van
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 16
––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––
19 Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst, s.d.a.
20 Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst, s.d.b. De omschrijving van een terroristisch misdrijf luidt volgens de wet: ‘Een
misdrijf gepleegd met het oogmerk de bevolking of een deel der bevolking van Nederland vrees aan te jagen, een Nederland-
se overheid of een in Nederland gevestigde instelling of organisatie van de Europese Unie te dwingen iets te doen, niet te
doen of te dulden, of de fundamentele politieke, constitutionele, economische of sociale structuren van Nederland of een in
Nederland gevestigde instelling of organisatie van de Europese Unie ernstig te ontwrichten of te vernietigen’. Zie de Wet ter-
roristische misdrijven van 24 juni 2004.
17
Inleiding
de bestaande politieke (en dus ook democratische) systemen bereikt kan wor-
den. Politiek islamisme is dus niet per definitie gewelddadig en is meestal zelfs
geweldloos. Extremisme is daarentegen de gewelddadige uiting van radicale
denkbeelden. In de definitie van de AIVD wordt jihadisme dan ook als vorm
van extremisme beschouwd. Jihadisme is volgens de dienst een ‘extremistische
ideologie waarin de verheerlijking van de gewelddadige jihad centraal staat’.19
In dit onderzoek worden ‘jihadisme’ en ‘islamitisch/jihadistisch extremisme’
allebei gebruikt. Dit sluit aan bij gevestigde definities in de onderzoekslitera-
tuur rondom deze thematiek.
De definitie van het begrip ‘terrorisme’, zoals dat in Nederland door de
AIVD, maar ook in wetgeving, jurisprudentie en rechtspraak wordt gehanteerd,
en dus ook in deze studie over ex-gedetineeerden relevant is, luidt:
‘Terrorisme is het dreigen met, voorbereiden of plegen van geweld dat
gericht is op mensen of op het aanrichten van maatschappij-ontwrich-
tende schade. Doel hiervan is maatschappelijke veranderingen te bewerk-
stelligen, de bevolking bang te maken of politieke besluitvorming te
beïnvloeden.’20
De onderzoekspopulatie die centraal staat in deze studie bestaat overigens niet
uitsluitend uit individuen die zijn veroordeeld voor terrorisme of extremisme.
Een deel van de personen die in de gevangenis belanden op verdenking van het
plegen of willen plegen van terroristische misdrijven komt zonder veroorde-
ling vrij, soms ook zonder officiële rechtszaak. Deze categorie kan nadien nog
wel met de AIVD, IND, de terrorisme-sanctielijst of andere instrumenten en
instanties te maken krijgen. Ook voor hen zullen er nog volop obstakels zijn die
hun re-integratie bemoeilijken of zelfs nieuw deviant gedrag, en radicalisering,
in de hand werken. Voorts zijn er gedetineerden die in eerste instantie niet in de
gevangenis belanden vanwege extremistische activiteiten en die tijdens hun
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 17
––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––
21 Zie onder meer:
Le Point
, 2012;
The World Post
, 2015.
18
Politiewetenschap 81| Na de vrijlating
detentie in de ban raken van de radicale islam. Voorbeelden hiervan zijn Moha-
med Merah (de schutter die in 2012 in Zuid-Frankrijk een drietal aanslagen
pleegde op synagoges en militairen) en Omar El-Hussein (de verdachte van de
aanslagen in Kopenhagen in 2015).21 In dit onderzoek houden we dan ook de
volgende definitie van de onderzoekspopulatie aan:
Personen die zijn verdacht of veroordeeld voor het plegen of voorberei-
den van handelingen met een terroristisch oogmerk, en inmiddels weer
op vrije voeten zijn.
Ons onderzoek voltrekt zich op drie verschillende niveaus van analyse:
1 het theoretisch niveau;
2 het niveau van bestaande beleidslijnen en -praktijken in eigen land en de
ons omringende landen;
3 het niveau van concrete re-integratiepraktijken en recidive-ervaringen van
zowel verdachten als frontlijnwerkers.
Het eerste deel van dit onderzoek omvat dus een theoretische analyse, waarmee we
ingaan op de concepten ‘re-integratie’, ‘radicalisering’ en ‘deradicalisering’. Wat
is er bekend over de re-integratie van ex-delinquenten? Hoe verhoudt dit pro-
ces zich tot de eerdere radicalisering en hoe kan een arrestatie of verdenking
deradicalisering in de weg staan of juist bevorderen? Er wordt ingegaan op
mogelijke obstakels en problemen tijdens de re-integratie van personen die
zijn verdacht van of veroordeeld voor jihadistisch extremisme.
In een tweede deel nemen we het bestaande (internationale) beleid ter bevorde-
ring van deradicalisering en re-integratie van (ex-)gedetineerden met een extre-
mistische achtergrond onder de loep. Hoe ziet dit beleid eruit? Welke eerder
beschreven theoretische inzichten over onze onderzoeksgroep vinden we binnen
dit beleid terug? Welke partijen zijn betrokken bij het re-integratietraject?
Het derde deel omvat een praktijkanalyse van het re-integratieproces van deze
groep en de rol van betrokken instanties hierbij, in het bijzonder van de politie,
de reclassering en de Dienst Justitiële Inrichtingen. Ook de gemeentelijke pro-
cedures van re-integratieprogramma’s worden hierbij betrokken.
Het proces van radicalisering, arrestatie, vrijlating en re-integratie dan wel
recidive vindt niet plaats voor de lens van de camera. Terroristische aanslagen,
de arrestatie en soms de eerste en laatste dagen van een gerechtelijk proces staan
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 18
19
Inleiding
volop in de belangstelling. De tussenliggende fases en vooral ook de laatste fase,
die van re-integratie (dan wel de aanloop naar recidive), gaan voor de media en
het grote publiek vaak onopgemerkt voorbij. Om toch lering te kunnen trekken
uit deze dikwijls onzichtbare processen, heeft dit onderzoek geprobeert dege-
nen om wie het gaat hier zelf naar te vragen. Ten eerste betreft dit de ex-gedeti-
neerden zelf, alsmede de kring van vrienden en familieleden om hen heen. Ten
tweede betreft dit de eerstelijnswerkers. Zij staan regelmatig met de handen in
het haar en moeten de ‘klus klaren’ als de camera’s zijn vertrokken en er een
moeizaam, soms ook pijnlijk, en gevoelig proces van re-integratie op gang
moet worden gebracht. Ze voelen zich hierbij dikwijls alleen gelaten, zo merk-
ten wij. En dat terwijl veel van deze eerstelijnswerkers, door hun positie dicht
bij de brandpunten van radicalisering, een grote hoeveelheid aan manifeste of
latente kennis bezitten over de processen die deze studie tracht te onderzoeken.
Hun veelvuldige confrontatie en ervaring met dit onderwerp maakt dat zij als
echte praktijkexperts moeten worden beschouwd. Zo worden zij echter nog
veel te weinig ‘gebruikt’. Hoe ervaren medewerkers van de DJI, ambtenaren van
de reclassering, gemeentelijke werkers en wijkagenten de weerbarstige praktijk
van re-integratie van jihadistische ex-gedetineerden? Welke problemen komen
zij tegen en welke verbeterpunten zien zij?
De praktijkanalyse wordt opgebouwd rond een serie ‘semigestructureerde’
interviews. Dit betreft interviews die zijn gestructureerd door van tevoren
bedachte vragen, maar die tijdens het gesprek ruimte laten voor nieuwe vragen
en onderwerpen, en die ook geen strikte volgorde hanteren. Het gebruik van
semigestructureerde interviews heeft in deze context een aantal voordelen. Ten
eerste is deze vorm van interviews geschikt wanneer men inzicht wil verkrijgen
in de percepties, ervaringen en opinies van respondenten bij complexe en
gevoelige onderwerpen als re-integratie en recidive van jihadismeverdachten.
De vorm geeft de onderzoeker de mogelijkheid om door te vragen en zo meer
informatie over een specifiek onderwerp te verkrijgen (probing). Ten tweede
zorgen de verschillende professionele, sociale en persoonlijke achtergronden
van de respondenten ervoor dat een gestandaardiseerd interview niet voor dit
onderzoek volstaat. De mogelijkheid om af te kunnen wijken van formulerin-
gen binnen een bepaalde vraagstelling, erkent het feit dat niet alle woorden
voor elke respondent hetzelfde betekenen en dat het vocabulaire per respon-
dent kan verschillen. Dat lijkt zeker van toepassing te zijn op diverse eerstelijns-
werkers die opereren vanuit verschillende professionele achtergronden, met
verschillende taakstellingen en in verschillende (lokale) contexten. De validiteit
en betrouwbaarheid van de interviews wordt daarmee niet bepaald door de
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 19
––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––
22 Barriball & While, 1994.
23 Veldhuis, 2012: 3.
24 Een van de auteurs van dit rapport heeft deze symbiose onderzocht en uitgewerkt voor zowel hedendaags Nederlands als his-
torisch terrorisme en de strijd daartegen. Zie De Graaf, 2014; 2012; 2011a; 2011b; 2010.
20
Politiewetenschap 81| Na de vrijlating
manifeste inhoud van de vragen en antwoorden (herhaaldelijk gebruik van
woorden en termen), maar door hun latente betekenis.22 De topiclijsten die de
basis vormden voor de interviews zijn te vinden in bijlage 2.
De selectie van de respondenten voor de interviews heeft plaatsgevonden
op grond van hun verleden, expertise en werkomgeving. Er is gezocht naar
respondenten met een extremistische achtergrond die zelf hebben moeten re-
integreren na hun detentie, alsmede naar individuen die vaker in aanraking zijn
geweest met dergelijke re-integratieprocessen (zie ook paragraaf 5.1). Daarbij
was de bereidheid om mee te werken uiteraard een criterium en beperkende
factor. De geïnterviewde eerstelijnswerkers zijn als professional werkzaam als
politieagent, beleidsmaker bij een gemeente of het Rijk, jeugdwerker of
bestuurslid van een moskee. Ook zijn er gesprekken gevoerd met wetenschap-
pers die het onderwerp in theorie en praktijk hebben bestudeerd. Daarnaast
zijn er voor alle drie de delen van dit onderzoek diverse open bronnen geraad-
pleegd (zie verder paragraaf 5.1).
1.2 Ethische reflectie onderzoek
Radicalisme, extremisme, deradicalisering, re-integratie en gerelateerde onder-
werpen zijn ethisch en normatief beladen concepten. Die normatieve lading is
afhankelijk van tijd en plaats.23Toen wij in 2012 met dit onderzoek begonnen,
stond het verschijnsel van de terugkerende Syriëganger nog niet op de publieke
of politieke agenda, studie naar re-integratie en recidive had toen een andere
lading dan na de aanslagen van 2014 en 2015. Dat maakt dit onderzoek niet
eenvoudiger, maar in al zijn beperktheid wel degelijk relevant.
Een belangrijk punt van discussie in deze ethische paragraaf is de door
meerdere onderzoekers gepostuleerde symbiose tussen onderzoeksobject en
zijn of haar omgeving, inclusief de praktijk van terrorismebestrijding.24 Wie zet
‘terrorisme’ op de agenda, met welk oogmerk, en in welke geografische, ideo-
logische, culturele omvang en connotatie? Terrorismeprocessen hebben zelf een
performatief effect: ze passen wetten toe, classificeren bepaalde gedragingen als
terrorisme, of verwerpen de aanklacht van het OM juist.25 Dat is nogal bepalend
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 20
voor de ontwikkeling van de interactie tussen jihadismeverdachten, samenle-
ving en overheid. Met verschillende interventies hopen overheden (groepen
van) individuen af te kunnen laten zien van de keuze voor politiek of religieus
geweld. Echter, zoals onder anderen De Graaf (2010; 2011a; 2012; 2014), De
Goede en De Graaf (2013), Coolsaet (2011) en Veldhuis (2012) reeds opmerk-
ten, zijn dergelijke ‘foute keuzes’ afhankelijk van een context en gaan deze
doorgaans gepaard met sociale en politieke discussie. Waar de regimes in Libië,
Egypte en Tunesië de gewelddadige protesten ten tijde van ‘de Arabische lente’
bestempelden als ‘landverraad’ en ‘terrorisme’, kregen de demonstraten in bin-
nen- en buitenland juist aanzien als strijders voor de goede zaak.
In onderzoek, beleid en beleidspraktijk is het daarom zowel vanuit ethisch
als pragmatisch perspectief van belang die notie van terrorisme als open, ‘con-
tested’ en ‘geconstrueerd’ begrip in het achterhoofd te houden. Ten eerste zul-
len beleidsmakers, professionals, maar ook onderzoekers, moeten erkennen dat
de grens tussen radicale gedachten en intenties (die niet strafbaar zijn) en radi-
cale gedragingen (die wel strafbaar zijn), die in het strafrecht zo strak wordt
getrokken, in de praktijk niet strikt is. En ook het strafrecht zelf is voortdurend
aan verandering en verschuiving onderhevig. Ten tweede, maar daaruit voort-
vloeiend, moet nog eens worden opgemerkt dat radicale overtuigingen an sich
niet strafbaar zijn, en dat het ook buitengewoon lastig, zo niet onmogelijk, is
daar wetgeving voor te bedenken. Zo het al wenselijk zou zijn (quod non volgens
deze onderzoekers), is dergelijke wetgeving zeer tijdrovend, ingewikkeld (qua
bewijsvoering) en ineffectief met het oog op de bevordering van veiligheid. Ten
derde zijn interventies gericht op disengagement, deradicalisering of re-inte-
gratie gebonden aan grondwettelijke waarden en mensenrechtelijke kaders. En
ten vierde kan het per definitie beschouwen en benaderen van radicale en radi-
caliserende individuen als volbloed extremisten een self-fulfilling prophecy worden,
zoals De Graaf (2010; 2011a; 2012) heeft betoogd. Processen van re-integratie
en deradicalisering worden zo juist bemoeilijkt en verdere radicalisering voor
en na detentie kan hierdoor worden aangewakkerd.
We zijn ons bewust van de ethische sensitiviteit en complexiteit van dit
onderzoek. Dat dit onderzoek parallel opliep met lopende processen van re-
integratie, reclasseringspraktijken, afspraken en veiligheidsmaatregelen, zorgde
ervoor dat de onderzoekers omzichtig en behoedzaam naar alle partijen moes-
ten opereren. We hebben noch de autoriteiten en eerstelijnswerkers in de weg
willen lopen, noch ex-gedetineerden onbedoeld in een lastig parket willen
––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––
25 De Goede & De Graaf, 2013.
21
Inleiding
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 21
22
Politiewetenschap 81| Na de vrijlating
brengen. Dit hebben we ook in de methodologie willen uitdrukken: door eerst
zorgvuldig de begrippen en inzichten theoretisch in kaart te brengen, door
bestaande beleidspraktijken te analyseren en daaruit best (en worst) practices te
destilleren, en daarna onze respondenten met open vizier tegemoet te treden.
De geïnterviewde respondenten zijn zo goed mogelijk geïnformeerd over de
strekking van het onderzoek. We hebben hun beloofd vertrouwelijk om te gaan
met persoonlijk herleidbare informatie.
Tot slot claimt dit onderzoek geen algemene geldigheid. Het is een eerste,
exploratieve aanzet om tot een beter begrip van de processen van re-integratie
en recidive te komen. De resultaten van dit onderzoek bieden weliswaar hou-
vast voor het verbeteren van re-integratiepraktijken, maar zullen verder en
grootschaliger moeten worden uitgewerkt. We hopen dat de uitkomsten van
dit onderzoek ook in het licht van de hiervoor benoemde ethische gevoelig-
heden begrepen zullen worden.
1.3 Leeswijzer
Deze studie is opgedeeld in drie delen:
1 een theoretisch overzicht;
2 een overzicht van bestaande beleidspraktijken;
3 een beschrijving en analyse van ervaringen van (voormalige) delinquenten
en professionals. Een conclusie vormt de bekroning van dit onderzoek.
Hoofdstuk 2 geeft een overzicht van de bestaande praktijken van detentie en re-
integratie. Welke aanknopingspunten bieden wetenschappelijke studies ons en
wat kunnen we uit bestaande beleidspraktijken concluderen? Hoofdstuk 3 behan-
delt een aantal theoretische ideeën over radicalisering en deradicalisering. De
afgelopen jaren zijn er diverse studies verricht naar de motieven voor toetre-
ding tot en uittreding uit extremistische bewegingen. Hoe verhouden deze
concepten zich tot praktijken van detentie en de re-integratie van gedetineer-
den met een extremistische achtergrond?
Hoofdstuk 4 bespreekt het beleid in Nederland en een aantal andere landen dat
is gericht op de effectieve omgang met extremismeverdachten of -veroordeel-
den binnen en buiten de gevangenis. Welke ervaringen zijn al opgedaan met
deradicaliseringsprogramma’s in de gevangenis of na vrijlating? Welk beleid is
al ontwikkeld? En wat weten we over de effectiviteit van dit soort programma’s?
Het empirische onderdeel wordt besproken in hoofdstuk 5, 6 en 7. Op basis
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 22
23
Inleiding
van de gehouden interviews en informatie uit overige bronnen zijn de ervarin-
gen met re-integratie en recidive in kaart gebracht. In hoofdstuk 5 beschrijven we
de ervaringen van ex-gedetineerden met een extremistische achtergrond. In
hoofdstuk 6 komen betrokken professionals uit de praktijk van toezicht en bege-
leiding aan het woord. Hoe ervaren zij re-integratietrajecten en hoe kijken ze
aan tegen de mogelijkheden voor effectief toezicht en controle? Welke obstakels
en kansen zien zij in de praktijk? Hoofdstuk 7 gaat in op de betrokkenheid en
mogelijke rollen van politiefunctionarissen bij de begeleiding van en het toe-
zicht op (ex-)gedetineerden. Hoofdstuk 8 bevat de belangrijkste conclusies en
aanbevelingen van dit onderzoek.
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 23
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 24
––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––
26 Dienst Justitiële Inrichtingen, 2007.
Jaarlijks verlaten tienduizenden mensen een Nederlandse gevangenis.26 Een deel
van deze ex-gedetineerden heeft een extremistische achtergrond. Voordat er in
hoofdstuk 3 op deze specifieke categorie van gevangenen wordt ingegaan, staat
in dit hoofdstuk de re-integratie van (ex-)gedetineerden centraal. We staan eerst
stil bij het klassieke doel van detentie in moderne westerse rechtsstaten. Wat zijn
de basisprincipes en theoretische uitgangspunten van nazorg- en detentiepro-
gramma’s die proberen te voorkomen dat gedetineerden terugvallen in crimi-
nele praktijken?
We bespreken eerst de doelen van een detentie en de mogelijke cognitieve
en praktische effecten ervan, zoals we die uit de bestaande wetenschappelijke
literatuur kunnen opmaken. Vervolgens passeren een aantal sociaalpsychologi-
sche verklaringen voor recidive onder ex-gedetineerden de revue. Deze verkla-
ringen stellen dat verschijnselen van stigmatisering, gevoelens van trots en
zwakke bindingen met de maatschappij het risico op recidive onder ex-gedeti-
neerden kunnen verhogen. Deze inzichten bieden aanknopingspunten voor
programma’s die de maatschappelijke re-integratie van ex-gedetineerden moe-
ten bevorderen.
Als we kunnen achterhalen welke problemen ex-gedetineerden na hun vrij-
lating ondervinden en hoe we die kunnen verklaren, biedt dat aangrijpingspun-
ten voor de ontwikkeling van betere interventies en instrumenten. Tot slot
nemen we een aantal domeinen van begeleiding van (ex-)gedetineerden bij
hun terugkeer in de maatschappij onder de loep. Hoe worden verschillende re-
integratieprogramma’s, die het recidiverisico moeten beperken, vormgegeven?
Detentie en re-integratie in theorie
25
2
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 25
––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––
27 Bartol & Bartol, 2015: 345-374.
28 Concepten die bij deze focus horen zijn
resocialisatie
en
rehabilitatie
. Bij resocialisatie draait het om de voorbereiding van een
terugkeer in de maatschappij. Rehabilitatie gaat verder en richt zich op het verschaffen van mogelijkheden om bepaalde socia-
le rollen zo goed mogelijk te kunnen vervullen na terugkomst in de maatschappij. Beide concepten zouden moeten bijdragen
aan het bevorderen van de maatschappelijke re-integratie van de (ex-)gedetineerde en daarmee voorkomen van recidive.
29 Zie bijvoorbeeld Dirkzwager, Nieuwbeerta & Fiselier, 2009.
30 Zo wilde oud-staatssecretaris van Justitie Albayrak de ‘tijd dat gedetineerden vastzitten effectiever benutten om te voorkomen
dat zij na detentie opnieuw de fout in gaan’. Rijksoverheid, 2008.
31 Von Hirsch e.a., 1999.
26
Politiewetenschap 81| Na de vrijlating
2.1 Doelen en effecten van detentie
Het opsluiten van mensen in gevangenissen heeft zes doelen.27 Het meest tradi-
tionele doel is het beschermen van de maatschappij tegen gevaarlijke personen.
Iemand die vastzit kan immers weinig kwaad doen buiten de muren van de
gevangenis. Ten tweede dient een (gevangenis)straf als vergelding voor de aan-
gerichte schade. Ten derde versterken gevangenissen gevoelens van recht en
genoegdoening binnen samenlevingen. Ten vierde en vijfde wordt er een dub-
bele preventieve werking verondersteld: gevangenisstraf is zowel een verma-
ning aan de de gedetineerde zelf (specifieke preventie), als een waarschuwing
aan het adres van alle anderen (algemene preventie). Het zesde doel, het beïn-
vloeden van eigenschappen die (mogelijk) hebben geleid tot het vertoonde
criminele gedrag, is hier vooral van belang.
De afgelopen decennia zijn in veel landen gevangenisstraffen steeds meer
in het teken komen te staan van de effectieve maatschappelijke terugkeer van
de gedetineerde en het beïnvloeden van eigenschappen die (mogelijk) hebben
geleid tot het vertoonde criminele gedrag.28 Dit doel richt zich vooral op de
resocialisatie en re-integratie van (ex-)gedetineerden. Binnen veel penitentiaire
inrichtingen (PI) is er in de loop der jaren geïnvesteerd in zaken als scholing,
therapie en praktische ondersteuning van gedetineerden. Door gevangenen
hun tijd in de gevangenis zo goed mogelijk te laten besteden, bijvoorbeeld
door ze bepaalde vaardigheden bij te brengen en het gevangenisbestaan zo
goed mogelijk te laten aansluiten bij het ‘normale’ leven, hoopt men ‘detentie-
schade’29 en toekomstige criminele activiteiten te voorkomen.30
Welke cognitieve effecten heeft een detentie op toekomstige gedragingen
van een gedetineerde? Er zijn theorieën die een detentie beschrijven als keerpunt
in het leven van een gedetineerde.31 Tijdens een lange gevangenisstraf kan
iemand tot bezinning komen en afstand doen van zijn leven in de criminaliteit.
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 26
––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––
32 Zamble & Porporino, 1988.
33 Gendreau & Cullen, 1999. Zie ook Liem, 2014.
27
Detentie en re-integratie in theorie
Maar er zijn ook theorieën die weinig heil zien in gevangenisstraf en die weinig
effect op toekomstig gedrag voorspellen. Een detentie is dan slechts een deep
freeze, waar iemand op dezelfde manier uitkomt als dat hij erin ging.32 Tot slot
zijn er auteurs die de gevangenis beschrijven als hogeschool voor criminaliteit.33
Een detentie zou er juist voor zorgen dat iemand crimineler wordt. Sherman
(1993) stelt bijvoorbeeld dat het bestraffen van bepaalde gedragingen kan zor-
gen voor nieuw delinquent gedrag wanneer iemand de strafmaat of de uitvoe-
ring van de straf als onwettig ervaart. Dit zorgt volgens Sherman enkel voor
weerstand en belemmert het individu om te veranderen en zich in de toekomst
aan de wet te houden. Volgens Giordano en collega’s (2002) is juist deze indivi-
duele motivatie van belang bij processen van afstand doen van een crimineel
bestaan. Volgens hun theorie zal een detentie enkel een keerpunt vormen voor
gedetineerden als bij hen sprake is van:
• een cognitieve openheid voor verandering;
• blootstelling aan – en opmerking van – hooks for change;
• een voorstelling van een aantrekkelijke en conventionele identiteit;
• een verandering in de wijze waarop ze aankijken tegen crimineel gedrag.
De cognitieve openheid verwijst naar het bewustzijn en de bereidheid te erken-
nen dat verandering belangrijk is. Volgens Giordano e.a. is dit bewustzijn alleen
echter onvoldoende. Iemand moet ook geconfronteerd worden met een
moment om te kunnen veranderen, waarbij hij zich realiseert dat dit een ‘uit-
weg’ is en hij daarnaar handelt. Alleen als dit het geval is, kan iemand ook een
beeld krijgen van een nieuwe identiteit en de bijbehorende activiteiten. Er is
pas echt sprake van een afscheid van een crimineel leven als het individu de
oude gedragingen niet langer als wenselijk of relevant beschouwt.
Deze theorie legt een verband tussen individual agency – de mogelijkheid om
zelf keuzes te maken – en de sociale structuren waarop een individu al dan niet
reageert. Dit proces van cognitieve verandering biedt een verklaring voor de verschil-
lende manieren waarop personen terugkeren in de maatschappij. Giordano en
collega’s (2002) concluderen dat het vaak niet de feitelijke kansen, maar juist
de cognitieve veranderingen binnen een persoon zelf zijn die criminele levens
beëindigen.
67,5 procent van de ex-gedetineerden blijkt binnen zes jaar te recidiveren
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 27
en dus helemaal geen afstand van criminaliteit te doen.34 Bij jongeren die uit-
stroomden uit een justitiële jeugdinrichting (JJI) betrof dit zelfs bijna 80 pro-
cent (zie tabel 2.1).
Hoewel verschillende auteurs de theorie van Giordano e.a. over de wil om te
veranderen van de gedetineerde zelf onderschrijven, stellen ze tegelijkertijd dat
verschillende praktische hindernissen na een detentie een effectieve re-integra-
tie in de weg kunnen staan.39Volgens Western en Pettit (2002) vermindert een
detentie onder andere iemands ‘geschiktheid’ voor de arbeidsmarkt. Het ont-
breekt hun bijvoorbeeld aan het juiste arbeidsethos (op tijd komen, afspraken
nakomen enzovoort) waardoor zij maar kort aan het werk blijven. Daarnaast
Tabel 2.1: Recidivecijfers (in procenten) onder ex-gedetineerden die werden ontslagen uit een penitentiaire
inrichting of justitiële jeugdinrichting tussen 2006 en 200935
1 farts an raaJ 2 3 4 5 6
Strafzaak afgedaan (n=35.494)36 38,2 50,9 57,9 62,4 65,5 67,5
OVS-recidive37 1,43 6,33 2,23 9,92 1,62 6,91
2006
Ex-JJI-pupillen (n=2711)38 41,7 59,8 68,9 74,7 77,7 79,9
Strafzaak afgedaan (n=33.857) 37,6 49,9 56,5 61,0 63,7 -
OVS-recidive - 4,13 5,03 7,82 3,52 2,91
2007
Ex-JJI-pupillen (n=2505) 40,7 57,9 67,5 74,1 77,6
Strafzaak afgedaan (n=32.252) 36,6 48,8 55,7 59,7 - -
OVS-recidive - - 2,82 9,62 0,42 1,81
2008
Ex-JJI-pupillen (n=2135) 37,9 57,6 67,2 72,6
Strafzaak afgedaan (n=31.080) 35,2 47,9 54,1 - - -
OVS-recidive - - - 3,32 4,12 1,61
2008
Ex-JJI-pupillen (n=2000) 38,8 57,3 66,9
OVS: onvoorwaardelijke vrijheidsstraf
––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––
34 Cijfers opgevraagd op 20 mei 2014 via REPRIS. Wetenschappelijk Onderzoeks- en Documentatiecentrum – Recidivemonitor,
https://wodc-repris.nl/Repris.html.
35 Wetenschappelijk Onderzoeks- en Documentatiecentrum, 2014.
36 Volwassenen die werden ontslagen uit een penitentiaire inrichting, met uitzondering van hen die uitstroomden uit vreemde-
lingenbewaring en personen die wachten op uitzetting.
37 Jongeren die uitstroomden uit een justitiële jeugdinrichting. Het gaat zowel om strafrechtelijk als civielrechtelijk geplaatste
jongeren die uitstroomden uit een opvang- of een behandelinrichting.
38 Jongeren die uitstroomden uit een justitiële jeugdinrichting. Het gaat zowel om strafrechtelijk als civielrechtelijk geplaatste
jongeren die uitstroomden uit een opvang- of een behandelinrichting.
39 Dirkzwager, Lamet e.a., 2009: 8; Weijters & More, 2010; Kuppens & Ferwerda, 2008; Wartna, 2009.
28
Politiewetenschap 81| Na de vrijlating
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 28
––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––
40 Western & Pettit, 2002: 42.
41 Weijters & More, 2010: 11. Zie ook Seiter & Kadela, 2003; Waldfogel, 1994.
42 Kuppens & Ferwerda, 2008.
43 Weijters & More, 2010. Zie ook Vereniging van Nederlandse Gemeenten, 2011: 8; Ministerie van Justitie, 2011.
44 Dirkzwager, Lamet e.a., 2009: 13.
45 Uggen e.a., 2004.
46 Garfinkel, 1956: 420.
29
Detentie en re-integratie in theorie
kunnen het strafblad van ex-gedetineerden of het gat in hun cv ervoor zorgen
dat ze niet in aanmerking komen voor een bepaalde baan. Een terugkeer naar
eventuele oude werkgevers blijkt voor ex-gedetineerden meestal ook niet haal-
baar, omdat ze zijn vervangen door andere werknemers.40 De praktijk toont
aan dat ex-gedetineerden relatief langdurig werkloos zijn. Bovendien belanden
ze vaak op posities onder hun opleidingsniveau en zijn er weinig doorgroei-
mogelijkheden. De werkloosheid kan weer andere leefgebieden beïnvloeden.
Zo hebben ex-gedetineerden (zowel voor als na hun detentie) vaak een relatief
zwakke economische positie, vaak mede veroorzaakt door een grote schulden-
last.41 Daardoor blijkt het vinden van een vaste woning of het krijgen van pas-
sende zorg niet eenvoudig.42 Weijtens en More (2010) concluderen dat proble-
men op het gebied van inkomen, zorg, huisvesting en identiteitsbewijs de kans
op nieuw crimineel gedrag aanzienlijk vergroten.43
Naast de hiervoor genoemde individuele cognitieve processen en praktische
ervaringen, zijn er ook verschillende collectieve en sociaalpsychologische
mechanismen die re-integratie compliceren.44 In de volgende paragrafen wordt
stilgestaan bij de sociale problemen die zich bij re-integratie van (ex-)gedeti-
neerden voordoen.
2.2 Eens een crimineel, altijd een crimineel?
Volgens de etiketteringtheorie (of labellingtheorie) compliceert het sterke label van
‘crimineel’ het re-integratieproces.45 Garfinkel (1956) noemt arrestaties,
rechtszaken en gevangenisstraffen ook wel status degradation ceremonies. Dat zijn
communicatieve processen ‘directed to transforming an individual’s total iden-
tity into an identity lower in the group’s scheme of social types’.46 Wanneer
iemand een serieuze wetsovertreding begaat, heeft dat niet alleen gevolgen
voor diens strafblad, maar ook voor zijn sociale identiteit: iemand verandert als
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 29
––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––
47 Erikson, 1960; Falk, 2001.
48 Garfinkel, 1956: 421.
49 Becker, 1963:1973.
50 Zie ook Erikson, 1962: 312.
51 Lemert, 1967: 41.
52 Link e.a., 1989.
30
Politiewetenschap 81| Na de vrijlating
het ware van burger in een misdadiger.47 Procedures van bestraffing kunnen
daarom ook wel worden gezien als een uiting van morele verontwaardiging.
Daarin benoemt de samenleving volgens Garfinkel publiekelijk dat iemand ‘[is]
not as he appears but is otherwise and in essence of a lower species’.48 Volgens
Becker (1963:1973) heeft het publiekelijk bekendmaken van deviant gedrag
onmiddellijk gevolgen voor de manier waarop iemand zich gaat gedragen en
voor de manier waarop die persoon wordt waargenomen.49 Het ‘ik-wist-het-
eigenlijk-allang’-effect treedt in: met terugwerkende kracht wordt van de ‘cri-
minele’ persoon gezegd dat hij ‘toch eigenlijk altijd al een boef is geweest’.
Dit verschijnsel wordt ook wel retrospective labelling genoemd.
Dusdanig ‘labelen’ van bepaalde personen en gedragingen kan een self-
fulfilling prophecy worden.50 Wanneer iemand het label ‘crimineel’ heeft gekregen,
wordt hij vaker behandeld op een manier die past bij de verwachtingen die bij
dit negatieve label horen. De persoon in kwestie wordt gemeden en uitgesloten
(stigmatisering). Aanhoudende negatieve reacties na een overtreding (primaire
deviantie) kunnen ervoor zorgen dat de ex-delinquent nog meer gaat handelen
in overeenstemming met dit negatieve (stigmatiserende) beeld (secundaire devian-
tie).51 Ex-gedetineerden verwachten niets anders meer dan uitsluiting en afwij-
zing, ze ‘maken toch geen kans’.52 Zo kunnen ze ook hun laatste kans om suc-
cesvol te re-integreren, laten glippen.
De etiketteringtheorie verklaart ook hoe het komt dat bindingen met ‘conven-
tionele’ groepen steeds meer worden verbroken. De ex-gedetineerde heeft
behoefte aan erkenning en gaat op zoek naar personen en kameraden die hem
niet veroordelen. Dat zullen dikwijls personen zijn die soortgelijke criminele
activiteiten ondernemen of dat in het verleden hebben gedaan. Het behoeft
geen nadere uitleg dat dit nu juist niet bevorderlijk is voor een succesvol traject
van re-integratie.
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 30
––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––
53 Sampson & Laub, 1993.
54 Hirschi, 1969.
55 Zie bijvoorbeeld Pager & Western, 2009; Nieuwbeerta, 2007.
31
Detentie en re-integratie in theorie
2.3 ‘Goede’ en ‘foute’ bindingen
Volgens Sampson en Laub (1993) is het verlies van conventionele banden met
de maatschappij zeer problematisch voor ex-gedetineerden. Juist deze bindin-
gen helpen hen nieuwe criminele neigingen te onderdrukken. Sampson en
Laub benadrukken daarom het belang van een stabiel huwelijk en werkzeker-
heid bij het tegengaan van recidive.53 Hirschi (1969) veronderstelt zelfs dat
iedereen van nature de neiging heeft om in crimineel gedrag te vervallen en
dat alleen onze sociale bindingen deze neiging tot deviant gedrag beheersbaar
maken. Zo kan het volgen van onderwijs of het hebben van niet-criminele
vrienden, goede familierelaties en een baan ervoor zorgen dat mensen minder
snel strafbare feiten zullen plegen. Om criminaliteit te voorkomen, zijn goede
sociale bindingen noodzakelijk.
Hirschi onderscheidt vier aspecten van verbondenheid met de samenleving
die delinquente neigingen kunnen remmen:
1. Attachment: de mate van emotionele gehechtheid aan anderen die crimineel
gedrag afkeuren.
2Commitment: de mate van betrokkenheid bij conventionele activiteiten, waar-
door er minder tijd overblijft voor deviant gedrag.
3Involvement: de mate waarin iemand bereid is zijn huidige materiële belangen
op het spel te zetten voor deviant gedrag; wat heb je te verliezen?
4Beliefs: de mate waarin iemand overtuigd is van de geldigheid van de
bestaande wetten en regels.54
Mensen die in de gevangenis belanden, hebben volgens deze theorie te weinig
van deze verbindingen. Na een verblijf in detentie is het aantal verbindingen zo
mogelijk nog verder uitgedund. Vrienden of familie hebben zich van de gedeti-
neerde afgekeerd, een echtscheiding ligt voor de hand.55 Een terugkeer in de
samenleving betekent in de praktijk dan een terugkeer naar een weinig uitda-
gend en werkloos bestaan, in gezelschap van mensen die het delinquente
gedrag enkel bevorderen. Dit kan het oude criminele netwerk zijn, maar de ex-
gedetineerde kan ook nieuwe contacten in de gevangenis hebben opgedaan.
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 31
Met deze ‘anti-social associates’ en in bezit van dit ‘negatieve sociale kapitaal’
stijgt de kans op recidive.56
Een arrestatie of gevangenisstraf kan er ook voor zorgen dat iemand minder
gaat geloven in de geldigheid van bestaande regels of wetten. Bijvoorbeeld
omdat iemand zijn straf te hoog of zelfs in zijn geheel onterecht vindt, bepaal-
de procedures in zijn ogen niet eerlijk worden gehanteerd of hij het gevoel
heeft dat anderen er veel makkelijker van afkomen. Dit soort opvattingen wor-
den vanuit de theorie als problematisch gezien. Want een straf heeft volgens
veel criminologen slechts nut als de ontvanger ervan de straf begrijpt en accep-
teert.57 Wanneer dit niet het geval is, kan bestraffing juist contraproductief wer-
ken.58 Een andere verklaring voor een afnemend geloof in de geldigheid van
regels of wetten is dat ex-gedetineerden tijdens hun detentie worden beïnvloed
door ideeën, houdingen en gedragingen van medegedetineerden. Processen
van differentiële associatie doen zich dan voor: iemand associeert zich met het
gedrag dat het meest wordt waargenomen. Zo kan het gebeuren dat een gedeti-
neerde zich tijdens detentie juist een criminele levensstijl aanmeet, waardoor
hij nog verder van de conventionele maatschappij af komt te staan en het risico
op nieuw crimineel gedrag groter wordt.59
2.4 Een label als held
Volgens Cohen (1955) zijn de in paragraaf 2.3 beschreven conventionele maat-
schappelijke bindingen voor veel ex-gedetineerden niet goed haalbaar.60
Bepaalde subculturen bieden hun daarentegen een tehuis in een verder vijandig
ervaren maatschappij.61 Die subculturen (denk aan jongerenbendes, maar ook
radicale groepen) hanteren eigen normen- en waardesystemen. Delinquent
gedrag wordt binnen deze groepen niet afgekeurd, maar is juist een manier om
erkenning en aanzien te krijgen.62 Een label als ‘gangster’, ‘crimineel’ of ‘extre-
mist’ wordt er juist omarmd.
––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––
56 Andrews & Bonta, 2003: 245.
57 Durkheim, 1961: 197. Zie ook Sherman, 1993, besproken in paragraaf 2.1.
58 Pritikin, 2008.
59 Nieuwbeerta, 2007: 11-15.
60 Cohen, 1955.
61 De Jong & Van Gemert, 2010.
62 Cloward & Ohlin, 1960.
32
Politiewetenschap 81| Na de vrijlating
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 32
––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––
63 Sherman, 1993: 445; Kitsuse, 1980.
64 Farrall & Calverley, 2006; Weaver & McNeill, 2007.
65 Poort & Eppink, 2009; Van de Bunt e.a., 2012.
66 Cullen & Gendreau, 2000: 114; Wormith e.a., 2007; McCulloch, 2005.
67 Dienst Justitiële Inrichtingen, 2013: 14.
33
Detentie en re-integratie in theorie
Een detentie kan daarmee voor sommigen onderdeel zijn van een delin-
quente levensstijl en kan bijdragen aan de street credibility. Bij anderen kan
een detentie juist het begin zijn van een dergelijke levensstijl. Wanneer een
(ex)-gedetineerde merkt dat zijn uitingen en gedragingen respect opleveren
– binnen en buiten de gevangenismuren –, kan hij zijn detentie juist met trots
uitdragen in plaats van de detentie te verbergen en te proberen van de bijbe-
horende negatieve labels af te komen. Je kunt dan spreken over deviant pride:
mensen accepteren dan niet enkel hun deviante rol maar zullen deze ook
uitventen.63
2.5 Begeleiding en controle tijdens en na detentie
Het voorkomen van nieuw deviant gedrag bij ex-gedetineerden is een complexe
onderneming. Diverse auteurs stellen dat we realistisch moeten zijn met betrek-
king tot de effecten van begeleidings- en toezichttrajecten voor (ex-)gedetineer-
den. Het bereiken van de gestelde doelen is vaak tijdrovend en soms zelfs onmo-
gelijk.64 Toch kunnen er binnen deze context een aantal principes worden
aangewezen die van belang zijn voor de effectiviteit van re-integratietrajecten.
Ten eerste zijn er genoeg aanknopingspunten om aan te nemen dat een combi-
natie van individuele begeleiding en controle de grootste kans op succes biedt.
Verschillende onderzoeken tonen aan dat controle en monitoring alléén, zonder
flankerende begeleiding, het recidiverisico niet verkleint.65 Zoals uit de voorgaan-
de paragrafen blijkt, is de kans op recidive voor een belangrijk deel afhankelijk
van de motivatie van de ex-gedetineerde zelf. Waar controle een vroegtijdige
reactie op nieuw deviant gedrag mogelijk maakt, kan begeleiding bijdragen aan
de ontwikkeling van een perspectief, de eigen verantwoordelijkheid stimuleren
en zo de motivatie om afstand te doen van deviante neigingen bevorderen.66
Ten tweede blijkt vooral de persoonsgerichte aanpak goed te werken: controle en
begeleiding zijn het efficiëntst als ze aansluiten bij de (ex-)gedetineerde. Niet
bij elke (ex-)gedetineerde zal dezelfde mate van zorg en begeleiding het
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 33
––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––
68 Zie ook Van de Bunt e.a., 2012; Weaver & McNeill, 2010.
69 Van de Bunt e.a., 2012: 24-25.
70 Reclassering Nederland, 2013. Zie ook Dienst Justitiële Inrichtingen, 2013; Rijksoverheid, 2014.
71 Vereniging van Nederlandse Gemeenten, 2011: 8-10.
72 Ibidem: 7-8.
34
Politiewetenschap 81| Na de vrijlating
gewenste effect hebben en niet altijd is evenveel controle noodzakelijk.67 Een
inschatting van het recidiverisico op basis van de kenmerken en behoeften van
de (ex-)gedetineerde bepaalt uiteindelijk de intensiviteit van de aanpak.68 Dit
lijkt een open deur, maar dat is het niet. ‘Law and order’-praktijken, maar ook
wetgeving, vertonen immers vaak sterk simplificerende en generaliserende nei-
gingen. Ze zijn gericht op de grote groep en de symbolische blijk van afkeu-
ring, en niet op de individuele dader of verdachte.
Ten derde is er idealiter binnen deze trajecten niet alleen aandacht voor de
(ex-)gedetineerde zelf, maar ook voor de sociale omgeving waarin hij na vrijlating
terechtkomt. Enerzijds betekent dit dat dergelijke trajecten zich niet uitsluitend
moeten richten op de ontwikkeling van bepaalde capaciteiten en vaardigheden
van (ex-)gedetineerden, maar ook op hun sociaal kapitaal. Door nieuwe sociale
contacten te stimuleren, krijgen (ex-)gedetineerden de mogelijkheid hun vaar-
digheden in de praktijk te brengen en conventionele bindingen met de maat-
schappij te ontwikkelen. Anderzijds behelst dit ook het toezicht houden op de
relatie met (oude) deviante netwerken.
Ten slotte volgt ook uit dit hoofdstuk dat de percepties van de (ex-)gedeti-
neerde ten aanzien van een straf en uitvoering daarvan ertoe doen. Binnen een
re-integratietraject is daarom een correcte benadering van alle betrokkenen
vereist. Hierbij zijn niet alleen duidelijkheid en eerlijk ten aanzien van de
(ex-)-gedetineerde belangrijk, maar ook het op positieve wijzen stimuleren
van goed gedrag (belonen).69
Door ex-gedetineerden te begeleiden en controleren tijdens en na hun detentie,
streven verschillende instanties naar een veiliger samenleving.70 In 2009 werd
in Nederland het Samenwerkingsmodel nazorg ex-gedetineerden geïntroduceerd.71 In dit
model werken gemeenten, penitentiaire inrichtingen en maatschappelijke
organisaties (woningcorporaties, schuldhulpverleners en zorginstellingen)
samen aan het voorkomen van recidive en overlast van ex-gedetineerde bur-
gers. De basisgedachte is drieledig: ex-gedetineerden krijgen praktische hulp
en begeleiding, er wordt een vorm van controle ontwikkeld en er worden
gedragsinterventies gedaan. Zo wordt de kans op recidive verkleind.72
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 34
––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––
73 Seiter & Kadela, 2003.
74 Zie ook Raad voor Strafrechtstoepassing en jeugdbescherming, 2014.
75 Ibidem.
76 Ibidem.
77 United Nations Office on Drugs and Crime, 2012.
35
Detentie en re-integratie in theorie
Er kan op verschillende manieren praktische ondersteuning worden geboden
bij de overgang van gevangenis naar maatschappij. Zo kan er hulp worden gebo-
den bij het vinden van huisvesting, een geschikte baan of het aanvragen van een
uitkering. (Gedrags)interventies kunnen zich richten op bepaalde eigenschap-
pen van gedetineerden. Dit kan het aanleren van nieuwe vaardigheden betreffen
(scholing), maar ook het aanpakken van individuele problemen die mogelijk
van invloed zijn op crimineel gedrag. Afkickprogramma’s proberen (ex-)gedeti-
neerden van een verslaving af te helpen, waardoor ook een motief voor crimi-
neel gedrag verdwijnt. Religieuze begeleiding kan nuttig zijn om radicale ex-
gedetineerden van hun hang naar een gewelddadige omverwerping van ‘de
orde’ af te brengen. Seiter en Kadela (2003) onderscheiden verschillende inter-
venties die binnen de gevangenismuren kunnen worden toegepast: beroeps- en
werkprogramma’s, verslavingsprogramma’s, scholingsprogramma’s, program-
ma’s voor gewelddadige en seksuele delinquenten.73
Re-integratieprogramma’s (het geheel van programma’s tijdens en na deten-
tie) richten zich dus op het controleren en monitoren van een (ex-)gedetineer-
de, op het bieden van hulp en begeleiding bij het oplossen van praktische knel-
punten en op het helpen opbouwen van een sociaal netwerk (bijvoorbeeld
door familie te betrekken bij de nazorg74). (Ex-)gedetineerden kunnen ver-
schillende motieven hebben om deel te nemen aan dergelijke resocialiserende
activiteiten. Ze volgen een dergelijk programma bijvoorbeeld, omdat deelname
aan sommige activiteiten bepaalde vrijheden oplevert, zoals het mogen volgen
van een studie buiten de inrichting, of omdat het bepaalde sancties voorkomt.
Anderen zijn intrinsiek gemotiveerd om deel te nemen aan de programma’s.75
De begeleiding na detentie (nazorg of voortgezette zorg76) is eveneens van
belang: zonder deze begeleiding zullen de effecten van de verschillende pro-
gramma’s tijdens detentie van korte duur zijn en in veel gevallen de kans op
recidive niet verkleinen.77
De voorbereiding op een leven na de vrijlating kan, zoals ook hierboven
gesteld, op verschillende manieren worden vormgegeven. Via detentiefasering
en verlofperiodes kan een gedetineerde geleidelijk wennen aan het leven buiten
de gevangenis. Hoewel proefverlof voor extremistische gedetineerden tot
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 35
––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––
78 Raad voor Strafrechtstoepassing en jeugdbescherming, 2014.
79 Leonard, 2004.
36
Politiewetenschap 81| Na de vrijlating
publieke commotie kan leiden, vormt dit toch een belangrijk onderdeel van het
hedendaagse re-integratiebeleid.78 De transitie vanuit de geïsoleerde en georga-
niseerde omgeving van de gevangenis naar de open en dynamische maatschap-
pij is niet eenvoudig. De ex-gedetineerde moet leren omgaan met druk en ver-
wachtingen vanuit zijn omgeving, en moet zijn eigen leven weer in de hand
nemen. Dat kan zorgen voor gevoelens van onzekerheid en stress, waardoor
ex-gedetineerden kunnen vervallen in oude criminele gewoonten.Een verlof -
periode zou de gedetineerde hierop kunnen voorbereiden.79
In voorgaande paragrafen zijn we uitgebreid ingegaan op de theoretische
inzichten in processen van uitsluiting, transitie en gewenning; processen die
trajecten van re-integratie bemoeilijken. Deze inzichten komen voort uit crimi-
nologische en sociaalpsychologische studies naar reguliere gedetineerden. Voor
een groot deel zullen deze inzichten van toepassing zijn op gedetineerden met
een extremistische achtergrond, maar er zijn ook verschillen. Te denken valt aan
de context van grote publieke gevoeligheid rond jihadismegedetineerden (die
overigens wel te vergelijken valt met andere high profile cases, zoals van zeden-
delinquenten), maar ook het aspect van de nationale veiligheid maakt dat re-
integratie en recidive van jihadismegedetineerden afwijkt van de gangbare
procedures. Al is het maar omdat er andere partijen (AIVD, IND, Buitenlandse
Zaken/sanctielijst) bij betrokken zijn. In dit hoofdstuk werken we deze ver-
schillen niet verder uit, maar hebben we algemene principes en inzichten
willen noemen die ook op de re-integratiepraktijk van jihadismegedetineerden
van toepassing zijn. In hoeverre die praktijk additionele maatregelen vergt, zal
blijken uit de volgende hoofdstukken.
2.6 Samenvatting
In dit hoofdstuk hebben we de mogelijke effecten van detentie en het belang
van begeleiding van (ex-)gedetineerden kort beschreven. Een verblijf in deten-
tie is zowel op cognitief, praktisch als sociaal vlak van invloed op het leven na
de vrijlating. Een gevangenisstraf kan een keerpunt zijn in het leven van sommi-
ge gedetineerden, terwijl het in andere gevallen juist nieuw deviant gedrag in
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 36
37
Detentie en re-integratie in theorie
de hand lijkt te werken. Ex-gedetineerden krijgen vaak te maken met praktische
problemen met betrekking tot huisvesting, inkomen, schulden en zorg. Daar-
naast kunnen sociale problemen als stigmatisering, maatschappelijke isolatie en
het terechtkomen in een (sub)cultuur van delinquentie de kans op recidive ver-
hogen.
Aan de hand van verschillende re-integratieprogramma’s waarbinnen (ex)-
gedetineerden worden begeleid, proberen verschillende instanties de negatieve
gevolgen van een detentie tegen te gaan. We hebben gezien dat de slagingskans
van re-integratietrajecten en -pakketten toeneemt als die zijn samengesteld uit
instrumenten van controle en toezicht, persoonsgericht zijn, en ook het sociale
kapitaal en het sociale Umfeld van de verdachte en/of ex-gedetineerde hierbij
betrekken. We zullen hierna verder stilstaan bij dat wat extremistische ex-
gedetineerden onderscheidt van ‘reguliere’ ex-gedetineerden en in hoeverre
re-integratie door verschijnselen van radicalisering wordt beïnvloed.
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 37
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 38
––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––
80 Bekende modellen: het ‘vierfasen-model’ van Borum (2003), het ‘Staircase-model’ van Moghaddam (2005), het ‘Piramide-
model’ van McCauley & Moskalenko (2011) en het ‘Supply-en-Demand-model’ van Mellis (2007). Deze modellen verschillen
zowel inhoudelijk als qua praktische toepasbaarheid.
81 Zo wezen onderzoekers op het belang van de nabijheid van ouders (Bjørgo, 2002), andere benadrukten dat zaken als succes op
school (Boehnke e.a., 1998) en slachtofferschap (DeMause, 2002) uiteindelijk zouden kunnen leiden tot radicalisering. Ondanks
het feit dat onderzoekers op micro-, meso- en macroniveau zochten naar de cocktail van factoren waaraan personen die radi-
caliseerden bloot hebben gestaan, werd een definitief antwoord niet gevonden.
82 Schmid, 2013b.
Hoe verhouden processen van radicalisering zich tot re-integratie? Dat is de
hoofdvraag van dit hoofdstuk. Is de bestrijding van radicale gedachten een
noodzakelijk onderdeel van een effectief re-integratietraject? Om de samenhang
van radicalisering en re-integratie beter te begrijpen, gaan we nu eerst wat die-
per in op bestaande theorieën van radicalisering en deradicalisering.
In het eerste deel van dit hoofdstuk zullen we het verschijnsel radicalisering
nader belichten. De afgelopen jaren is het aantal onderzoekers op dit terrein
exponentieel toegenomen. Met diverse modellen en theorieën is getracht
inzichtelijk te maken waarom sommige mensen zich aangetrokken voelen tot
extremistische ideeën en gedragingen.80 Verschillende studies hebben gepro-
beerd indicatoren en signalen van radicaliseringsprocessen te identificeren;
hoe ‘zie’ je nu dat iemand aan het radicaliseren is?81 Inmiddels weten we dat
het complexe proces van radicalisering niet te reduceren is tot een algemeen-
geldige set vaste indicatoren. Er bestaat immers niet één pad in de richting van
extremisme. Schmid (2013b) stelde al dat ‘the more researchers tried to find
individual variables [...] the more they found’.82 Geen enkele (combinatie van)
variabele(n) heeft tot nog toe de gronden voor radicalisering zodanig kunnen
vangen dat er een voorspellende werking van uitgaat. Die zoektocht willen wij
in deze studie dan ook niet dunnetjes overdoen, want dat is vrijwel onmogelijk
en bovendien onnodig.
Hier wordt slechts getracht met behulp van bestaande inzichten en theo-
rieën samenhang tussen en correlatie van processen van radicalisering en de-
Radicalisering, deradicalisering
en detentie
39
3
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 39
––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––
83 Weggemans, 2013.
84 Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst, 2004.
85 Buijs e.a., 2006.
40
Politiewetenschap 81| Na de vrijlating
radicalisering enerzijds, en het eveneens complexe proces van re-integratie
anderzijds in kaart te brengen. Daarom zullen we eerst stilstaan bij het begrip
‘radicalisering’. Vervolgens beschrijven we kort de samenhang tussen radicali-
sering en detentie. Daarna bespreken we het proces van deradicalisering, en
de manier waarop dit proces zich verhoudt tot detentie en re-integratie.
3.1 Het definiëren van radicalisering
Het concept ‘radicalisering’ heeft zich in hoog tempo ontwikkeld tot een be-
langrijke schakel in studies naar de oorzaken van extremisme en terrorisme.83
Een in Nederland veel gehanteerde definitie van radicalisering is opgesteld
door de AIVD. Volgens de AIVD is radicalisering een proces waarbij er een
‘groeiende bereidheid ontstaat om diepingrijpende veranderingen in de
samenleving (eventueel op ondemocratische wijze) na te streven en/of te
ondersteunen die op gespannen voet staan met of een bedreiging kunnen
vormen voor de democratische rechtsorde’.84
Demant en collega’s (2008) benadrukken dat het bij radicalisering voorna-
melijk draait om een toenemende afkeer van ‘het systeem’. De wijze waarop het
huidige (maatschappelijke en politieke) systeem is ingericht of de wijze waar-
op het zich ontwikkelt, reëel of gepercipieerd, roept naarmate dit proces vor-
dert steeds meer weerstand op. Dat gaat samen met de aanvaarding van een
alternatief dat idealiter de plaats inneemt van de huidige (democratische)
staatsinrichting, en desnoods met geweld moet worden verwezenlijkt. Extre-
misten zijn dan personen die een totale verwerping van democratische waar-
den en processen nastreven.85
Hoewel radicaliseringsprocessen niet lineair verlopen, onderscheiden Buijs
en collega’s (2006) drie algemene radicaliseringsfasen.86 Ze noemen als eerste
de vertrouwensbreuk, waarbij het vertrouwen in de overheid sterk afneemt en het
wantrouwen toeneemt. In de volgende fase, die van het legitimiteitsconflict, staat
niet langer slechts het beleid, maar het gehele politieke systeem ter discussie.
Er wordt een alternatief ontwikkeld in de vorm van een andere ideologie en een
daarbij behorend cultureel systeem. De laatste fase is de legitimiteitscrisis. Kritiek
op de maatschappij en op het systeem als zodanig wordt verbreed naar de per-
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 40
––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––
86 Ibidem.
87 Ibidem: 17.
41
Radicalisering, deradicalisering en detentie
sonen die dit systeem vertegenwoordigen of, in de ogen van de radicaal, hier-
mee verbonden zijn. Processen van dehumanisering worden in gang gezet, de
radicalen beginnen zichzelf steeds meer te zien als ‘strijders van het licht die de
duisternis bestrijden’.87
Samengevat definiëren wij radicalisering als het proces van afnemend ver-
trouwen in en een groeiende weerstand tegen, het (maatschappelijke) systeem,
waarbij, aan de hand van een alternatief idee van de ‘goede’ of ‘juiste’ samenle-
ving, een toenemende bereidheid ontstaat om dit systeem te veranderen, en
waarbij de acceptatie toeneemt om daarbij toevlucht te nemen tot meer onde-
mocratische uitlatingen en illegale middelen (geweld, sabotage enzovoort).
Hierbij is belangrijk om op te merken dat het fenomeen ‘radicalisme’ an sich
niet meteen of per se een gevaar vormt voor de fysieke veiligheid van een
samenleving. Personen kunnen een ideologie aanhangen die grote (politieke)
verandering nastreeft zonder hiervoor geweld te willen gebruiken. Niet ieder-
een is ook overtuigd van het nut van geweld als middel om deze veranderingen
te bereiken. Veldhuis en Bakker (2007) stelden dan ook: niet iedere radicaal is
een extremist is (maar elke extremist is wel een radicaal).
3.2 Een blik op het proces: radicalisering en vervreemding
Waarom voelen mensen zich aangetrokken tot extremistische idealen en slui-
ten sommigen zich zelfs aan bij extremistische bewegingen? Demant en colle-
ga’s (2008) en Klandermans en Mayer (2006) vonden verschillende motieven
voor radicalisering. Dat kunnen ideologische en maatschappelijke opvattingen
zijn, sociale behoeften en processen, maar ook strikt persoonlijke behoeften.
Hierna worden, aan de hand van deze categorisering, verschillende factoren of
‘oorzaken’ (precipitating factors) van radicalisering besproken. Daarbij moet uit-
drukkelijk worden aangemerkt dat dit een analytisch model is, een benadering
om de dimensies van radicalisering in kaart te brengen – de hierna genoemde
motieven kunnen dan ook niet zonder meer als lineaire, causale verklaring
worden opgevat.
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 41
––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––
88 Muller e.a., 2008.
89 Silke, 2002.
90 Richardson, 2007; Sarraj, 2002.
91 Zie bijvoorbeeld Veldhuis & Bakker, 2007.
92 Buijs e.a., 2006: 253.
93
The New York Times
, 2013.
94 Weggemans e.a., 2014.
95 Zie bijvoorbeeld Murshed & Pavan, 2009.
42
Politiewetenschap 81| Na de vrijlating
3.2.1 ‘Iets willen doen’: ervaringen van politiek-maatschappelijk onrecht
Radicalisering gaat bij veel personen gepaard met een sterk gevoel van maat-
schappelijk onrecht. Extremisme wordt dan gezien als uiting van verzet en
weerstand tegen vormen van onrechtvaardigheid in de maatschappij.88 Deze
ervaringen van onrecht kunnen leiden tot grote frustratie en uiteindelijk zelfs
tot de bereidheid om actie te ondernemen. Mensen kunnen de drang voelen
om voor zichzelf op te komen en ‘iets terug te doen’.89 Verschillende onderzoe-
kers benadrukken dat de behoefte aan wraak misschien wel de belangrijkste
drijfveer is voor radicalisering.90
De bereidheid om deze gevoelens daadwerkelijk om te zetten in geweldda-
dige acties, verschilt echter per individu. Zo stellen Buijs en collega’s (2006)
dat mannen positiever staan tegenover wraakacties dan vrouwen, en jongeren
positiever dan ouderen. Waar komt deze behoefte aan wraak of verzet vandaan?
Dit kan het gevolg zijn van specifieke gebeurtenissen (trigger events), of zaken
die iemand in het verleden heeft meegemaakt.91 Dit kunnen bijvoorbeeld
(inter)nationale aangelegenheden zijn, zoals de publicatie van een cartoon over
de profeet Mohammed, een bepaalde uitspraak van een politicus of berichten
over schendingen van mensenrechten in Guantanamo Bay. Maar ook persoon-
lijke ervaringen, zoals uitsluiting en discriminatie, kunnen processen van radi-
calisering op gang brengen.92 Zo raakte Tamerlan Tsarnaev, een van de Boston
Marathon Bombers, volgens familieleden sterk gefrustreerd toen hij werd uitgesloten
van deelname aan een sportwedstrijd.93 Uit een onderzoek naar radicaliserings-
processen onder Nederlandse jongeren bleek dat hun gevoelens van uitsluiting
worden aangewakkerd door herhaaldelijke afwijzing voor stageplaatsen.94 De
ervaring van persoonlijk onrecht is echter noch een voorspellend, noch een
noodzakelijk element van radicalisering. Daar is meer voor nodig.95
De Wolf en Doosje (2010) benadrukken de relevantie van de sociale identi-
teit. Naast de persoonlijke identiteit, die gevormd wordt door individuele eigen-
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 42
––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––
96 De Wolf & Doosje, 2010: 18.
97 Zie ook Hogg, 1992.
98 Davis, 1959; Crosby, 1976.
99 Zie onder andere Abeles, 1976.
100 Schuyt, 1997: 21.
43
Radicalisering, deradicalisering en detentie
schappen en prestaties (iemand ziet zichzelf bijvoorbeeld als heel sportief), is
ook de groep waar iemand deel van uitmaakt van belang voor het zelfbeeld: de
sociale identiteit.96 Volgens de socialeidentiteitstheorie van Tajfel en Turner (1986)
zien mensen zichzelf graag als onderdeel van een positief gewaardeerde groep
en vergelijken ze hun eigen groep met die van anderen. De goede kwaliteiten
van de eigen groep (de ‘in-group’) worden positiever gewaardeerd dan die van
andere groepen (de ‘out-group’). In sommige gevallen worden de vermeende
negatieve kwaliteiten van andere groepen zelfs bewust geëxpliciteerd of aange-
dikt. Zo’n andere groep wordt dan bijvoorbeeld neergezet als inferieur of
immoreel.97
Een vergelijking met andere groepen kan ook leiden tot het inzicht dat de
eigen groep onheus wordt behandeld. Dit idee, waarbij mensen ervaren dat zij-
zelf of leden uit hun groep ten onrechte worden achtergesteld, vinden we terug
binnen de theorie van de relatieve deprivatie (RD).98 Ervaringen van onrecht volgen
niet uit de ‘objectieve’ eigen situatie, maar juist na een vergelijking met ande-
ren. Een vrouwelijke werknemer kan bijvoorbeeld het gevoel hebben te worden
achtergesteld wanneer zij ziet dat haar mannelijke collega – die nota bene elke
dag een uur te laat komt! – steeds promotie krijgt, terwijl zij daar al jaren op
wacht. Ze kan dit zelfs zien als onrecht dat niet alleen haar, maar ook andere
vrouwen aangaat: er is sprake van structurele discriminatie. Dit kan een indivi-
duele ervaring zijn (‘Ik krijg niet wat ik verdien’) of een groepsgebonden bele-
ving (‘Wij krijgen niet wat wij verdienen’). In het laatste geval is er sprake van
collectieve relatieve deprivatie (CRD).99
Tijdens een radicaliseringsproces zal dit denken in groepen (wij-zijdenken)
verder worden aangewakkerd en steeds meer leiden tot woede en vijandigheid
ten opzichte van andere groepen of zelfs de gehele samenleving. Dit sluit aan bij
de theorie van socioloog Schuyt over sociale cohesie: personen die radicalise-
ren, ervaren dat zij er als leden van een bepaalde sociale groep niet bij mogen
horen (discriminatie) en niet bij kunnen horen (werkloosheid, armoede en
onderdrukking), en besluiten vervolgens dat ze dat ook niet meer willen.100 De
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 43
sociale cohesie raakt ondermijnd. Radicalen nemen hun groepslidmaatschap
bijzonder serieus en zijn bereid actie te ondernemen in naam van de eigen
groep. Ze reageren sterk op de situatie van groepsgenoten binnen en/of buiten
Nederland wanneer ze menen dat die onrechtvaardig worden behandeld.101
Extremistisch gedachtegoed is bij deze ervaring van onrecht voor sommi-
gen niet langer ‘irrationeel [...] maar [...] een welkome, alternatieve en meer
realistische weergave van de werkelijkheid met een belofte voor een betere en
vooral rechtvaardige toekomst’.102 Dit impliceert dat radicaliserende jongeren
aanvankelijk niet per definitie religieus hoeven te zijn.Hun radicaliseringspro-
ces kan beginnen met de ervaring van politiek-maatschappelijk onrecht, zoals
marginalisatie, onderdrukking en vernedering, waardoor zij zich aangetrokken
voelen tot bepaalde radicale groepen.103 Een ideologie of religie biedt vervol-
gens een welkom houvast om dit maatschappelijke onrecht in een samenhan-
gend kader te plaatsen.
3.2.2 ‘Het zoeken naar (echte) antwoorden’: ideologie en existentiële vragen
Een tweede factor van belang om processen van radicalisering te verklaren is
het verschijnsel van onzekerheid en existentiële twijfel die jongeren kunnen
ervaren. Veel jongeren staan op een bepaald moment stil bij vragen naar de ‘zin’
van alles: ‘Hoe zou “het” allemaal moeten zijn, wat kan en moet ik eigenlijk aan
met mijn leven?’ Die vragen kunnen ook een politiek-maatschappelijke lading
krijgen: ‘Wat vind ik eigenlijk van de huidige samenleving en de politiek? Hoe
zie ik mijn eigen rol of groepsrol hierin?’ De meeste mensen zullen volgens
Van San en collega’s (2010) hun uiteindelijke maatschappelijke ideeën en stand-
punten relateren aan democratische kaders en de haalbaarheid ervan. Een enke-
ling gaat echter verder en begint extreme idealen en standpunten te verkennen.
Met name jongeren die een relatief grote onzekerheid over hun eigen iden-
titeit en plaats binnen de samenleving ervaren, gaan op zoek naar ‘echte’ ant-
woorden. Buijs en collega’s (2006) stellen dat dit in potentie vooral geldt voor
personen met een dubbele of hybride identiteit.104 Jongeren met bijvoorbeeld
zowel een islamitische als westerse identiteit worstelen dikwijls met vragen als:
––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––
101 Smith e.a., 2007.
102 Mellis, 2007.
103 Buijs e.a., 2006: 254.
104 Ibidem: 220-223.
44
Politiewetenschap 81| Na de vrijlating
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 44
––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––
105 Hogg e.a., 2007.
106 Gemeente Amsterdam, 2007: 20.
107 Buijs e.a., 2006: 252.
108 Gemeente Amsterdam, 2007. Zie voor meer informatie over de orthodoxe islam ook Roex, 2013: 281.
109 Buijs e.a., 2006: 252.
110 Kruglanski & Orehek, 2011.
45
Radicalisering, deradicalisering en detentie
‘Ben ik Marokkaan of Nederlander? Hoe zien anderen mij?’ Met deze vragen
kunnen ze lang niet altijd bij hun ouders of traditionele omgeving (zoals de
moskee) terecht. Sommige jongeren gaan dan op zoek naar andere autoriteiten
of gezaghebbende figuren die hun wel eenduidige antwoorden geven.105 Mos-
limjongeren worden daarbij op straat of op internet ook aangesproken op hun
islamitische identiteit.106 Hierdoor zullen moslimjongeren die worstelen met
deze onzekerheid hun antwoorden sneller zoeken bij radicale vertolkers van de
islam. Die zijn immers goed in staat twijfels weg te nemen,107 en heldere ‘reli-
gieuze waarheden’ te presenteren.108
Zo’n radicale, religieuze ideologie biedt een duidelijk geconstrueerd beeld
van de bestaande maatschappij als immoreel, en predikt actieve verandering.
Het idee dat je als individu onderdeel bent van een groter plan en daar ook
direct aan kunt bijdragen, biedt deze zoekende jongeren niet alleen zingeving
in de vorm van morele regels en een duidelijk wereldbeeld, maar ook een per-
spectief van verandering en een manier waarop dit kan worden bereikt, en
vooral ook een idee en gevoel van morele superioriteit. Buijs en collega’s
(2006) stellen hierover: ‘Terwijl zij vroeger niet goed wisten wie of wat zij
waren, kunnen zij zich nu opeens boven alle anderen plaatsen, omdat in hun
ogen hun geloof superieur is en zij de ware volgers van dit geloof zijn.’109
Radicale jongeren raken vervolgens steeds dieper verstrikt in een ideologie
en netwerk waarbinnen concepten als martelaarschap en heldendom populair
zijn. Kruglanski en Orehek stellen dat dergelijke concepten een belangrijke rol
kunnen spelen bij een individuele ‘quest for significance’, zeker wanneer indi-
viduen het gevoel hebben te leven in een maatschappij waarbij zowel hun per-
soonlijke doelen als hun groepsidentiteit onder druk staat. Voor hen geldt: ‘from
zero to hero’.110
Die ideologie, zeker wanneer het om jihadisme gaat, dicteert vervolgens het
gebruik van geweld om bepaalde doelen te bereiken. Kruglanski en Fishman
(2006) spreken daarbij over focalism. Focalism is het proces waarbij een individu
zich steeds meer concentreert (focust) op een specifiek doel, bijvoorbeeld de
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 45
––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––
111 Kruglanski & Fishman, 2006: 204.
112 McCauley & Moskalenko, 2011: 206-214.
113 Bjørgo, 1997
114 Veldhuis & Staun, 2009: 42.
115 Zie bijvoorbeeld Snow e.a., 1980.
46
Politiewetenschap 81| Na de vrijlating
gewelddadige jihad, waardoor de waarde van alternatieven (het vreedzaam
samenleven, tolerantie, democratie, ontplooing) meer en meer in betekenis zal
afnemen.111 Radicaliserende personen zullen zo geleidelijk meer opgaan in een
wereld van extremistische ideeën, waarbij steeds minder ruimte overblijft voor
nuance of pragmatisme.
3.2.3 ‘Vriendschap en voordelen’: sociale behoeften en processen
McCauley en Moskalenko (2011) menen dat ideologische motieven niet per se
doorslaggevend zijn voor het toetreden tot een radicale beweging.112 Bjørgo
(1997) stelt over rechts-extremistische groepen zelfs dat ‘in most cases, young
people do not join racist groups because they are racists, but they gradually
adopt racist views because they have become part of a racist group’.113 Mensen
worden sterk beïnvloed door hun omgeving en sociale interacties bepalen voor
een belangrijk deel onze houdingen en gedragingen.114 Dit is niet anders bij
radicalisering. Om radicalisering te begrijpen, moet er daarom ook gekeken
worden naar de manier waarop radicale netwerken ontstaan en zich ontwikke-
len. Soms kan de radicale overtuiging ontstaan nadat en doordat iemand tot een
radicale groep is toegetreden. Er zijn dan andere factoren in het spel dan de
hiervoor benoemde ideologische of religieuze.
Het hebben van een bepaald netwerk is redelijk voorspellend voor het toe-
treden tot een bepaalde organisatie of beweging.115 Zo liet McAdam (1986)
in een onderzoek naar deelname aan een mensenrechtenproject zien dat het
meestal niet motieven of overtuigingen waren die tot die deelname inspireer-
den, maar simpelweg het feit dat mensen door de organisatie waarvan ze al lid
waren daartoe werden aangezet. Dit lijkt ook vaak het geval te zijn bij ‘projec-
ten’ van gewelddadige radicalisering. Uit onderzoek van Bjørgo (1997) blijkt
dat jongeren in rechts-extremistische bewegingen daar vaak via bekenden in
terechtkomen, ongeacht of ze er nu wel of niet zelf ook al extremistische opvat-
tingen op na hielden. Ook Della Porta (1988) toonde aan dat lidmaatschap van
links-extremistische groepen vaak tot stand kwam via vrienden of familieleden.
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 46
––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––
116 Bakker, 2006; Horgan, 2005; Nesser, 2005; Hegghammer, 2006.
117 De Wolf & Doosje, 2010: 27; Abrahms, 2008.
118
The Independent
, 2009.
119 Demant e.a., 2008: 102.
120 Ibidem: 103.
121 Victoroff, 2005.
122 Bjørgo, 1997.
47
Radicalisering, deradicalisering en detentie
Toetreding tot extremistische groepen is dus ook, of zelfs vooral, een sociaal
proces.116 Sageman (2004) heeft berekend dat van 75 procent (!) van de door
hem onderzochte jihadisten via vriendschapsrelaties bij het desbetreffende
jihadistische netwerk terechtkwam.
Wanneer iemand zich eenmaal in een radicale beweging of groep bevindt,
worden de sociale bindingen vaak alleen maar sterker. Sociale affectie, vriend-
schap en liefde ‘binden’ leden aan hun radicale groep.117 Juist radicale jongeren
voelen zich, zoals we hiervoor al beschreven, vervreemd van de maatschappij
waarin zij leven en ervaren weinig begrip of steun in hun eigen omgeving. Dan
is zo’n radicaal ‘warm nest’ des te aantrekkelijker. Maajid Nawaz, een ex-mos-
limextremist, voelde zich bijvoorbeeld naar eigen zeggen ‘totally rejected by
mainstream society’ en ging daarom op zoek naar andere verbanden.118 Radi-
cale groepen bieden dan een duidelijk alternatief.119
Lidmaatschap van een radicale beweging heeft ook duidelijk voordelen.
Demant en collega’s (2008) spreken in dit kader over selectieve prikkels.120 Lid wor-
den van een jeugdbende of radicaal netwerk biedt bescherming tegen echte of
vermeende ‘vijanden’. Lidmaatschap geeft aanzien en status aan jongeren die
voorheen sociaal geïsoleerd waren, denk aan bepaalde leden van de ‘Hofstad-
groep’. Een fascinatie voor geweld, broederschap, wapens en sterke symboliek
vindt er bevrediging. Extremistische groepen bieden een outlet voor sensation
seeking, bijvoorbeeld door geheime bijeenkomsten of trainingen te bieden.121
Zo’n radicaal netwerk is dikwijls heel hecht en verzorgt ook sociale of finan-
ciële diensten voor leden en hun familie, denk aan de inzamelingsacties die
de ‘Hofstadgroep’ hield voor de vrouwen en kinderen van gearresteerde en
veroordeelde leden.
Wat gebeurt er met iemand als hij in een extremistische omgeving is be -
land? Met sommigen weinig: ze komen, blijven kort bij de groep en verlaten
die omdat het toch niet was wat ze ervan hadden verwacht.122 Anderen worden
opgenomen in deze nieuwe wereld van extremisme en maken zich (nog) ver-
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 47
––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––
123 Zie bijvoorbeeld Festingers theorie van sociale vergelijking: Festinger, 1954; Meertens e.a., 2005: 56.
124 Meertens e.a., 2005: 46.
125 Ibidem: 51.
48
Politiewetenschap 81| Na de vrijlating
der los van de maatschappij. Dit heeft een aantal gevolgen. Allereerst zal de radi-
cale ‘blijver’ zijn opvattingen en gedrag steeds meer gaan aanpassen aan dat van
de groep.123 Meertens en collega’s (2005) lichten dit proces toe aan de hand
van Festingers idee van cognitieve dissonantie (1954). De cognitieve dissonan-
tietheorie verwijst naar het feit dat mensen avers zijn tegen gevoelens, opvattin-
gen, houdingen en gedragingen (cognities) die niet met hun bestaande opvat-
tingen en gedrag te verenigen zijn (dissonantie). Wanneer iemand iets doet wat
in strijd is met hetgeen hij voelt of denkt (cognitieve dissonantie), zorgt dat voor een
onaangenaam gevoel. Liever zien wij onszelf als consistent en stabiel. Als men-
sen te maken krijgen met onverenigbare cognities, zullen zij proberen nieuwe
cognities toe te voegen of bestaande cognities te veranderen, om zo dat ‘fijne’
consistente gevoel weer terug te krijgen.124
Mensen zijn eerder geneigd hun opvattingen aan te passen aan hun gedrag
dan andersom. Dit kunnen we volgens Meertens en collega’s (2005) ook her-
kennen bij processen van radicalisering. Voor radicaliserende personen geldt dat
ze als lid van een radicale groep voortdurend geconfronteerd worden met radi-
caal gedrag, waardoor ze dit gedrag en de daarbijbehorende opvattingen zelf
ook steeds meer zullen internaliseren. Ze zullen het vervolgens ook steeds meer
gaan verdedigen naar ‘buiten’ toe en minder twijfel toelaten. De patronen van
radicaal gedrag en overtuiging slijten steeds dieper in.
Een tweede aspect van cognitieve dissonantie betreft de reeds gedane inves-
tering. Toetreding tot een radicaal netwerk gaat gepaard met serieuze offers.
Banden met oude vrienden en familie zijn verbroken, een opleiding is afgebro-
ken en een strafblad wordt op de koop toe genomen. Die investeringen moeten
gerechtvaardigd zijn en blijven. Dat leidt tot sterkere overtuigingen of ten min-
ste het niet snel willen loslaten van de huidige. Want waarom had de radicaal
anders al zo veel schepen achter zich verbrand?125
De nog resterende banden met de maatschappij zullen zo steeds losser wor-
den. Volgens Gielen (2008) heeft dat ook te maken met externe stigmatisering.
Als de maatschappij hen als gevaarlijke radicalen bestempelt en behandelt (of
ze dat nu zijn of niet), is dat voor de jongeren een bevestiging van hun eigen
overtuigingen en een bron voor verdere waardering van de eigen beweging.
De maatschappij ziet ze toch al als ‘vijanden’, dus hun eigen vijandschap is ge -
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 48
––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––
126 Ibidem: 80.
127 Schuyt, 1997: 21.
128 Janis, 1972: 9.
129 Zie bijvoorbeeld Veldhuis e.a., 2010; Olsen, 2008; Clarke & Soria, 2010; Neumann, 2010.
130 Neumann, 2010: 1.
49
Radicalisering, deradicalisering en detentie
rechtvaardigd. Leiders binnen de beweging zullen die processen van othering
extra benadrukken. Zo wordt het steeds moelijker om een leven in te denken
zonder en buiten de radicale groep.126
Bij sterk gepolariseerde verhoudingen tussen ‘de groep’ en ‘de maatschappij’
zal de interne cohesie binnen radicale groepen steeds sterker worden en zal de
groepslogica eventuele afwijkingen van de groepsnormen zo veel mogelijk
onderdrukken.127 Dit geldt nog sterker als de vertrouwde omgeving, zoals
ouders en oude vrienden, na verloop van tijd uit beeld verdwijnt. Zo groeit het
risico op group think en risky shift. Isolatie zorgt voor het verdwijnen van bronnen
van kritiek en pragmatisme uit de omgeving van het individu. In het geval van
group think zullen mensen die zich sterk betrokken voelen bij een bepaalde
groep zich niet langer kritisch uitlaten over hun peers, en meer moeite hebben
zich in andere opvattingen te verplaatsen.128 Dit kan ervoor zorgen dat perso-
nen zich binnen radicale bewegingen gaan conformeren aan de groep en groe-
pen als geheel verder radicaliseren, steeds grotere risico’s nemen en radicaal
gedrag gaan omarmen (risky shift).
3.3 Radicalisering en detentie
De samenhang tussen radicalisering en detentie is de laatste paar jaar steeds
relevanter geworden.129 Het risico op rekrutering van ‘gewone’ gedetineerden
voor de jihad in de gevangenis is al vaker benoemd. Neuman (2010) schrijft:
‘Terrorists are not “ordinary” offenders. They often use their time in
prison to mobilise outside support, radicalise other prisoners, and
– when given the opportunity – will attempt to recreate operational
command structures.’130
Gevangenissen vormen een geschikte omgeving voor de verspreiding of in-
standhouding van radicale ideologieën. Het zijn ‘plaatsen van kwetsbaarheid’
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 49
––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––
131 De Graaf, 2010: 239-242.
132 Ibidem: 231.
133 Zie Della Porta, 1995; 60-61.
134 Zie hoofdstuk 2.
50
Politiewetenschap 81| Na de vrijlating
waar radicale denkbeelden gedetineerden houvast kunnen bieden en hen hel-
pen de situatie waarin zij zich bevinden het hoofd te bieden. Een gevangenis-
straf brengt nieuwe onzekerheden met zich mee, waardoor mensen beïnvloed-
baar zijn voor radicale ideologieën.
Een gevangenisstraf of arrestatie vormt voorts een bevestiging voor zowel
de radicale gedetineerde als zijn achterban van de juistheid van het vijandige
wereldbeeld. Arrestaties en gevangenissen spelen dan ook een belangrijke rol
in extremistische narratieven over recht en onrecht. Een bekend historisch
voorbeeld is de detentie van RAF-leden in de zwaarbeveiligde Stammheim-
gevangenis in Stuttgart. De detentie van Andreas Baader, Gudrun Ensslin, Ul-
rike Meinhof en Jan-Carl Raspe werd in de jaren 1970 een symbool voor het
falende West-Duitse rechtssysteem. Dit kwam onder andere doordat de gede-
tineerden zelf elke mogelijkheid aangrepen hun politieke strijd voort te zet-
ten.131 RAF-leden gingen in hongerstaking, maakten luid misbaar tijdens de
rechtszitting en wisten daarmee de aandacht te trekken van de internationale
publieke opinie. Vanuit de gevangenis slaagden ze er zelfs in nieuwe rekruten
te werven en kameraden die voor kleinere vergrijpen voor korte duur in
Stammheim verbleven ‘bij te scholen’ en van instructies voor verdere aansla-
gen te voorzien.132
Extremisten kunnen hun eigen arrestatie en gevangenschap succesvol
inzetten als wapen in de ideologische strijd tegen ‘het systeem’. Zij doen dat
volgens de theorie van de injustice frames, die ervan uitgaat dat legendes van
onrecht bestaande radicale houdingen en opvattingen van de eigen achterban
versterken, en nieuwe vormen van geweld legitimeren.133 Een arrestatie of
detentie kan als injustice frame worden bestempeld: het wordt gezien als een
vorm van onderdrukking en repressie die roept om vergelding. Dit sluit aan bij
het idee dat een gevangenisstraf contraproductief kan werken op het moment
dat iemand zijn straf (of procedures rondom deze bestraffing) als onrechtvaar-
dig of niet-proportioneel beschouwt.134 Dit verschijnsel zien we ook terug in
de Nederlandse praktijk van terrorismegedetineerden sinds 2004. Toenmalig
minister van Justitie Donner stelde in 2006 dat ‘voorkomen moet worden dat
de gevangenis een leerschool voor radicalisering wordt’ voor zowel gedeti-
neerden met een extremistische achtergrond als voor ‘personen die niet pri-
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 50
––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––
135 Tweede Kamer der Staten-Generaal (2006).
136
Elsevier
, 2010.
137
De Telegraaf
, 2011.
138 Veldhuis e.a., 2010: 16.
51
Radicalisering, deradicalisering en detentie
mair vanwege radicalisering in de gevangenis zijn beland’, maar bij wie wel
sprake is van een ‘potentiële voedingsbodem’.135
Als we de hiervoor genoemde theoretische inzichten in processen van radi-
calisering koppelen aan het verschijnsel van detentie, blijkt dat detentie op elk
van de genoemde factoren die radicalisering bevorderen van invloed is. Deten-
tie kan gevoelens van onrecht vergroten, het brengt jihadismeverdachten en
veroordeelden in een nog nauwer contact met elkaar als groep, het bevordert
eventuele statusaspecten (heldendom, martelaarschap, street credibility) en
het versterkt de wij-zijgevoelens ten aanzien van de samenleving als geheel.
Dat hoeft lang niet altijd zo te zijn, maar het is met het oog op deze populatie
van gedetineerden een substantieel risico.
Radicale opvattingen worden door eventuele negatieve gevolgen van een
gevangenisstraf versterkt, en processen van re-integratie worden omgekeerd of
bemoeilijkt door het verblijf in detentie en de mogelijke doorgaande radicalise-
ringsprocessen aldaar. Denk aan stigmatisering en aanpassingsproblemen of
juist aan de steun en aandacht van geloofsgenoten of kameraden die in de vrij-
gelaten ‘broeder’ of ‘zuster’ juist een held(in) zien. Mohammed Bouyeri, de
moordenaar van Theo van Gogh, werd bijvoorbeeld door Al Qaida in een pro-
pagandafilmpje ‘een voorbeeld’ genoemd. Ook zou de organisatie hebben
opgeroepen om gijzelaars te ruilen voor Bouyeri.136 Op internet circuleren
afbeeldingen ter verering van gesneuvelde Nederlandse Syriëstrijders waarin
het afscheidsgedicht van Bouyeri is verwerkt.137 Ex-gedetineerden kunnen zich
in die bewondering wentelen. De omarming van zo’n helden- of martelaars-
status maakt succesvolle re-integratie er niet waarschijnlijker op.138
Vanuit de theorie kunnen we dus concluderen dat er sprake is van een nega-
tieve, dubbele binding tussen radicalisering en detentie. Maar zijn er ook aan-
wijzingen voor een positieve relatie tussen detentie en deradicalisering? Om die
vraag te beantwoorden, staan we eerst stil bij de factoren die van belang zijn bij
het loslaten van extreme ideologieën en interpretaties.
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 51
––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––
139 Zie bijvoorbeeld Bjørgo & Horgan, 2009: 5-10.
140 John Horgan spreekt in deze context niet over deradicalisering van gedrag maar over ‘disengagement’. Zie Horgan, 2008;
Brandon, 2009.
141 Ibidem.
142 Demant e.a., 2008: 5.
52
Politiewetenschap 81| Na de vrijlating
3.4 Deradicalisering in theorie
Een carrière als extremist heeft doorgaans een beperkte houdbaarheid. Zo’n
carrière komt óf door externe oorzaken tot een (voortijdig) einde, óf de extre-
mist in kwestie maakt zich zelf los uit de gewelddadige context.139 Welke over-
wegingen horen bij het verlaten van extremistische milieus? En hoe kunnen
inzichten in dit proces worden gebruikt om re-integratie na detentie te bevor-
deren? In deze paragraaf zetten we de inzichten omtrent deradicalisering op
een rij, waarna we in het volgende hoofdstuk bestaande re-integratieprogram-
ma’s beschrijven.
Deradicalisering is het loslaten van extremisme, maar kan niet als het afspe-
len van de omgekeerde film van radicalisering worden gezien. Het is een op
zichzelf staand proces, waarvan de snelheid, volgorde en vorm behoorlijk
kunnen afwijken van het traject van radicalisering. Ashour (2009) beschrijft
deradicalisering als een proces waarbij een individu afstand neemt van een
bepaalde ideologie, gewelddadige methoden verwerpt en een pluralistische
samenleving meer en meer accepteert. Deradicalisering kan zowel gaan over
gedrag als over attitudes.140 Bij deradicalisering van gedrag gaat het om het
afzweren van het gebruik van buitenwettelijke middelen als geweld bij het stre-
ven naar veranderingen in de maatschappij (ook wel disengagement of uittreding
genoemd).141 Daarnaast kan het betekenen dat andere gedragingen, zoals het
opzoeken van extremistische omgevingen (bijvoorbeeld op straat, in huiska-
mers of op het internet), zich niet langer of in mindere mate manifesteren. Bij
deradicalisering van attitudes neemt de weerstand tegen het systeem en maat-
schappij af. Hierbij hoort ook het afkeuren van niet-democratische middelen.142
Soms wordt verondersteld dat deradicalisering van gedrag automatisch leidt
tot deradicalisering van attitudes of opvattingen en visa versa. Daarvoor is echter
weinig wetenschappelijk bewijs. Vaak zien we dat mensen om verschillende rede-
nen besluiten extremistisch gedrag vaarwel te zeggen, maar kunnen ze er nog
steeds radicale attitudes op na houden. Jihadisten staken bijvoorbeeld hun extre-
mistische activiteiten, omdat die niet langer met een gezin of nieuwe baan te ver-
enigen vallen, maar kunnen nog steeds radicale, of zelfs jihadistische ideeën koes-
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 52
––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––
143 Kruglanski & Fishman, 2006.
144 Zie ook Ebaugh, 1988.
145 Demant e.a., 2008: 104.
53
Radicalisering, deradicalisering en detentie
teren. Het is ook mogelijk dat iemand er minder radicale ideeën op na houdt,
maar wel in een extremistische omgeving blijft, waar geweld aan de orde van de
dag is. Hoewel hun gedrag of attitude dan nog steeds in bepaald opzicht radicaal
is, benoemen we dit proces van afstand nemen toch als deradicalisering.
Net als bij radicalisering spelen bij het loslaten van extremisme politiek-
maatschappelijke, ideologische, sociale en praktische overwegingen een rol.143
Ook is er zowel bij radicalisering als deradicalisering sprake van vertrouwde
opvattingen, gebruiken en omgevingen die (langzaam) plaatsmaken voor nieu-
we. Toch zijn de motieven voor deradicalisering dikwijls van een geheel andere
aard dan de beweegredenen voor radicalisering. Om deradicalisering te verkla-
ren, ontwikkelde Bjørgo de concepten ‘push-factoren’ en ‘pull-factoren’ (2009;
Bjørgo & Horgan, 2009). Bij push-factoren gaat het om negatieve sociale krach-
ten en omstandigheden die het onaantrekkelijk maken om nog langer bij een
extremistische beweging betrokken te zijn. Die factoren ‘duwen’ individuen als
het ware uit de radicale omgeving. Denk aan interventies van ouders of politie
of aan emotionele en sociale druk van oude vrienden. Ook falend leiderschap
binnen de beweging kan iemand het laatste zetje geven. Bij pull-factoren gaat het
juist om die factoren die een terugkeer in de maatschappij aantrekkelijk maken.
Extremisten kunnen bijvoorbeeld voelen dat ze verantwoordelijkheid moeten
nemen voor hun gezin of ze willen eindelijk weer eens normaal eten, uitgaan,
op straat lopen enzovoort.
Om beter de onderliggende redenen voor het verlaten van een radicale
beweging te begrijpen, onderscheiden Demant en collega’s (2008) verschillen-
de ideologische, sociale en praktische factoren die – al dan niet gezamenlijk –
deradicalisering kunnen stimuleren:
• De graduele ondermijning en twijfel aan de radicale ideologie en opvattingen maken de bin-
ding aan de groep losser.144 Vaak gaat het hierbij om twijfel die ontstaat
omtrent het gebruik van geweld. Het heroïsche beeld van de ‘kameraden
die zij aan zij vechten tegen het kwaad’ blijkt in de praktijk meestal een stuk
minder romantisch. Een identiteit als strijder blijkt minder aantrekkelijk dan
gedacht (‘Ik ben geen moordenaar!’). Ook het uitblijven van succes, in wel-
ke vorm dan ook, kan schadelijk zijn voor de binding aan de beweging.145
Van vragen over de middelen (‘Is dit wel echt de manier?’), verschuift de
twijfel naar de doelen (‘Is het wel realistisch wat we willen?’ en ‘Is het nog
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 53
wel nodig?’) en naar de correctheid van de diagnose van de vermeende hui-
dige misère (‘Misschien is het allemaal zo slecht nog niet’).
•De beweging en het groepsnetwerk zelf kunnen teleurstelling en twijfel veroorzaken.
Kleine ruzies kunnen tot verwijdering leiden. Interne machtsstrubbelingen,
kwesties rond eer, aanzien en imago in de groep zelf kunnen frustraties ople-
veren. De groep blijkt helemaal niet zo hecht en kameraadschappelijk te zijn.
De leiders zijn niet charismatisch, maken de verkeerde keuzes en wakkeren
onenigheid juist aan. Onderzoek van Helgeson en Mickelson (1995) wees uit
dat individuen hun rol of identiteit eerder loslaten als ze het gevoel hebben dat
anderen hen ongeschikt vinden.146 Zo kan worden verklaard dat interne kri-
tiek en strijd bij kan dragen aan het verlaten van een extremistische groep. Ook
de ‘subculturele aspecten’ van de groep zijn in dit verband van belang. Dit zijn
gewoonten of gebruiken die binnen een beweging zijn uitgekristalliseerd en
die ook afstotend kunnen werken. Bijvoorbeeld het feit dat groepsleden
ondanks de gepredikte orthodoxe levensstijl toch roken en alcohol drinken.
•Persoonlijke ervaringen en ontwikkelingen kunnen een derde belangrijke bron zijn voor
twijfel. Radicale jongeren worden ouder, en voelen zich vervolgens ‘te oud’
voor hun extremistische levensstijl. Zij hebben na jaren van betrokkenheid be-
hoefte aan rust en een ‘normaal’ leven.147 De onverenigbaarheid van verschil-
lende rollen of identiteiten is vaak de primaire drijfveer voor verandering.148
Het krijgen van verantwoordelijkheid voor partner en gezin kan de behoefte
aan spanning verminderen. Hierdoor worden de oude, radicale doelen soms
minder belangrijk, terwijl de consequenties van het radicale gedrag steeds
onaantrekkelijker worden. De kosten van de radicale identiteit worden te
hoog.149
Naast deze factoren die twijfel en onthechting bespoedigen, zijn er factoren
te identificeren die deradicalisering tegenhouden.150 Zij vormen barrières voor
deradicalisering:151
––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––
146 Helgeson & Mickelson, 1995.
147 Demant e.a., 2008: 105.
148 Merton, 1957.
149 Zie bijvoorbeeld Chinman & Wandersman, 1999.
150 Bjørgo,2009: 40; Demant e.a., 2008: 106-107.
151 De Wolf & Doosje, 2010: 161-164. De Wolf en Doosje spreken over
group commitment
op verschillende niveaus en stellen dat
de mate waarin iemand verbonden is met een groep samenhangt met de bereidheid om deze groep te verlaten.
54
Politiewetenschap 81| Na de vrijlating
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 54
•Ideologische barrières zorgen voor een aanhoudende prominente rol van radicale
opvattingen in het leven van het individu. Het loslaten van een radicale posi-
tie kan worden beschouwd als ‘ongelovig’ of ‘moreel verwerpelijk’. De niet-
gelovige buitenwereld is dusdanig immoreel en decadent afgeschilderd, dat
een radicaal groepslid er grote moeite mee zal hebben om zijn vertrouwde,
beschermde groepsomgeving achter zich te laten. Om nog maar te zwijgen
van de angst dat hij of zij daarmee de ideologische voordelen van het
groepslidmaatschap verliest, zoals de belofte van een hiernamaals.
• Ook sociale barrières kunnen een probleem zijn. Persoonlijke banden, wellicht
zelfs liefdesrelaties, verbreek je niet zo eenvoudig. Zeker niet als iemand alle
oude vriendschappen en relaties (buiten de groep) al heeft verbroken. Om
zonder enige vorm van moreel of praktisch support in de maatschappij
terug te keren, en daar dan ook nog als paria te worden gezien, kan een
geduchte drempel zijn om de groep te verlaten.152 In termen van de eerder
besproken push- en pull-factoren, betekent dit dat de radicale beweging
leden in zijn greep houdt (pull), als er geen betere sociale alternatieven
voorhanden zijn.
• In het verlengde hiervan liggen de praktische barrières die uittrede uit een radi-
cale beweging belemmeren. Het verlies van praktische steun (geld, tehuis,
huur, een baan of positie) vanuit de groep weegt zwaarder dan het ‘nieuwe
leven’ in de marge, met strafblad en verlies van eer, aanzien en status. Het
risico op vergeldingsacties vanuit de beweging is eveneens aanwezig. Net
zoals het risico dat politie en justitie een uitgetreden groepslid verder onder
druk zullen zetten om zijn voormalige kameraden te verraden, en daarmee
diens persoonlijke veiligheid verder in gevaar brengen.
3.5 Deradicalisering en detentie
Op 16 oktober 2010 drukte de Volkskrant een open brief af van Jason W., die als lid
van de ‘Hofstadgroep’ veroordeeld werd tot dertien jaar gevangenisstraf. In
2013, na tweederde van zijn straf te hebben uitgezeten, zou hij op vrije voeten
komen. Dit schreef hij in 2010, tijdens detentie:
‘De idealen die ik eens huldigde zijn teloorgegaan en ik ben tot het besef
gekomen dat ze moreel bankroet zijn. Met afgrijzen heb ik toegezien hoe
55
Radicalisering, deradicalisering en detentie
––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––
152 Ibidem.
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 55
een ooit hooggestemde “vrijheidsstrijd” die het startsein zou moeten
zijn voor een nieuwe, rechtvaardige wereld – met name in Irak – is ver-
worden tot een bloedige escalatie van geweld, sektarisme en godsdienst-
waanzin. Daarbij zijn ongehoorde wreedheden en misdaden begaan.
[…] Mensen in landen die (mede) door Islamisten zijn bevrijd van dic-
taturen, zoals Irak, hebben massaal de ideologie verworpen in welke
naam ze “bevrijd” zouden zijn nadat ze er in de praktijk onder hebben
moeten leven. Ze concludeerden dat deze geen enkel toekomstperspec-
tief biedt. Dit heeft mij ertoe gedwongen mijn standpunten kritisch te
herzien, wat heeft geleid tot het besef van de onhoudbaarheid ervan. Ik
schrijf dit om de samenleving te informeren dat ik mij niet langer iden-
tificeer met de vroeger door mij gehuldigde standpunten en hoop een
constructieve bijdrage te leveren aan onze verdeelde samenleving. Ik
hoop hiermee jongeren te waarschuwen om zich niet te laten misleiden
door valse beloften en idealen.’153
De brief veroorzaakte veel ophef en leidde tot allerlei dreigementen aan het
adres van Jason W. De brief is ook bewijs van het feit dat een verblijf in detentie
(en tijd om tot zichzelf te komen, te studeren en na te denken) dus wel degelijk
deradicalisering kan bevorderen. Detentie en deradicalisering kunnen dus een
goede combinatie vormen. Wanneer iemand met dwang uit zijn oude omge-
ving wordt gehaald, kan dit leiden tot ‘cognitieve openingen’, zodat er ruimte
ontstaat om twijfel aan het tot dan toe onwrikbare wereldbeeld toe te laten.154
Een gevangenisstraf plaatst iemand in een nieuwe sociale omgeving, wellicht
een omgeving waar de eigen extreme idealen minder weerklank vinden. Zo
ontstaat er ruimte voor reflectie: ‘Was dit het waard? Wat wilde ik hiermee
bereiken?’ Geloofsgenoten of groepsleden zullen niet meteen aanwezig zijn om
die twijfels en vragen de kop in te drukken of te weerleggen. Ook de impliciete
groepsdruk vanuit de radicale beweging is even weggevallen. Zo kunnen pro-
cessen van group think worden doorbroken (zie paragraaf 3.2.3).
Toch weten we nog veel te weinig over de precieze verbanden tussen dera-
dicalisering en detentie. Die verbanden zijn ook veel complexer dan de boven-
staande alinea suggereert. Want moet het gedrag of de attitude tijdens detentie
beïnvloed worden? En hoe voer je dat soort interventies in detentie uit? Of
––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––
153
De Volkskrant
, 2010.
154 Wiktorowicz, 2005.
56
Politiewetenschap 81| Na de vrijlating
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 56
–––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––
155 Zie Horgan, 2008; Silke, 2011.
156 Bjørgo, 2009: 37.
157 Abrahms, 2008.
158 Hofmann, 2006: 128.
57
Radicalisering, deradicalisering en detentie
moet je dat pas doen ter voorbereiding op en direct na de vrijlating?155 Er zijn
allerlei (tegenstrijdige) verbanden en correlaties denkbaar. Wanneer een gedeti-
neerde minder radicaal wordt in zijn attitudes, zou dat een opmaat kunnen zijn
naar een grotere afstand ten opzichte van de radicale beweging en dus een
transformatie naar een leven buiten de groep. Het risico dat een (ex-)gedeti-
neerde deel zal nemen aan aanslagen of andere extremistische handelingen,
neemt dan af. Maar is dat altijd de gebruikelijke volgorde? Het aanpassen van
attitudes en denkbeelden is een buitengewoon ingewikkeld proces dat soms
pas op gang komt lang nadat iemand de groep vaarwel heeft gezegd en de
extremistische levensstijl heeft afgezworden.156 Bovendien is het hebben van
radicale denkbeelden niet strafbaar. Daarom is het de vraag of je bij radicale
jongeren in detentie interventies niet eerder moet inzetten op het domein van
levensstijl, gedragingen en groepsbanden, dan op opvattingen en attitudes.
Het verband tussen detentie en deradicalisering gaat dus niet alleen om de
factor ‘ideologie’ of ‘geloofsovertuiging’. Of juist niet in eerste instantie. Ideo-
logie was immers slechts een van de motieven en beweegredenen van een
gedetineerde om zich bij een extremistische groep aan te sluiten of extremisti-
sche handelingen te plegen. Sociale motieven waren meestal van minstens net
zo’n groot belang. Daarom moeten deradicaliseringsprogramma’s tijdens
detentie daar wellicht veel meer werk van maken.157 Programma’s voor het
deradicaliseren of re-integreren van islamistische extremisten doen er daarom
goed aan zich niet uitsluitend te richten op het faciliteren of voeren van een
dialoog over interpretaties van de islam. Hoffmann (2006) benadrukt dat der-
gelijke programma’s meer succes hebben als ze gericht zijn op het tegengaan
van gevoelens van vervreemding en het bieden van alternatieven:
‘The […] sense of alienation and isolation […] needs to be vigorously
counteracted. A bridge needs to be found between mainstream society
and these militants so that they do not feel threatened and forced to
withdraw psychologically into aggressive defensive stances used to jus -
tify violence or physically into heavily armed, seething compounds or
into preemptive acts of violence directed against what they regard as a
menacing, predatory society.’158
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 57
Binnen dergelijke programma’s moet er worden nagedacht over de factoren die
gedetineerden het besef geven dat ze wel degelijk onderdeel zijn en blijven van
de maatschappij. Hierbij hoort het herstellen of opnieuw opbouwen van con-
ventionele sociale bindingen, bijvoorbeeld met familieleden, de arbeidsmarkt,
het onderwijs of de moskee. Praktische interventies kunnen ervoor zorgen dat
een ‘gewoon leven’ een realistisch en gewenst alternatief wordt, analoog aan
Bjørgo’s pull-factoren.
Anderzijds moeten de factoren die zorgen voor verdere of hernieuwde ver-
vreemding, zoals de nabijheid en sociale druk van oude kameraden en de blij-
vende blootstelling aan extreme ideologische denkbeelden van andere gedeti-
neerden, worden tegengegaan. Volgens Mullins (2010) moeten sommige
(ex-)gedetineerden fysiek worden verwijderd van hun (oude) kameraden.159
Tijdens detentie betekent dit dat sommige deradicaliserende gedetineerden
juist niet op een gang moeten worden geplaatst met gevangenen die er nog wel
radicale denkbeelden of gedragingen op na houden. Na vrijlating houdt dit in
dat een ex-gedetineerde nieuwe huisvestig krijgt in een andere woonplaats dan
waar hij voor die tijd woonde. In beide gevallen moet worden nagedacht over
het aanbod van nieuwe sociale contacten en verbanden.160 Als iemand langer in
de gevangenis verblijft, kunnen vriendschappen met ‘reguliere’ gedetineerden
zonder extremistische achtergrond gestimuleerd worden. Eenmaal buiten de
gevangenis kan iemand met begeleiding geholpen worden oude radicale net-
werken te verlaten en nieuwe contacten op te doen. Het omgekeerde is hierbij
natuurlijk het grote risico: dat iemand via een verblijf in de TA juist in allerlei
nieuwe radicale netwerken en contacten gezogen wordt.
Een van de weinige onderzoeken dat zich richt op het verband tussen deten-
tie, re-integratie en deradicalisering bracht de lotgevallen in beeld van de per-
sonen die vast hadden gezeten in Guantanamo Bay. De Amerikaanse onderzoe-
kers Laurel Fletcher en Eric Stover (2008) hielden diepte-interviews met meer
dan 60 voormalige Guantanamo Bay-gedetineerden en hun advocaten.De
onderzoekers ontdekten dat na vrijlating het ‘Guantanamo-hoofdstuk’ nog lang
niet voorbij was. Sommige ex-gedetineerden werden nadat zij waren overge-
bracht naar hun land van herkomst direct gearresteerd door de lokale autori-
teiten. Anderen keerden terug in gemeenschappen die hen beschouwden als
‘suspect, even a threat to public safety’. Voor personen die terugkeerden naar
West-Europese landen betekende dit onder andere ‘death threats over the
––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––
159 Mullins, 2010: 167.
160 Ibidem. Zie ook Neumann, 2010; Noricks, 2009: 305-306; Speckhard, 2010.
58
Politiewetenschap 81| Na de vrijlating
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 58
––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––
161 Fletcher & Stover, 2008.
162 Zie De Graaf, 2010; Demant & De Graaf, 2010.
163 De Graaf, 2010: 267.
59
Radicalisering, deradicalisering en detentie
phone, [...] signs denouncing them in their neighborhood, and [...] people
shouting profanities in their direction on the street’. Na hun detentie bleken
veel respondenten moeite te hebben om het contact met familie en vrienden
weer op te pakken. Zij waren vaak geheel van hun oude bekenden vervreemd
geraakt. Ook maakten ze vrijwel geen kans meer op de arbeidsmarkt. De meeste
ex-gedetineerden waren na hun vrijlating werkloos en uiterst pessimistisch
over de mogelijkheid om ooit nog een andere baan te vinden. ‘Prospective
employers always noticed the three-year gap in his employment history. When
he disclosed he had spent time in U.S. custody, he never heard from them
again.’161 Voor hen waren de sociale contacten, vanuit onze theorie dus de prak-
tische en sociale barrières en mogelijkheden, belangrijker en relevanter voor
de re-integratie dan de ideologische of religieuze obstakels en factoren. Dat is
voor nu belangrijk om vast te houden.
Er is tot slot nog een laatste complicerende factor die als belangrijk obstakel
moet worden genoemd bij het bevorderen van deradicaliserings- en re-inte-
gratietrajecten: het element van de grote media-aandacht voor dit soort gede-
tineerden.
De reeds zeer precaire relatie tussen detentie en deradicalisering wordt
namelijk substantieel belast door de enorme media-aandacht waarbinnen de
kwestie van radicale jongeren en hun re-integratie zich afspeelt. Vrijlating van
extremisten die hun straf hebben uitgezeten, is een onderwerp dat zich in de
discutabele eer van grote maatschappelijke aandacht mag wentelen. Zoals
besproken in hoofdstuk 2, maakt deze maatschappelijke aandacht een effectieve
re-integratie er niet makkelijker op, noch voor de gedetineerde zelf, noch voor
zijn omgeving en de autoriteiten die hier besluiten over moeten nemen (inclu-
sief de directeur van de TA). Politici, Kamerleden, publicisten en andere instan-
ties maken dikwijls voor eigen, electorale, overwegingen bewust gebruik van
die latente aandacht voor ‘draaideurterroristen’.
Deradicaliseringsbeleid wordt soms gebruikt om maatschappelijke aandacht
(en politieke stemmen) voor het fenomeen en probleem te genereren.162 De
‘performativiteit’ van dit soort maatregelen kan zeer hoog zijn. Dit houdt ‘de
mate in waarin contraterrorisme- of deradicaliseringsbeleid is gericht op het
mobiliseren van politiek en publiek draagvlak en zo bijdraagt aan de transfor-
matie van maatschappelijke of politieke verhoudingen’.163 Dat kan noodzakelijk
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 59
––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––
164 Demant & De Graaf, 2010: 410.
165 Fletcher & Stover, 2009: 9.
166 Ibidem.
167 Zie De Graaf & Malkki, 2010.
60
Politiewetenschap 81| Na de vrijlating
en nuttig zijn, maar kan ook averechtse effecten hebben. Demant en De Graaf
(2010) geven in dit kader het voorbeeld dat de arrestatie van een gewelddadige
extremist op korte termijn extra veiligheid kan betekenen, maar op de lange
termijn de basis kan zijn voor de radicalisering van drie anderen.164 De bood-
schap die overheidsbeleid uitdraagt en de wijze waarop deze gepercipieerd
wordt, zijn daarom van groot belang. Detentiebeleid, omgang met jihadisme-
verdachten in voorarrest, op de TA en rondom eventuele hongerstakingen, heeft
invloed op de perceptie van ‘geleden onrecht’ binnen de radicale beweging en
kan zelfs munitie vormen voor voortzetting van die strijd (gijzeling, gewapen-
de acties, bevrijdingspogingen, wraakacties enzovoort).
Om radicalen deze munitie uit handen te nemen, namen de Verenigde Staten
het besluit om meer werk te maken van het re-integratietraject voor gevange-
nen van Guantanamo Bay. Daarbij speelde de wens mee om de beschadigde
reputatie van de VS te herstellen.165 Maar er stond meer op het spel dan de re-
putatie van de VS, het ging ook om het voorkomen van nieuwe processen van
radicalisering: ‘Reintegration can serve an important symbolic function: a set
of well-designed, U.S.-backed reintegration programs can be seen as a break
from the past and a new symbol for American justice.’166
Een goede begeleiding bij de maatschappelijke terugkeer van extremisten,
als symbool voor een tweede kans, is dus niet alleen goed voor de reputatie
van de autoriteiten en justitiële inrichtingen van het land zelf. Het is ook een
belangrijk onderdeel van een eerlijk en duidelijk contraterrorismebeleid dat,
in navolging van De Graaf en Malkki (2010), de status van terroristen verkleint
en daarmee de radicalisering van nieuwe generaties beïnvloedt.167 Dit idee
vormt een essentieel element in de uiteindelijke doelstelling van elke contrater-
rorismestrategie: duurzame, rechtsstatelijk gewaarborgde veiligheid. Bij alle
verdere studie naar de samenhang, op de diverse niveaus, tussen deradicalise-
ring, re-integratie en detentie moet dat de rode draad zijn.
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 60
61
Radicalisering, deradicalisering en detentie
3.6 Samenvatting
In dit hoofdstuk hebben we patronen van radicalisering en deradicalisering in
kaart gebracht. We hebben die patronen in verband gebracht met processen van
re-integratie van gedetineerden tijdens en na detentie. Radicalisering is een
proces waarbij mensen in houdingen en gedragingen steeds meer vervreemd
raken van de conventionele maatschappij. Een verblijf in detentie, ongeacht de
duur daarvan, kan bestaande radicaliseringsprocessen verder aanwakkeren en
kwetsbare ‘reguliere’ gedetineerden ‘besmetten’. We hebben gezien dat de
groeiende vijandigheid ten opzichte van de samenleving moeilijk weg te
nemen is. Dit compliceert de mogelijkheden voor een effectieve re-integratie.
Toch zijn er ook lichtpuntjes, zowel in theorie als praktijk. Sommige gedeti-
neerden nemen wel degelijk het besluit om hun radicale houdingen los te laten
en geweld af te zweren. We hebben ook gezien dat programma’s tijdens en
direct na detentie processen van deradicalisering kunnen bevorderen. Daarbij
gaat het om interventies op het terrein van ideologie en religieuze en maat-
schappelijke opvattingen, maar ook om interventies in sociale verbanden en
leefomgeving. Daarbij konden we ook al uit de literatuur concluderen dat zowel
de aard en omvang van het sociale netwerk als het hebben van een basaal ‘rit-
me’ van werk, inkomen en huisvesting van doorslaggevend belang zijn voor
een succesvol traject van re-integratie. Het domein van ideologie en religie
moet daarentegen met grote omzichtigheid en terughoudendheid worden
betreden. In alle gevallen was en is het bieden van een redelijk uitzicht en een
praktisch alternatief voor het opbouwen van een nieuw leven de beste voor-
spellende factor voor een succesvol re-integratietraject.
We zullen in hoofdstuk 4 zien hoe dergelijke programma’s in verschillende
landen vorm hebben gekregen en al dan niet succesvol zijn gebleken.
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 61
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 62
––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––
168 The National Consortium for the Study of Terrorism and Responses to Terrorism (START), 2009: 3.
169 Schmid, 2013a: 43-44. Zie ook Horgan & Braddock, 2010: 279; Bovenkerk, 2011a: 274; Rabasa e.a., 2010: xvi.
170 Silke, 2011: 18-21.
4.1 Inleiding
De afgelopen jaren zijn er overal ter wereld meer of minder omvangrijke pro-
gramma’s ontwikkeld die zijn gericht op de re-integratie van islamitische extre-
misten. Hoe ziet dergelijk beleid eruit? Welke afwegingen zijn bij de ontwikke-
ling ervan gemaakt? En wat zijn eigenlijk de effecten van deze programma’s?
Ervaringen uit binnen- en buitenland – best maar zeker ook worst practices – kun-
nen waardevolle inzichten bieden voor de toekomstige omgang met gedeti-
neerden met een vermeende extremistische achtergrond.
Een eerste blik op bestaande bronnen leert ons dat het functioneren van deze
re-integratieprogramma’s verschillend wordt ingeschat. Volgens autoriteiten is
het eigen programma vaak een succes en is het recidivecijfer door die program-
ma’s en intensieve begeleiding daadwerkelijk verlaagd. Tegelijkertijd wijzen
allerlei wetenschappelijke publicaties op een gebrek aan harde cijfers rond de zo
geprezen rehabilitatieprogramma’s. Onderzoekers van de universiteit van Mary-
land stelden in 2009 bijvoorbeeld: ‘There is no evidence of transparent or valid
internal or external evaluation of the claimed success of these programmes.’168
Er is ook nog geen ‘received wisdom’ aangaande de praktische criteria en maat-
staven waaraan dergelijke programma’s zouden moeten voldoen om succesvol
te zijn.169 Om nog maar te zwijgen van de onderzoeken die het verband tussen
deradicalisering en rehabilitatieprogramma’s in twijfel trekken, want hebben
personen die willen deradicaliseren die beslissing niet al genomen voordat ze
aan zo’n traject willen meewerken? En hoe oprecht zijn die meewerkende radi-
calen eigenlijk, is het geen manier om sneller strafvermindering te krijgen?170
Hier zit een kern van waarheid in. Denk alleen maar aan de aanslag op de Saoe-
dische prins Muhammed bin Nayef door een jongeman, Abdullah al-Asiri, in
Re-integratieprogramma’s
in binnen- en buitenland
63
4
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 63
augustus 2009. Al-Asiri had aangegeven dat hij zich als radicaal wilde aanmel-
den voor een rehabilitatieprogramma, maar greep de gelegenheid aan om zich-
zelf op te blazen met explosieven die hij in zijn lichaam had verstopt. Dat lukte,
maar Bin Nayef raakte slechts lichtgewond.
In dit hoofdstuk wordt aandacht besteed aan de ervaringen met re-integra-
tieprogramma’s in een aantal niet-westerse landen (Saoedi-Arabië, Jemen, Sin -
gapore en Indonesië) en aan beleid in Europese landen (Noorwegen, Zweden,
Duitsland, het Verenigd Koninkrijk en Nederland). De best en worst practices
van deze programma’s zijn voor de ontwikkeling van het detentie-, re-integra-
tie- en rehabilitatiebeleid natuurlijk zeer waardevol. Voor onze studie is het
interessant na te gaan wat er te zeggen valt over de effecten en successen van de
door ons benoemde specifieke domeinen van het deradicaliserings- en re-inte-
gratiebeleid (ideologie/religie, sociale en praktische obstakels en barrières).
4.2 Niet-westerse ervaringen: re-integratie, rehabilitatie en religieuze dialogen
4.2.1 De ‘war of ideas’ in Saoedi-Arabië
In Saoedi-Arabië is een omvangrijk resocialisatie- en re-integratieprogramma
ontwikkeld dat gericht is op de terroristen zelf, de financieringsstromen van
terroristische organisaties en het extremistische gedachtegoed. Het tegengaan
van de ideologische basis voor terrorisme – de war of ideas – kent een ‘zachte’
aanpak en is gericht op het laten terugkeren van extremisten in de maatschap-
pij. Deze aanpak wordt wel beschreven als een ‘heropvoedingsprogramma’,
waarbinnen door middel van intensieve religieuze debatten en psychologische
bijstand een tolerante en gematigde staatsislam wordt overgedragen.171 De cen-
trale aannames van dit programma zijn dat extremistische delinquenten een
gebrekkige kennis van de islam hebben, slachtoffer zijn van extremistische pro-
paganda en een problematische thuissituatie hebben gehad. De insteek van het
programma is dan ook drieledig: naast de genoemde religieuze heropvoeding,
wordt aandacht besteed aan het afzweren van geweld en de creatie van een
stabiele thuissituatie. Daarbij is een belangrijke rol weggelegd voor de familie
van de gedetineerde. Het programma speelt daarmee in op zaken als sociale
verantwoordelijkheid, eergevoel en de waarde van traditionele familiaire hiër-
archieën, binnen de Saoedische context. Bij detentie wordt meteen al rekening
––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––
171 Ambassade van Saoedi-Arabië, 2012: 5-7.
64
Politiewetenschap 81| Na de vrijlating
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 64
––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––
172 Rabasa e.a., 2010: 60-63, 67.
173 Takfiri is het verketteren van moslims die niet de ‘juiste’ islam aanhangen. Onder anderen Osama bin Laden was aanhanger
van de takfiristroming. Zie verder El-Said & Barrett, 2013: 216-217.
174 Rabasa e.a., 2010: 66, 73-74.
175
The Daily Telegraph
, 2010; Boucek, 2009: 64; Ambassade van Saoedi-Arabië, 2012: 7.
176 Boucek, 2009: 61.
65
Re-integratieprogramma’s in binnen- en buitenland
gehouden met de thuissituatie van de ‘deelnemer’: als de gedetineerde kost-
winner is en het programma accepteert, ontvangt zijn familie een geldbedrag
ter hoogte van een salaris.172
Een van de voorwaarden voor succesvolle rehabilitatie is de expliciete ver-
werping van geweld en van de leer van de takfiri.173 Na vrijlating ontvangt een
ex-gedetineerde sociale bijstand, om te voorkomen dat hij terugvalt op de oude
netwerken. Ook wordt ondersteuning geboden bij het vinden van een baan,
studiebeurs, auto of woning. (Ex-)gedetineerden worden bovendien gestimu-
leerd zich te vestigen, te trouwen en een gezin te stichten. Er wordt gedacht dat
ze dan minder snel zullen recidiveren. Die bijstand gaat zover dat de overheid
in sommige gevallen zelfs bereid is de kosten van een bruiloft of bruidsschat
voor haar rekening te nemen. Zo moet het ene (extremistische) sociale netwerk
worden vervangen door een nieuwe, positieve sociale omgeving.174
Het Saoedische programma gold tot circa 2009 als succesvol. De mislukte
aanslag in 2009 is in paragraaf 4.1 al genoemd. In datzelfde jaar riep Said al-
Shehri, een ex-gedetineerde die als ‘succesvol gerehabiliteerd’ was bestempeld,
per videoboodschap op: ‘to kill every Christian we find in our lands, and destroy
Western interests’. Hij had zich inmiddels bij Al Qaida aangesloten. Dat deed
natuurlijk afbreuk aan het programma, maar het werd desalniettemin geconti-
nueerd en zelfs overgenomen door landen als Algerije, Egypte, Jordanië en
Singapore.175 Betrokkenen bij het Saoedische programma claimen dat er van
de 1400 ex-gedetineerden die het programma doorliepen, slechts 35 recidi-
veerden. Van de 117 repatrianten die zich na vrijlating uit Guantanamo Bay in
Saoedi-Arabië hebben gevestigd, zou nog niemand zijn teruggevallen in oude
gedragingen.176 Deze cijfers zijn echter discutabel: tot aan 2009 kregen onge-
veer 4300 gedetineerden religieuze scholing, van wie uiteindelijk vervolgens
maar een klein aantal ‘gematigden’ mochten deelnemen aan het daadwerkelijke
rehabilitatieprogramma:
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 65
––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––
177 El-Said & Barrett, 2013: 219. Zie ook Ibidem: 212-213.
178 Boucek, 2008.
66
Politiewetenschap 81| Na de vrijlating
‘This suggests that the Saudi authorities have been extremely cautious
about whom they release and despite the general perception in the West,
they have not put “terrorists back into the streets”. Not surprisingly, the
recidivism rate among released individuals has been low.’177
Ook het recidivecijfer staat niet vast. Dit wordt geschat op tussen de tien en twin-
tig procent. Dat is weliswaar lager dan bij andere criminelen, maar de vraag is of
deze cijfers kloppen en welke definitie er aan recidive wordt gegeven. Volgens
Britse en Amerikaanse gegevens vonden van de genoemde 117 Guantanamo-
repatrianten ruim 10 vrijwel direct na hun vrijlating (hernieuwde) aansluiting
bij de terroristische organisatie Al Qaida op het Arabisch Schiereiland (AQAS).
Ook andere ex-gedetineerden hebben later aanslagen voorbereid of gepleegd.
Kortom, de Saoedische claim dat de programma’s een doorslaand succes
zijn, is niet helemaal hard te maken. Het lijkt erop dat er vorderingen en resul-
taten zijn geboekt, alleen kunnen die niet geverifieerd worden. Los van het
recidivecijfer zijn de programma’s overigens wel van groot symbolisch belang.
De Saoedische overheid laat hiermee zien terrorisme af te wijzen en het tegelij-
kertijd als verantwoordelijkheid van de overheid, samenleving en familie op te
vatten. Ze laat ook zien in deradicalisering te willen investeren. Het debat over
terrorisme en radicale ideologie is hierdoor op gang gekomen. Zo wordt er
ruimte gecreëerd voor het bespreken van de voorwaarden waaronder geweld
wel of niet mag worden toegepast. Medewerkers van het programma mochten
zelfs betogen dat terrorisme in bezette moslimlanden is toegestaan. Met wat
goede wil kun je hieruit opmaken dat de ruimte voor dialoog is toegenomen
en dat deradicalisering voor Saoedische begrippen genuanceerd wordt opgevat.
Extremisten moeten zich wel afkeren van geweld binnen Saoedi-Arabië, maar
mogen doorgaan met het ventileren van radicale overtuigingen.178
Een cynicus kan hier natuurlijk tegen inbrengen dat het gehele rehabilitatie-
programma wordt afgedraaid onder de schaduw van het Arabische kromzwaard.
Wie niet mee wil werken, wacht de doodstraf. Dit zet ook de ‘ruimte voor dia-
loog’ in een wat grauwer licht. Eveneens is de verdeeldheid en mogelijke hypo-
crisie van de Saoedische overheid een probleem: gevangenen worden ‘witge-
wassen’ verklaard, maar zijn daarna klaarblijkelijk weer even eenvoudig in staat
zich bij terroristische organisaties aan te sluiten en financiers te vinden.
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 66
––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––
179 Stracke, 2007; Weggemans, 2014: 11.
180 Birk, 2009: 9-10.
181 Ibidem: 17-18.
182 El-Said, 2013: 253-254.
183 Horgan & Braddock, 2010: 275-276; Sharqieh, 2012.
67
Re-integratieprogramma’s in binnen- en buitenland
4.2.2 Jemens dialoogprogramma
Na de aanslagen van 11 september 2001 werden ook in Jemen tientallen ter-
rorismeverdachten en hun familieleden gearresteerd. De bewijslast was dun of
ontbrak geheel en de druk op president Ali Abdullah Saleh om ze vrij te laten
nam toe. De Jemenitische regering introduceerde al snel een ‘dialoogprogram-
ma’ om een ‘garantie’ te kunnen afgeven dat de verdachten na hun vrijlating
niet alsnog geweld zouden gaan gebruiken binnen Jemen. Het programma
hield in dat de verdachten/gevangenen met een commissie in debat dienden
te gaan over hun interpretatie van de islam. Rechter Al-Hitar, het hoofd van de
commissie, legde het als volgt uit: ‘We tell them, if you are right we will follow
you, but if what we are saying is right, you have to admit it and follow us.’179
Voordat ze vrijgelaten konden worden, moesten gedetineerden na meerdere
dialoogsessies een document ondertekenen waarin ze officieel afstand deden
van hun extremistische overtuigingen en waarin ze hun erkenning uitspraken
voor de staat Jemen. Ook werd hun familie verantwoordelijk gehouden voor
hun daden in de toekomst.180 In de praktijk was de ‘dialoog’ vaak meer een een-
zijdige monoloog, waarin vertegenwoordigers van de staat aan extremisten
probeerden duidelijk te maken dat hun ideologische opvattingen niet deugden.
Dit had volgens sommige onderzoekers een averechts effect, want de afkeer van
de autoriteiten nam hierdoor juist toe.181 Het programma stopte in 2005 toen
veel Jemenieten naar Irak vertrokken om daar te vechten en het binnenlandse
radicale probleem voorlopig naar het buitenland was verplaatst.
Hoewel opnieuw harde cijfers ontbreken, maakt dit programma een povere
indruk. Volgens experts vonden de autoriteiten hun reputatie en het uitspreken
van steun en sympathie voor de overheid door radicalen soms belangrijker dan
dat radicalisering en deradicalisering echt serieus werden aangepakt.182 De aan-
name dat enkele discussies genoeg zouden zijn voor de omarming van een
gematigde vorm van de islam en daarmee voor een bestendige situatie van
deradicalisering was natuurlijk niet onderbouwd. Naast het weerleggen van de
ideologie was het programma ook niet of nauwelijks gericht op het daadwerke-
lijk verbreken van banden met het extremisme.183 Na een periode van relatieve
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 67
rust tussen 2002 en 2005 namen de activiteiten van Al Qaida in Jemen in 2006
dan ook weer toe met ‘a wave of attacks that targeted both state symbols and
personal, as well as foreign objectives’.184
4.2.3 Benaderingen in Zuidoost-Azië
De resocialisatie- en re-integratieprogramma’s in Zuidoost-Azië zijn te verdelen
in twee types: landen als Singapore en Maleisië kennen een top-down-benade-
ring, georganiseerd en aangestuurd vanuit de overheid, met medewerking van
islamitische organisaties, en met grootschalige inzet van middelen. De pro-
gramma’s in deze landen richten zich op gedetineerden en hun omgeving
(familie), net als in Saoedi-Arabië. In Indonesië wordt een ad-hocbenadering
gekozen, is er beperkte steun vanuit de centrale overheid en is het vooral een
zaak van lokale justitiële autoriteiten en individuele sponsoren. Het Indonesi-
sche programma richt zich op extremisten binnen en buiten de gevangenis.
Net als in andere landen in Zuidoost-Azië is in Singapore en Maleisië de isla-
mistische terroristische organisatie Jemaah Islamyah (JI) actief, de belangrijkste
toeleverancier van extremistische gedetineerden aldaar. Over het rehabilitatie-
programma in Maleisië is weinig bekend, behalve dat ook hier de religieuze
dialoog centraal staat. In Singapore werd een programma in het leven geroepen
omdat de autoriteiten de extremisten die werden opgepakt niet permanent wil-
den opsluiten, maar ze vanwege veiligheidsrisico’s ook niet zomaar konden
vrijlaten. Er kwam een resocialisatie- en re-integratieprogramma dat psycholo-
gische, religieuze en sociale onderdelen bevatte. Net als in Saoedi-Arabië was er
hier ook sprake van ondersteuning voor de familie en de directe omgeving van
de gedetineerden, om zo de habitus van extremistische gedetineerden blijvend te
veranderen. Opmerkelijk genoeg waren resocialisatie en vrijlating niet de ultie-
me doelen van deze programma’s. De programma’s waren ook bedoeld voor
gedetineerden die levenslang hadden gekregen. Het ging en gaat vooral om het
neutraliseren van de dreiging die van de gedetineerden uitgaat, resocialisatie
(van een deel van de gevangenen) is dan slechts een van de instrumenten om
dat te bereiken.185 In de gevangenis worden de gedetineerden door psycholo-
gen onderzocht. Daaruit is gebleken dat velen van hen lijden aan vereenzaming.
––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––
184 El-Said, 2013: 249.
185 Rabasa e.a., 2010: 94-98, 105-106.
68
Politiewetenschap 81| Na de vrijlating
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 68
––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––
186 Hassan & Pereire, 2006: 461-464; Hassan & Mostarom, 2011: 25-31.
187 Rabasa e.a., 2010: 103-104.
69
Re-integratieprogramma’s in binnen- en buitenland
Daarom werd, vanwege de therapeutische waarde, een wekelijks familiebezoek
ingesteld.
Evenals in Saoedi-Arabië en Jemen nemen theologische discussies een
belangrijke plaats in binnen het rehabilitatieproces. De Religious Rehabilitation
Group (RRG), een groep gematigde islamitische geleerden, merkte op dat vele
extremisten er een ‘verstoord’ wereldbeeld en dito ideologie op na houden,
gevoed door een gevoel van uitsluiting. Door middel van discussies proberen ze
gedetineerden te overtuigen van een alternatieve, gematigde interpretatie van
de islam. Verder speelt het wegnemen van gevoelens van uitsluiting een rol. Dat
wordt enerzijds gedaan door de familie bij het proces te betrekken, anderzijds
krijgen gedetineerden onderwijs en trainingen voor het vergroten van hun
arbeidskansen. Bovendien wordt de betrokkenheid bij de gemeenschap bena-
drukt: de moslimgemeenschap heeft een controlerende functie en dient daar-
naast de ‘juiste’ islamitische interpretatie en leerstelling uit te dragen. Tot slot
moet bepaald worden of en hoe families ondersteund kunnen worden – dit
varieert van enkele gesprekken tot financiële bijstand voor het thuisfront.186
Net als in Saoedi-Arabië is er geen uniform criterium of maatstaf aan de
hand waarvan vrijlating bereikt kan worden. Ook in Zuidoost-Azië geldt dat
een persoons- en omgevingsgerichte aanpak het veiligheidsrisico moet verklei-
nen. Na vrijlating blijft de verplichting tot begeleiding en monitoring bestaan.
Ex-gedetineerden moeten zich regelmatig melden bij de religieuze begeleiders,
om zo het verval in oude overtuigingen te voorkomen. Door deze begeleiding
in de gevangenissen, de aandacht voor de omgeving en de geboden nazorg lijkt
de maatschappelijke re-integratie van (ex-)gedetineerden in Singapore goed te
zijn geregeld: van de 60 gedetineerde extremisten van JI waren er in 2010 40
vrijgelaten, van wie er slechts 1 opnieuw werd gearresteerd voor extremisme.
Daarbij dient te worden opgemerkt dat Singapore beschikt over efficiënte vei-
ligheidsdiensten en een serie draconische wetten en maatregelen die in andere
maatschappijen die zich geconfronteerd zien met islamistisch extremisme vaak
ontbreken.187
Indonesië kent in tegenstelling tot Singapore een minder gecoördineerd,
gestructureerd en goed gefinancierd programma. Zo houdt de antiterrorisme-
eenheid van het Indonesische politiekorps (Detachment-88, belast met de
interactie met JI-gedetineerden) er een eigen programma op na. Dat program-
ma probeert wel bij te dragen aan de re-integratie van gedetineerden in de
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 69
––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––
188 Horgan & Braddock, 2010: 273.
189 Rabasa e.a., 2010: 107-108.
190 Woods, 2009; Horgan & Braddock, 2010: 274-275.
191 Horgan & Braddock, 2010: 274.
70
Politiewetenschap 81| Na de vrijlating
maatschappij, maar is ook sterk ‘blauw’ gekleurd en gericht op het vergroten
van de eigen, politionele informatiepositie binnen terroristische netwerken.188
Niet de studie en verandering van de habitus van extremisten, maar het voor-
komen en verstoren van recidive en (nieuwe) aanslagen staat centraal. Onder-
vragers van politie en voormalige militanten spelen hierbij een centrale rol.
Zij moeten een vertrouwensband met de gedetineerden smeden om zo een dia-
loog op gang te brengen. De meeste gedetineerden willen immers niet praten;
de overheid, en zeker de politie wordt als de grote tegenstander gezien. En
iedereen die met en voor de overheid werkt, zelfs de meest prestigieuze religi-
euze geleerden, is vanuit jihadistisch oogpunt verderfelijk bezig, omdat hij de
invoering van de sharia in Indonesië belemmert. Daarom wordt er veel ver-
wacht van voormalige militanten, die moeten proberen geharde extremisten
in detentie tot gesprekken te bewegen.189
Het Detachment-88 draagt zelf de kosten en de verantwoordelijkheid voor
dit project. Religieuze of centrale seculiere autoriteiten zijn er marginaal bij
betrokken. Over de resultaten is daarom ook niet veel bekend. Volledige de-
radicalisering is niet het hoofddoel, dat staat vast, het is een intelligence-gedreven
programma.190 Van de honderden gedetineerden die sinds 2002 zijn vrijgela-
ten, waren enkele tientallen bereid actief samen te werken met de politie. Die
samenwerking was ‘gekocht’ met financiële bijstand aan hun thuisfront. De
overheid stelt zelf dat het programma een succes is, al is er geen transparantie
rond de resultaten en is het onduidelijk welke definitie van succes men hierbij
hanteert – maar hoogstwaarschijnlijk gaat het vooral om succes op het front
van de informatievoorziening.191
4.3 Europa: deradicaliserings- en uittredingsprogramma’s
Ook Europese landen hebben de afgelopen decennia programma’s ontwikkeld
om deradicalisering en re-integratie van extremisten te bevorderen. Tot voor
kort waren die programma’s vooral gericht op ‘oudere’ vormen van extremis-
me en op uittrede uit die bewegingen (in tegenstelling tot re-integratie tijdens
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 70
––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––
192 Stern, 2010: 95.
193 Warchold, 2003: 25-137; Vidino & Brandon, 2012; Bjørgo, 2002: 19; Demant e.a., 2009: 16.
194 Bjørgo e.a., 2001.
195 Demant e.a., 2008: 148-150.
196 Warchold, 2003: 25-137; Vidino & Brandon, 2012; Demant e.a., 2009: 62.
71
Re-integratieprogramma’s in binnen- en buitenland
en na detentie).192 Een bekend voorbeeld zijn de EXIT-programma’s in Duits-
land, Zweden en Noorwegen, bedoeld om jongeren te helpen bij het verlaten
van rechts-extremistische omgevingen. Het betreft hier echter geen program-
ma’s gericht op (ex-)gedetineerden, maar op actieve radicalen. Toch biedt een
kort overzicht van best en worst practices wel wat relevante inzichten in de
wijze waarop getracht is radicalen te laten afzien van gebruik van geweld. Ook
deze programma’s zijn er immers op gericht een lid van een (gewelddadig)
extremistische groep te helpen zijn omgeving te verlaten en hem een nieuwe
maatschappelijke kans te bieden.
4.3.1 EXIT-programma’s in Noorwegen en Zweden
In 1996 maakten Noorwegen en Zweden een begin met EXIT-programma’s:
programma’s en activiteiten die waren bedoeld om rechts-extremistische jon-
geren te stimuleren hun radicale omgeving te verlaten. Jongeren die wilden
uittreden, werden daarbij ondersteund en aangemoedigd. Via het programma
werden ook ouders betrokken bij dit proces. Het programma investeerde flink
in de begeleiding van deze ouders en zorgde ervoor dat kennis over radicalise-
ring verspreid werd onder eerstelijnsprofessionals.193 Hiervoor werd onder
andere een EXIT-handboek ontwikkeld.194
De uitvoering van het programma was in handen van lokale instanties en
werd geleid door de non-gouvermentele organisatie voor het mentale welzijn
van kinderen, Adults for Children. Deelname aan de programma’s was vrij-
willig. In de eerste twee jaar werden tientallen jongeren geholpen hun extre-
mistische milieu te verlaten.195 Een concreet voorbeeld van de manier waarop
het re-integratieproces in zijn werk ging, is te vinden in Kristiansand. In de
jaren 1990 nam de rechts-extremistische jongerenbeweging daar steeds
gewelddadiger vormen aan. In 1995 en 1996 raakte de beweging geregeld
slaags met groepen jonge migranten.196 Het EXIT-team ondernam verschillen-
de stappen. Van de ouders kwam weinig hulp bij de pogingen deze jongeren
tot uittrede te bewegen. De gemeente en politie omschreven hen als machte-
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 71
––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––
197 Gemeente Kristiansland, 1997.
198 Carlsson & Haaland, 2004.
199 Melzer & Serafin, 2013: 335.
200 Demant e.a., 2008: 151-153.
201 The National Council for Crime Prevention (BRA), 2001.
202 Melzer & Serafin, 2013: 336.
72
Politiewetenschap 81| Na de vrijlating
loos en hulpeloos.197 Daarom investeerde het programma in het zoeken en aan-
stellen van begeleiders. Zij luisterden naar de jongeren en hielpen hen bij uit-
trede.
Ook het Church Youth Project (CUP) speelde een belangrijke rol in de uit-
voering van de EXIT-programma’s.198 Het CUP bestond al 20 jaar en was een
kleine organisatie met 4 maatschappelijk werkers en vrijwilligers die zich
bezighielden met jeugdproblematiek in de Kristiansand. Zij slaagden erin
het vertrouwen van sommige leden uit de harde kern van de extremistische
beweging te winnen. Vervolgens konden zij hen helpen met het vinden van
werk, onderdak en het (weer) oppakken van een opleiding. Ook hielpen ze
sommige extremisten met het verkrijgen van een rijbewijs.199 Gesprekken
over ideologie werden bewust vermeden. De nadruk van het programma lag
primair op het inventariseren en vervullen van praktische en sociale behoef-
ten. Zo werd getracht de jongeren te helpen bij het opbouwen van een nieuw
sociaal netwerk.200
In 1998 werd een soortgelijk project in Stockholm opgezet, dat voor een
belangrijk deel werd gedragen door voormalige neonazi’s. Het idee was dat
uitgetreden extremisten beter in staat zouden zijn het vertrouwen van actieve
extremisten te winnen en persoonlijke relaties met hen op te bouwen.201 Dit
programma ging nog een stap verder dan in Noorwegen. Men ontwikkelde
een vijfstappenplan om in zes tot twaalf maanden tijd uittreders te helpen een
normaal leven op te bouwen: van motivatie, via uittrede, vestiging en reflectie
naar stabilisatie. Ook hier waren de praktische handvatten om een nieuw leven
op te bouwen belangrijker dan een vorm van ideologische ‘herprogramme-
ring’. Een belangrijke aanname van zowel het Zweedse als Noorse programma
was dat veel leden van extremistische groepen wel willen uittreden, maar dit
in de praktijk niet durven of hierbij worden tegengehouden door allerhande
obstakels.202 Ook bij het Zweedse programma was de benoeming van een con-
tactpersoon cruciaal. Zodra iemand contact opnam met het EXIT-programma,
kreeg diegene informatie en werd een contactpersoon toegewezen. Daarna
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 72
volgde een fase van gesprekken, en na uittrede hulp en begeleiding bij het
vinden van een woning, werk of studie. Ook daarna bleef het contact tussen
de uittreder en de contactpersoon bestaan, om inderdaad te garanderen dat
iemand zijn nieuwe leven aan zou kunnen.203 In 1999 startte ook een Zweeds
EXIT-programma in Motala, dat vooral gericht was op het verlenen van onder-
steuning aan migrantenjongeren en asielzoekers die actief waren in bendes of
extremistische bewegingen. Tot aan 2001 zouden van de 133 personen die uit
de Zweedse extreem rechtse beweging zijn gestapt, 125 geholpen zijn door
Exit.204
Hierbij moet wel worden aangetekend dat de inzet van voormalige extre-
misten ook risico’s kan opleveren. Want ondanks hun geloofwaardigheid en
enthousiasme bleken zij veelal onervaren in het leiden van een organisatie,
waardoor de kosten relatief hoog uitvielen.205
4.3.2 De re-integratie van extremistische jongeren in Duitsland
In de jaren negentig werd Duitsland geteisterd door een serie brandaanslagen
en racistisch gemotiveerd geweld tegen asielzoekerscentra en huizen van
allochtonen. Dat was de opmaat voor de inrichting van een serie programma’s
voor de re-integratie van rechts-extremistische daders. Zo werd in samenwer-
king met de Scandinavische initiatieven in 2000 de organisatie EXIT-Deutsch-
land opgericht, voor mensen die een rechts-extremistische omgeving wilden
verlaten en daar ondersteuning bij nodig hadden – zowel sociaal als ter
bescherming tegen represailles.206 Ook werd uitgebreid stilgestaan bij de per-
soonlijke geschiedenis en het radicaliseringsproces van de individuele extre-
misten.207 Binnen de Duitse EXIT-programma’s werd dan ook meer aandacht
besteed aan ideologie en wereldbeeld van de potentiele uittreder dan in de
Zweedse en Noorse programma’s.208 Later werd vanuit deze organisatie het
–––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––
203 Zie de website van dit EXIT-programma, opgezet door de ngo Fryhuset: exit.fryshuset.se (EXIT-Fryhuset, 2015); Qatar Interna-
tional Academy for Security Studies (QIASS), 2012: 23-29; Demant e.a., 2009: 16-17.
204 Englund, 2002: 3.
205 The National Council for Crime Prevention (BRA), 2001.
206 Zie EXIT-Deutschland, 2015. http://www.exit-deutschland.de.
207 Rommelspacher, 2006.
208 Grunenberg & Van Donselaar, 2006: 161.
73
Re-integratieprogramma’s in binnen- en buitenland
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 73
––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––
209 Köhler, 2013: 182.
210 Violence Prevention Network, 2012.
211 Ibidem: 10-27.
212 Ministry of Refugee, Immigration and Integration Affairs, 2010: 14.
74
Politiewetenschap 81| Na de vrijlating
Hayat-programma in het leven geroepen, met als doel radicale islamisten op
vrijwillige basis, vaak via hun familie, hernieuwde aansluiting te laten vinden
bij de Duitse maatschappij.209
Ook het programma dat in 2002 de effectieve re-integratie van gedetineerde
extremistische jongeren moest garanderen, Verantwortung übernehmen – Abschied von
Hass und Gewalt, richtte zich in eerste instantie uitsluitend op rechts-extremisti-
sche jongeren. Vanaf 2007 konden ook jonge islamisten hier hulp en begelei-
ding krijgen. Het programma vertoont overeenkomsten met de benadering die
we eerder in Singapore tegenkwamen. De Duitse programma’s zijn gebaseerd
op waarden die niemand uitsluiten, ongeacht iemands religie, etniciteit of cul-
tuur, gericht op het aanbieden van scholing en opleiding, en bedoeld om het
zelfvertrouwen van de kandidaten te vergroten. Opmerkelijk detail: alleen
‘volgelingen’ komen in aanmerking, ideologische leiders niet.210
Binnen het programma worden jongeren met een extremistische achter-
grond al tijdens detentie geholpen om na hun vrijlating communicatieve vaar-
digheden te ontwikkelen, relaties op te bouwen en conflicten op vreedzame
wijze op te lossen. Net als in Singapore is er een centrale rol weggelegd voor
vrienden en familie. Familieleden worden uitgenodigd in gesprek te gaan met
coaches die hen helpen met het opbouwen van een (nieuwe) gezonde familie-
band. Daarnaast volgen de jongeren wekelijkse sessies om ze voor te bereiden
op het oppakken van een ‘gewoon’ leven. Ook na de vrijlating worden ze bijge-
staan en kunnen ze – als ze dat willen – hulp krijgen bij het vinden van een
huis, opleiding of baan.211 Een evaluatie stelt dat 80 procent van de deelnemers
baat heeft gehad bij de begeleiding na de vrijlating en dat recidive lager dan
5 procent lijkt te liggen.212 Verantwortung übernehmen is daarmee een omvattend
re-integratieprogramma van gedetineerde extremistische jongeren.
4.3.3 Programma’s voor extremistische gedetineerden in het Verenigd Koninkrijk
In het Verenigd Koninkrijk zijn verschillende lokale programma’s ter preventie
van islamistische radicalisering ontwikkeld. Ook gedetineerden met een jiha-
distische achtergrond komen daarvoor in aanmerking. Zo worden deze gedeti-
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 74
––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––
213 Hamm, 2013a: 17-19.
214 Ibidem: 20.
215 Kern, 2013.
216 Warnes & Hannah, 2008: 408-410; Beckford, 2005: 294.
217 Hamm, 2013a: 20-21.
218 Ibidem: 18.
75
Re-integratieprogramma’s in binnen- en buitenland
neerden geplaatst in maximaal beveiligde gevangenissen, worden ze in aparte
cellen opgesloten en vallen ze onder een regime van uitgebreide veiligheids-
maatregelen, zoals beperkte bewegingsvrijheid, dagelijkse persoons- en cel-
controles en cameratoezicht. De verspreiding van deze groep gedetineerden
over verschillende gevangenissen is bedoeld om clustering en bendevorming
tegen te gaan. Tegelijkertijd neemt daardoor het risico van ‘besmetting’ en radi-
calisering van medegevangenen toe. Uit onderzoek blijkt dat gedetineerden
met een Al Qaida-achtergrond al snel ‘opklimmen’ in de interne hiërarchie en
als bendeleider medegedetineerden intimideren en dwingen zich te bekeren.213
In 2008 wees een Britse hoofdinspecteur van gevangenissen al op ‘a rising
problem of prisoner radicalization and an increase in Muslim conversions’.214
Gedetineerde niet-moslims en personeel omschreven de islamisten als een
‘georganiseerd’ netwerk, dat terrorisme verheerlijkte en genoot van de angst en
intimidatie die daarmee gepaard ging.215 Bekende voorbeelden van Britse jiha-
disten die tijdens detentie zijn geradicaliseerd zijn de ‘shoe bomber’ Richard
Reid en Muktar Said Ibrahim, een van de daders van de aanslagen in Londen in
2005.216
De Britse detentieprogramma’s zijn formeel op rehabilitatie gericht, maar
in de praktijk is informatieverzameling en risicobeheersing het hoofddoel. De
informatieverzameling is ook gericht op het identificeren van mogelijke nieu-
we targets van radicalisering in detentie.217 De resocialisatieactiviteiten verlopen
niet veel anders dan bij gewone gedetineerden: extremistische gedetineerden
mogen met verlof, krijgen hulp bij het vinden van een baan en wanneer nodig
bijstand. Daarnaast kunnen ze cursussen of studies volgen, hebben ze toegang
tot bibliotheken, krijgen ze psychologische bijstand enzovoort.218 Afgezien van
speciale ruimtes voor gebed, is er geen specifieke aandacht voor het radicale
gedachtegoed dat jihadistische ex-gedetineerden eventueel mee terugnemen
de maatschappij in.
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 75
4.4 Resocialistatie- en re-integratiebeleid in Nederland
In Nederland was er pas vanaf 2004 sprake van gedetineerden die op grond van
de nieuwe Wet terroristische misdrijven waren veroordeeld. Mohammed B.,
die op 2 november 2004 Theo van Gogh doodde, en de leden van de ‘Hofstad-
groep’ die daarna werden gearresteerd, zadelden de DJI met een eerste grotere
groep terrorismeverdachten en jihadistische gedetineerden op. Al snel bleek dat
sommige van die gedetineerden in de gevangenis doorgingen met hun radicale
activiteiten en probeerden ‘gewone’ medegevangenen te rekruteren.219 Mede
daarom werden in 2006 op advies van de AIVD en de toenmalige Nationaal
Coördinator Terrorismebestrijding (NCTb) aparte afdelingen voor terroristen
ingericht in de justitiële inrichtingen van Vught en De Schie (Rotterdam). Hier
werden personen die verdacht werden van of veroordeeld waren voor een ter-
roristisch misdrijf of die hadden geprobeerd tijdens hun detentie anderen te
radicaliseren onder een streng regime geplaatst.
Dit beleid werd in 2010 in opdracht van het ministerie van Veiligheid en
Justitie geëvalueerd door Veldhuis en collega’s. In hun onderzoek Terroristen in
detentie staan zij stil bij de vraag in hoeverre de terroristenafdelingen in staat zijn
radicalisering en rekrutering binnen de gevangenismuren aan te pakken. Ze zijn
daar zeer kritisch over. Volgens Veldhuis en collega’s brengt het samenballen van
terroristische gedetineerden op een TA allerlei nieuwe risico’s met zich mee.
Gedetineerden met een extremistische achtergrond kunnen daar immers geza-
menlijk doorgaan met het voorbereiden van acties. De groepsdruk kan ervoor
zorgen dat de individuele gedetineerden verder radicaliseren. Het regime van
de TA werd en wordt als discriminerend en repressief ervaren, waardoor het
gevoel van onrechtvaardigheid en de afkeer van de overheid verder groeit. De
TA wordt zo een symbool van onderdrukking, ook in de ogen van sympathi-
santen buiten de gevangenismuren. De gedetineerden die daar zitten worden
als slachtoffers, helden of martelaren gevierd.220
Een belangrijk punt van kritiek in het rapport-Veldhuis was voorts dat er
binnen de TA weinig aandacht was voor resocialisatie. Het gevangenisregime
was niet gericht op maatschappelijke terugkeer of deradicalisering, maar voor-
namelijk op de preventie van verspreiding van extremistische ideeën en verdere
radicalisering van derden.221 De afwezigheid van specifieke resocialisatiepro-
––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––
219 Veldhuis e.a., 2010: 13, 21.
220 Ibidem: 14-15; Veldhuis & Lindenberg, 2012: 438.
221 Veldhuis e.a., 2010: 16-17, 116-117. Zie ook Dienst Justitiële Inrichtingen, 2014.
76
Politiewetenschap 81| Na de vrijlating
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 76
––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––
222 Veldhuis e.a., 2010: 16.
223 Interview medewerker DJI, Rotterdam.
224 Interview reclasseringsmedewerker.
77
Re-integratieprogramma’s in binnen- en buitenland
gramma’s zou volgens Veldhuis en collega’s ‘mogelijk nieuwe veiligheidsrisico’s
genereren’, en daarmee de preventieve doelstellingen van detentie ondermij-
nen.222 Deze kritiek en de genoemde risico’s, maar wellicht nog meer het sim-
pele feit dat het aantal jihadistische gedetineerden na verloop van tijd weer
afnam (want ze hadden hun straf uitgezeten en er kwamen geen nieuwe ver-
oordeelden bij), leidde ertoe dat de TA in Vught in 2011 werd gesloten.
Die ‘beleidsrust’ bleek van korte duur. Nadat de AIVD in april 2013 de
noodklok luidde en het vertrek van tientallen Nederlandse jongeren naar Syrië
bekendmaakte, kwam de kwestie van radicalisering en preventie daarvan weer
op de publieke en politieke agenda. Nadat de eerste ‘terugkeerders’ of ‘uitreizi-
gers’ – jongeren die terugkwamen van vermoedelijke deelname aan de gewa-
pende strijd in Syrië of Irak, of die in de voorbereidende fase waren aangehou-
den – in aanraking kwamen met politie en justitie, werd de TA in Vught weer
geopend. Sindsdien is het probleem – hoe om te gaan met jihadisten in deten-
tie – alleen maar gegroeid. In de afgelopen jaren zaten circa 30 jongeren voor
kortere of langere duur op een TA.223 En de stroom uitreizigers en terugkeer-
ders droogt niet op. Bovendien zijn er meer wetten en instrumenten bijgeko-
men om hen al in een voorbereidende fase te kunnen aanhouden. Deze ont-
wikkelingen leiden ertoe dat er meer jihadistische gedetineerden op de TA
terechtkomen, dat er dus ook meer zullen worden vrijgelaten en dat het pro-
bleem van recidive en re-integratie toeneemt.
Sinds 2004 zijn er in Nederland uiteraard wel ervaringen opgedaan met
rehabilitatie-, resocialisatie- of deradicaliseringsactiviteiten, maar die werden
tot voor kort niet centraal opgezet of aangeboden in een soortgelijk programma
als de hiervoor genoemde landen erop na houden. Al rond de voorbereidingen
van proefverlof, verlof en vrijlating van de eerste leden van de ‘Hofstadgroep’,
vroegen instanties zich af hoe ze de terugkeer in de samenleving van ex-gedeti-
neerden, zoals Jason W. en Samir A. (maar ook van Volkert van der G.), konden
regelen.224 Vooral de reclasseringsorganisaties hebben geïnvesteerd in trainin-
gen waarin medewerkers leren om te gaan met extremistische ex-gedetineer-
den. Daar zijn ook specialistische clusters van begeleiders voor gevormd.
Het ‘voordeel’ van de begeleiding van de hiervoor genoemde gevangenen
was dat zij voor een langere periode hadden vastgezeten en dat er dus veel en
langdurig in gesprekken, psychologische begeleiding, studie enzovoort geïn-
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 77
––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––
225 Beleidsmedewerker van het ministerie van Veiligheid en Justitie.
226 Teeven, 2011.
78
Politiewetenschap 81| Na de vrijlating
vesteerd kon worden. De ‘persoonsgebonden aanpak’ die zo binnen de TA en
vanuit de DJI en reclassering ontwikkeld werd, was dan ook vooral gericht op
veroordeelde gedetineerden. Voor radicale jongeren in voorarrest of in afwach-
ting van hun veroordeling, bestaat er eigenlijk nauwelijks beleid dat voorziet
in begeleiding of deradicalisering. Terwijl deze groep extremisten juist een van
de grootste risico’s vormt: ze zitten kortstondig in voorarrest of detentie en de
kans dat zij minstens net zo radicaal weer op vrije voet komen of nog verder
zijn vervreemd van de maatschappij is aanzienlijk.225
Uiteraard zijn er diverse organisaties die uitgebreide ervaring hebben met
het organiseren van huisvesting, arbeid en scholing voor voormalige gedeti-
neerden. Ook extremistische ex-gedetineerden krijgen tegenwoordig hulp
aangeboden. Er is echter geen sprake van een centraal geleid deradicaliserings-
of resocialisatieprogramma, zoals in Duitland, Zweden en Noorwegen. In
Nederland heeft een aantal radicale ex-gedetineerden wel een lokaal deradicali-
seringsprogramma doorlopen. Steden als Amsterdam, Den Haag en Rotterdam
hebben hier ervaring mee opgedaan. Enkele leden van de ‘Hofstadgroep’ kre-
gen na hun vrijlating ook begeleiders en experts toegewezen, die met hen in
gesprek bleven over hun radicale attitudes en gedragingen. En in 2011, net
voor de opheffing, kondigde toenmalig staatssecretaris Teeven, de invoering
aan van een jaarlijkse toets voor gedetineerden op de TA, om te bepalen of zij
in aanmerking komen voor overplaatsing naar een reguliere afdeling.226 Maar
van structurele deradicaliseringsprogramma’s voor gedetineerden met een
extremistische achtergrond is vooralsnog geen sprake.
Veel van de kritiek van Veldhuis en collega’s op de doorwerking van het regi-
me van de TA op het risico van recidive en verdere radicalisering is echter nog
niet beantwoord. Sinds 2013 is er een scala aan nieuwe repressieve en preven-
tieve, bestuurlijke en strafrechtelijke instrumenten aangenomen die het een-
voudiger maken voor de autoriteiten om te interveniëren in radicaliserings-
trajecten. Tegelijkertijd is het aantal gedetineerden op de beide TA’s nog te
overzien, hoewel dat aantal gestaag is toegenomen en tussen 2012 en maart
2015 op ongeveer 30 personen wordt geschat. Het werk aan een gerichte,
doordachte combinatie van sancties, preventieve middelen én re-integratie-
trajecten tijdens detentie en met lange doorlooptijd daarna, staat echter nog
in de kinderschoenen. We zullen hier in het praktijkonderzoek nog op terug-
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 78
79
Re-integratieprogramma’s in binnen- en buitenland
komen, maar het strenge regime op de TA blijkt niet altijd congruent te zijn
met de resocialisatieactiviteiten die lokaal, incidenteel en na vrijlating worden
ontplooid (zie ook hoofdstuk 6).
4.5 Samenvatting
In dit hoofdstuk hebben we de verschillende internationale programma’s en
ervaringen rondom detentie en re-integratie van vermeende extremisten op
een rij gezet. Deze ervaringen bieden ons, in aanvulling op de bestaande litera-
tuur, wat praktische handvatten voor de omgang met vermeende extremisten
gedurende hun detentie en na hun maatschappelijke herintreding.
Allereerst blijkt dat effect en impact van de resocialisatieprogramma’s heel
moeilijk vast te stellen is. Autoritaire regimes, zoals dat van Saoedi-Arabië, clai-
men welhaast onwaarschijnlijke succescijfers, maar noemen daarbij niet expli-
ciet de dwingende, repressieve context waarbinnen die programma’s worden
uitgevoerd. Over de ‘weigeraars’ of de ‘uitvallers’ zwijgen de statistieken in
deze landen in alle talen.
Verder blijken de doelen van de diverse resocialisatie- en re-integratiepro-
jecten enorm te verschillen. Het Indonesische programma (Detachment-88)
koppelt zijn deradicaliseringsactiviteiten en de begeleiding die aan het thuis-
front van de gedetineerden wordt geboden vooral aan het verkrijgen van intel-
ligence over nieuwe netwerken. Hier zijn informatievoorziening en het ont-
wrichten van terroristische netwerken dus het hoofddoel. Dat heeft natuurlijk
zijn weerslag op de houding en de bereidwilligheid van de gedetineerden om
hieraan mee te werken.
Tot slot bestaat er een duidelijke tweedeling in de benaderingen: er zijn pro-
gramma’s die inzetten op het beïnvloeden van geloofsinhouden, overtuigingen
en attitudes, en er zijn programma’s die juist uitgaan van gedrag, sociale con-
text en praktische begeleiding. In Jemen en Saoedi-Arabië gaat het om het ‘over-
tuigen’ van de gedetineerden dat hun versie van de islam niet de juiste is. In
Duitsland, Zweden en Noorwegen gaat het vooral om het radicaal losbreken
van de extremist uit zijn oude netwerk, en het creëren van een nieuwe sociale
basis en context. In de besproken niet-Europese landen nemen religieuze debat-
ten en dialogen een centrale plaats in binnen het re-integratiebeleid. Daar is de
overtuiging dat het grootste gevaar schuilt in een ‘foutieve’, deviante interpreta-
tie van de islam, die afwijkt van die van de ‘staatsgodsdienst’ of van de heersen-
de geestelijke leiders. In Europa overheerst het beeld dat de overheid niet kan
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 79
––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––
227 Er bestaat veel literatuur over de ongewenste ethische effecten op de rechtsgang en de omgang met rechts- en links-extremis-
tische gedetineerden in Italië waar vanaf de jaren tachtig op grote schaal
pentiti
-regelingen werden aangeboden. Zo konden
gedetineerden die voor een zwaar terroristisch vergrijp waren veroordeeld hun vrijlating ‘kopen’ door kameraden te verraden.
Dit leidde tot veel verwarring, onderlinge represailles binnen radicale netwerken en tot een discriminerende rechtspraak en
detentieregimes. Zie De Graaf, 2010.
80
Politiewetenschap 81| Na de vrijlating
treden in geloofsinhouden, maar dat het er praktisch om gaat iemand van zijn
gewelddadige pad af te brengen.
Omdat er nog zo weinig harde cijfers beschikbaar zijn, is het niet mogelijk
om deze twee benaderingen hier tegenover elkaar te zetten. Bovendien hangt
het er dan nog maar van af welk effect je wilt meten of zien. De landen met
langdurige ervaring op het gebied van EXIT-programma’s zijn ervan overtuigd
dat een consistent, centraal gecoördineerd, doordacht en langlopend traject van
praktische en sociale begeleiding goede resultaten voorspelt voor de re-integra-
tie van het radicale individu. Wanneer dat echter ongestructureerd en inciden-
teel gebeurd of alleen vanuit de politie geïnitieerd (dus vooral met veiligheids-
doelen), zoals in Indonesië en gedeeltelijk in het Verenigd Koninkrijk, kan dit
in de beeldvorming en coöperatie van gedetineerden tot verwarring en afkeer
leiden. Resocialisatie is immers niet hetzelfde als intelligence-vergaring, en een
gedetineerde radicaal zal goed aanvoelen of hem echt een kans op re-integratie
wordt geboden of dat het een soort klik-regeling betreft, met alle mogelijk
ongewenste effecten van dien.227
Wat we in de programma’s wel zien, is dat re-integratie toeneemt en het
risico op recidive afneemt als een ex-gedetineerde inderdaad uit zijn radicale
netwerken en zijn radicale gedachtegoed losgeweekt kan worden. Daarbij is een
consistente aanpak en de stroomlijning van betrokken organisaties van groot
belang. Opmerkelijk detail: bij alle programma’s met langduriger ervaring op
dit vlak spelen lokale instanties een grote rol. Dat is ook weer niet zo verrassend
wanneer we bedenken dat juist de lokale instanties kunnen inspringen op de
diverse praktische en sociale behoeften van de re-integrerende ex-gedetineer-
den.
Voor Nederland geldt dat er al wel aardig wat ervaring is opgedaan met de
re-integratie van gedetineerde extremisten, maar die ervaring is versnipperd
en verspreid over diverse instanties. Ze is niet geborgd of samengebracht in een
kennisknooppunt, laat staan dat er inmiddels centrale, gestandaardiseerde pro-
gramma’s zijn opgetuigd. De kritiek van Veldhuis en collega’s is een belangrijke
waarschuwing geweest aan het adres van de TA in 2010. Dat was nog voordat
de TA in verband met de toestroom van veroordeelde Syriëgangers werden her-
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 80
81
Re-integratieprogramma’s in binnen- en buitenland
opend of uitgebreid. Voor de huidige generatie van extremistische en jihadisti-
sche gedetineerden betekent dit dat plaatsing op een TA dus gepaard moet gaan
met meer onderzoek, meer bundeling en meer coördinatie van bestaande reso-
cialisatie- en re-integratiepraktijken. Het houdt ook in dat de gepraktiseerde
lokale, persoonsgebonden aanpak om recidive te voorkomen en deradicalise-
ring en re-integratie na vrijlating te bevorderen, gekoppeld moet worden, of
aan de voorkant verlengd moet worden, met programma’s die al beginnen
direct na de aanhouding, tijdens het voorarrest of tenminste meteen na de
veroordeling.
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 81
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 82
5.1 Inleiding
In dit hoofdstuk concentreren we ons op de praktijk van re-integratie van gedeti-
neerden met een extremistische achtergrond. Voor dit deel van het onderzoek
hebben we interviews afgenomen met personen die dit proces zelf hebben
doorlopen en met partijen die betrokken zijn geweest bij hun begeleiding en
toezicht. Wat houdt zo’n proces van re-integratie voor radicale of zelfs jihadisti-
sche ex-gedetineerden precies in? Is de duur van detentie van invloed? Hoe heb-
ben deze ex-gedetineerden hun maatschappelijke terugkeer ervaren en tegen
welke kansen en obstakels zijn zij gedurende dit proces aangelopen?
We zullen de ervaringen van de ex-gedetineerden, zoals opgetekend uit
interviews (en aangevuld met eerdere interviews en teksten uit open bronnen),
beschrijven en analyseren aan de hand van de in hoofdstuk 3 geïdentificeerde
domeinen waarop het deradicaliserings en/of re-integratieproces zich voltrok:
het ideologische, sociale en praktische domein, inclusief de daarbij behorende
barrières en kansen.
We zullen eerst stilstaan bij de totstandkoming van onze dataverzameling
en bronnen, alsmede bij de onderzoeksgroep. Vervolgens kijken we eerst in
algemene zin samen met de voormalig gedetineerden terug op hun verblijf
in detentie. Wat is hun eigen perspectief op deze periode? Daarna komt hun
re-integratie aan bod – dit gedeelte hebben we geordend volgens de hiervoor
genoemde domeinen. Om de complexiteit en de diversiteit aan re-integratie-
processen te benadrukken, hebben we op verschillende plaatsen in dit hoofd-
stuk ‘losse’ verhalen ingevoegd van drie ex-gedetineerden.
In de laatste paragraaf van dit hoofdstuk geven we enkele eerste aankno-
pingspunten voor de toetsing en ontwikkeling van re-integratie- en resocialisa-
tiebeleid.
Re-integratie in de praktijk
83
5
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 83
––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––
228 De vraag blijft uiteindelijk in hoeverre de interviews die zijn afgenomen de waarheid volledig zullen reflecteren. Dit geldt voor
de interviews met ex-gedetineerden en familieleden, maar ook voor die met professionals en andere relevante betrokken par-
tijen bij de re-integratie. Dergelijke beperkingen zijn inherent aan sociaalwetenschappelijk onderzoek en dienen in het achter-
hoofd gehouden te worden bij het lezen van dit onderzoek.
229 Onder deze respondenten bevindt zich één (ex-)gedetineerde Syriëganger. Deze respondent heeft gepoogd naar Syrië uit te
reizen, voor en na zijn detentie. Het ontbreken van deze groep hangt samen met de looptijd van dit onderzoek. Een vervolgstu-
die zou de mogelijkheid bieden om ook de ervaringen van gedetineerde (potentiele) Syriëgangers verder te onderzoeken.
84
Politiewetenschap 81| Na de vrijlating
5.1.1 Dataverzameling en bronnen
De interviews waarop dit hoofdstuk is gebaseerd, kwamen niet altijd eenvoudig
tot stand. Voor de gesprekken met ex-gedetineerden waren we voor een belang-
rijk deel afhankelijk van de behulpzaamheid van anderen – vrienden, familie,
eerstelijnswerkers – die ons bij onze gewenste gesprekspartners wilden intro-
duceren. Daarnaast zijn we met sommige ex-gedetineerden in contact gekomen
via sociale media (Facebook en Twitter) of op basis van informatie die in de
media over deze ex-gedetineerden is verschenen. Het bleek, zoals verwacht, een
uitdaging om personen te vinden die bereid waren tot een gesprek. Schaamte,
verdriet of angst om weer in de publiciteit te belanden vormden voor hen vaak
belangrijke obstakels om met onderzoekers in zee te willen gaan. Onder deze
personen bestaat immers ook vaak een sterk gevoel van wantrouwen ten aan-
zien van journalisten en onderzoekers. Voorts was het soms ook gewoon prak-
tisch onmogelijk om in gesprek te komen: het mocht niet van de reclassering,
vanwege de opgelegde beperkingen, of de ex-gedetineerde was inmiddels als
ongewenst vreemdeling uitgezet.
Toch hebben enkele ex-gedetineerden, mensen uit hun directe omgeving,
maar ook de professionals die met hen werken, het risico genomen om met ons
te spreken. Zodoende kunnen we binnen dit onderzoek bijzondere aandacht
besteden aan de ervaringen van tien ex-gedetineerden met een extremistische
achtergrond. Met zeven van deze ex-gedetineerden is er minstens één persoonlijk
diepte-interview afgenomen. De informatie over de andere drie ex-gedetineer-
den is afkomstig uit interviews met advocaten, vrienden en voormalige bege-
leiders. Daarnaast is er informatie verzameld uit diverse open bronnen. Er zijn
ook gesprekken geweest met familieleden die ons hebben verteld over hun
eigen ervaringen met het re-integratieproces van hun verwant.228 Wij hebben al
deze gesprekken gevoerd op basis van de garantie dat we de interviews zouden
anonimiseren.
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 84
85
Re-integratie in de praktijk
Omdat we ook uit open bronnen hebben geput, hebben we besloten alle tot
personen herleidbare informatie, of die nu uit de interviews of uit de open
bronnen kwam, te anonimiseren, dan wel weg te laten. Ook hebben we de
voornamen van de geïnterviewde ex-gedetineerden veranderd, om toch nog
in herkenbare vorm over individuele gevallen te kunnen schrijven. Dit heeft
verder geen gevolgen voor de strekking van de interviews, noch voor de
conclusies die we hieruit hebben getrokken. Wanneer enkel voornamen zijn
genoemd, gaat het dus om fictieve namen die verwijzen naar de ex-gedetineer-
den die wij voor dit onderzoek zelf hebben gesproken.
Aanvullend zijn er inleidende achtergrondgesprekken of verdiepende
interviews afgenomen met 37 eerstelijnswerkers en professionals. Deze cate-
gorie omvat personen die op enigerlei wijze betrokken zijn bij de trajecten
van toezicht op, controle en begeleiding van (ex-)gedetineerden met een
extremistische achtergrond. Het betreft personen die werkzaam zijn in de
advocatuur, bij lokale overheden, politie of justitie, de DJI en het Openbaar
Ministerie. Ook met professionals uit de geestelijke gezondheidszorg en met
representanten van informele (islamitische) netwerken hebben wij inter-
views gehouden. Tot slot hebben we interviews gevoerd met een enkele
wetenschapper of journalist die gespecialiseerd is in dit veld. Onze assumptie
was en is dat in Nederland veel kennis in het veld aanwezig is, maar dat die
nog te weinig wordt ‘opgehaald’ en verwerkt. Daar heeft dit onderzoek dus
ook alvast een bijdrage aan willen leveren. Tegelijkertijd hebben we zo het
beeld dat de (ex-)gedetineerde van zijn re-integratie en terugkeer heeft
geschetst van contrapunten en flankerende perspectieven willen voorzien,
om een zo ‘rond’ mogelijk verhaal te krijgen.
5.1.2 De onderzoeksgroep
De ex-gedetineerden die wij voor dit onderzoek hebben gesproken, zaten vast
tussen 2002 en 2014, en waren op het moment van het interview allemaal
weer langer dan een jaar op vrije voeten.229 7 van hen waren onderdeel van de
populatie van 60 personen die tussen 2010 en 2014 verbleven op de terroris-
tenafdelingen in de penitentiaire inrichtingen De Schie en Vught. Sommigen
zijn gedurende hun detentie op een andere afdeling geplaatst. Eén persoon
(Khalid) verbleef meerdere jaren in een jeugddetentiecentrum en twee perso-
nen verbleven in reguliere inrichtingen. Aan het begin van detentie was de
gemiddelde leeftijd van de ex-gedetineerden 22 jaar. Slechts één persoon
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 85
86
Politiewetenschap 81| Na de vrijlating
(Abdel) verbleef korter dan een jaar in detentie. Zeven van hen werden veroor-
deeld. In drie gevallen volgde geen veroordeling.
Onder deze respondenten bevindt zich één (ex-)gedetineerde Syriëganger,
Farid. Deze respondent heeft twee pogingen gedaan naar Syrië uit te reizen,
zowel voor als na zijn detentie. Inmiddels is Farid ook echt uit Nederland ver-
trokken. Het ontbreken van meer uitreizigers naar en terugkeerders vanuit
Syrië is te verklaren op grond van de looptijd van dit onderzoek. Toen wij in
2011-2012 begonnen, was er van ‘Syriëgangers’ nog geen sprake. En de hui-
dige (ex-)gedetineerde ‘Syriëgangers’ staan onder een streng regime van re-
classering, politie, justitie of de AIVD, waardoor het voeren van interviews
voor ons (en voor hen) onmogelijk of onwenselijk is. Een vervolgstudie zou
de mogelijkheid bieden om ook de ervaringen van gedetineerde ‘Syriëgangers’
verder te onderzoeken.
Gedurende de periode dat onze respondenten in detentie zaten, is het ter-
rorismebeleid aan grote veranderingen en verschuivingen onderhevig geweest.
Zo werden in 2006 twee terroristenafdelingen geopend, werd er in 2011
één gesloten en werd die in 2014 weer geopend (zie paragraaf 4.4). Ook is er
vanaf circa 2010 sprake van eerste pogingen om de begeleiding, toezicht en
controle binnen en buiten de gevangenis nadrukkelijker te sturen. Deze ont-
wikkelingen betekenen dat de hierna beschreven ervaringen van (ex-)gedeti-
neerden en andere betrokken partijen niet beschouwd mogen worden als een
een-op-eenevaluatie van de huidige aanpak. De uitkomsten van de interviews
en analyse zijn bedoeld om inzicht te verwerven in de huidige praktijken van
re-integratie van jihadistische of radicale ex-gedetineerden, om zo beter te
begrijpen welke kansen en obstakels zich daarbij voordoen.
Een laatste voorbehoud bij deze studie. De ex-gedetineerden die wij voor
dit onderzoek hebben ondervraagd, gaven allemaal aan dat zij geweld hadden
afgezworen. Desondanks is een van hen (Farid) gedurende het onderzoek, na
afname van een interview, afgereisd naar Syrië of Irak. Dat geeft al meteen de
relatieve waarde van interviews aan. Ze zeggen uiteindelijk niet alles over
iemands diepste beweegredenen en plannen. Het zijn ook slechts momentop-
names. Juist deze jongeren leiden dikwijls een grillig en soms ook voor henzelf
onvoorspelbaar leven. Wat betreft houdingen, is het nog lastiger om vast te
stellen of een respondent sociaal wenselijke uitlatingen doet en er een andere
agenda op na houdt. Ook is het lastig om op grond van een of enkele inter-
views vast te stellen of iemand er ook echt andere opvattingen op na is gaan
houden. Ten minste drie van de geïnterviewde ex-gedetineerden gaven nog
steeds blijk van radicale overtuigingen (ten aanzien van vrouwen, rechtspraak,
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 86
––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––
230 Familielid Mehmet.
87
Re-integratie in de praktijk
religie), die haaks staan op fundamentele uitgangspunten van de Nederlandse
democratische orde.
5.2 Re-integratie nader besproken
5.2.1 Detentie vanuit het eigen perspectief
Vanuit de theorie van de ‘sociale identiteit’ geredeneerd, is het van groot belang
om te weten hoe iemand zichzelf ziet en hoe hij zijn eigen traject van detentie
waardeert. Re-integratie kan alleen een succesvol proces zijn als ook de detentie
zinvol wordt ingebed in de eigen biografie. Het omgekeerde kan immers ook.
Ervaringen van geleden onrecht of repressie in de gevangenis, hoe subjectief
ook, kunnen een voortgezet traject van radicalisering in de hand werken.
Hoe kijken de geïnterviewde ex-gedetineerden aan tegen hun detentie?
Iemand kan bijvoorbeeld vinden onterecht te zijn vastgehouden, zijn gevange-
nisstraf niet in verhouding vinden tot de begane overtreding of het regime en
de uitvoering van de straf als veel te zwaar en onrechtvaardig bestempelen.
Die overtuigingen kunnen re-integratie bemoeilijken. Het omgekeerde kan
ook het geval zijn: iemand heeft begrip voor zijn of haar arrestatie en detentie.
Beide posities zien we bij de respondenten terug.
Sommige geïnterviewde ex-gedetineerden geven aan hun arrestatie en
detentie in principe ergens wel te kunnen begrijpen. Ayman stelt bijvoorbeeld:
‘Destijds was ik wel dingen van plan. Dan kun je zeggen: “Er gaat een reëel
gevaar van hem uit. Dus sluiten we hem op.” Oké dat kan ik nog snappen.’
Khalid zegt zelfs dat zijn detentie ‘het beste was wat [hem] was overkomen’.
Volgens een familielid van een ex-gedetineerde hoeft een verblijf in de gevan-
genis dan ook niet per definitie iets slechts te zijn. ‘Ik ben er zeker van over-
tuigd dat het vaak goed is zelfs’, stelt deze persoon.230
Tegelijkertijd vinden veel gedetineerden hun straf onevenredig streng en
zelfs onrechtvaardig. ‘In mijn ogen was ik niets meer dan een politieke gevan-
gene’, meent Khalid. Andere ex-gedetineerden geven aan dat zij vooral gefrus-
treerd raakten door de wijze waarop hun straf ten uitvoer werd gebracht.
Nassim is daardoor naar eigen zeggen zo getraumatiseerd geraakt, dat hij soms
zelfs vergeet hoe blij hij met zijn herwonnen vrijheid is. Met name de zeven
respondenten die verbleven op de TA zijn kritisch over hun detentie. Sommigen
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 87
88
Politiewetenschap 81| Na de vrijlating
zeggen dat het systeem te rigide was: voor hun gevoel hebben ze te lang op de
TA vastgezeten, terwijl ze in hun eigen ogen allang geen extremistische bedoe-
lingen meer hadden en liever in een reguliere inrichting hadden gezeten. Veel
respondenten wijzen bovendien op de strenge procedures van de TA, zoals
langdurige isolatie. Meerdere ex-gedetineerden geven aan dat deze ervaringen
hen veranderd hebben. Tarik vertelt bijvoorbeeld:
‘Ik zeg je eerlijk, als je puur kijkt naar de tijd in de TA, als je heel lang in
isolatie zit: het verandert je wel. Je hebt nauwelijks contact met mensen.
Er zijn hele dagen, weken dat je tegen niemand “hallo” kunt zeggen of
“hoe gaat het?”. Dan merk je dat heel elementair menselijk contact toch
belangrijk is. Het feit dat je niemand fysiek kunt aanraken. De impact
daarvan kun je niet begrijpen als je dat niet hebt meegemaakt. Het con-
tact met je familie is één keer in de week, tien minuten aan de telefoon,
af en toe op bezoek. De liefdeloosheid, het totale gebrek aan menselijk
contact, warmte, liefde, aan alles, de totale onverschilligheid die je daar-
door voelt, ga je internaliseren. Het vernietigt eigenlijk je menselijkheid.
Ik merk nu nog steeds dat ik weinig empathie heb. Als je mensen ziet
lijden dan laat het me vaak koud en onverschillig. Toen ik de gevangenis
binnenkwam in een normaal regime wilde ik iedereen helpen, stond
ik voor mensen klaar. Toen ik uit de TA kwam was ik onverschillig, ego -
istisch en niet meer geïnteresseerd in anderen. Het klinkt heel hard,
maar dat is helemaal weg.’
Anderen geven aan dat zij de redenen voor deze isolatie niet altijd begrijpen.
Daarnaast benoemen verschillende gedetineerden het gevoel van vernedering
tijdens hun detentie. Nassim vertelt hierover:
‘Ik moest me bij elk bezoek dat ik kreeg uitkleden en werd gevisiteerd.
Ik heb liever dat ze me een pak slaag geven. Begrijp me niet verkeerd: ik
vind dat erg, maar deze vernedering vind ik nog veel erger. Juist omdat
wij opgroeien met het idee dat naaktheid een taboe is tenzij je met je
vrouw bent. Voor veel Hollanders is het normaal om met zijn allen te
gaan douchen na het voetballen. Wij groeien op met een bepaald gevoel
van schaamte en dat voelen we op het moment dat ze zeggen: “Doe al je
kleren uit”, en er vier of vijf bewakers kijken. De vieze blikken van de
bewaarders. Hoe die bewakers daar met je omgaan. Die domme Tokkie-
bewaarders, die echt niet eens een opleiding van het laagste niveau heb-
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 88
––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––
231 Farid spreekt bijvoorbeeld over de ramen die gesloten moesten blijven tijdens warme zomerdagen. Ook mocht hij bijna niet
buiten zijn cel komen, in tegenstelling tot andere (niet-extremistische) gedetineerden.
89
Re-integratie in de praktijk
ben gedaan. Die dan zeggen wat je moet doen: dat is heel vervelend […]
Het is gewoon vernederend allemaal.’
Een familielid van Mehmet beschrijft dat negatieve ervaringen niet beperkt
blijven tot de personen die achter tralies zitten:
‘Het is geen normale detentie. Je wordt bijna dagelijks een x aantal keer
gevisiteerd. Lichamelijk worden ze vernederd terwijl ze daar gewoon zit-
ten in een zwaar beveiligd detentiecentrum. Familieleden die daar naar
binnen gingen, ik weet nog dat wij bijna geblinddoekt in een busje naar
Vught werden gezet en gefouilleerd moesten worden. Heel vernederend
was dat. In een geblindeerd busje werden we rondgereden voordat we
naar binnen mochten. Er was glas en achter muren stonden mannen en
vrouwen ons af te luisteren, we hadden geen privacy. Dat doet wat met
zowel de gedetineerde als de familie en de andere mensen die de gedeti-
neerde bezoeken. Het is onbeschrijfelijk.’
Sommige ex-gedetineerden spreken over de ‘kleine ongemakken’ van hun
detentie. Vaak gaat het dan over regels waar ze zich aan moesten houden en
die volgens hen te streng waren in vergelijking met de regimes die gelden
voor andere gedetineerden.231 Het idee zonder goede reden anders te worden
behandeld dan andere gedetineerden, zorgde bij de meeste respondenten voor
veel frustraties. Zo ook bij Ayman:
‘De bajes is niet om af te koelen. Hoe kan je afkoelen als er constant
andere regels op je worden toegepast, je constant in een speciaal regime
wordt geplaatst? Word je eindelijk wel in een normaal regime geplaatst:
dan nog passen ze alleen op jou. Dan zaten we met zijn allen op de afde-
ling, 50, 70 man en gingen we naar het wekelijks bezoek. Dan liep ieder-
een naar de bezoekzaal en dan werd je als enige eruit gehaald om te visi-
teren, alle kleren uit, voor en na bezoek. En dan moet je als enige in een
aparte ruimte met telefoons en bewakers erbij je bezoek ontvangen.’
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 89
90
Politiewetenschap 81| Na de vrijlating
Nassim wijst daarnaast ook op een algemenere vorm van willekeur in het
detentiebeleid van de TA. In zijn ogen is het regime op de terrorismeafdeling
onevenredig streng voor moslims:
‘Dan kan je wel zeggen dat we in een slachtofferrol kruipen: “Je vindt
jezelf zielig.” Maar kijk dan: het is gewoon zo! PKK’ers, Tamil Tijgers,
hoeven allemaal maar kort op de TA voordat ze naar een gewoon regime
mogen. Wat versta je dan onder terreur? Je moet dus echt een moslim
zijn om een terrorist te zijn. Dat beeld had ik eerst absoluut niet. Ik dacht
zelfs nog dat er in Nederland recht zou worden gesproken en dat je hier
rechtvaardig behandeld zou worden. Nu weet ik dat dat absoluut niet zo
is. Want als zij rechtvaardig waren geweest, hadden ze mij niet zo lang
alleen gezet, hadden ze me niet zo behandeld. Zij hebben absoluut geen
genade met me gehad. Ze hebben het me zo moeilijk gemaakt. Ze heb-
ben me in de steek gelaten.’
Andere respondenten delen die ervaring van isolatie, vernedering en willekeur,
maar zien onder ogen dat dit het resultaat van hun eigen keuzes is, en spreken
er met meer berusting over. Tarik:
‘Ik ben er zelf dubbel over. Je krijgt niets anders dan wat je verdient. Je
hebt het op je eigen kerfstok staan. Als je niet tegen de consequenties
kunt, moet je je niet met dat soort zaken bezighouden. Dat weet je. Pri-
mair dient het strafrecht om de maatschappij te beschermen en wraak te
nemen. Dan is men niet in eerste instantie uit op je persoonlijke welzijn.
Het is gek als dat wel zo zou zijn. […] Als we daar schade van ondervin-
den dan is dat ons probleem. […] Dat wordt alleen wel een probleem als
deze mensen weer vrijkomen.’
Maar zelfs de respondenten die zelf aangeven ermee om te kunnen gaan, zien
in de TA grote risico’s voor anderen:
‘De TA is een oven. Ik heb jongens daar gezien, die gewoon echt binnen-
kwamen als normale jongens. Jongens met een schriftje met wat teksten
dat ze niet eens goed hadden gelezen: die werden opeens opgepakt voor
haatzaaiing en opruiing en kwamen vast te zitten. En toen dachten ze:
wow wat is dit? Die kwamen met een heel ander gevoel [extremer] naar
buiten.’232
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 90
––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––
232 Ayman.
233 Psycholoog, familielid 1, advocaat, ex-gedetineerden Khalid, Nassim, Cem, Farid en Yassir.
91
Re-integratie in de praktijk
Die waarschuwing sluit aan bij wat andere ex-gedetineerden, geïnterviewde
professionals en een familielid onderstrepen, namelijk dat een verblijf op de TA
radicalisering juist stimuleert.233 De concentratie van radicale gedetineerden op
één afdeling, die daar te maken krijgen met een streng regime, is volgens de
meeste respondenten contraproductief met het oog op de gewenste deradicali-
sering en re-integratie. Nassim stelt kritisch:
‘Schaf de TA af! Dat helpt absoluut niet. Je frustreert mensen. De mensen
komen toch vrij. Het is niet iets waar je voor eeuwig kunt zitten. Nu zit-
ten er wat jongens vast. Die zitten er misschien voor drie of zes maan-
den. Die komen er sterker en gevaarlijker uit. Als je ze zou mixen met
allerlei andere soorten mensen, dan ontmoeten ze andere mensen, dan
zullen ze gedwongen met deze andere mensen omgaan. De overheid is
bang dat ze geronseld zullen worden voor de jihad, maar je moet beden-
ken dat het andersom ook kan. Niet dat ik zeg dat ik wil dat mensen
deradicaliseren: helemaal niet. Maar dit is mijn ervaring. De TA helpt
absoluut niet, het maakt mensen alleen maar gevaarlijker voor de staat.’
Cem bevestigt dit:
‘Mensen gaan daar met elkaar een hele ideologie bedenken. Als je het pro-
bleem wilt oplossen, zet die jongens dan bij andere “gewone” gevange-
nen. […] Als je deze jongens gaat isoleren dan zit je met één gedachte en
één ideologie, die maak je dan sterker en gewelddadiger. Daarom lijkt
Vught me heel gevaarlijk voor onze maatschappij. Vught maakt terroristen.
[…] Want als die gasten bij elkaar zitten, gaat het alleen maar over geloof.
24 uur per dag ideologie, weet je. Dan worden ze helemaal radicaal.’
Inzichten
• Tarik, Mehmet en Khalid namen gedurende hun detentie afstand van hun
extremistische verleden. Tarik en Mehmet deden dit uit eigen beweging. Bij
Khalid was het vooral het contact met andere, niet-extremistische gedeti-
neerden dat hem ontvankelijk maakte voor andere interesses.
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 91
Khalid over extremisme en criminaliteit
Khalid was van plan een aanslag te plegen en als martelaar te sterven.
Maar zover kwam het niet. Op een zomerdag werd Khalid in het bijzijn
van bekenden door een arrestatieteam overmeesterd en afgevoerd. De
jaren daanra zat hij in een jeugdgevangenis, tussen jongeren die waren
veroordeeld voor uiteenlopende delicten.
Khalid zag zichzelf als politieke gevangene. Het was de schuld van jus-
titie, de rechters en de politie dat hij nu vastzat. ‘Ik wou bloed zien, ik
wilde wraak’, aldus Khalid. Hij broedde op nieuwe terroristische plan-
nen. ‘Ik haatte de wereld, waarom moest ik medelijden hebben met ande-
ren? Waar was het medelijden met mij?’
Na verloop van tijd lieten Khalids vrienden, met wie hij eerder een
aanslag had willen plegen, niets meer van zich horen. ‘Ik voelde me ver-
raden.’ Tegelijkertijd vond hij steeds meer zijn draai in de gevangenis en
maakte hij er nieuwe vrienden. Khalid hoorde in de gevangenis hoe
andere gedetineerden opschepten over hun carrière in de misdaad. Met
belangstelling luisterde hij naar de tips die werden uitgewisseld. Hij
merkte dat hij anders tegen de wereld begon aan te kijken. Zijn belang-
stelling voor de politiek verdween. Hij besloot om voortaan ‘voor zich-
zelf’ te gaan, en zijn politieke en religieuze ideeën over de oemma en
over uitbuiting van moslims in het Midden-Oosten te laten varen.
Na zijn vrijlating bleef het wantrouwen jegens het juridische systeem
bestaan. ‘Ze hadden me nooit zo lang in de gevangenis mogen houden’,
vindt hij. Toen Khalid buitenstond, voelde hij zich boos, verward en blij.
92
Politiewetenschap 81| Na de vrijlating
• Een verblijf in de gevangenis leidt volgens de meeste respondenten tot
groeiende frustratie, woede en bevestiging van (extreme) overtuigingen.
De respondenten zeggen dit over zichzelf of nemen dit bij anderen waar.
Nassim, Ayman, Farid en Yassir gaven aan na hun vrijlating meer woede te
voelen dan voor hun detentie – terwijl zij wel duidelijk maakten dat ze
afstand hadden genomen van het gewelddadige jihadisme. Enkele respon-
denten deelden die ervaring, maar hadden die frustratie inmiddels wel een
plaats kunnen geven. Zij gaven uitdrukking aan ‘berusting’.
• Zonder uitzondering gaven de respondenten kritiek op de willekeur en de
– in hun ogen – discriminerende manier waarop de strenge procedures
op hen werden toegepast tijdens hun detentie. Die procedures werden als
overdreven, discriminerend en vernederend ervaren.
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 92
5.2.2 Het ideologische domein van re-integratie
Personen kunnen tijdens en na hun detentie anders tegen hun ideologie, religi-
euze idealen of de maatschappij aan gaan kijken. Uit de interviews blijkt dat er
grote verschillen bestaan in de manier waarop deze ex-gedetineerden de maat-
schappij waarin zij terugkeren zien. Bij bijna alle respondenten is er evenwel
sprake van een mate van wantrouwen, soms zelfs paranoia, ten opzichte van
de overheid en de samenleving in de breedte.234 Nassim zegt bijvoorbeeld:
‘Ik vertrouw helemaal niemand. […] Ik zal nooit iemand vertrouwen.
Er zijn echt maar een paar mensen bij wie ik dat doe. Ik ben vaak genoeg
verraden. Zelfs nog in de gevangenis. […] Dat is me vaak genoeg
gebeurd.’
Dit wantrouwen kan ook een specifiekere focus hebben, bijvoorbeeld ten aan-
zien van politie en justitie. Verschillende ex-gedetineerden stellen dat zij ‘nou
eenmaal weten hoe het systeem werkt’, en dat ze niet verwachten een eerlijke
kans te krijgen van de autoriteiten.235 Cem heeft bijvoorbeeld altijd het gevoel
sterk op zijn ‘woorden te moeten letten’.
Bij een deel van de ex-gedetineerden is er tijdens en na hun detentie sprake
van toegenomen maatschappelijke frustraties, alsmede van sterkere religieuze
overtuigingen. Sommigen geven zelfs aan dat hun verblijf in de gevangenis er
wellicht voor heeft gezorgd dat hun ideeën over de maatschappij negatiever
zijn dan voor hun arrestatie:
Justitie bleef de vijand, maar hij was opgelucht dat zijn detentie voorbij
was. Khalids re-integratie verliep niet erg succesvol. Hij stopte met de
opleiding die hij tijdens zijn detentie was begonnen, en hield contact met
zijn nieuwe vrienden uit de gevangenis. ‘We begrepen elkaar.’
––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––
234 Dit komt onder andere duidelijk naar voren uit de interviews met advocaat 1, advocaat 2, een beleidsmaker van de gemeente
Amsterdam en een psycholoog die betrokken was bij de begeleiding van extremistische ex-gedetineerden.
235 Khalid.
93
Re-integratie in de praktijk
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 93
––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––
236 Nassim.
94
Politiewetenschap 81| Na de vrijlating
‘Hoe ik eerst dacht over Nederland, zo denk ik nu helemaal niet meer.
Je kunt dat bijna niet geloven. Ik ben heel erg geradicaliseerd in de
gevangenis. […] Ik ben bozer geworden tijdens en na mijn detentie.
Ik haat Nederland nu. Een diepe haat. […] Het gaat automatisch. Als je
iets wordt aangedaan, dan ga je daar een schuldige voor zoeken.’236
Ayman schetst een vergelijkbare ervaring:
‘De haat naar de overheid gaat zo diep zitten, dat het er nooit meer uit-
gaat. Het maakt je helemaal gek. Echt, het kan je helemaal gek maken.
Mijn knokkels hadden allemaal bloedkorstjes, ik bleef maar op de muur
slaan van stress. Voordat ik werd opgepakt dacht ik dat ik wist wat haat
was, maar pas binnen heb ik het leren kennen. Buiten wist ik alleen
maar: je hebt ergens een hekel aan, je vindt iets niet leuk of je mag iets
niet. Maar binnen gaat het zo diep zitten. Dat je de gekste dingen in je
hoofd bedenkt.’
Voor Yassir vormde zijn detentie in eerste instantie een bevestiging dat zijn
‘ideo logie de waarheid was’. Hij raakte aanvankelijk steeds meer overtuigd
van zijn gewelddadige idealen. In deze periode zorgde vooral de afwezigheid
van tegengeluiden er volgens hem voor dat hij radicaler werd. Op een gegeven
moment probeerde hij zelfs zijn begeleider te overtuigen van zijn extremisti-
sche ideeën. Zijn blik op de maatschappij werd steeds negatiever:
‘Ik stond nog steeds achter de ideologie die ik eerder had. Ik stond scher-
per dan daarvoor. De gevangenistijd had mij alleen maar gesterkt in die
gedachten. Het strenge regime, hoe ze met je omgingen, niet alleen ver-
nedering maar ook hoe ze je op zo’n jonge leeftijd behandelen, als de
zwaarste crimineel. Toen dacht ik: ik heb niets misdaan, ik ben gewoon
een gelovige moslim en ik word tegengewerkt omdat ik moslim ben. Een
overvaller, een moordenaar, een pedofiel, die worden allemaal in soepe-
lere regimes gehouden in de gevangenis en ik mocht bijna nergens heen
en niets doen. De periode in detentie was voor mij een bevestiging dat ik
op de waarheid zat.’
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 94
95
Re-integratie in de praktijk
Een wijkagent herkent dit ook bij een jongen die hij kort daarvoor gearresteerd
had zien worden: ‘Hij komt eruit en hij is als een blad aan de boom omge-
draaid. Extremer geworden: je wilt het niet weten. Ik schrok er een beetje van.’
Uit andere interviews blijkt dat niet alleen de ervaring van detentie, maar
ook de re-integratie kan zorgen voor intensivering van negatieve opvattingen
ten aanzien van de samenleving. Zo ook bij Nassim:
‘Het was altijd: “Rot op naar je eigen land.” Al sinds ik klein ben. Dat
heeft me heel veel haat bezorgd. Ik voelde me machteloos. Altijd te
worden uitgescholden, voelen dat ik minder was. Ik voelde me ook be -
dreigd. […] Vooral na 11 september. […] Wat ik toen voelde en nu weer:
een gevoel van altijd bespioneerd te worden, altijd gevolgd te worden en
altijd de mensen die mij aankeken met een blik van: “We hoeven je hier
niet, wat kom je hier doen?” Een mix van angst en verdenking. Ik kan
voor sommige dingen geen sympathie hebben. […] Ik haat de buiten-
landse politiek van Nederland. Daar ben ik het nog steeds niet mee eens.
[…] Mijn ideeën zijn mijn ideeën: dat ik Amerika haat, dat is zo. Ik haat
de Nederlandse maatschappij, niet alle Nederlanders. Door wat ze mij
hebben aangedaan, doordat ik in de steek ben gelaten. […] Dat betekent
niet dat ik ze iets aan ga doen, maar ik mag ze toch wel haten? Ik zal geen
haatzaaien, maar ik ben wel boos!’
Onder anderen Ayman stelt dat de vele, in zijn ogen onterechte, regels en con-
trolemechanismen waarmee hij als ex-gedetineerde te maken krijgt, zijn afkeer
van de samenleving hebben verdiept:
‘Ik heb ook niets meer met Nederland. Veel minder dan daarvoor. Ik heb
niets tegen de gemiddelde persoon, tegen de gemiddelde Hollander of
weet ik veel wat. Daar heb ik helemaal geen problemen mee. Maar de
staat en overheid, alle regels en alle koppijn ben ik helemaal zat. Het
gezeik iedere keer. Ik kan niet eens meer normaal tv-kijken. Ik kijk soms
dagen geen tv omdat ik anders gewoon hoofdpijn krijg. Mijn afkeer van
het OM, dat gaat er nooit meer uit. Ik heb zo veel met ze meegemaakt,
afzondering, hoe ze ons gek hebben lopen maken.’
Farid concludeert dat hij ‘als ze zo door blijven gaan geen deel kan […] uitma-
ken van de Nederlandse maatschappij’. Meerdere ex-gedetineerden geven aan
dat zij graag met rust willen worden gelaten en weinig te maken willen hebben
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 95
––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––
237 Khalid, Nassim, Ayman en Farid.
238 Nassim, Ayman en Farid.
239 Ayman.
240 Khalid, Tarik en Mehmet.
96
Politiewetenschap 81| Na de vrijlating
met de Nederlandse samenleving. Sommigen willen ook liever niet meer in
Nederland wonen.237 Een aantal van hen had voor hun arrestatie al de wens te
vertrekken. Maar de negatieve ervaringen tijdens en na detentie en de in hun
ogen fundamentele ideologische verschillen met de Nederlandse maatschappij,
hebben die wens wel sterker gemaakt. Zo antwoordt Ayman op de vraag of hij
weg zou willen: ‘100%. Ik ben er helemaal klaar mee. […] Ik heb hier niets te
zoeken. Je bent constant aan het vechten voor een beetje recht. Constant aan het
strijden.’ Ook Fahrid stelt: ‘Hoe ik het verder voor me zie? Dat ik geen toekomst
in Nederland heb. […] Dat gebeurt er na een tijdje: je wordt een beetje
levensmoe.’
Meerdere ex-gedetineerden geven aan dat zij tijdens hun detentie sterker
zijn gaan vasthouden aan een strikte invulling van hun geloof.238 Nassim merkt
daarbij op dat hij nu wel voelt dat zijn ‘ideologie botst met de Nederlandse’.
Hij vervolgt: ‘Ik zou het liefst willen wonen in een islamitisch land. Ik wil niet
leven in een land dat vindt dat homoseksualiteit goed is of dat seks zonder
huwelijk kan. Voor ons is dat moeilijk.’
Tegelijkertijd geven zowel Nassim als Ayman, die er beiden een aantal denk-
beelden op na houden die haaks staan op fundamentele uitgangspunten van de
Nederlandse democratische orde, nadrukkelijk aan dat hun (gegroeide) strikte
(religieuze) overtuiging niet betekent dat zij intenties hebben om in de toe-
komst geweld te gebruiken in Nederland:
‘Ik heb een miljoen keer gezegd: “Ik ben moslim, maar er is geen drei-
ging die van mij uitgaat.” “Voor mij hoeven jullie niet bang te zijn”, heb
ik gezegd. Ik heb geen plannen, ik ben er klaar mee, ik heb mijn offers
gebracht, ik heb gedaan wat ik kon doen, het is gelopen zoals het is ge-
lopen. Ik heb mijn straf uitgezeten. Nu wil ik gewoon met rust gelaten
worden.’239
Er zijn ook personen die tijdens en na hun detentie afstand hebben genomen
van hun strikte ideologische overtuigingen.240 Tarik beschrijft dit proces als
volgt:
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 96
97
Re-integratie in de praktijk
‘Dat is een langzame verandering van het denkproces. Hoofdzakelijk
door mezelf. […] Je hebt religieuze angst voor de hel, afvalligheid, dat
soort dingen. Het is een heel geleidelijk proces geweest. Op een gegeven
moment is het definitieve omslagpunt gekomen. […] Al die dingen die
radicalen doen, kun je alleen rechtvaardigen als je er ook echt in gelooft.
Het is van God, het is de waarheid, het doel heiligt de middelen. Alle
mensen die je vermoordt zijn allemaal ter meerdere ere van God en van
de eindoverwinning. Als je eruit bent is het opeens volslagen absurd alle-
maal. Dat je denkt: het veroorzaakt zo veel leed en destructie.’
Ook Khalid spreekt over een geleidelijke verandering. De eerste periode in de
gevangenis werd hij naar eigen zeggen extremer in zijn denken: ‘Ik wilde bloed
zien, ik wilde wraak. Ik had gezworen dat zij zouden boeten voor wat ze had-
den gedaan. Radicaler dan daarvoor. [...] Ik wilde opnieuw een terreurplan
bedenken.’ Gedurende en na zijn detentie veranderde Khalids denken langzaam.
De tijd in zijn cel zorgde er volgens hem voor dat de interesse in extreme ideo-
logieën, politiek en de woede ten aanzien van de maatschappij ‘wegebden’.
Ook de dagelijkse gang van zaken in detentie en het contact met anderen zorg-
de voor twijfel aan zijn extreme idealen. Op de vraag hoe zijn ideeën zijn
veranderd, antwoordt Khalid:
‘Door de normale dingen van het leven. […] Links en rechts natuurlijk
ook uit literatuur en de gesprekken met deskundigen, maar ook groten-
deels zelf en door het verloop van de tijd tijdens de detentie. Ik wou dat
radicalisering simpele wiskunde was, dan had ik je het antwoord wel
gegeven, maar ik denk dat het gewoon een beetje is hoe het leven loopt. Ik
geloof inmiddels dat extremisme niets met de islam te maken heeft in de
zin dat ik ervan overtuigd ben dat de islam echt een vredesboodschap is.’
Yassir vertelt dat hij pas vele maanden na zijn detentie anders is gaan denken
over de maatschappij:
‘Mijn beeld van de maatschappij hier is wel veranderd. Het is niet meer
zo zwart-wit. […] Ik nam veel zaken uit de Koran letterlijk. Er was wei-
nig ruimte voor interpretatie en opvattingen van geleerden. We lieten
steeds meer onze eigen strikte ideeën op die teksten los. […] Door dis-
cussies met mijn coach en zelfstudie ging ik hierover nadenken en kwam
ik tot een andere invulling van het geloof.’
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 97
––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––
241 Tarik.
98
Politiewetenschap 81| Na de vrijlating
Naast zijn zelfstudie en gesprekken met anderen over het geloof stelt Yassir dat
ook het feit dat hij ouder is geworden waarschijnlijk heeft gezorgd voor zijn
herinterpretatie van bepaalde idealen. ‘We waren ook jong. […] Het is niet
alleen maar ideologisch. Het begon een beetje als iets spannends, maar het ging
wel over in iets waar je in gelooft. Elke jongen van die leeftijd vindt dat span-
nend’, verklaart hij. Ten slotte geeft Yassir, net als andere ex-gedetineerden, ook
aan dat het nieuwe sociale contacten waren die bijdroegen aan de keuze om
steeds meer afstand te doen van zijn extremistische idealen:
‘Mijn netwerk werd groter via mijn coach. Verschillende mensen met
wie ik in gesprek raakte, hadden verschillende gedachten, maar waren
wel gelovig. Zij waren echt religieus en hadden kennis. Ze keurden ook
niet alles af, zoals de strijd in Palestina. Daar heb ik veel van geleerd.’
Yassir stelt tegelijkertijd dat zijn geloof nog steeds erg belangrijk voor hem is en
dat hij vijf keer per dag bidt, maar dat sommige van zijn interpretaties, bijvoor-
beeld over het gebruik van geweld, zijn veranderd. Wel gelooft hij nog steeds in
de strijd onder specifieke, defensieve, voorwaarden ‘zoals in Palestina’. Mehmet
heeft een minder duidelijk beeld van waarin hij eigenlijk nog gelooft. Wel lijkt
vastgesteld te kunnen worden dat de respondenten die hun ideologische opvat-
tingen op sommige punten hebben bijgesteld, nu ook op een andere (positieve-
re) manier aankijken tegen de Nederlandse maatschappij:
‘Ik heb een herwaardering van alle waarden gekregen. Alle vragen en
standpunten, dat bedoel ik ook met die identiteit, je mening over letter-
lijk alles ga je herzien. Je gaat er opnieuw over nadenken en je komt dan
vaak tot hele andere uitkomsten. […] Ik kan niet meer ontkennen dat we
op dit moment in bijna de best mogelijke samenleving van alle mogelij-
ke samenlevingen wonen. We hebben het nog nooit zo goed gehad. Er
was nog nooit zo veel rechtvaardigheid, zo veel rijkdom, relatieve gelijk-
heid, democratische inspraak. Ik kijk er op een andere manier naar, alle-
maal nu. Scepsis zal me niet meer verlaten maar ik geloof dat het huidige
systeem waarschijnlijk het minst slechte is.’241
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 98
Inzichten
• Nagenoeg alle ex-gedetineerden koesterden in de eerste periode na hun
vrijlating gevoelens van wantrouwen ten aanzien van de maatschappij of
delen daarvan.
• Ayman, Nassim en Farid geven aan niet meer te willen re-integreren. Zij
willen liever emigreren naar een ander land. Farid vertrok daadwerkelijk
naar Syrië of Irak.
• Bij Yassir, Nassim, Farid en Ayman nam tijdens hun detentie de mate van
religiositeit en maatschappelijke frustratie toe. Zij geven onder andere aan
onevenredig streng te worden behandeld en ervaren na hun vrijlating ook
bredere maatschappelijke discriminatie tegen henzelf en personen waarmee
zij zich identificeren. Tegelijkertijd geven deze respondenten aan geen
geweld meer te willen gebruiken.
• Bij Yassir maakten gevoelens van frustratie en discriminatie na zijn vrijlating
uiteindelijk, na een periode van meer dan een jaar, plaats voor een groeien-
de waardering voor de maatschappij waarin hij nu leeft. Nieuwe sociale
contacten en ideologische discussies met gerespecteerde partijen, maar ook
het ouder worden, hebben hieraan volgens hem bijgedragen.
• Alle respondenten geven aan het gebruik van geweld binnen Nederland af
te keuren.
De lange weg van Yassir
Yassir was een van de eerste gedetineerden met een islamitisch-extremis-
tische achtergrond in Nederland. Hij zat in de gevangenis onder een
streng regime en de bewaarders wisten eigenlijk niet goed hoe ze met
hem om moesten gaan. Uiteindelijk verliet hij na een paar jaar de gevan-
genis, maar wel zonder enige vorm van voorbereiding. ‘Ik stond daar
ineens met mijn tas buiten. Mijn familie blij. Maar na een paar dagen stel-
de ik mezelf toch de vraag: “Wat nu?”’
Yassir was in die periode nog bozer dan toen hij werd gearresteerd.
Hij stond nog steeds achter zijn radicale, ideologische denkbeelden. De
gevangenistijd had hem er nog meer van overtuigd dat hij op de juiste
koers zat. ‘Het strenge regime, hoe ze met je omgingen, de vernederin-
gen. Op mijn jonge leeftijd behandelden ze me als de grootste crimineel.’
Zelf vond hij dat hij niets had misdaan. ‘Ze werkten me gewoon tegen
omdat ik een gelovige moslim was’, aldus Yassir. ‘Door mijn detentie
99
Re-integratie in de praktijk
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 99
5.2.3 Het sociale domein van re-integratie
Een tweede domein van re-integratie hangt samen met de sociale context waar-
mee iemand te maken krijgt na een detentie. Een gedetineerde kan, zoals uit het
theoretische hoofdstuk al bleek, allerlei negatieve reacties over zich heen krij-
gen of zelf vlucht- en vermijdingsgedrag gaan vertonen. Hoe gaan de ex-gede-
tineerden die wij spraken hiermee om?
Uit de interviews komt naar voren dat de ex-gedetineerden veel vrienden
hebben verloren en dat ook het contact met familieleden soms is verwaterd of
onder spanning is komen te staan. Dat geldt zeker voor veroordeelde jihadisten
die een lange gevangenisstraf moesten uitzitten. Daarvoor worden door onze
respondenten meerdere redenen aangevoerd. ‘Na mijn detentie had ik alleen
familie over. Iedereen ging uit elkaar’, stelt Yassir. Voor Ayman is dit herkenbaar.
Hij beschrijft het proces als volgt:
werd mijn ideologische overtuiging feller en mijn blik op de maatschap-
pij fanatieker.’
Toch klopte hij voor hulp na zijn detentie aan bij de overheid die hij
verachtte. ‘Maar op dat moment geloofde ik dat het profiteren was. En
daardoor kon ik het wel voor mezelf verantwoorden.’ Hij vertelde de
instanties wat ze wilden horen. ‘Als mensen vroegen: “Wat vind je van de
jihad?” dan zei ik: “Daar sta ik niet achter. Heb ik afstand van genomen.”
En dan stopte het gesprek.’
In de periode die hierop volgde werd Yassir door zijn begeleider in
contact gebracht met iemand die veel wist van de islam. Met hem praatte
hij veel over het geloof. In eerste instantie probeerde Yassir zijn gespreks-
partner vooral te overtuigen van zijn gelijk. Maar door de vele vragen die
de man hem stelde, begon hij zelf te twijfelen. Ook ontmoette hij via
deze persoon andere mensen voor wie hij respect kreeg, maar die wel op
een hele andere manier met hun geloof bezig waren.
Nu, jaren later, is Yassirs beeld van de maatschappij gekanteld. Zijn
vrienden en begeleider stellen dat hij ‘zeer goed’ is gere-integreerd. ‘Het
is minder zwart-wit geworden’, vertelt hijzelf. Door de gesprekken, zijn
nieuwe kennissen, en misschien ook wel gewoon doordat hij ouder is
geworden, is hij anders tegen de wereld gaan aankijken. ‘Ik ben nog
steeds erg religieus en keur geweld niet altijd af, maar ik zie wel meer
ruimte voor andere interpretaties.’
100
Politiewetenschap 81| Na de vrijlating
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 100
––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––
242 Tarik en Cem.
243 Familielid Mehmet.
101
Re-integratie in de praktijk
‘Op een gegeven moment, als je een paar jaar vastzit, dan verwatert het con-
tact. Dat gaat zo. [Ik mocht een tijd] niemand bellen. Een of twee keer per
week mocht ik tien minuten bellen. Dan bel je naar je vrouw en een keer
naar je ouders. Bezoek is één uur in de week achter glas. Diegene moet ge -
screend worden. Dan zie je je vrouw en kinderen en één keer in de maand
mijn ouders. Er mogen maar twee mensen, volwassenen, op bezoek komen.
Dan heb je geen contact meer. Sommigen gaan hun eigen leven leiden.
Sommigen zijn het land uitgezet. Ook geen contact meer mee.’
Ook Khalid vertelt hierover. Geen van zijn ‘vrienden’, met wie hij eerder nog
zulke grootse plannen had gesmeed, nam na zijn arrestatie contact met hem op.
‘Ik voelde me verraden.’
Verder geven sommige ex-gedetineerden aan dat zij zelf door hun geïsoleer-
de detentie ‘geen gevoel meer in omgang met mensen hebben’, en daardoor
slecht in staat waren ‘gewone’ gesprekjes te voeren en normaal met hun kennis-
sen en vrienden om te gaan.242 Ook willen sommige ex-gedetineerden niets
meer te maken hebben met hun oude, radicale vrienden. Ze willen juist afstand
doen van hun oude contacten.243 Onder andere uit angst om betrokken te raken
bij nieuwe strafzaken. Vaak mogen ze daar ook geen contact mee hebben van de
reclassering en is een van de voorwaarden die hen bij hun vrijlating worden
opgelegd dat ze hun radicale vrienden mijden. Veel ex-gedetineerden gaan hier
zelf ook wel in mee. Ze lijden onder de negatieve reacties en reputatieschade als
gevolg van hun detentie en vinden het verschrikkelijk om nog steeds als terro-
rist te worden gezien. Zo reageert Ayoub na zijn vrijspraak: ‘Ik ben nu vrij, maar
ik voel mij nog helemaal niet vrij. Ik blijf voor de buitenwereld altijd een terro-
rist.’ Ex-gedetineerden wijzen in dit verband vaak op de grootschalige media-
aandacht, inclusief Kamervragen, die er voor hun vrijlating is. Volgens een
reclasseringsmanager leidt dit vaak tot de keuze voor een ‘teruggetrokken
bestaan’. Ayman: ‘Ik ga met niemand om. Ik ga mensen zelf uit de weg. Ik ken
bijna niemand meer.’
Farid vertelt dat hij besloot te scheiden toen hij voelde dat zijn schoonfami-
lie zijn achtergrond als terrorismeveroordeelde had ontdekt. Hij kon niet met
de schande leven. Ook andere dingen die horen bij ‘een normaal leven’, zoals
het bezoeken van drukke gelegenheden, gaan de onderzochte ex-gedetineerden
soms liever uit de weg. Tarik verklaart: ‘Je wilt afstanden. Je denkt dat iedereen
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 101
––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––
244 Khalid en Tarik.
245 Nassim, Cem en Farid.
102
Politiewetenschap 81| Na de vrijlating
kan zien wie je bent’. Een leven in de anonimiteit genereert niet veel nieuwe
aandacht voor hun beladen verleden vanuit de buurt of de media. De geïnter-
viewden hebben het gevoel dat ze op die manier de negatieve gevolgen van
hun verleden zelf kunnen beheersen.
Daadwerkelijke ervaringen van stigmatisering en negatieve reacties naar
aanleiding van de detentie zijn een andere mogelijke verklaring voor het
gekrompen sociale netwerk. Uit de interviews wordt duidelijk dat hier zeker
niet altijd sprake van is: een terugkeer kan zonder grote problemen verlopen.
Zo halen sommige ex-gedetineerden zelf hun kinderen van school en kunnen
zij relatief rustig wonen zonder last te hebben van buren, scholen of anderen in
hun omgeving.244 Andere ex-gedetineerden krijgen na hun detentie wel regel-
matig te maken met sociale spanningen en negatieve reacties. De reclasserings-
manager stelt dat hij en zijn collega’s regelmatig meemaken dat een verdenking
of veroordeling voor extremisme voor spanningen binnen een familie zorgt.
Naast Farid is bijvoorbeeld ook Cem gescheiden in de periode na de detentie
en anderen kregen te maken met ‘hevige problemen’ in de relatie.245 Nassim
spreekt over de moeizame band met zijn vader die hem in zijn ogen te veel
controleerde nadat hij was vrijgelaten:
‘Mijn broer hielp me toen ik vrijkwam. Ik heb toen bij mijn vader
gewoond. Mijn hele familie zat nog in die “radicale” hoek. Behalve mijn
vader. Ik denk dat mijn vader contact had of heeft met de AIVD en me
daarom heel erg ging controleren. Dat was voor mij heel duidelijk en
vervelend. Ook al had ik niets te verbergen. Nu woon ik niet meer bij
hem. Ik bel hem nog eens in de maand. Niet heel goed contact.’
Tarik vertelt dat juist het feit dat hij afstand deed van zijn verleden voor pro-
blemen met oude vrienden en familie zorgde:
‘Weinig contact met oude vrienden of sommige familieleden. Sommi-
gen zitten nog in de radicale netwerken. Relatie met mijn zus is wel een
beetje verpest geraakt door hoe dingen zijn gegaan. We mijden elkaar
ook voornamelijk. Ik weet ook niet met wie zij nog omgaat, ik neem het
zekere voor het onzekere.’
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 102
––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––
246 Achtergrondgesprek onderzoeker 1.
247 Nassim.
103
Re-integratie in de praktijk
Spanningen treden niet alleen op in de familiekring, ook in breder verband
kregen veel ex-gedetineerden te maken met ongemak van mensen om hen
heen. Dit gebeurde bij sommigen bijvoorbeeld op school of in de moskee.246
Een van onze respondenten werd herkend, waarna andere moskeegangers
niet meer naast hem wilden bidden. ‘Dan komen mensen naar me toe en zeg-
gen: “Weet je naast wie ik net stond te bidden?”’, aldus een bestuurder van
een moskee. Farid wijst vooral op het ‘geroddel’ waarmee hij geconfronteerd
werd bij zijn terugkeer:
‘[Vroeger ging ik vaak naar de moskee. Nu ga ik niet meer.] Te veel men-
sen praten achter je rug. Mensen denken dat ik een bom heb gemaakt.
Dat ik een bom klaar heb staan. Dat soort leugens. Ik heb geen zin om
daar tegenin te gaan.’
Een wijkagent vertelt dat een ex-gedetineerde niet meer welkom was in zijn
oude moskee, toen hij daar na zijn vrijlating weer naartoe wilde gaan. Bestuurs-
leden waren bang dat hij een slechte invloed op andere moskeegangers zou
hebben. En ze wilden vooral ook zelf niet geassocieerd worden met zijn extre-
me denkbeelden en de mogelijke negatieve publiciteit die dit zou opleveren.
Ook op straat worden ex-gedetineerden gemeden. Als we vragen of hij merkt
dat mensen afstand nemen, antwoordt Nassim:
‘Ja. Heel veel. Mensen die ik van vroeger kende. Vandaag nog zag ik een
jongen die ik best wel lang ken. Die had mij lang niet gezien en hij zei
alleen: “Zoooo, zoooo.” En toen fietste hij snel door. Hij groette me nog
wel. Maar wilde verder niet stoppen.’
Farid schetst een vergelijkbaar beeld: ‘Mensen ontlopen me. Het waren gewoon
straatjongens die afstand nemen, van werk. Met wie ik samen ging fitnessen.’
Dit vermijdingsgedrag heeft te maken met het extremistische verleden, maar
ook met het risicovolle heden van de ex-gedetineerde.247 De veronderstelling
dat de ex-gedetineerde onder toezicht staat van justitie of de AIVD, zorgt ervoor
dat vroegere vrienden, kennissen en soms ook familie met een wijde boog
om hen heen lopen:
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 103
––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––
248 Nassim, Ayman en Farid.
104
Politiewetenschap 81| Na de vrijlating
‘Er zijn een paar mensen die hebben gezegd: “Ik heb liever geen con-
tact meer want je staat te veel onder toezicht.” Dat heb ik wel een paar
keer meegemaakt dat mensen dat zeiden. Sommigen zeggen dat niet,
die stoppen het contact gewoon. Dan hoor je het later via via: “Het is
omdat je te veel gevolgd wordt.”’248
Soms worden ex-gedetineerden lastiggevallen en bedreigd, vooral via inter-
net. Op de vraag of hij weleens persoonlijk bedreigd is, antwoordt Nassim:
‘Om mijn verleden? Vaak. “We schieten je dood. Gooien je in de zee.”
Ik neem ze niet serieus, zou geen aangifte doen, maar het gebeurt veel.
Ik weet dat als het erop aankomt ze toch niets doen.’
Cem vertelt dat hij ‘vaak werd lastiggevallen’ door journalisten toen hij terug-
keerde naar zijn oude werkgever.
Khalid, die afstand deed van zijn ideologie, schetst een genuanceerder
beeld. Mensen uit zijn directe omgeving reageerden in zijn ogen juist heel
normaal op zijn maatschappelijke terugkeer:
‘Dat mensen anders tegen me aankeken toen ik vrijkwam? Totaal niet,
ik ben ook niet teruggegaan naar mijn oude woonplaats, ik ging ergens
anders bij een familielid wonen. Ik vond het ook fijn om na zo lang
niet in mijn oude woonplaats geweest te zijn, niet weer gelijk dagelijks
daar te zijn.’
Toen hij echter publiekelijk, in de media, begon te vertellen over zijn ervarin-
gen en de redenen waarom hij afstand had genomen van zijn radicale over-
tuigingen, ontving hij verschillende bedreigingen uit islamistische kringen:
‘Ik heb toen veel vijanden gekregen. Ik was […] wel een tijdje de “on-
gelovige hond” voor velen. Bijvoorbeeld omdat ik soms met een biertje
op de foto stond. Mensen begonnen dan te schelden en te dreigen via
internet. Ik scheld dan net zo hard terug tegen die jongens en meiden.
Of het nou ISIS-lijers of PVV’ers zijn: mij moeten ze niet uitschelden
en bedreigen.’
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 104
––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––
249 Tarik.
105
Re-integratie in de praktijk
Ook Tarik en Mehmet namen publiekelijk afstand van hun oude idealen en
kregen daardoor te maken met bedreigingen vanuit het oude extremistische
netwerk:
‘“Je bent een verrader en we gaan je aftuigen.” Ik ken ze niet, maar zij
kenden mij kennelijk wel. Zoiets levert veel stress op. Omdat je alles in
de gaten gaat houden. Het is heel vermoeiend omdat je constant je hele
omgeving in de gaten houdt. Je weet niet waar de dreiging vandaan
komt. Je weet niet of die er is en waar die vandaan komt. Het [is vooral
de] onzekerheid die erbij komt kijken. Waarom zouden mensen iets
doen? Om een signaal uit te zenden? Of hebben ze meer plannen dan
dat? [Dat] knaagt aan je. Hoe je het ook wendt of keert: de stress, het
piekeren dat erbij komt, dat heeft een enorme impact op je leven.’249
Dit soort ervaringen hebben ertoe geleid dat ex-gedetineerden nu wel drie
keer nadenken voordat ze naar buiten treden met hun ‘afvalligheid’, Khalid:
‘Nu probeer ik een beetje neutraal te blijven over ISIS. Het is niet nodig
om mensen uit te dagen Het liefst zou ik me gewoon uitspreken dat ik
niet zo gelovig ben, maar ik vind dat moeilijker dan een jaar geleden.
Ik denk nu vaak: laat ik sommige dingen maar voor mezelf bewaren.
Het blijft blijkbaar toch een issue binnen de islamitische gemeenschap
om uit te spreken dat je niet zo gelovig bent.’
Een beleidsmedewerker van het ministerie van Veiligheid en Justitie stelt dat
uittreden uit een extremistische beweging niet per definitie gevaarlijk is. Het
draait volgens hem vooral om de aandacht die de persoon in kwestie hiermee
bewust of onbewust genereert:
‘Er zijn genoeg jongens die langzaam uit het zicht zijn verdwenen,
gaan trouwen en in stilte een nieuw leven zijn begonnen. Het is uitein-
delijk ook zo dat de buitenkaders ideologisch en religieus zijn, maar
het is ook gewoon een sociaal vriendennetwerk. Net zoals [bij andere]
sociale kringen kan iemand gewoon [het islamistische netwerk] invloeien
en dan na verloop van tijd niet meer komen opdagen. Net als vrienden die
je na de middelbare school ook niet meer tegenkomt. Er is dan geen kwaad
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 105
––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––
250 Beleidsmedewerker van het ministerie van Veiligheid en Justitie.
106
Politiewetenschap 81| Na de vrijlating
bloed gezet. Langzamerhand een ander leven oppakken, daar heeft men
geen moeite mee. […] Als jij gewoon met andere dingen bezig bent, je valt
hen niet lastig, je gaat niet keihard roepen dat ze fout zijn: dan heb jij er
geen last van.’
Als een ex-gedetineerde echter besluit om de jihadistische of extremistische
variant van de islam, maar soms ook de islam als geheel, publiekelijk de rug
toe te keren, wordt hij ‘van deserteur tot vijand’.250 Een reactie blijft dan
meestal ook niet uit, en kan bedreigende vormen aannemen.
Hoe zit het nu met de mogelijkheid een nieuw sociaal netwerk op te bouwen
als de ‘oude’ netwerken zijn verwaterd, verloren of vijandig zijn geworden?
In ieder geval hebben ex-gedetineerden daar zeker hulp bij nodig. Yassir zocht
in de eerste weken na zijn vrijlating in eerste instantie juist weer contact met
oude bekenden, wat moest hij anders?
‘Ik ging oude vrienden wel opzoeken. Dat was een veilige plekje.
Eigenlijk het enige. In detentie heb ik niemand gesproken. Ik ging
gewoon terug, er was niemand die klaarstond. Ik heb een weekje thuis-
gezeten en toen ben ik iedereen gaan opzoeken.’
Al snel kreeg hij steun bij het opbouwen van een nieuw netwerk:
‘Mijn coach nam mensen mee. Ik kwam via hem allerlei mensen tegen,
hij had ook een groot netwerk. Zo heb ik ook andere mensen leren
kennen. Iedereen een ander verhaal, een ander beroep. Ik kende alleen
die oude vriendengroep, je zit in detentie bijna alleen maar geïsoleerd
en als je vrijkomt, ben je weer terug bij af. Het opbouwen van mijn
nieuwe netwerk heeft lang geduurd. Geen periode van twee maanden.
Ruim anderhalf jaar. Toen brak ik pas met mijn oude leven.’
Toch bestaat na vrijlating ook het gevaar dat de ex-gedetineerde zijn heil juist
gaat zoeken bij nieuwe radicale vrienden, zoals bij Nassim en Farid. Nassim
had voor zijn arrestatie nauwelijks radicale kennissen, maar kreeg er tijdens
zijn detentie een heleboel bij:
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 106
––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––
251 Reclasseringswerker 1, adocaat 2, beleidsmedewerker van het ministerie van Veiligheid en Justitie, bestuurder van een mos-
kee, familielid Mehmet en ex-gedetineerden Nassim en Yassir.
252 Familielid Mehmet.
107
Re-integratie in de praktijk
‘Je wordt met allemaal mensen vastgezet die een bepaald gedachtegoed
hebben. […] De eerste mensen die ik in detentie zag, waren mensen
met een radicaal gedachtegoed. [Zij waren de] mensen die mij steun-
den, die mij bijstonden. Wie schreven mij tijdens mijn detentie? Men-
sen als Mohammed B. Ik kreeg ook een tijdje elke maand geld van
mensen die zelf vastzaten voor hun extremistische gedachten en da -
den. Dus je wordt hechter met mensen van een bepaalde groep. Toen ik
vrijkwam wilde niemand met me omgaan. “Normale” mensen wilde
niet met mij omgaan. Wie wilden er met me omgaan? Mensen die vol-
gens Nederland bepaalde “extreme gedachten” hebben. Die gaan met
me zwemmen, met me voetballen, die vinden het leuk om met me om
te gaan. Ik ga met hen om en dan zegt de overheid: “Ja, hij hoort nu bij
een radicaal groepje.” Nee denk ik dan, dit zijn de mensen die nu met
mij om willen gaan! Wat moet ik nou doen? De hele dag alleen thuis
gaan zitten?’
Bij zijn nieuwe radicale vrienden vond Nassim begrip en herkenning:
‘Je hebt weinig mensen met wie je kan praten over wat je hebt meege-
maakt. Omdat mensen niet snappen en realiseren wat je hebt meege-
maakt. Sommigen die met me hebben vastgezeten wel. Zij waren de
enigen die begrepen wat daar gebeurt. Daar kan ik mee praten. Verder
begrijpen mensen dat niet. […] Van het ene terrorismeonderzoek ben
ik in het volgende beland. De mensen waar ik nu mee omga, daar
lopen nu nieuwe onderzoeken tegen. Ik heb gevoetbald met ze, ik heb
met ze gezwommen. Het werden mijn vrienden. Maar na detentie pas.’
Binnen radicale en would be-radicale kringen genieten jihadistische ex-gedeti-
neerden ook een zeker aanzien.251 Ze hebben immers ‘geleden voor de zaak’.
Een moskeebestuurder vertelt hoe er in zijn moskee allerlei mensen op de
foto wilden met een ex-gedetineerde die daar op bezoek was. ‘“Dat gaan we
niet doen”, zei ik toen.’ Een broer ontving zelfs allerlei liefdesbrieven bestemd
voor het gedetineerde familielid.252Yassir:
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 107
108
Politiewetenschap 81| Na de vrijlating
‘Mensen kijken tegen je op. […] Ook criminelen die niets met het geloof
te maken hebben. Je hebt aandacht, iedereen wilde wat vragen, met je
omgaan – in ieder geval uit die oude omgeving. Ja die hadden echt
respect voor me. Aanzien: “Hij is voor het geloof vastgezet!” Dat voelt
ook goed. Iedereen wilde iets van me, dat was dus tegelijkertijd ook
moeilijk.’
Nassim: ‘De fundamentalisten zullen mij altijd op een bepaalde manier zien.
Ze hebben respect. Ik wil dat niet of verdien dat ook niet. Maar dat is er wel.
Het is voor veel mensen wel zo. Ik kom met meer weg dan anderen in bepaalde
kringen.’
Veel ex-gedetineerden vinden ook nieuwe vrienden in het criminele circuit,
mensen met wie ze tijdens detentie in aanraking zijn gekomen, en die niet
per definitie jihadistisch of extremistisch zijn, maar hun wel een gevoel van
herkenning en erkenning geven. Ayman:
‘De enige mensen met wie ik om kan gaan, zijn mensen die ook een paar
jaar achter de rug hebben. Ik kan niet met andere mensen normaal func-
tioneren. Misschien een klein groepje, een beetje globaal. Dat ik me echt
goed voel, op mijn gemak? Dat heb ik alleen met mensen die een paar
jaar achter de rug hebben. Dat zijn bijna altijd mensen die niet eens mos-
lim zijn. De een gelooft nergens in, de ander is christen. Bij hen voel ik
me op mijn gemak. Omdat ik weet wat zij hebben doorgemaakt en zij
weten wat ik heb doorgemaakt. We begrijpen elkaar meteen. Maar niet
met andere mensen.’
Voor Khalid, die later opnieuw werd gearresteerd voor een niet aan extremisme
gerelateerde misdaad, was de gevangenis inderdaad een ‘hogere leerschool voor
de criminaliteit’. ‘Meer dan zeventig procent van de gesprekken ging [in de
gevangenis] over interessante vormen van criminaliteit.’ Ook na zijn detentie
bleef hij in contact met deze personen:
‘Ik dacht best positief over de gevangenis, had er geen slechte herinne-
ringen aan, was heel, heel blij met de vrijheid, maar had ook wel heim-
wee, veel jongens zaten nog binnen en een groot deel van mijn herinne-
ringen waren toch echt daar. Dus ik was ook blij als ik jongens uit die
tijd in de buitenwereld tegenkwam, ik deelde herinneringen met hen
en dat voelde goed.’
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 108
––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––
253 Openbaar aanklager, deradicaliseringsexpert en ex-gedetineerden Khalid en Ayman.
254 Zie Van San e.a., 2010.
109
Re-integratie in de praktijk
Samengevat in de woorden van een openbaar aanklager bestaat er dus een reëel
risico dat ex-gedetineerden na hun vrijlating van de regen in de drup belanden:
ofwel ze krijgen nieuwe criminele vrienden, ofwel ze worden met open armen
door allerlei radicale sympathisanten ontvangen. Om gedetineerden echt uit
die ‘hogeschool voor de criminaliteit’ los te weken, is in ieder geval veel hulp
en begeleiding nodig.253
Inzichten
• Het sociale leven van iemand die is verdacht van of veroordeeld voor extre-
misme is na zijn detentie radicaal veranderd.
• Tijdens detentie vallen oude sociale contacten, in het bijzonder de ‘positie-
ve’ (zoals familieleden), veelal weg. Dit is voor het opzetten van succesvolle
deradicaliseringstrajecten een problematisch gegeven.254
• Veel van de geïnterviewde ex-gedetineerden leiden een teruggetrokken
bestaan.
• Veel ex-gedetineerden kregen tijdens of na hun detentie te maken met span-
ningen binnen de familie.
• Van grootschalige maatschappelijke stigmatisering lijkt bij de onderzochte
ex-gedetineerden geen sprake te zijn.
• Bedreigingen en ingrijpende vormen van stigmatisering hangen vooral
samen met de mate waarin de ex-gedetineerde publiekelijk afstand doet
van zijn geloof en/of ideologie.
• Er bestaat een groot risico dat ex-gedetineerden na vrijlating in criminele
netwerken belanden of opnieuw door radicale sympathisanten worden
onthaald.
5.2.4 Het praktische domein van re-integratie
Veel geïnterviewden stellen dat het bieden van toekomstperspectief belangrijk
is om recidive tegen te gaan, en dat dit voor een belangrijk deel afhankelijk is
van de praktische omstandigheden waarmee iemand te maken krijgt na een
detentie. Ex-gedetineerden zouden om deze reden volgens hen weer in het rit-
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 109
––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––
255 Bestuurder van een moskee, familielid Mehmet.
256 Nassim, Cem en Farid, familielid Mehmet.
257 Familielid Mehmet.
110
Politiewetenschap 81| Na de vrijlating
me van een dagelijks bestaan moeten komen en daarbij, waar mogelijk, moeten
worden ondersteund.255 De geïnterviewde ex-gedetineerden onderstrepen dat
inzicht, maar noemen verschillende praktische obstakels, die we hierna langs
zullen lopen.
Een algemeen punt van zorg, dat door zowel begeleiders als respondenten
wordt benoemd, is het grote risico dat ex-gedetineerden lopen om in een aan-
houdende depressie te belanden. Depressiviteit en angstaanvallen komen veel-
vuldig aan bod in de door ons gevoerde gesprekken.256 Ook familieleden spre-
ken over ‘veel emoties’ bij de ex-gedetineerde, waarmee zij vervolgens ook om
moeten zien te gaan: ‘Desillusie en mensen die in de war zijn. Getraumatiseerd
in sommige gevallen. Het lijkt wat op een oorlogstrauma. Doordat je geen nor-
male detentie hebt.’257
Nog afgezien van deze psychische obstakels, zien alle geïnterviewde ex-
gedetineerden zich na hun detentie geconfronteerd met de uitdaging van het
‘leren leven’. De uitdaging van het weer terugvinden van een ‘dagelijks ritme’
na vrijlating is des te groter als de gedetineerde onder een zwaar regime gevan-
gen heeft gezeten. Tarik:
‘Ik was […] een beetje bang dat je je eigen handelingsbekwaamheid als
het ware toch een beetje kwijtraakt in de gevangenis. Dat is natuurlijk
een van de grote dingen in de gevangenis. Dat je volledig alles ontnomen
wordt. Dat je niets meer kunt regelen. Je wordt volledig afhankelijk van
anderen. Je wordt geleefd. Door anderen die totaal niet geïnteresseerd
zijn. Dat is heel frustrerend in het begin. Dat is trouwens iets wat ik bij
alle gevangenen merkte. Dat zie je bij iedereen die binnenkomt, dat er
een fase is dat ze gaan vechten tegen het systeem. Iedereen heeft zo’n
fase. Niemand wil zijn handelingsbekwaamheid opgeven om het maar
zo te zeggen. […] Het gevecht sloopt jou. Je verliest. Er is geen enkel
perspectief op verbetering. Het levert ook zo veel stress op. Echte stress
voel je in je systeem zitten. Het zorgt voor hartkloppingen, […] je kan
niet slapen ’s nachts. Je gaat kapot van frustratie en boosheid. Je voelt je
hart constant steken. Je voelt dat letterlijk. Het vreet letterlijk aan je. Je
voelt dat het je kapotmaakt. Fysiek.’
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 110
––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––
258 Tarik.
111
Re-integratie in de praktijk
Nassim deelt die ervaring:
‘Zij [DJI] hebben controle over jouw leven. Als je bijvoorbeeld wilt
douchen dan heb je daarvoor toestemming nodig. In de ochtend moet
je een lijstje opstellen van wat je die dag gaat doen. Dan moet je vertel-
len: “Ik wil vandaag dit doen, dat doen en dat doen.” […] Dan word je
wakker gemaakt, direct uit bed zijn, hun hoofden aanzien, vriendelijk
doen. Je wordt gestuurd in je hele leven. Het grootste deel van mijn
gevangenis heb ik in complete afzondering gezeten. Daarna was ik
kort met andere gevangenen en toen werd ik weer alleen gezet. Ik zat
toen drie maanden alleen. […] Ik zag niemand, echt niemand. Dus
dan zat je daar, na een tijdje weet je niet meer hoe je moet praten. Ik
begon heel veel moeite te krijgen: als je bezoek hebt dan is het moeilijk
om te spreken. Ik begon tegen de muur te praten, ik begon in mezelf
te praten. Eerst zeiden andere gevangenen tegen me: “Wacht maar,
over een paar maanden ga je tegen jezelf praten.” Daar moest ik toen
om lachen, “echt niet”, maar dat deed ik dus wel. Ik begon echt tegen
mezelf te praten, ik begon in gedachten verzonken te raken. Dat is
heel raar.’
De geïnterviewde ex-gedetineerden hadden in de gevangenis te maken met
duidelijke regels, procedures en weinig prikkels. Dat maakte de overgang naar
de vrijlating er niet eenvoudiger op:
‘Op het moment dat je vrijkomt dan denk je wel over hoe het dan zal
gaan. […] Buiten de gevangenis is er veel meer gaande om je heen. Je
moet meer dingen regelen. Boodschappen doen bijvoorbeeld. Dat soort
dingen, dat heb je allemaal niet in de gevangenis.’258
Nassim zag daardoor zelfs enorm tegen het leven ‘daar buiten’ op:
‘Eerlijk gezegd, toen ik hoorde dat ik vrij zou komen, wilde ik bijna niet
naar buiten gaan. Er is zo veel dreiging voor mij in de buitenwereld. Ik
was bang om naar buiten te gaan. Ik dacht: hoe ga ik dat doen? Toen ik
buitenkwam, zag ik allemaal dingen bewegen. Er was een hele wereld. In
de gevangenis was het zo: je zit een hele dag in je cel en je mag dan één
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 111
112
Politiewetenschap 81| Na de vrijlating
uur naar buiten. En dan zit je daar een hele tijd, je ziet niets. Niemand
heeft mij ook voorbereid om naar buiten te gaan.’
Alle ex-gedetineerden moesten door een periode van ‘gewenning’ heen. Voor
de respondenten die langer hadden vastgezeten en voor degenen onder een
zwaar regime, was het zwaar de drukte van het nieuwe leven te accepteren.
Khalid:
‘Die sfeer thuis was anders voor mij en wennen. De hectiek, ik kon dat
allemaal niet verdragen. Vooral de discussies over geld, problemen met
brieven, dat soort zaken. Ik wou dat allemaal niet horen. Ik nam daar
bewust een beetje afstand van om de innerlijke rust [die was ontstaan
in de gevangenis] te blijven ervaren.’
Ook Tarik is nog niet helemaal ‘gewend’:
‘[Ik merk dat ik] soms nog best wel passief ben. [Dat ik] vaak binnen zit.
Als het mooi weer is, zit ik bijvoorbeeld nog vaak binnen. Die prikkel
om naar buiten te gaan, dingen te gaan doen, die is er niet. Je bent het
gewend. Het is niet van: “Goh ik heb zin om iets te doen, ik ga iets
doen.” Dat zit nog wel in je systeem vaak, dat merk ik. Je moet jezelf
soms dwingen, je valt terug in een oud patroon van passiviteit. […]
Het eerste jaar was de balans helemaal weg. Ik stortte me volledig op
één ding. Ik heb allerlei andere dingen opgegeven. Zelfs de sportschool.
[…] De tegenslagen die ik daarna kreeg, die kon ik niet goed opvangen.
Ik heb ook een vrouw gevonden. Dat kost ook heel veel tijd. Die tijd
heb je niet.’
Sommige ex-gedetineerden verlangden zelfs terug naar hun cel. Ayman:
‘Ik bracht mijn kinderen naar een vakantiepark. Daar heeft mijn familie
een chalet of bungalow, met van die kleine kamertjes. Mijn vrouw wilde
gelijk weer terug. Ik vroeg haar: “Geef me alsjeblieft een paar minuten in
zo’n kamertje.” Ik gewoon in dat kleine kamertje, alleen, klein bedje en
raampje. Ik deed de deur dicht en kreeg zo’n rust over me. Ik voelde me
helemaal in mijn element. Toen ik net vrijkwam, sliep ik echt heel slecht,
ik had slechte nachten. Had bijna elke nacht nachtmerries. Ik schrok
soms wakker in de nacht. Ook als de buren de deur hard dichtdeden,
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 112
––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––
259 Tarik, Nassim en Ayman.
113
Re-integratie in de praktijk
schrok ik wakker. Dacht ik dat er gelijk weer een inval was in mijn cel. Ik
heb zo veel invallen meegemaakt. Midden in de nacht. Lawaai, bewakers,
deur open, op de grond, kleren uit. Ik heb dat zo veel meegemaakt. Elk
klein geluid toen ik thuis was, dacht ik: het is weer zover en was ik weer
wakker. In die periode ging ik ook bijna niet naar buiten. Soms zelfs
weken niet. Ik denk dat ik de eerste twee weken dat ik thuis was helemaal
niet buiten ben geweest. […] Daarna ging ik pas in de avond met mijn
vrouw een rondje maken in de buurt. De eerste tijd was het vooral wen-
nen aan mensen zien.’
Naast het wennen aan de vrijheid en de drukte, moesten de respondenten ook
van alles zien te regelen. De berg ‘papierwerk’ werd ook als een groot obstakel
ervaren.259 Nassim:
‘Ik heb lang vastgezeten; ik wist helemaal niets. Iemand zei: “Je moet een
zorgverzekering hebben.” Wist ik veel. Als je een uitkering wilt hebben,
moet je ingeschreven staan. Je moet dit hebben, je moet dat hebben. Dat
wist ik allemaal niet. […] Het was gewoon van de een op de andere dag.
Ik stond opeens buiten. Niemand van de overheid heeft me geholpen.
Niets voorbereid. Ik stond zonder geld, zonder iets buiten. Moest het
maar zelf uitzoeken. Ik heb gelukkig hulp gekregen van mijn broer. Ik
stond er verder alleen voor. Ik heb een label extreem en alles, dan ver-
wacht je toch dat ze je gaan helpen omdat ze bang zijn dat je iets gaat
doen? Maar dat was absoluut niet het geval. Ik sta van het ene op het
andere moment buiten. Ze willen me wel de hele tijd volgen, dat weet
en zie ik ook. Dat doen ze dus wel.’
Yassir zag er ook erg tegen op:
‘Mijn vrijlating ging eigenlijk van de een op de andere dag. […] Dan sta
je met je tas buiten en stel je jezelf de vraag: “En nu?” Je moet je zorgver-
zekering gaan betalen, bankrekening. Uiteindelijk was het moeilijk en
nieuw voor mij. Ik wist niet waar ik moest zijn. Mijn nicht adviseerde
mij: “Misschien is het handig om naar een onafhankelijke hulpverle-
ningsinstantie in de wijk te gaan.” Daar ben ik toen naartoe gegaan: “Ik
wil graag werken. Hebben jullie iets, kunnen jullie iets voor mij doen?”
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 113
Ik kreeg een inkomensvoorziening van een paar maanden, om op te star-
ten. Uiteindelijk hebben zij mij ook geholpen een verklaring te verkrij-
gen waarmee ik een bankrekening kon openen. […] Ik was daar wel erg
blij mee.’
Hulp en begeleiding waren cruciaal. Soms schoot een familielid te hulp, soms
ook andere ex-gedetineerden.260 Maar incidentele hulp was meestal niet genoeg.
Verschillende respondenten zochten uit eigen beweging contact met (overheids)-
instanties die hen konden begeleiden tijdens hun re-integratie. Nassim:
‘Ik kwam buiten. Had geen geld, geen uitkering, niets. Na twee weken
ging ik naar de gemeente. Het was echt wel even crisis. Ik had allerlei
soorten problemen. Ging bij mijn broer en vader leven. Nu heb ik mijn
eigen huis. Iemand van de gemeente heeft me geholpen. Ik heb hem zelf
opgezocht. […] Mensen zeiden: “Ga naar het gemeentehuis.” Daar heeft
iemand me heel goed geholpen en helpt me nog steeds. Hij helpt met
van alles en nog wat: huis, papieren enzovoort. Ik stress snel, dus het is
fijn dat hij me helpt en dingen samen met mij regelt. Hij doet dat goed.’
Khalid kon die hulp moeilijker accepteren:
‘Mij was ambulante hulpverlening aangeboden. Maar die [de instantie
die verantwoordelijk was voor deze hulpverlening] hadden erg slecht
over mij gerapporteerd toen ik ze nodig had voor mijn vrijlating. Dus
ja… dat lag niet echt goed. Ik heb toen nog wel een brief gekregen: of ik
wou komen. Die heb ik weggegooid. Nog even aan mijn ouders laten
zien, gelachen en toen gelijk weggegooid. Achteraf had ik het wel heel
fijn gevonden als er iemand voor me was geweest met wie ik kon praten.’
Nadat het papierwerk is geregeld en een eerste vorm van leven ‘buiten’ is opge-
pakt, gingen de meeste ex-gedetineerden op zoek naar een baan. Meestal kon-
den ze niet bij hun oude werkgever terugkeren. Cem mocht het wel proberen,
maar werd uiteindelijk toch ontslagen, omdat ‘zijn aanwezigheid slecht voor de
klandizie’ bleek.261 Abdel, die tien maanden vastzat, was ook niet meer welkom
op zijn oude werkadres: ‘Zijn ex-collega’s waren ook bang voor hem. Hij heeft
––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––
260 Tarik.
261 Familielid van Cem.
Politiewetenschap 81| Na de vrijlating
114
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 114
daarna een tijd thuisgezeten en kon nergens aan de slag.’262 Het vinden van een
nieuwe baan was en is evenwel ‘lastig’.263 Onze respondenten twijfelen eraan of
ze ooit nog betaald werk zullen vinden.264
‘Als je een gat op je cv hebt en je hebt geen verklaring van goed gedrag,
dan heb je heel wat uit te leggen. Je wordt gewoon afgewezen. Los van
het feit dat nu sowieso niemand aan de bak komt vanwege de econo-
misch slechte tijd. In de meeste gevallen komen mensen terecht in de
bijstand.’265
Daardoor zagen en zien een aantal respondenten zich gedwongen hun tijd
‘doelloos’ thuis door te brengen. Voor hun re-integratietraject is dit natuurlijk
niet bevorderlijk.266 Farid is bijvoorbeeld gestopt met zijn opleiding en kan ook
zijn verzekering niet meer betalen: ‘Ik moest lesgeld betalen, maar hoe moest ik
dat doen? […] Verzekering is bij mij ook een probleem. Ik ben niet verzekerd.
Als ik van de trap val, moet ik het zelf betalen.’
Een advocaat beschrijft het leven van zijn cliënten als een leven van ‘door-
modderen’. ‘Zonder baan, met schulden en soms met psychische klachten’.267
Dit geldt gelukkig niet voor alle geïnterviewde ex-gedetineerden. Vier van hen
zijn tijdens of na hun detentie met een opleiding of cursus begonnen, twee van
hen hebben die opleiding inmiddels afgerond.268 Gezinsgeluk blijkt een goede
remedie tegen stuurloosheid en depressie te zijn en ook het geloof kan houvast
bieden. Op de vraag hoe hij zijn toekomst ziet, antwoordt Nassim:
‘Eerlijk? Er zijn echt tijden in mijn leven dat ik denk: liever vandaag dood
dan morgen. Niet dat ik iets ga doen of zo. Maar dat ik ga slapen en niet
meer wakker word. Maar er zijn altijd wel dingen die je op de been hou-
den. God is nummer één. Dat heeft me ook door de gevangenis geholpen
en dat is ook iets wat me nu helpt. En natuurlijk ook mijn vrouw en mijn
kind. […] Ik hoop een goede vader te zijn.’
Re-integratie in de praktijk
115
––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––
262 Advocaat 3 over Abdel.
263 Reclasseringswerker, advocaat 2.
264 Openbaar aanklager.
265 Familielid Mehmet.
266 Nassim, Ayman en Farid.
267 Advocaat 2.
268 Khalid, Tarik, Nassim, Ayman en Mehmet.
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 115
5.2.5 De sanctieregeling
Een aparte paragraaf in dit hoofdstuk wordt gewijd aan de invloed van de ‘sanc-
tieregeling’ op de trajecten van re-integratie en resocialisatie van terrorismever-
oordeelden. Deze regeling wordt door diverse ex-gedetineerden als een groot,
zo niet het grootste obstakel gezien voor een succesvolle re-integratie. Dat is
natuurlijk een subjectieve weergave vanuit het oogpunt van de respondenten.
Er zijn voldoende argumenten aan te voeren om die regeling toch toe te passen
– uit het oogpunt van veiligheid, controle en internationale solidariteit. Maar
we zullen hierna betogen dat de klaarblijkelijk ongecoördineerde wijze waarop
de sanctieregeling wordt toegepast deradicalisering en re-integratie niet be-
paald bevordert.
Met de ‘sanctieregeling 2007-II’269 geeft het ministerie van Buitenlandse
Zaken gevolg aan afspraken die direct na de aanslagen van 11 september 2001
zijn gemaakt in het verband van de Verenigde Naties270 en de Europese Unie.271
De sanctielijsten van de VN en de EU bevatten namen van personen en organisa-
ties van wie de tegoeden worden bevroren. Het is tevens verboden financiële
diensten te verrichten ten behoeve van deze personen of organisaties of hun
middelen ter beschikking te stellen. De ministers van Financiën en Buitenlandse
Zaken kunnen in overleg besluiten om de sanctieregeling op iemand van toe-
passing te verklaren of deze persoon ontheffing te verlenen. De namen van per-
sonen of organisaties die op de sanctielijst staan, worden gepubliceerd in de
Staatscourant. Na veroordeling door de rechter voor een (terroristisch) misdrijf,
volgt meestal ook de implementatie van de sanctieregeling. Aangezien dit geen
strafrechtelijke handeling is, gelden hiervoor evenwel geen rechtelijke waar-
borgen. De sanctieregeling en de sanctielijsten zijn niet onomstreden.272
De oorspronkelijke bedoeling van de sanctielijsten was om de financiers
van terrorisme aan te pakken. Daarnaast biedt de sanctieregeling een mogelijk-
heid tot controle op verdachte personen en organisaties, ook wanneer die niet
juridisch vervolgd kunnen worden. Daarmee is plaatsing op de lijst ook een
‘instrument’ dat op verdachten of ex-gedetineerden kan worden toegepast die
vrij, en zonder beperkende voorwaarden, rondlopen. Het is een bestuurlijke
maatregel.
––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––
269 Regeling van de Minister van Buitenlandse Zaken in overeenstemming met de Minister van Financiën, 2007.
270 VN Veiligheidsraad, 2001.
271 Gemeenschappelijk Standpunt van de Raad van de Europese Unie, 2001.
272 Vgl. bijvoorbeeld De Goede, 2011; Van Herik, 2007.
116
Politiewetenschap 81| Na de vrijlating
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 116
––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––
273 Tarik, Ayman, Farid en Mehmet.
274 Beleidsmedewerker van het ministerie van Veiligheid en Justitie.
275 Medewerker van de reclassering.
117
Re-integratie in de praktijk
In ons onderzoek bleek dat de doelstelling ‘veiligheid’ (en dus plaatsing op
de lijst) dikwijls in botsing kwam met de doelstelling ‘re-integratie’. Wanneer we
re-integratie en resocialisatie opvatten als een proces van uittrede en/of deradi-
calisering, kan het niet anders dan dat dit ook de veiligheid bevordert, zij het op
de langere termijn. We zouden ons dus kunnen afvragen of de sanctielijst niet
een conflict veroorzaakt tussen (schijn)veiligheid op de korte termijn en een
duurzamere veiligheid op de langere termijn. Tegelijkertijd staat het buiten kijf
dat het instrument ‘sanctielijst’ afschrikwekkend werkt, en wellicht in een per-
soonsgerichte aanpak wel degelijk effect kan hebben. De voorwaarde daarvoor
is dan wel dat het instrument weloverwogen, in coördinatie met re-integratie-
activiteiten en als onderdeel van een persoonsgericht pakket aan maatregelen
wordt toegepast. Een aantal van de door ons geïnterviewde ex-gedetineerden is
op deze ‘sanctielijst’ geplaatst.273 We zullen zien dat de toepassing van deze rege-
ling hun re-integratie ‘meer in de weg zat dan dat deze helpt’.274
De door ons geïnterviewde eerstelijnswerkers zijn kritisch op de sanctielijst.
Volgens hen legt de regeling zulke sterke beperkingen op dat er van resocialisa-
tie weinig sprake kan zijn. De regeling vergroot juist de frustraties over en
afkeer van de Nederlandse maatschappij, waardoor het risico op recidive in
hun ogen toeneemt.275
In de praktijk komt de regeling erop neer dat iemand geen bankrekening
kan openen, geen verzekering kan afsluiten en zijn burgerservicenummer niet
kan gebruiken. Lokale instanties moeten na toepassing van de regeling met de
gedupeerde om tafel om hem te helpen bij het voldoen van huur of andere kos-
ten. Dit moet allemaal worden afgestemd: het ministerie van Buitenlandse
Zaken gaat over plaatsing op of ontheffing van de lijst. Justitie gaat over reclas-
sering. De gemeente gaat over wonen, werk en uitkering. Alle instanties geza-
menlijk moeten een op maat gemaakt sanctie- en preventiepakket samenstellen
om re-integratie te bevorderen. Maar zo werkt dat in de praktijk meestal niet.
Halverwege iemands re-integratietraject kan het ministerie van Buitenlandse
Zaken op basis van onduidelijke en niet te achterhalen motieven alsnog beslui-
ten een persoon op de lijst te plaatsen – hetgeen voor dat traject niet bevorder-
lijk is. Een bank besluit een rekening op te heffen, de werkgever hoort daar niet
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 117
––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––
276 Familielid 1.
277 Reclasseringswerker.
118
Politiewetenschap 81| Na de vrijlating
van, de lokale instanties vergeten huur over te maken of incassobrieven worden
verkeerd bezorgd: allemaal ingrediënten voor een buitengewoon weerbarstige,
zo niet welhaast onmogelijke, praktijk van resocialisatie.
Ayman vertelt geïrriteerd hoe hij brieven ontving van een incassobureau
over een huurachterstand die door de beheerders van zijn financiën was ont-
staan. ‘Als ik zelf mijn eigen dingen kon regelen, dan had ik die problemen niet
gehad’, aldus Ayman. Andere ex-gedetineerden ondervonden grote problemen
met het afsluiten van een zorgverzekering: ‘Overal heb je een bankrekening
voor nodig, als je die niet hebt dan gaan ze je niet verzekeren. Maar deze perso-
nen kunnen niet zomaar een bankrekening openen.’276 Ayman vertelt over zijn
ervaringen als gevolg van het niet kunnen afsluiten van een verzekering:
‘Ik moest laatst naar de dokter en toen zeiden ze dat ze me niet konden
helpen, want ik had geen verzekering. Ik moest een voorschot betalen.
[…] Ik stond toen op het punt om weer terug te gaan naar de gevange-
nis. Ik stond toen in het ziekenhuis en heb de reclassering gebeld. Ik zeg:
“Of jullie regelen dat ik geholpen word of ik sla hier alles kort en klein
en doe iets waardoor ik vast kom te zitten. Want in de gevangenis ben je
verzekerd. Nu ik buiten ben, ben ik dat ineens niet meer!” […] Uitein-
delijk, na heel veel druk van de reclassering, heeft de verzekeringsmaat-
schappij gezegd: “Is goed, we geven je een basisverzekering, maar de
aanvullende verzekering krijg je niet.” De basisverzekering konden ze
niet weigeren, ze hadden de wet verkeerd geïnterpreteerd zeiden ze.
[…] Sindsdien ben ik gelukkig weer verzekerd. Maar het heeft heel veel
werk gekost. Je bent constant aan het strijden voor een beetje recht. Din-
gen waarvan je denkt: waarom?’
Afgezien van de basale levensbehoeften is het na plaatsing op de sanctielijst ook
vrijwel onmogelijk een baan te vinden. Want:
‘[Een] werkgever [mag] niet zomaar geld op een rekening gaan storten.
Welke werkgever zegt er vervolgens: “Nou, oké […] ik neem hem aan
uit de goedheid van mijn hart en ik teken wel allemaal papieren van het
ministerie?” Daar zit natuurlijk niemand op te wachten.’277
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 118
––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––
278 Ayman.
119
Re-integratie in de praktijk
Welke ex-gedetineerde neemt dan nog de moeite om te solliciteren? Of om te
gaan werken? Het is immers niet eens gezegd of iemand ook echt zijn salaris
ontvangt:
‘Toen ik vrijkwam heb ik in eerste instantie geen uitkering willen aanvra-
gen. Ik heb gezegd: “Luister, ik wil voor mijn eigen geld zorgen, ik wil niet
dat de staat dat doet.” Maar het punt is: door de sanctielijst mag ik niets
verdienen. Je mag wel werken, maar als je een bankrekening opent, wordt
alles bevroren. Je loon wordt bevroren waardoor je dus eigenlijk voor niets
werkt. Ik wil werken, maar ik wil dan wel mijn loon hebben. Ze zitten ach-
ter me aan om te zeggen: “Je moet gaan werken.” Maar ik zeg dan: “Wat
voor zin heeft het om te gaan werken? Voor wie moet ik werken dan? Als
alles bevroren wordt, ik kan er niet bij en krijg ook geen garantie dat het
ooit vrijkomt.” Ze zeggen dan: “Je kan er misschien ooit bij, je moet het
zien als een soort spaarrekening.” Ik weet van een spaarrekening dat ik er
na een bepaalde periode gewoon bij kan. Maar nu sta ik op de sanctielijst
voor onbepaalde tijd, ik weet niet of ik er ooit afgehaald word. Dus straks
ga ik de rest van mijn leven werken voor een spaarpot waar ik nooit bij
mag. Zo werkt het niet. Ik hoef alleen mijn salaris te hebben waarvoor ik
heb gewerkt: als er andere bedragen worden gestort en weet ik veel wat, is
goed: stort het maar terug of bevries het en doe ermee wat je wilt. Maar
waarvoor ik heb gewerkt, dat wil ik gewoon krijgen.’278
Ook Farid vertelt over zijn ervaringen met de sanctieregeling:
‘Alles wat ik doe wordt geblokkeerd. Ik ga niets doen. Gewoon thuiszit-
ten, en wachten, weet ik veel. Zo is het nou eenmaal. […] Ik weet niet
hoe mensen me kunnen helpen. Ik ben het gewoon zat. Punt uit. Lamge-
slagen. Terugkomen in de maatschappij: zo gaat het gewoon niet werken.
Zo maak je meer mensen radicaal. Eerst had ik nog plannen om terug te
gaan naar school. Opleiding af te maken, noem maar op, allerlei dingen.
Op een gegeven moment kwam de sanctieregeling. Alles bevroren. Toen
dacht ik: ja… […] Toen later werd ik gebeld en werd me gevraagd: “Wat
is jouw toekomst?” Ik zei: “Jullie hebben mijn rekening bevroren, allerlei
dingen stopgezet. Dus hoe kun je deze vraag stellen? Ik heb geen toe-
komst in Nederland.” Daarna heb ik niets meer gehoord.’
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 119
––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––
279 Beleidsmedewerker van het ministerie van Veiligheid en Justitie.
280 Tarik.
281 Bijvoorbeeld op de website van Confiad (verantwoordelijk voor integriteitstoezicht voor trustkantoren), www.confiad.nl.
120
Politiewetenschap 81| Na de vrijlating
Vlak na ons interview is Farid naar Syrië of Irak vertrokken. Hij vertelde ons dat
hij toch geen nieuw leven meer kon opbouwen in Nederland.
Ook als iemand van de sanctielijst is afgehaald, blijft de schaduw van die lijst
hem achtervolgen. Er is namelijk niet één lijst, het zijn er vele. Banken hebben
hun eigen interne lijsten en ook verzekeringsinstellingen houden dit soort
gegevens zelf bij. Daarop kan de overheid ook niet altijd invloed uitoefenen.279
Daardoor kan het openen van een bankrekening een probleem blijven, zelfs
wanneer de ex-gedetineerde officieel is ‘witgewassen’ en niet meer op een
regeringslijst staat:
‘De banken hebben zelf een interne lijst. Daar stond ik op. Ik heb een
speciaal type rekening. In Nederland heeft iedereen recht op een bank-
rekening, maar dan heb je een speciaal type rekening. Ik mag bijvoor-
beeld niet in de schulden staan, ik kan niet rood staan. Ik kan ook geen
verzekering bij de bank afsluiten. Ik zou geen hypotheek kunnen afslui-
ten. Dat is wel lastig. Een zorgverzekering heb ik wel. Maar als ik bij-
voorbeeld een inboedelverzekering wil, dan moet ik altijd bij de duur-
ste [verzekeraars] gaan kijken. De goedkope [verzekeraars] zeggen dan:
“We nemen je niet aan”, en de duurste zeggen dan: “Kom maar.” Dat is
wel heel vervelend.’280
Van een ‘recht op vergetelheid’ is al evenmin sprake. De lijst is immers publiek
beschikbaar. Daardoor staan de vroegere versies van de lijst ook altijd nog in het
Googlearchief, in de Staatscourant en op allerlei andere websites die zelfs gegevens
over de woonplaats van de ex-gedetineerde weergeven.281 Een familielid: ‘Je
wordt aan de schandpaal genageld, je wordt publiekelijk vernederd. Het is een
publiekelijk statement en een negatief label. Als je ergens aan de bak wilt en je
staat op die lijst, dan kun je het echt vergeten.’
Volgens Ayman is de lijst vooral discriminerend en wordt de regeling toege-
past als een vorm van gedachtepolitie. Ayman, die zelf nog steeds radicale denk-
beelden ventileert, meent dat ex-gedetineerden die wel afstand hebben gedaan
van hun overtuigingen er daardoor sneller van af zijn gehaald en dat hij via die
lijsten wordt gestraft voor zijn weigering anders te gaan denken:
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 120
121
Re-integratie in de praktijk
‘De hele grap is ook dat die lijst selectief wordt toegepast. Ze hebben mij
zogenaamd op die lijst geplaatst omdat ik veroordeeld ben voor terroris-
me. Maar dat zijn er meer en die zijn van de lijst gehaald. […] Dan komt
het op mij over dat je openlijk afstand moet nemen van het geloof om
van die lijst af te komen.’
Volgens Ayman is emigratie eigenlijk de enige overgebleven optie, misschien
zelfs naar de Islamitische Staat:
‘Ik leef met de dag. Iemand vroeg me laatst: “Zou je in de Islamitische
Staat willen wonen?” Een miljoen procent. Dat is voor mij nu denk ik de
beste optie. Ik kan geen betere optie bedenken, omdat ik weet dat ik daar
met rust gelaten word. Ik krijg geen gezeik aan mijn hoofd. Misschien
dat er ergens in de buurt een bom valt. Maar dat neem ik dan voor lief. Ik
hoef daar geen huur te betalen, geen elektriciteit, geen water, helemaal
niets. Ik kan daar werken zonder dat mijn loon wordt afgepakt. Ik kan
daar over straat lopen zonder dat ik me constant moet verantwoorden
voor van alles en nog wat. Voor mij is dat nu de beste optie. […] Ik weet
niet hoe ik ervoor had gestaan als ik hier een baan had, betaald kreeg,
niet op die lijst stond enzovoort. Dat weet ik niet. Het is nu gewoon niet
te doen, iedere keer te vechten voor alles, elk beetje recht. Is gewoon niet
te doen.’
Inzichten
• De eerste periode na een detentie stond voor alle onderzochte ex-gedeti-
neerden in het teken van ‘gewenning’ en ‘leren leven’ buiten de gevangenis.
• De fysieke en symbolische berg ‘papierwerk’ was voor de meeste ex-gedeti-
neerden een vrijwel onoverkomelijk obstakel.
• Zonder structurele hulp en begeleiding is een re-integratietraject voor
ex-gedetineerden bijna niet te doen. Zeker rondom het vinden van een
baan is die hulp hard nodig.
• De ongecoördineerde toepassing van de sanctieregeling vormt zo mogelijk
het grootste obstakel voor de re-integratie van ex-gedetineerden.
• Gezinsgeluk en geloof bieden houvast bij het afstand willen doen van
radicale gedragingen.
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 121
122
Politiewetenschap 81| Na de vrijlating
5.3 Conclusie
In dit hoofdstuk zijn de ervaringen van ex-gedetineerden na hun vrijlating
beschreven. Dit zijn aantekeningen op basis van hun subjectieve ervaringen en
hun weergave. We hebben dit deels gecontroleerd met de uitspraken van de eer-
stelijnswerkers en professionals, maar het ging in dit hoofdstuk vooral om het
beschrijven en analyseren van de zelf-gerapporteerde indrukken van ex-gedeti-
neerden – om zo hun omgang met re-integratietrajecten beter te begrijpen. De
hier besproken indrukken zijn dus nadrukkelijk geen multifocale analyse van de
feitelijke situatie in of na detentie, daarvoor zouden we meer informatie en
bronnen gehad moeten hebben.
Het zal niet verrassen dat vrijwel alle respondenten met kritiek en frustratie
op hun detentie, en in het bijzonder ook op de vrijlating en re-integratie, terug-
blikken. Vrijwel allemaal bestempelen ze het strafregime als willekeurig en
zwaar, en bepaalde onderdelen zelfs als ronduit discriminerend en vernederend.
Een aantal rapporteert daaraan trauma’s en psychische stoornissen te hebben
overgehouden. Bijna alle ex-gedetineerden geven aan dat zij na hun detentie nog
wantrouwiger zijn geworden ten aanzien van overheid en samenleving. Het is
een paar respondenten gelukt een nieuwe start te maken, en vrijwel iedereen
stelt geweld te hebben afgezworen. Toch is er bij de meesten in eerste instantie
sprake van toegenomen frustratie en verheviging van radicale denkbeelden.
Voorts viel op dat het sociale vangnet voor ex-gedetineerden heel klein is
geworden. Ze hebben daar soms zelf voor gekozen, uit angst voor negatieve
ervaringen, stigmatisering, afkeer van prikkels en drukte. Ex-gedetineerden die
publiekelijk afstand deden van hun eerdere daden en ideologie kregen boven-
dien te maken met bedreigingen uit extremistische hoek. In een paar gevallen
vonden ex-gedetineerden juist steun en houvast bij ‘gewone’ criminele vrien-
den. Familieleden boden wel hulp, maar structurele inspanningen van derden,
vanuit de lokale overheid of andere instanties, was in de meeste gevallen heel
welkom en noodzakelijk.
Dat beperkte sociale vangnet was des te problematischer, omdat de praktijk
van re-integratie erg weerbarstig bleek te zijn. Papierwerk was een grote barriè-
re voor de meeste gedetineerden. Wonen, werk/opleiding, gezin: het sprak en
spreekt in het geheel niet vanzelf. Een van de grootste praktische obstakels voor
een succesvol traject van re-integratie vormde plaatsing op de sanctielijst. Ten-
minste één respondent voert dat op als reden voor vertrek naar Syrië of Irak en
een tweede overweegt emigratie.
Kortom, de beschreven situaties in dit hoofdstuk tonen dat detentie en re-
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 122
123
Re-integratie in de praktijk
integratie na vrijlating niet los van elkaar gezien kunnen worden. Ervaren
onrecht tijdens detentie kan radicale denkbeelden bevestigen en verhevigen.
Een afgewogen combinatie van sanctie- en re-integratie-instrumenten kan een
gewenst effect hebben, maar vergt zorgvuldige afweging, coördinatie en bege-
leiding. Daarbij moet mee worden genomen dat bij de meeste ex-gedetineer-
den op de TA sprake is van een indicatie van (zelf-gerapporteerde) trauma’s en
psychische stoornissen.
Veel van de hiervoor beschreven knelpunten doen zich uiteraard ook voor
bij re-integratie en reclassering van niet-jihadistische gedetineerden. Ook regu-
liere ex-gevangenen ondervinden problemen bij het zoeken van een plek in de
samenleving. Ook hier is een risico van recidive aanwezig. De politieke, ideolo-
gische en religieuze achtergrond van de veroordeling verergeren echter de
doorwerking van een radicale en wantrouwige houding tijdens detentie en de
reactie op – subjectieve – ervaringen van onrecht in detentie. Zo’n doorgaand
proces van radicalisering zorgt er vervolgens voor dat jihadistische ex-gedeti-
neerden een blijvend risico vormen voor de openbare orde en veiligheid, als-
mede voor zichzelf en hun nabije omgeving. Frustratie is sowieso bijna voor-
geprogrammeerd. De overgang van de TA naar een ‘gewoon leven’ is al lastig
te managen, zeker als daar nog de plaatsing op een sanctielijst bij komt.
Voordat we trajecten van begeleiding en re-integratie vanuit het gezichts-
punt van de professionals belichten, is het daarom goed hier alvast te conclude-
ren dat de verwachtingen omtrent de effecten van zo’n traject voor jihadistische
ex-gedetineerden niet te hoog moeten zijn. Dergelijke re-integratietrajecten
vergen een lange adem en vooral samenwerking en coördinatie van diverse
instanties. Ministeries, lokale instanties, ngo’s, reclasseringsambtenaren enzo-
voort moeten gezamenlijk een weloverwogen, transparant en voor de gedeti-
neerde voorspelbaar pakket aan sanctie-, preventie- en re-integratie-instrumen-
ten ontwikkelen. Daarbij moet flexibiliteit vooropstaan: radicalisering, maar
vooral ook deradicalisering vertoont zich in allerlei vormen en maten, en ver-
eist in de hiervoor beschreven situaties een op maat gemaakte aanpak.
De toekomst van Farid
Farid werd gearresteerd omdat hij van plan zou zijn geweest deel te
nemen aan de gewapende strijd in Syrië en werd op de TA geplaatst. Hij
herinnert zich nog goed hoe het er daar aan toeging: ‘We zaten meestal 22
uur binnen. Raam dicht in de zomer. Het wordt verschrikkelijk warm
daarbinnen, maar het raam mag niet open.’ Farid leerde op de TA nieuwe
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 123
mensen kennen en maakte er nieuwe vrienden. Ook nadat zijn straf erop
zat, hield hij met sommigen goed contact.
Eenmaal buiten de muren van de gevangenis wist Farid niet wat hij
moest doen. ‘Ik was ook niet met verlof geweest.’ Hij geeft aan dat zijn
detentie voor hem een traumatische ervaring was. Hij had pilletjes nodig
tegen de zenuwen. Farid verliet zonder voorwaarden de gevangenis, maar
bleef wel op de sanctielijst staan. Dat was een grote belasting voor zijn
proces van re-integratie. ‘Ik had schulden, maar waar moest ik die mee
afbetalen? Zonder inkomen kon ik dat niet doen. Een verzekering was bij
mij ook een probleem. Ik had geen verzekering. Als ik van de trap val,
moet ik voor alles betalen.’ Hij zag zich gedwongen met zijn opleiding te
stoppen. ‘Hoe moest ik dat betalen?’ En hij was bang dat ‘ze’ hem op
school evenmin met rust zouden laten: ‘Ik wil niet ooit op school worden
opgepakt.’
Na zijn vrijlating deed hij niet veel: ‘Ik zat de hele tijd thuis.’ Farid weet
zijn situatie aan gebrek aan hulp van de overheid, maar zelf wilde hij die
hulp ook nauwelijks accepteren. Aanbiedingen van de gemeente wees hij
af. Oude vrienden ‘van de straat’ en ex-collega’s wilden steeds minder met
hem te maken hebben. Vanwege zijn verleden, dacht hij. Hij had evenmin
zin om nog naar de moskee te gaan: ‘Mensen praten daar achter mijn rug.’
Een jaar na zijn vrijlating had hij er genoeg van. Re-integratie ging
toch ‘zo niet werken’. Kort na ons interview vertrok hij naar Syrië of Irak,
waar hij inmiddels in jihadistisch vechttenue is gefotografeerd.
124
Politiewetenschap 81| Na de vrijlating
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 124
6.1 Inleiding
In dit hoofdstuk komen de professionals aan het woord. Hoe kijken zij aan
tegen de trajecten van toezicht en begeleiding die er voor jihadistische ex-gede-
tineerden worden georganiseerd? Welke knelpunten identificeren zij? We zullen
opnieuw de ideologische, de sociale en de praktische aspecten van toezicht en
begeleiding bespreken. Maar eerst geven we een overzicht van de betrokken
partijen, ook om aan te geven hoe complex de context van re-integratie is.
6.2 De complexe context van re-integratie
Om beter te begrijpen in welk complex speelveld re-integratietrajecten moeten
worden opgezet, geven we hierna eerst een overzicht van de partijen en instan-
ties die sinds 2004 bij zo’n traject betrokken zijn:
•Reclasseringsorganisaties begeleiden en controleren dagelijks een groot aantal
(ex-)gedetineerden bij hun maatschappelijke re-integratie. Zij werken
samen met instanties die gespecialiseerde begeleiding bieden op het vlak
van psychologische stoornissen, schulden en inkomen, scholing en werk.
Reclasseringsorganisaties rapporteren voor en tijdens de detentie aan rech-
ters en officieren van justitie over de mogelijke strafmaat en de bijzondere
voorwaarden die voor de betreffende (ex-)gedetineerde wenselijk zijn.
Reclassering Nederland, het Leger des Heils, Bureau Jeugdzorg en de Stich-
ting Verslavingsreclassering worden grotendeels door het ministerie van
Veiligheid en Justitie gefinancierd.
•Zorg- en verslavingsinstellingen kunnen (ex-)gedetineerden op psychologisch of
gedragsmatig vlak begeleiden.
• De Centrale Voorziening voorwaardelijke invrijheidstelling (CVvi, Openbaar Ministerie)
is betrokken bij de voorwaardelijke vrijlating van de gedetineerde. Ze zijn
verantwoordelijk voor het vastleggen van de voorwaarden waaraan een
voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verbonden. Het CVvi is ook direct
Toezicht en begeleiding
125
6
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 125
126
Politiewetenschap 81| Na de vrijlating
betrokken bij het toezicht op de re-integratie en de naleving van deze voor-
waarden.
• De Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) zorgt voor de tenuitvoerlegging van vrij-
heidsstraffen en vrijheidsbenemende maatregelen, in dit geval via de ter-
rorismeafdelingen binnen de penitentiaire inrichtingen in Vught en De
Schie. Daarnaast kunnen rapporten van de DJI een rol spelen bij de eventuele
oplegging van voorwaarden bij de voorwaardelijke invrijheidstelling.
•DeNationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV, ministerie van Vei-
ligheid en Justitie) speelt vanaf 2004 een belangrijke rol bij de ontwikkeling
van een re-integratieprogramma voor (ex-)gedetineerden met een extre-
mistische achtergrond. De NCTV coördineert de samenwerking tussen de
verschillende instanties die daarbij betrokken zijn, ontwikkelt beleid en
verricht studie naar personen met een extremistische achtergrond.
•Gemeenten zijn wettelijk verantwoordelijk voor de re-integratie en nazorg van
ex-gedetineerden. Het betreft hierbij primair begeleiding naar inkomen,
werk, zorg en huisvesting. De gemeente kan hier ook andere lokale organi-
saties of bureaus bij betrekken. Gemeenten richten zich zowel op het voor-
komen van recidive als op het beperken van maatschappelijke onrust die
kan ontstaan nadat iemand de gevangenis verlaat.
•Depolitie kan op verschillende wijze betrokken zijn bij de re-integratie van
ex-gedetineerden met een extremistische achtergrond. Primair zijn de poli-
tiediensten belast met opsporingstaken en de handhaving van de openbare
orde. Dit kan zich vertalen in betrokkenheid bij het toezicht op re-integratie-
processen en (repressief) optreden bij signalen van recidive. Ook het verza-
melen en delen van informatie – met de hiervoor genoemde instanties of
via de regionale inlichtingendiensten met de AIVD – behoort tot het taken-
pakket. In de praktijk is de rol van politiefunctionarissen op het vlak van
re-integratie van jihadistische ex-gedetineerden niet duidelijk omschreven.
Daardoor is die rol afhankelijk van de inzet van individuen, bijvoorbeeld
van de wijkagent ter plekke. De politiële taak kan dus per geval verschillen.
•Overige lokale organisaties en experts kunnen afhankelijk van de casus worden
betrokken bij de re-integratietrajecten. Soms worden religieuze instellingen
of experts ingeschakeld, denk bijvoorbeeld aan moskeeën, het Leger des
Heils, RADAR (bureau voor gelijke behandeling en tegen discriminatie),
AG Advies (onderzoeks- en adviesbureau op het gebied van jeugd, welzijn
en integratie) enzovoort. Zij kunnen helpen bij het zoeken naar alternatieve
– niet aan extremisme gerelateerde – sociale contacten, het organiseren van
een ideologische dialoog of het faciliteren van een zinvolle dagbesteding.
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 126
––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––
282 Beleidsmaker gemeente Amsterdam, beleidsmaker gemeente Den Haag 1 en 2.
283 Openbaar aanklager.
284 Respondenten Dienst Justitiële Inrichtingen 1 en 2.
127
Toezicht en begeleiding
Uit de gesprekken met de respondenten blijkt dat zij zelf dit contextuele veld
karakteriseren als:
• onontgonnen, vanwege de onbekendheid met het fenomeen en de constel-
latie van de samenwerkingsverbanden;
• onderhevig aan grote mate van publiek-politieke sensitiviteit;
• hulpeloos voor wat betreft de vrijblijvendheid van de re-integratietrajecten.
Ex-gedetineerden moeten wel willen re-integreren, en werken vaak eerder
tegen dan mee.
Het contextuele veld is onontgonnen, want er bestaat nog weinig ervaring met het
opzetten en afleggen van re-integratietrajecten. De partijen zijn nog bezig met
het leggen van contacten en de samenstelling van de betrokken organisaties ver-
schilt per casus. De geïnterviewde professionals benadrukken overigens ook dat
dit niet anders kan en dat de openheid in het creëren van ‘begeleidingspakketten’
noodzakelijk is: ‘Geen partner kan worden uitgesloten en geen enkel idee help
je direct om zeep’, aldus een politiefunctionaris. Tegelijkertijd leidt dit soms tot
een botsing van uiteenlopende organisatieculturen, benaderingswijzen, kennis -
niveaus en communicatiemanieren. Daarom is het volgens de respondenten wel
wenselijk om een stabielere en structurelere vorm van coördinatie op te zetten
(zie paragraaf 6.5). Tot op heden werd steeds veel tijd gestoken in het vinden van
een geschikte modus operandi. De middelen en mogelijkheden waren daarbij sterk
afhankelijk van de inzet van individuele bestuurders die het gevoel hadden dat
er ‘iets moest gebeuren’ en hiervoor hun nek wilden uitsteken.282
De prille samenwerkingsverbanden worden onder druk gezet door de grote
politieke en maatschappelijke sensitiviteit die opspeelt rond vrijlating van jihadis-
tische of extremistische gedetineerden. De angst voor recidive, al dan niet door
de media geëtaleerd, verkleint de speelruimte van de professionals.283 In de
praktijk betekent dit bijvoorbeeld dat jihadistische of extremistische gedeti-
neerden minder snel in aanmerking komen voor proefverlof of detentiefase-
ring. Ook deelname aan groepsactiviteiten tijdens hun detentie wordt vaak niet
toegestaan.284 Daarnaast komt het vaak voor dat justitie extra strenge voorwaar-
den, die het traject van re-integratie beïnvloeden, verbindt aan invrijheidstel-
ling. Voorts kost het ‘managen’ van die sensitiviteit de professionals ook gewoon
veel tijd. Een medewerker van de gemeente Rotterdam stelt dat hij ruim een
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 127
––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––
285 Beleidsmedewerker van het ministerie van Veiligheid en Justitie.
286 Beleidsmedewerker van het ministerie van Veiligheid en Justitie, reclasseringswerker.
128
Politiewetenschap 81| Na de vrijlating
jaar bezig is geweest om een netwerk op te zetten van jeugdwerkers, politie-
mensen en andere profesionals om de stemming in de wijk te peilen en wijk-
bewoners voor te bereiden op de komst van een jihadistische ex-gedetineerde.
Tot slot zijn de professionals bezorgd over de mate van vrijblijvendheid en
het gebrek aan coördinatie die met re-integratietrajecten gepaard gaan. Ze voel-
den zich hulpeloos zonder ‘stok achter de deur’. Radicale gedachten zijn immers
niet strafbaar. Maar om te voorkomen dat iemand radicale ideeën weer in de
praktijk gaat brengen, zijn instrumenten nodig die goed gedrag stimuleren en
slecht gedrag bestraffen. Over de ‘repressieve’ middelen – te denken valt aan
een meldingsplicht, contactverbod, gebiedsverbod, mediaverbod of inspan-
ningsgebod – beslist evenwel het Openbaar Ministerie, niet de coach of bege-
leider. Alle andere vormen van begeleiding en toezicht zijn afhankelijk van de
inzet van de ex-gedetineerde. Vrijwillige trajecten worden voornamelijk opge-
zet nadat de voorwaarden voor een vrijlating zijn afgelopen of wanneer deze
geheel ontbreken. Hoogstens kan de gemeente deelname aan zo’n traject sti-
muleren door er hulp op het gebied van huisvesting, uitkering, werk en psy-
chologische zorg tegenover te stellen. Uit verschillende interviews komt echter
naar voren dat vrijwillige trajecten lastig uit te voeren zijn. Ex-gedetineerden
houden zich niet aan afspraken, duiken onder enzovoort. Dan kan het wenselijk
te zijn om als begeleider of coach sneller bestuurlijke maatregelen in te (laten)
zetten. Maar zij gaan daar niet over. Tegelijkertijd is de – ervaren – willekeur van
toepassing van een bestuurlijke maatregel, denk aan de sanctieregeling, juist
weer enorm frustrerend: een aantal professionals doet zijn beklag over het feit
dat de grillige toepassing of ontheffing van de sanctieregeling hun op maat
gemaakte re-integratietraject doorkruiste, dikwijls zonder waarschuwing of
overleg vooraf. Met alle gevolgen van dien.285
Mede op grond van de hiervoor geschetste problematiek zijn enkele respon-
denten de afgelopen jaren sceptischer geworden over de effecten van re-inte-
gratie.286 De betrokken professionals zijn bovendien voorzichtiger geworden
omtrent het eigen inschattingsvermogen van de begeleidende partijen. Want
hoe kun je door sociaal wenselijk gedrag heen prikken? Volgens hen is het bij
deze categorie ex-gedetineerden heel ‘lastig’ in te schatten wat er werkelijk in
hun hoofden omgaat. ‘Waar andere delinquenten nog wel eens in een opwel-
ling kunnen zeggen: “Als ik nu geen geld krijg, pleeg ik een overval”, zullen
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 128
––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––
287 Reclasseringswerker.
288 Deradicaliseringsexpert.
289 Khalid, Ayman, Farid en Mehmet, advocaat 1 en 2, betrokken psycholoog.
290 Advocaat 1.
291 Reclasseringsmanager.
292 Politiefunctionaris Den Haag.
129
Toezicht en begeleiding
ex-gedetineerden met extremistische ideeën er alles aan doen om te voorko-
men dat ze signalen afgeven’, aldus een reclasseringswerker.287 Die inschatting
klopt wel met wat wij van, onder anderen, respondent Yassir hoorden:
‘Ik moest na mijn detentie wel weer bij de overheid aankloppen die ik
verachtte. Ik kon het wel voor mezelf verantwoorden door het te zien als
“profiteren”. Ik geloofde nog steeds dat we in staat van oorlog waren.
Nederland is in oorlog met de islam, als ik me anders voor moest doen
en sociaal wenselijke antwoorden moest geven: geen probleem. In het
begin vroegen mensen: “Wat vind je van de jihad? Wat vind je van de
strijd?” Toen zei ik gewoon: “Sta ik niet achter. Afstand van genomen.
Klaar.” Dan stopte ook meteen het gesprek. Om meer vrijheden te krij-
gen deed ik me wel anders voor.’
Ook de hulpeloosheid bij de professionals omtrent het gebrek aan medewer-
king bij ex-gedetineerden kunnen we herkennen in de uitlatingen van enkele
van de reclasseringskandidaten.288 Ayman: ‘Ik heb al zo vaak gezegd: “Ik hoef
geen hulp van jullie [van de overheid]. Werk me alleen niet tegen. Voor de rest:
jullie hoeven me nergens mee te helpen, jullie hoeven niets te regelen voor me.
Ik doe alles zelf.”’
Het in hoofdstuk 5 genoemde wantrouwen richting de overheid is welhaast
niet weg te nemen. ‘Ik vertrouw niemand’, aldus Nassim. En dat zien we bij de
meeste ex-gedetineerden terug.289 De reclassering is voor hen de ‘tegenstander’,
een verlengstuk van justitie; en ze verwachten ‘toch geen eerlijke kans te krij-
gen’.290 In zo’n situatie van onwilligheid is het vrijwel onmogelijk een passend
toezicht- en nazorgtraject te organiseren.291 En het is in deze context al hele-
maal niet mogelijk een algemene richtlijn of plan op te stellen: ‘Er bestaan
geen lijstjes op basis waarvan je dit traject kunt indelen.’292
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 129
––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––
293 Advocaat 2.
294 Tarik.
130
Politiewetenschap 81| Na de vrijlating
Inzichten
• Re-integratie van ex-gedetineerden met een extremistische achtergrond
vindt plaats in een complexe politieke, organisatorische en juridische
context die gekarakteriseerd wordt door onontgonnenheid, hulpeloosheid,
vrijblijvendheid en politiek-maatschappelijke sensitiviteit.
• De kans op succes is klein wanneer iemand niet zelf voor verandering
openstaat.
• Het blijkt voor betrokken professionals zeer lastig, lastiger dan bij reguliere
criminelen, in te schatten of een re-integratietraject effectief is.
• De meeste jihadistische ex-gedetineerden wantrouwen de overheid en
alle aanpalende instanties.
• Er bestaat geen universele benadering voor begeleiding en toezicht.
De praktijk rondom re-integratietrajecten is er een van maatwerk.
6.3 Toezicht en begeleiding in de praktijk
Hoe zien de ervaringen van de professionals eruit voor elk van de door ons
aangemerkte aspecten (ideologisch, sociaal en praktisch) van het re-integratie-
traject? In deze paragraaf brengen we de ervaren mogelijkheden en obstakels
in beeld.
6.3.1 Het ideologische aspect van toezicht en begeleiding
Vrijwel alle respondenten benoemen de belemmerende rol die de extremistische
ideologie speelt bij een succesvol re-integratietraject: ‘Als je immers extreem
boos bent op de Nederlandse overheid, alle Nederlandse autoriteiten, dat je
niets met ze te maken wilt hebben, dan wordt een gezamenlijke toekomst ook
zo moeilijk’, aldus een advocaat.293 De ex-gedetineerden beamen dit: ‘Wanneer
iemand vast blijft houden aan deze idealen, kan iemand met alle goede wil van
de wereld worden begeleid, maar dan is het de vraag in hoeverre de gewenste
resultaten zullen worden bereikt.’294
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 130
––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––
295 Reclasseringswerker.
296 Beleidsmedewerker van het ministerie van Veiligheid en Justitie.
297 Onder anderen uitgesproken door een deradicaliseringsexpert.
131
Toezicht en begeleiding
Hoe dienen de eerstelijnswerkers en andere professionals hiermee om te
gaan? De meesten geven eerlijk toe dat ze over onvoldoende kennis beschikken
om dergelijke ideologieën te herkennen en ermee om te gaan: ‘Dat weet ik
gewoon allemaal niet. Dan is het heel moeilijk. Dan zou ik alleen kunnen zeg-
gen: “Ik ben het niet met je eens, want dat vind ik allemaal te radicaal klinken.”
Dan kom je natuurlijk niet heel ver.’295
Volgens de respondenten zouden er dan ook vaker religieuze experts bij de
trajecten van toezicht en begeleiding betrokken moeten worden. Die herken-
nen extremistische uitingen en signalen immers en kunnen inspringen op de
behoefte van sommige ex-gedetineerden om die extreme ideeën te bespreken.
De ex-gedetineerden hebben er zelf immers ook niet altijd veel verstand van.
Ze zijn ‘overtuigd maar lang niet altijd goed onderlegd’.296 Wellicht kunnen de
‘zwart-witte’ denkbeelden zo wat worden bijgesteld. Experts die beschikken
over religieuze kennis, charisma en een relevant netwerk zouden een poging
kunnen ondernemen om jihadistische gedetineerden aan het twijfelen te bren-
gen, aldus de respondenten.297Yassir beaamt dit:
‘Door de vragen die mijn coach me stelde, moest ik voor mezelf naden-
ken. Ik had niet altijd een helder antwoord klaar. Dan moest ik het thuis
gaan opzoeken. Hij heeft me niets opgelegd. Hij heeft nooit gezegd:
“Wat jij zegt kan niet, dat is fout.” Nooit heeft hij dat gezegd. Totaal niet.
Over 11 september zei ik: “Geweldige dag, 19 kampioenen die dat heb-
ben gedaan!” Je kan dan bij mij niet aankomen met: “3000 onschuldige
burgers, dat kan toch niet!” In plaats daarvan stelde hij dan vragen: “Ik
ben wel benieuwd, leg me eens uit waarom dat goed is? Wat is jouw
bewijsvoering voor de juistheid van zo’n daad?” Veel mensen gaan dan
op het emotionele vlak: “Nee, kinderen, vrouwen, allemaal zielig.” Dat
werkt totaal niet. Als iemand me dat kwam zeggen, zei ik: “Nee, Amerika
heeft tijdens de Golfoorlogen ook zo veel duizenden mensen vermoord.
Ook allemaal onschuldig. Het is oog om oog, tand om tand. Staat ook in
de Koran.”’
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 131
––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––
298 Beleidsmaker gemeente Den Haag.
132
Politiewetenschap 81| Na de vrijlating
Experts kunnen een ex-gedetineerde ook met andere, voormalig radicale jonge-
ren in contact brengen. Dit maakte in ieder geval op Yassir een grote indruk:
‘Ik heb met oud-strijders gesproken die een felle strijd hadden gevoch-
ten en het was mooi om te zien hoe zij over het geloof dachten. Zij den-
ken toch soms anders. […] Je hoorde allerlei mensen andere verhalen
vertellen. Dat was ook goed voor het verbreden van mijn eigen horizon.’
Maar ook hierbij is het een kwestie van vrijwilligheid. Soms kwamen de experts
ook niet verder, bijvoorbeeld omdat ze in de ogen van de (ex-)gedetineerden
gefinancierd werden door de overheid of omdat ze te gematigd waren. En hier
wreekt zich ook een ander probleem. Een medewerker van het ministerie van
Veiligheid en Justitie vraagt zich af of het wel wenselijk is om als overheid
direct invloed uit te oefenen op religieuze denkbeelden van deze (ex-)gedeti-
neerden.298 Wellicht is er meer ruimte om deze opvattingen indirect te beïn-
vloeden, bijvoorbeeld door positieve ervaringen te generen en zo bij te dragen
aan een positiever beeld van de maatschappij.
Inzichten
• Extreme denkbeelden worden door de professionals gezien als obstakel bij
een succesvol re-integratietraject.
• Extremistische ideeën zijn vaak lastig herkenbaar. Professionals geven aan
niet over de juiste kennis te beschikken om onderscheid te kunnen maken
tussen legitieme vormen van religieuze orthodoxie enerzijds en extremis-
tische ideeën anderzijds.
• Professionals geven aan behoefte te hebben aan de inzet van religieuze
experts en de inschakeling van religieuze gemeenschappen bij re-integratie
en begeleiding.
• Er bestaat ook huiver: kunnen overheidsinstanties dan aanwijzen welke
experts en welke denkbeelden nog wel of niet acceptabel zijn?
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 132
––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––
299 Reclasseringswerker.
300 Reclasseringswerker, beleidsmedewerker van het ministerie van Veiligheid en Justitie.
301 Deradicaliseringsexpert.
133
Toezicht en begeleiding
6.3.2 Het sociale aspect van toezicht en begeleiding
Begeleiding en controle van een (ex-)gedetineerde op sociaal gebied wordt ook
wel gezien als de moeilijkste tak van het werk. De professionals kunnen ‘hun’
ex-gedetineerde immers niet dag en nacht in de gaten houden.299 Een wijk-
agent in de regio Midden-Nederland verloor ‘zijn’ ex-gedetineerde uit het
oog toen hij vaker rondom moskeeën buiten de wijk moest opereren. Toch is
dit ‘misschien wel het belangrijkste domein om recidive te voorkomen’.300
De eerste stap in het proces van begeleiding en toezicht is het leggen van
contact met familieleden. Maar als de ex-gedetineerde daarvoor geen toestem-
ming verleent, wordt dat lastig. Een reclasseringswerker zegt: ‘Als deze persoon
“nee” zegt, kunnen we niets.’ Zelfs als de familie mee wil doen, zijn er nog
veel onzekerheden. Volgens Tarik wist zijn familie echt niet waar hij mee
bezig was:
‘Mijn moeder was niet betrokken bij mijn traject. Het was iets wat ik
zelf deed. Ze belden mijn moeder niet. Ik zou dat geen goed idee heb-
ben gevonden. Ik hou van mijn moeder, maar hield haar wel overal bui-
ten. Het was ook deels om haar te beschermen. Je moeder maakt zich
toch zorgen. Van sommige dingen had ze dus geen idee. Ik deel wel din-
gen, maar verzacht bepaalde dingen wel, zei het niet als er problemen
waren. Ze wist veel dingen niet en dat deed ik om haar te beschermen.
Ik zou ook niet hebben gewild dat de reclassering met haar sprak,
omdat je dan de stromen informatie die naar haar toe gaan niet meer
kunt controleren. Je weet dan niet wat de reclasseringsambtenaar tegen
haar zou zeggen. Contact zou ook niet veel toe hebben gevoegd, mijn
moeder zit ook niet de hele tijd bij me. […] Ik had mijn eigen leven.
Mijn moeder kon hen ook niet helpen aan bepaalde informatie die ze
zochten.’
De respondenten onderstrepen allemaal het belang van kennis en informatie
omtrent het sociale netwerk van de ex-gedetineerde. Met wie heeft hij contact
en is dat überhaupt wenselijk?301 Professionele instanties kunnen proberen dat
netwerk te beïnvloeden. Dat kan in repressieve zin, bijvoorbeeld door het
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 133
––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––
302 Medewerker CVvi.
303 Politiefunctionaris Rotterdam.
304 Beleidsmaker gemeente Rotterdam.
134
Politiewetenschap 81| Na de vrijlating
opleggen van contactverboden.302 Het netwerk kan in positieve zin worden beïn-
vloed door het helpen bij het regelen van een stage, baan (betaald of vrijwillig),
nieuwe opleiding of lidmaatschap van een sportvereniging. Moskeeën zijn ook
belangrijk: ‘Als iemand daar te extreem gaat doen, wordt hij gecorrigeerd’, aldus
een van de respondenten.303 Zo’n proces van beïnvloeding van het sociale net-
werk is langdurig; de meeste respondenten geven aan dat het jaren kan duren.
Ondanks dit collectieve inzicht in het belang van sociale contacten, ligt de
focus bij het inrichten van toezicht en begeleiding volgens een beleidsmaker
van het ministerie van Veiligheid en Justitie nog te veel op het individu: ‘Wij
roepen altijd: “Ja we kijken naar de omgeving enzovoort.” […] Maar als je
vraagt: “Heb je de zus betrokken, heb je zicht op ooms, broers enzovoort en
die ook gevraagd of ze mee willen doen?” Dat gebeurt niet!’
Het sociale aspect van re-integratie is ook van belang met het oog op de
mensen om de ex-gedetineerde heen of bij hem in de buurt. Terugkeer van een
voormalig jihadist in de samenleving kan leiden tot grote maatschappelijke
onrust en sociale spanningen in de buurt.304 Professionals kunnen ook hier een
belangrijke rol spelen: door deze onrust te minimaliseren en daarbij discreet te
werk te gaan, kunnen ze stigmatisering helpen te voorkomen en het pad voor
de ex-gedetineerde effenen. Een medewerker van de gemeente geeft aan dat hij
een tijdlang nauwgezet de woonomgeving van een ex-gedetineerde in de gaten
hield om eventuele signalen van onrust op te vangen. Ondanks alle geventileer-
de angsten, zijn er uiteindelijk maar een paar gevallen van maatschappelijke
ophef geweest. Meestal was de terugkerende ex-gedetineerde onbekend of
werd hij niet herkend.
Inzichten
• Re-integratie heeft baat bij het vroegtijdig betrekken van familieleden.
• Het is lastig het sociale netwerk van een ex-gedetineerde in kaart te
brengen. Er wordt dikwijls te weinig in geïnvesteerd.
• Dat komt onder andere doordat een ex-gedetineerde veel ruimte heeft
om zijn Umfeld voor de reclassering en andere instanties af te schermen.
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 134
135
Toezicht en begeleiding
• Gericht hulp bieden bij het vinden van een baan, stage, opleiding enzovoort
kan handig ‘wisselgeld’ zijn bij het opzetten van een re-integratietraject.
• Door toezicht te houden op de woonomgeving van een ex-gedetineerde
kan maatschappelijke onrust worden beperkt. In de praktijk lijkt het met de
ophef ook wel mee te vallen.
6.3.3 Praktische begeleiding
De praktische begeleiding en controle van deze categorie (ex-)gedetineerden
is gericht op het beperken van eventuele ‘detentieschade’ en op het bieden van
een nieuw perspectief. Volgens een moskeebestuurder moet de ex-gedetineerde
af van het stempel ‘gevaarlijke terrorist’, zodat hij zichzelf weer gaat zien als
volwaardig lid van een (niet-criminele) gemeenschap. Het belang van een zin-
volle dagbesteding is al vaker onderstreept. Daardoor heeft een ex-gedetineerde
‘simpelweg minder tijd om na te denken over deviant gedrag’, aldus een mede-
werker van de DJI. Het is tevens een signaal van de overheid aan (ex-)gedeti-
neerden. Een reclasseringswerker stelt: ‘Het laat zien dat je oprecht bent. Dat
“de slechte maatschappij” toch bereid is om iets voor iemand te doen en in
principe het beste met iemand voor kan hebben.’
Praktische begeleiding neemt verschillende vormen aan, maar staat of valt
volgens de respondenten met bereidwilligheid van de ex-gedetineerde om die
begeleiding aan te nemen en ‘er wat mee te doen’. Wanneer iemand niet bereid
is om zich in te zetten, is begeleiding in de ogen van veel respondenten zinloos.
Uit hoofdstuk 5 bleek dat veel ex-gedetineerden graag weer aan het werk
wilden of een opleiding wilden volgen, maar dat dat voor hen niet eenvoudig
was. Zowel de ex-gedetineerden als de betrokken professionals zijn niet altijd
even bedreven in het zoeken naar alternatieve oplossingen die passen bij hun
situatie. In de woorden van een politiefunctionaris uit Rotterdam:
‘Je moet kijken naar oplossingen die misschien buiten de gebruikelijke
paden vallen. Waar denkt iemand zelf over na? Heeft de ex-gedetineerde
daarover wel nagedacht? En als hij dat niet [heeft gedaan] dan moet je zeg-
gen dat hij dat misschien eens moet gaan doen. Het is zijn toekomst. […]
Praat met zo’n jongen en zeg dan wat hij wel kan doen. Expert worden over
zijn ervaringen? Andere dingen doen? Iets met zijn kennis doen? Hebben
wij iets binnen de gemeente? Binnen een bedrijf? Zomaar iets zoeken en
het daarbij laten, dat moet je bij [dit soort gevallen] niet doen.’
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 135
––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––
305 Citaat afkomstig van een openbaar aanklager, maar door meer professionals in gelijkluidende bewoordingen zo geformu-
leerd.
136
Politiewetenschap 81| Na de vrijlating
Daarvoor is soms ook bestuurlijk lef nodig. Een lokale beleidsmaker van de
gemeente Amsterdam beschrijft hoe hij zijn nek uitstak bij het afgeven van
een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) voor een ex-gedetineerde:
‘Hij was nog vatbaar, hebben we drie jaar in geïnvesteerd en dan is hij
weg. Hij was een van de beste. Het zou zonde zijn geweest als we niet een
uitzondering konden maken, maar dat is natuurlijk een hele moeilijke
afweging want als het fout gaat moet je daar wel verantwoording voor
afleggen.’
Ook in de gesprekken met de professionals kwam steeds weer het obstakel van
de sanctielijst naar voren. Plaatsing op die lijst maakt de praktische begeleiding
van ex-gedetineerden heel erg moeilijk. Een aantal professionals bestempelde
de sanctieregeling dan ook als ‘belachelijk’, ‘pure symboolpolitiek’ en ‘onze
grootste vijand van dit moment’.305 Volgens deze respondenten kan de sanctie-
regeling wel waarde hebben, maar alleen als de regeling gecoördineerd, wel-
overwogen en vooral flexibel wordt toegepast in samenhang met de bestaande
maatregelen ter bevordering van re-integratie. Een beleidsmedewerker van het
ministerie van Veiligheid en Justitie stelt:
‘Personen die naar Syrië gaan om daar bij een terroristische organisatie
te vechten: wat mij betreft plaats je die op die lijst. Je wilt die persoon
verstoren, het moeilijker maken dat men terrorisme ondersteunt. Hier-
door worden ook diegenen die hun geld geven of willen geven verdacht.
Je hoopt dat dat afschrikkend werkt of het in ieder geval bemoeilijkt om
aan dergelijke zaken steun te verlenen. Dat is een prima gedachtegang.
Waar het moeilijker wordt, is wanneer je hier (in Nederland) vrijkomt.
En dan? Als jij veroordeeld zou zijn geweest voor terrorismefinanciering,
dan lijkt me dat [plaatsing op de sanctielijst] een terecht gevolg. Wanneer
jij iemand bent met een uitkering, zonder geld, is het eigenlijk een beetje
een gekke maatregel. Maar het is natuurlijk ook een politieke maatregel.’
Volgens een medewerker van de gemeente heeft de sanctieregeling vooral
waarde als stok achter de deur; als pressiemiddel om deelname aan re-integra-
tieactiviteiten af te dwingen. Maar als het een grillig, opzichzelfstaand, onge-
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 136
––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––
306 Beleidsmedewerker van het ministerie van Veiligheid en Justitie.
307 Onder anderen: beleidsmedewerker van het ministerie van Veiligheid en Justitie, reclasseringswerker, beleidsmaker gemeen-
te Amsterdam.
308 Beleidsmedewerker van het ministerie van Veiligheid en Justitie.
137
Toezicht en begeleiding
controleerd beleidsinstrument blijft, wordt het door alle respondenten als een
grote belasting voor hun werk beschouwd.
Een terugkerend thema in de gesprekken met de professionals is de vraag naar
de inspanning die vanuit de maatschappij verwacht mag of moet worden. Hoe
ver moet de overheid gaan bij het faciliteren van re-integrerende jihadisten?
Moet de overheid wel investeren in huisvesting, uitkering en schuldhulpverle-
ning ten behoeve van individuen van wie ‘weinig goeds te verwachten is’?306
Veel geïnterviewde professionals geven uitdrukking aan hun frustratie over
het feit dat sommige ex-gedetineerden aanzienlijke steun ontvangen van de
gemeenschap, terwijl ze afspraken niet nakomen en de schijn wekken er een
dubbele agenda op na te houden:307
‘Er zijn genoeg jongens die praten heel leuk met een jongerenwerker, en
die voelt zich dan heel effectief en nuttig, en die heeft dan misschien één
uur een positieve invloed op zo’n gast in de week. De rest van de tijd zit
hij in die [extremistische] kring. Maar die gast wel helpen met schuld
aflossen en helpen met een huis regelen. […] Alleen dat contact is waar-
deloos. Laat hem maar werken voor zijn geld.’308
Het voorgaande citaat toont aan dat praktische begeleiding deel uit moet
maken van een bredere aanpak, die volgens de respondenten gekenmerkt
moet worden door een combinatie van hulp, begeleiding en (de dreiging
van) sancties. Wanneer zo’n pakket niet beter vorm krijgt en structureler
wordt ingebed in een samenwerkingsverband van alle instellingen die erbij
betrokken zijn, gaat het volgens de respondenten niet werken. Een dergelijk
pakket zal dan hoogstens de maatschappelijke of politieke onrust aanwakke-
ren. Het is daarom van belang om de re-integratietrajecten vorm te geven
volgens een duidelijke doelstelling, waarbij alle drie hiervoor beschreven
aspecten worden meegewogen. Zo’n overkoepelende aanpak is er nog niet,
aldus een politieman uit Rotterdam:
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 137
138
Politiewetenschap 81| Na de vrijlating
‘Waar wil ik over een jaar zijn? Waar wil ik over twee jaar zijn? Wanneer
kunnen we zaken gaan afbouwen? Dat is er niet. Er is geen doel. Wat
voor beeld heb je? Wat wil je gaan doen? […] Je moet bedenken: wat
is haalbaar. Misschien moet je hele andere partijen daarbij gaan halen.’
Inzichten
• Praktische begeleiding dient gericht te zijn op het aanbieden van een
zinvolle dagbesteding.
• Een cruciale voorwaarde is de inspanning en inzet van de ex-gedetineerde
zelf.
• De manier waarop de sanctieregeling nu wordt toegepast, wordt door
de respondenten gezien als zijnde schadelijk voor het re-integratie-
traject.
• Re-integratie staat of valt met de mate waarin een dynamisch en flexibel
pakket van sanctie- en hulpmiddelen kan worden samengesteld.
• Re-integratie en praktische nazorg moeten worden ingebed in een aan-
pak die vergezeld gaat van een duidelijke doelstelling en taakverdeling,
alsmede van een duidelijk systeem van coördinatie én evaluatie.
6.4 Obstakels voor re-integratie
In paragraaf 6.3 zijn de ervaringen van professionals rond toezicht op en bege-
leiding van extremistische ex-gedetineerden in kaart gebracht, met betrekking
tot de drie belangrijkste aspecten van re-integratie. In deze paragraaf staan we
stil bij een aantal overkoepelende punten van zorg, ‘obstakels’, die het proces
van re-integratie in algemene zin bemoeilijken en die door de respondenten
werden aangedragen.
6.4.1 Onoverzichtelijkheid van de betrokken instanties
Onze respondenten geven allemaal aan dat re-integratie een zaak is van
meerdere partijen. Toch spreken zij ook de zorg uit dat het ‘netwerk’ rond-
om deze re-integratietrajecten de laatste jaren te omvangrijk en te onoverzich-
telijk is geworden: ‘Gemeente, NCTV, directie veiligheid, de deelgemeente,
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 138
––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––
309 Politiefunctionaris Rotterdam.
310 Beleidsmedewerker van het ministerie van Veiligheid en Justitie.
311 Idem.
312 Idem.
139
Toezicht en begeleiding
welzijn, er zaten wel vijftien mensen. Het was nieuw. Iedereen was erbij ge-
haald. Dat was goed bedoeld. Mensen van scholen, noem maar op.’309
Vaak schoven ook partijen of vertegenwoordigers aan die eigenlijk geen
wezenlijke bijdrage of kennis konden leveren. Een aantal respondenten wees in
dit verband op de rol van moskeeën. In sommige gevallen speelden die een
belangrijke rol, maar in andere steden waren het ‘vooral gebedsplaatsen. Veel
meer is het dan eigenlijk niet. […] Daar zit geen kracht, daar kun je eigenlijk
niets mee.’310 Het schiften van de nuttige en ‘overbodige’ partners in dit proces
en het opbouwen van vertrouwen tussen de betrokken partners kost veel tijd en
energie. Daarnaast vergen omvangrijke netwerken een aanzienlijke mate van
coördinatie. ‘Je moet dan iemand hebben die de zaak technisch kan leiden en
voorzitten’, aldus een politiefunctionaris. Iets dat niet altijd even vanzelfspre-
kend is.
6.4.2 Delen van informatie
Binnen de in paragraaf 6.4.1 genoemde netwerken is frequent contact een pré:
‘Wanneer je elkaar geregeld ziet verloopt de samenwerking vaak ook makkelij-
ker.’311 Maar die samenwerking, en in het bijzonder het delen van informatie
tussen de betrokken partijen, staat nog in de kinderschoenen. Iedereen ziet ook
wel dat ‘de terugkeer [in de samenleving] ver voor de vrijlating begint’.312 To c h
doen diverse respondenten hun beklag over het feit dat zij zonder waarschu-
wing werden geconfronteerd met de vrijlating van een bepaalde gedetineerde.
Daardoor liepen de re-integratieprogramma’s achter de feiten aan. Dit lijkt
voornamelijk het geval geweest te zijn als een gedetineerde werd vrijgesproken
of zijn detentie niet volledig uit hoefde te zitten.
Informatie omtrent jihadistische verdachten of ex-gedetineerden is natuur-
lijk een gevoelige aangelegenheid. Belangrijke informatie over toezicht en
begeleiding is onderhevig aan strikte geheimhouding. Politie, justitie, AIVD,
RID’s, gemeentewerkers: ze mogen soms niet eens informatie vrijgeven. Dit
maakt het re-integratietraject er voor professionals vaak niet eenvoudiger op:
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 139
––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––
313 Beleidsmedewerker van het ministerie van Veiligheid en Justitie. Een politiefunctionaris uit Den Haag drukte zich in soortgelij-
ke bewoordingen uit.
140
Politiewetenschap 81| Na de vrijlating
‘Wat heel lastig is, echt het moeilijkste in dit wereldje, is dat je als reclas-
seringsmedewerker, gemeenteambtenaar, begeleider of familielid [om
moet gaan] met een aantal van deze jongens die sociaal wenselijk gedrag
vertonen, terwijl er [bij andere instanties] signalen zijn dat ze heel ande-
re dingen aan het doen zijn. Dan kunnen ze tegen ons zeuren over een
zware maatregel, maar dan hebben ze [aan andere instanties] al laten
zien dat ze niet te vertrouwen zijn. Dan is het heel lastig als deze infor-
matie niet gedeeld kan worden. Iemand moet dan een beetje inzicht
meegeven aan de verschillende partijen: “Ja, ik kan er niet veel over
zeggen, maar ik krijg signalen dat hij zich elders toch echt heel anders
gedraagt dan tegenover jou.”’313
Respondenten weten ook niet altijd welke informatie ze nu wel of niet mogen
delen. Of ze zijn bang dat ze hun informatiepositie binnen een bepaalde
gemeenschap verliezen wanneer ze ‘uit de school klappen’. Volgens de door ons
geïnterviewde politiefunctionarissen zijn er voldoende mogelijkheden om rele-
vante informatie te delen, ook wanneer bepaalde protocollen of convenanten
dit bemoeilijken. In alle gevallen kan er gepoogd worden om op impliciete wij-
ze relevante partijen toch van informatie te voorzien (zie ook het voorgaande
citaat), maar eenvoudig is het niet.
6.4.3 Verschillende organisatieculturen samenbrengen naar een duidelijk doel
In samenhang met het voorgaande blijkt ook dat de diverse betrokken partijen
er zelf verschillende doelstellingen op na houden. ‘Als reclasseringsmedewerker
of zorgmedewerker zit [je] er gewoon anders in’, aldus een beleidsmaker van
het ministerie van Veiligheid en Justitie. Een medewerker van de gemeente
Amsterdam:
‘Veel professionals zijn opgeleid met het idee dat zij niet het vertrouwen
van de cliënt moeten verliezen. Maar dat moet geen doel op zich zijn. Dat
kan een middel zijn, maar geen doel. Hulpverleners hebben vaak heel veel
moeite om personen te confronteren met het gedrag dat zij vertonen.’
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 140
141
Toezicht en begeleiding
Een politiefunctionaris vertelt op zijn beurt dat hij te horen kreeg dat een ex-
gedetineerde zich aan ‘bijna’ alle afspraken had gehouden, naar volle tevreden-
heid van een reclasseringswerker. Daar was de politieman in kwestie veel min-
der tevreden over: ‘Hij heeft zich bijna aan al die afspraken gehouden? Dus hij
heeft er een paar niet gehaald? Welke? Ik dacht: wat is dit joh?!’
Vanwege deze – logische en onvermijdelijke – botsing van doelstellingen, is
het volgens de respondenten des te meer van belang dat er een overkoepelend
doel wordt nagestreefd. Uiteindelijk zou de (nationale) veiligheid centraal
moeten staan, aldus de respondenten.
6.4.4 Discretie
In de interviews werd vaak gesproken over de gevoeligheid van de re-integratie-
processen. Hoe meer partijen erbij betrokken raken, hoe sneller vertrouwelijke
informatie op straat komt te liggen. Dat zou in dit geval schadelijk zijn, aldus
de respondenten. Zowel voor de ex-gedetineerde, als met het oog op mogelijke
maatschappelijke onrust. Discretie is een vereiste, aldus een politiefunctionaris
uit Rotterdam: ‘Ik zeg dan: “Dit is een papier, iedereen tekent voor geheimhou-
ding.” Ik zeg: “Degene die erover lult, die gaat eruit.” Ik zeg: “Dat is duidelijk?”
De gemeente speelde al met dat idee, maar ik zei dat ze dat ook moeten doen.
Er is geen vrijheid blijheid dan.’
6.4.5 Kennislacunes
De effectiviteit van een re-integratietraject is volgens de respondenten afhanke-
lijk van de ervaringen en kennis van de verschillende betrokken partijen op het
vlak van radicalisering en terrorisme. Maar zelfs binnen de wetenschap bestaat
er nog onenigheid over de mate waarin radicalisering en deradicalisering
bestudeerd en herkend kunnen worden. En als die kennis al beschikbaar is,
dan zijn de academische studies vaak heel abstract van aard of juist heel gede-
tailleerd uitgewerkt voor een specifieke, niet-Nederlandse situatie. Het gebrek
aan bruikbare en betrouwbare informatie zorgt er dan ook voor dat er onder
experts en professionals nog steeds een grote vraag is naar (nieuwe) kennis
over radicalisering en deradicalisering. Ex-gedetineerde Yassir beschrijft die
kennislacune treffend: ‘Er kwam iemand aan de deur van maatschappelijk
werk en die zei vervolgens: “We weten het eigenlijk ook niet, hoe we met dit
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 141
––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––
314 Politiefunctionaris Den Haag.
315 Openbaar aanklager.
142
Politiewetenschap 81| Na de vrijlating
soort gevallen om moeten gaan.” Dat was het eigenlijk. Toen dacht ik: laat maar
zitten dan.’
Niettemin zijn er verschillende bureaus en centra opgericht die trainingen
en cursussen op dit vlak verzorgen. Daardoor is het kennis- en ervaringsniveau
binnen bepaalde regio’s in de loop der jaren behoorlijk gestegen. Er bestaan
anno 2015 dus wel meer mogelijkheden tot verdieping dan direct na 2001 of
2004. Maar de kennis is dikwijls geclusterd: in de Randstad of binnen bepaalde
organisaties en afdelingen. Bij organisaties als de politie, reclassering en de
gemeente is het vaak afhankelijk van de toewijding van individuele medewer-
kers die hier (zelf)studie naar hebben verricht.314
6.4.6 Het proportionaliteitsbeginsel
In vrijwel alle gesprekken kwam de kwestie van proportionaliteit aan de orde.
Verschillende professionals meenden dat rondom re-integratietrajecten van
jihadisten ‘mensen in de stress schoten en het er misschien weleens harder aan
toe ging dan strikt noodzakelijk’.315 En dat terwijl juist radicale jongeren zeer
gevoelig zijn voor – in hun ogen – onheuse vormen van bejegening of onrecht-
vaardig optreden van de overheid. In deze gevallen is het proportionaliteitsbe-
ginsel een goede richtlijn: moet in een bepaald concreet geval meteen naar de
sanctieregeling worden gegrepen of kan iemand ook via begeleiding bij uitke-
ring of opleiding worden geholpen dan wel onder druk worden gezet? En hoe
ingrijpend of intensief moet die begeleiding zijn? Een politiefunctionaris uit
Rotterdam:
‘Je moet bij hem [de ex-gedetineerde] niet de deur platlopen. De
gemeente wil dan alles weten wat er is. Het is toch geen tijd van de Stasi
in Duitsland? Ik zeg: laat het soms ook los. Je gaat mensen onnodig
belasten en mensen denken: we moeten alles van hem weten.’
Er zijn altijd wel alternatieve routes en benaderingswijzen te bedenken. Wijk-
agenten zijn daar dikwijls ook zeer bedreven in: ‘Als je er via de voordeur niet
inkomt, dan moet het via de achterdeur. Dat geef ik wel mee’, aldus een politie-
functionaris.
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 142
––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––
316 Politiefunctionaris Rotterdam.
317 Politiefunctionaris Den Haag.
143
Toezicht en begeleiding
6.4.7 Verwachtingsmanagement
Verrassend genoeg gaven zowel de ex-gedetineerden als de geïnterviewde
experts aan dat er bij de communicatie nog wel wat te winnen is. Met name op
het vlak van de wederzijdse verwachtingen. Dikwijls weet een ex-gedetineerde
niet goed wat er van hem wordt verwacht, ook al is het al verschillende keren
uitgelegd. Nassim:
‘Je moet open zijn. Ik zou [bijvoorbeeld] heel graag van de politie willen
weten wat ze van me verwachten. We zouden moeten leren van de
gevangenis en politie. Ik wil weten wat zij van me verwachten: ik zit nu
thuis. […] Hoe ziet mijn toekomst eruit? […] Ik weet niet wat ik moet
doen. Dat is een heel irritant gevoel. Iedereen met wie ik spreek zegt dat.’
Ook Yassir zegt:
‘Er is nooit iemand bij me thuis geweest, bij me aangebeld en gevraagd:
“Kunnen we iets voor je doen?” Helemaal niets. Geen wijkagent, nie-
mand. Ik vind dat er al voordat je vrijkomt een gesprek met je moet zijn
aangegaan. “Je komt bijna vrij: wat wil je doen? Wil je werken? Wil je
school? Wil je hulp? Dan zijn er voorwaarden. Wil je niet geholpen wor-
den? Dan laten we je over aan politie en justitie.”’
Ook de betrokken professionals benadrukken het belang van duidelijkheid:
‘Je moet je uitspreken: wat is je plan, wat zijn de regels, waar moet iemand aan
voldoen en dat iemand weer aan het werk moet.’316 Als je duidelijk bent ‘dan
krijg je het ook terug. Gewoon op basis van respect. Niet zo gespannen doen’,
stellen twee politiefunctionarissen.317
6.4.8 Beschikbare middelen
Ten slotte benadrukken de professionals dat re-integratietrajecten soms ook
gewoon mislukken door gebrek aan budget, tijd en energie. Begeleiding van en
toezicht op (ex-)gedetineerden is een intensieve en vooral ook langdurige aan-
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 143
144
Politiewetenschap 81| Na de vrijlating
gelegenheid. Dat moet zich vertalen in voldoende budget en de beschikbaar-
stelling van fte’s en tijd voor deze trajecten. Anders heeft het geen zin, daarover
zijn alle respondenten het eens.
6.5 Conclusie
Rondom re-integratietrajecten van jihadistische en extremistische gedetineer-
den is in een paar jaar tijd een woud van organisaties en partijen gegroeid. Uit
de interviews met professionals bleek dat er nog terrein te winnen is op het
gebied van coördinatie, samenwerking, aansturing en het ontwikkelen van
evid ence based benaderingswijzen. Een algemene vuistregel voor het opzetten
van succesvolle re-integratietrajecten bestaat niet, het hoort maatwerk te zijn.
Een overkoepelende doelstelling en een verzameling best practices wordt toch
wel als wenselijk beschouwd.
Op ideologisch vlak is er behoefte aan meer kennis en aan de inzet van reli-
gieuze experts. Op sociaal gebied is het kunnen betrekken van familieleden en
het kunnen identificeren van gewenste en ongewenste vrienden en peers van
belang. Ook vertellen de professionals dat ze meer handvatten nodig hebben
om te kunnen omgaan met – vermeende of gevreesde – maatschappelijke
onrust en stigmatisering. In praktische zin wordt de willekeurige, grillige en
door de plaatselijke en justitiële autoriteiten niet te beïnvloeden toepassing van
de sanctieregeling als een obstakel voor een succesvol re-integratietraject
beschouwd. Alle respondenten geven aan dat er meer ruimte moet komen voor
het samenstellen van dynamische, flexibele pakketten van repressieve en inte-
gratieve instrumenten voor re-integratie.
De onoverzichtelijke hoeveelheid personen en instanties, geheimhouding of
juist gebrek aan discretie worden eveneens als obstakels genoemd voor resocia-
lisatie en re-integratie. Ook de gebrekkige toegang tot of beschikbaarheid van
kennis en informatie, botsende doelstellingen en een tekort aan budget en mid-
delen kan het re-integratieproces bemoeilijken. Juist op deze punten verwach-
ten de respondenten veel van een verbeterde vorm van coördinatie en afstem-
ming. Aan toewijding en betrokkenheid schort het immers niet, noch van de
professionals vanuit de maatschappelijke organisaties, familieleden en religieu-
ze gemeenschappen, noch vanuit politie, justitie en de plaatselijke instanties.
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 144
––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––
318 Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst, 2004: 54-59.
319 Ibidem.
320 Zannoni e.a., 2008: 49-52.
7.1 Inleiding
In voorgaande hoofdstukken is nog niet expliciet ingegaan op de hoge ver-
wachtingen die vanuit samenleving en politiek worden uitgesproken over de
bijdrage van de politie aan de strijd tegen radicalisering en terrorisme. Wat
wordt er verwacht van de politie in de omgang met ‘draaideurterroristen’? Wan-
neer is de politie aan zet? De verschillende nota’s en rapporten die de afgelopen
jaren zijn verschenen, wekken de indruk dat de taak van de politie alomvattend
is en zowel preventie als repressie behelst.
In de nota Van Dawa tot Jihad geeft de AIVD negentien strategieën om de ‘radi-
cale islam’ tegemoet te treden.318 Die strategieën variëren van het verwerven
van inzicht in de doelstellingen van radicale islamitische groeperingen en het
inschakelen van positieve rolmodellen tot het wegnemen van de vermeende
sociaal-economische voedingsbodem voor radicalisering. Daarbij dient de poli-
tie een grote rol te spelen: ze moet zich samen met justitie, de AIVD en de NCTV
bezighouden met het voorlichten van autoriteiten over deze bewegingen en
met de organisatie van samenwerking tussen verschillende partijen om tot ‘een
betere en meer gestructureerde bundeling, vergelijking en weging van informa-
tie met betrekking tot de bestudeerde fenomenen’ te komen. Ook dient de poli-
tie bij te dragen aan ‘het ontwerpen en implementeren van maatgerichte inter-
ventiestrategieën met betrekking tot terrorisme en radicaliseringsprocessen’.
Verder moet de politie, naast haar klassieke taken rond opsporing en aanhou-
ding, bijzondere inspanningen verrichten bij het verstoren of infiltreren van
islamistische groepen of individuen, alsmede bij de beveiliging van mogelijke
doelwitten.319 Bij dit alles moet de politie onnodige frustraties en discriminatie
voorkomen.320
De politie aan zet?
145
7
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 145
––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––
321 Ministerie van Justitie, 2005: 3-4, 22-24; Ministerie van Binnenlandse Zaken, 2007: 24; Nationaal Coördinator Terrorismebestrij-
ding en Veiligheid, 2005: 7; Zannoni e.a., 2008: 47.
322 Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid, 2005: 6.
323 COT, Forum & Bureau Van de Bunt, 2010: 38.
324 Ministerie van Veiligheid en Justitie, 2014.
146
Politiewetenschap 81| Na de vrijlating
Ook het ministerie van Justitie (2005) schrijft in de nota Radicalisme en Radicalise-
ring (2005) een brede inzetbaarheid toe aan de politie. Volgens die nota is de
politie inzetbaar bij:
• het signaleren en duiden van radicalisering;
• het inschakelen van andere organisaties (verbinden);
• het verwerven en delen van informatie;
• het uitvoeren van repressieve en verstorende ingrepen.321
In verschillende beleidsnota’s die in de daaropvolgende jaren verschenen, wor-
den die punten in verschillende bewoordingen herhaald. Het netwerk van con-
tacten van de wijkagent is daarbij volgens de NCTV-nota Lokale en justitiële aanpak
van radicalisme en radicalisering (2005) onmisbaar. Om tot in de ‘haarvaten van de
samenleving’ te reiken, zijn contacten met buurtbewoners, onderwijsmedewer-
kers, moskeeën en jeugdwerkers essentieel.322
Het COT-rapport Democratie en radicalisme (2010) gaat nog een stap verder, en
moedigt eerstelijnswerkers (dus ook de wijkagenten) aan om in gesprekken
met radicaliserende jongeren de waarden van vrijheid, gelijkwaardigheid en
solidariteit te benadrukken en hun de grenzen van de democratische rechtsstaat
te blijven uitleggen.323
Anno 2015 zijn de verwachtingen er niet kleiner op geworden. Zo ziet het
ministerie van Veiligheid en Justitie in het Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme
(2014) nog steeds een cruciale rol voor de politie weggelegd. Die rol is
opnieuw zeer breed. De politie moet bijdragen aan het verstoren van radicalise-
ringsprocessen, informatie verstrekken, nieuwe ‘aanslagmiddelen en metho-
den’ identificeren, tegenmaatregelen nemen, toezien op terugkerende Syrië-
gangers en diverse andere inhoudelijke en coördinerende taken in de strijd
tegen radicalisering op zich nemen.324
In deze rapporten wordt vrijwel niet over de rol van de politie bij het
voorkomen van recidive en het bevorderen van re-integratie van voormalige
jihadisten gesproken. Dat is niet verassend; het fenomeen van de ‘draaideur-
jihadist’ is relatief nieuw. Toch biedt artikel 3 van de Politiewet voldoende
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 146
147
De politie aan zet?
mogelijkheden. Volgens dit artikel is de politie belast met de handhaving van
de openbare orde en hulpverlening, alsmede met de strafrechtelijke handha-
ving. Het toezien op de trajecten van re-integratie en het voorkomen van reci-
dive vallen daar zeker onder.
7.2 Een blik op de politiepraktijk
Hoe vertalen de hiervoor opgesomde verwachtingen zich naar de praktijk van
de re-integratietrajecten? Uit de interviews blijkt dat de politie – vaak vooral de
wijkagent – in een aantal situaties en activiteiten van grote invloed is:
•Uitvoeren van repressieve maatregelen bij (dreigende) recidive. Op basis van haar bevoegd-
heden is de politie in eerste instantie belast met de taak repressief op te tre-
den wanneer (hernieuwde) radicalisering zich voordoet.
•Informatie over re-integratie verzamelen, delen en duiden. Politiediensten schuiven aan
bij overleg tussen de betrokken partijen. Zij zijn bij uitstek geschikt om als
‘verdeelstation’ van informatie tussen de partijen te fungeren, aangezien ze
over lokale informatie beschikken, maar ook contacten met centrale instan-
ties onderhouden, inclusief de AIVD (via de RID).
•Toezien op de naleving bijzondere voorwaarden. Politieagenten zien toe op de naleving
van de bijzondere voorwaarden die aan een ex-gedetineerde zijn opgelegd.
Wijkagenten kunnen hier een rol in spelen.
•Controleren van het sociale netwerk na vrijlating. Een wijkagent kan op basis van zijn
kennis over de buurt en haar bewoners een belangrijke rol spelen bij het in
kaart brengen van de sociale netwerken van een ex-gedetineerde, en daar
ook preferenties aan ophangen.
•Kennis delen op het gebied van radicalisering en terrorisme. Door de jaren heen hebben
diverse politiediensten ruim geïnvesteerd in kennis en scholing op het
gebied van radicalisering en terrorisme. Ook is er veel praktische ervaring
opgedaan. Die kan – en moet – worden overgedragen aan andere instanties.
•Aanspreekpunt zijn voor de ex-gedetineerde. Gedurende de re-integratie kan het van
belang zijn dat een ex-gedetineerde zijn weg weet te vinden naar de politie.
Bijvoorbeeld wanneer een ex-gedetineerde te maken krijgt met bedreigin-
gen of maatschappelijke onrust.
•Aanspreekpunt zijn voor de sociale omgeving van de ex-gedetineerde. Wijkagenten kunnen
een belangrijke schakel vormen tussen de ex-gedetineerde, diens sociale
omgeving en de autoriteiten. Wanneer een wijkagent een goede reputatie
geniet in zijn of haar buurt, mag die invloed niet worden onderschat.
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 147
148
Politiewetenschap 81| Na de vrijlating
•Wegnemen van frustratie en wantrouwen. Zowel de professionals als de ex-gedeti-
neerden zeggen dat de houding van politiefunctionarissen jegens een ex-
gedetineerde van grote invloed is op diens opstelling jegens de samenleving
– ten goede, maar ook ten kwade.
•Bij de les houden van de ex-gedetineerde. Wanneer andere, vrijwillige trajecten niet
goed werken, kan de wijkagent de ex-gedetineerde wijzen op de conse-
quenties van onwillig gedrag of van recidive.
•Stimuleren van de samenwerking. Door bekendheid met de buurt waarin een ex-
gedetineerde terugkeert, is een wijkagent goed uitgerust om de juiste orga-
nisaties en personen bij het traject van toezicht en begeleiding te betrekken.
Zo vertelde een wijkagent dat hij diverse ex-gedetineerden aan een baan en
geschikte moskee heeft geholpen.
•Praktische betrokkenheid re-integratie. Hoewel de wijkagent geen jongerenwerker
is, kunnen zich situaties voordoen waarin het handig is dat de politie
inspringt. Een wijkagent vertelde dat hij, bij afwezigheid van reclasserings-
toezicht, ten behoeve van het opbouwen van een goed contact een ex-gede-
tineerde heeft geholpen een bankrekening te openen.
Deze lijst geeft blijk van een brede betrokkenheid en inzetbaarheid van de poli-
tie. Volgens sommige respondenten zou de politie zich moeten beperken tot de
meer repressieve en harde maatregelen om recidive te voorkomen. Voor andere
respondenten is ook het opbouwen van vertrouwen en de meer sociale rol van
de wijkagent bij het vormgeven van een re-integratietraject van belang. Vanzelf-
sprekend behoren die laatste activiteiten niet tot de hoofdtaken van de politie,
maar er blijkt een duidelijk continuüm te zijn van repressieve, via preventieve,
naar integratieve activiteiten van de politie, gericht op het duurzaam en lang-
durig voorkomen van recidive door re-integratie te bevorderen.
7.3 De ex-gedetineerde en de politie
Hoe kijken de ex-gedetineerden zelf aan tegen hun contacten met de politie?
De meeste geïnterviewde ex-gedetineerden geven aan dat ze na hun vrijlating
geen enkele behoefte hadden aan dergelijke contacten:
‘Nee, de politie heeft mij nog nooit bezocht. […] Volgens mij hadden ze
me na de bevrijding gelijk moeten bezoeken. Maar de wijkagent is nooit
geweest. Van mij hoeft dat ook niet! Ik vond het juist goed dat ze nooit
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 148
––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––
325 Ayman.
149
De politie aan zet?
zijn gekomen. Wat komen ze dan doen? Hoi zeggen? Ik heb een keer
gedag gezegd, dat was een paar weken geleden, toen kwamen ze voor
de buren, en stonden ze beneden. Ik zwaaide uit het raam: “Hoi, alles
goed?” “Ja. Ik hoorde dat je een paar dagen weg was. Alles goed?” Dat is
de eerste keer en de laatste keer dat ik de wijkagent heb gezien. Ik hoef
niet constant politie over de vloer te hebben.’325
Khalid vindt het vooral ‘een beetje denigrerend als een agent zomaar je huis
binnenkomt terwijl je nergens officieel [meer] verdachte van bent’. Nassim
beaamt dat:
‘Laat me gewoon met rust. Intimideer me niet. Dat werkt averechts. Wees
ook niet te vriendelijk, want daar houd ik ook echt niet van, net doen
alsof ik een of ander ziek kind ben. “O, hoe gaat het met je?” Daar houd
ik niet van. Als ik iets verkeerds doe, pak me op. En als ik niets doe, laat
me gewoon met rust. Ze zien me niet als normale burger.’
De meeste ex-gedetineerden denken niet dat de politie nog veel voor hen kan
betekenen, ze herinneren zich vooral hun negatieve ervaringen met politie-
functionarissen vóór hun detentie. Tarik: ‘Ik heb geleerd dat als je iets wilt
bereiken […] dan moet je het nooit van je leven met de politie of bewakers
delen want die hebben het IQ van een knakworst.’
Nassim heeft wél contact met de politie gezocht na zijn vrijlating, maar is
daar niet tevreden over:
‘Ik kan je op dit moment honderd doodsbedreigingen die ze [personen
via internet] aan mij hebben gestuurd laten zien. “We schieten je dood,
we gooien je in de zee. We gaan een bom plaatsen in de shariadriehoek.”
Ik ben naar de politie gegaan met: “Hebben jullie dat gezien?” Ze hebben
toen niets gedaan. Als ik dat [die bedreigingen] zou schrijven, zit ik weer
voor een paar jaar vast.’
Ook een wijkagent realiseert zich dat politieoptredens niet altijd ideaal verlo-
pen. Zo herinnert hij zich hoe een bepaalde arrestatie heftig verliep en daar-
door bij de gedetineerde in kwestie kwaad bloed zette:
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 149
150
Politiewetenschap 81| Na de vrijlating
‘Die arrestatie is niet goed verlopen. Er kwamen ineens tien man bin-
nen. Het ging wel netjes, maar het zijn wel tien man! Vrouw en twee
kinderen zaten daar. Dat is niet handig als je die relatie goed wilt hou-
den. Ik had tegen hem gezegd: “Als je ooit aangehouden moet worden,
maak je geen zorgen, je kinderen zullen daar in principe geen last van
hebben.” Ik kan hem gewoon bellen dat hij naar beneden moet komen.
Dat is dan een stuk handiger. Vervolgens komt hij op de TA met andere
bekenden. En dan wordt hij vrijgelaten en dan zie je duidelijk een kei-
harde invloed van de mensen met wie hij daar zat. Hij begint ineens te
twitteren, kraamt van alles uit, sluit zich aan bij een groep waar hij zich
eerst niet in bevond. Toen ik hem uitnodigde om hier eens over te spre-
ken stuurde hij me een bericht: “Ik kom niet, niet om jou, het is niet
persoonlijk, maar ze hebben me meegenomen waar mijn kinderen bij
waren. Ik ben mijn baan kwijt.”’
Dit soort ervaringen belemmeren na vrijlating een normaal contact met de
politie. Een advocaat van een van de gedetineerden vindt dat jammer: een
van zijn cliënten kreeg te maken met bedreigingen, maar durfde niet meer
bij de politie aan te kloppen voor hulp of bescherming, of wilde dat niet
meer.
Tegelijkertijd blijkt uit verschillende interviews dat wijkagenten en politie-
functionarissen ook een positieve invloed kunnen hebben op een re-inte-
gratietraject. ‘Het zijn personen die soms wel het verschil maken’, stelt een
familielid van Mehmet. Een deradicaliseringsexpert bevestigt dit: ‘Naar het
instituut van “de politie” zijn mensen vaak wantrouwig, maar een bepaald
persoon daarentegen mogen ze soms wel.’ Ex-gedetineerden waarderen het
wanneer politieagenten open en duidelijk zijn. Maar de rollen moeten wel
uit elkaar gehouden worden: politieagenten zijn geen hulpverleners of
gesprekspartners. Yassir:
‘Politie kan vrij weinig doen tijdens de re-integratie. Die hebben een hele
andere rol in de maatschappij. Ik ben aangehouden door dezelfde man in
uniform. En die zou dan vervolgens aan mij moeten vragen: “Hoe kan ik
je helpen?” Ik zou dat niet accepteren. Een agent heeft dan verschillende
petten op. Ik raak dan in de war. Daar word ik ook wantrouwig van. Ik
zou het fijn vinden als de politie gewoon duidelijk is: “Ik ben agent. Ik
werk hier in de wijk.” De agent is geen hulpverlener, geen maatschappe-
lijk werker. Die heeft ook vaak geen expertise of kennis om hiermee om
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 150
151
De politie aan zet?
te gaan. Hoe kan een wijkagent een inhoudelijk religieuze discussie
aangaan met een jongen van twintig? Ik denk ook dat de kennis van die
jongens wordt onderschat. Die jongens zijn ideologisch gemotiveerd.
Die geloven daar echt in. Zij halen sterke argumenten aan. De eerste
vraag die hij je gaat stellen is: “Wat is jouw bewijs? Wat is jouw religieu-
ze bewijs dat wat ik zeg niet klopt? Ik wil een vers uit de Koran. Ik wil
graag een uitspraak van profeet waarin mijn gedachten worden weer-
legt.” Ik zie oom agent niet een vers uit de Koran reciteren.’
De meeste gedetineerden verwachten dat ze in de gaten worden gehouden en
vinden dat ook geen groot probleem, zolang het maar onopvallend gebeurt.
Khalid: ‘Ja, waarom zou je mij moeten vertrouwen, als overheid zou ik dat niet
aan het toeval overlaten. Zou een beetje naïef zijn.’ Nassim vindt het vooral
belangrijk dat het volgen onopvallend gebeurt:
‘De AIVD mag mij volgen. Zonder dat ik het merk. Daar heb ik geen last
van. [...] Als de AIVD mij volgt, dan doen ze dat op een goede manier.
Die volgen dan mijn telefoon en laten zich niet zien. Daar heb ik geen
moeite mee. Ik begrijp dat wel. Als ze dat niet zouden doen, dan zou ik
me meer zorgen maken. Ik begrijp het vanuit hun perspectief. Als ik in
hun schoenen had gestaan had ik dat ook gedaan. Ik zeg niet dat ik het
er mee eens ben dat ze me volgen maar ik begrijp wel dat ze het doen.
Ik weet dat ik geen gevaar ben, maar ik begrijp dat zij dat niet altijd
kunnen weten. Als je hoort waar ik van verdacht ben geweest dan snap
ik dat ze me volgen. Als je me door amateurs laat volgen en dat ik het
zie: dat vind ik wel vervelend. Ik heb ze meerdere keren betrapt en
dan geven ze het wel toe. De hele tijd zit er dan iemand te kijken. Die
zit je dan te filmen. Dan loop ik op ze af. Ik zeg dan: “Je bent politie.
Laat je ketting eens zien.” En dan is er een politiepasje. Dan denk ik:
kom op, man.’
Inzichten
• Ex-gedetineerden hebben (uiteraard) geen behoefte aan contact met de
politie na hun vrijlating. Ze geven blijk van weinig vertrouwen in politie
en justitie. Opvallend is dat individuele politiefunctionarissen hierop een
uitzondering kunnen vormen.
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 151
152
Politiewetenschap 81| Na de vrijlating
• De ex-gedetineerden begrijpen dat ze na hun detentie worden gecontro-
leerd en gevolgd, maar hechten sterk aan openheid, duidelijkheid en het
uitspreken van verwachtingen.
• Ondanks hun afkeer van politie en justitie vormen ex-gedetineerden
– bij alle risico’s die ze zelf wellicht nog steeds veroorzaken – een kwetsbare
groep, aangezien ze zelf soms ook onderwerp zijn van belediging en be-
dreiging en daarbij vanuit rechtsstatelijk perspectief bescherming nodig
hebben.
• Intimidatie en te opzichtige controle door politie en inlichtingendiensten
vergroten de frustratie en bevestigen bestaande gevoelens van onrecht.
7.4 De complexe rol van de politie nader belicht
Uit de voorgaande paragrafen blijkt wel hoe complex de rol van de politie bij
de re-integratie van ex-gedetineerden met een extremistische achtergrond is.
De eerder genoemde doelstellingen kunnen immers flink met elkaar botsen:
moet de politie een ex-gedetineerde herhaaldelijk aanspreken als hij zich niet
aan de afspraken houdt of moet ze iemand juist onopvallend blijven controle-
ren? Gaat het om preventie, repressie, verstoren of re-integratie?
Uit de interviews blijkt dat de taak van de politie vooral in de dagelijkse
praktijk vorm krijgt. Het optreden van wijkagenten is situationeel, het is maat-
werk, en wordt vaak bepaald door het re-integrerende individu en diens
onmiddellijke context. De brede en vooral ook flexibel invulbare rol van de
politie is handig, want het kan de effectiviteit van een re-integratietraject bevor-
deren. Tegelijkertijd ligt het gevaar op de loer dat de politiefunctionaris bij elk
onderdeel van het re-integratieproces betrokken raakt en een ‘vliegende keep’
wordt. In de woorden van een wijkagent uit Midden-Nederland: ‘Er moet
ergens ook een filter worden toegepast, anders wordt het wat veel.’ Dezelfde
politiefunctionaris stelt:
‘We zijn nog wel enorm zoekende: hoe moeten we hier nou mee
omgaan? […] Het is ook vaak kennis van het hele fenomeen die ont-
breekt of incompleet is. […] We hebben nog bijeenkomsten gehad met
diverse partners om te praten over het onderwerp. Het is gewoon nieuw.
Hoe gaan we hiermee aan de bak?’
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 152
––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––
326 Wijkagent Den Haag.
153
De politie aan zet?
Zowel de ideologische aspecten, als de bewuste ‘dubbele agenda’s’ van radicale
jongeren zijn voor politieagenten lastig te doorgronden. Van een aantal ex-
gedetineerde Syriëgangers had de politie wel gegevens, maar ze hadden van
tevoren geen enkel signaal opgevangen ‘waar ze iets mee konden’.326 Het is ook
niet realistisch om te verwachten dat politieagenten dit soort complexe signa-
len of ideologische boodschappen geheel op waarde zullen kunnen schatten.
Een wijkagent uit Den Haag stelt:
‘Dan moet je al die wijkagenten zwaar op gaan leiden in de theologie
natuurlijk. Je vraagt nogal wat, anderen studeren hier jaren op. Boven-
dien: die jongens zitten er zo in. Je kunt beter een betrouwbare partner
zoeken binnen de moskee. Iemand die dat durft. Veel personen uit de
gemeenschap durven echter niet. Geen enkele moskee durft het structu-
reel aan. Je kiest dan toch partij voor iets. Hoe je het went of keert, ze
nemen er wel afstand van, maar het blijven broeders en zusters. Er zijn
maar weinig mensen die daar echt in willen springen. Je zet die mensen
ook voor het blok. Incidenteel willen ze echt wel wat doen.’
Radicalisering en extremisme zijn voor politiediensten ook andersoortige
dreigingen. Opsporing van terroristische misdrijven vereist een andere bena-
dering dan bijvoorbeeld het tegengaan van drugscriminaliteit. Volgens de
respondenten komt dat vooral door de ideologische component en doordat
je in de toekomst aan het rechercheren bent, want de aanslag is nog niet ge -
pleegd en moet juist worden voorkomen. Een medewerker van het ministerie
van Veiligheid en Justitie:
‘Personen die heel erg gedreven zijn door een groter verhaal – dat kan
voor sommige professionals onbegrijpelijk zijn wanneer ze nog nooit
met dit soort zaken te maken hebben gehad. Ze zijn bijvoorbeeld gewend
om terug te rechercheren: je vindt een lijk en je gaat zoeken naar wie dat
gedaan heeft; je vindt geld en je gaat kijken waar dat vandaan komt; je
hebt drugs en gaat kijken wie dat verkocht heeft. Nu heb je ineens te
maken met ideologisch gedreven personen die eindeloos op Facebook
en Twitter gesprekken houden en die je eigenlijk ook niet helemaal
begrijpt, die over de telefoon op een vage manier met elkaar praten en
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 153
154
Politiewetenschap 81| Na de vrijlating
allerlei metaforen gebruiken. Je snapt er niets van, en tegelijkertijd doen
ze eigenlijk niets strafbaars. […] Je bent eigenlijk aan het rechercheren
om iets te voorkomen. Dit is totaal iets anders.’
De rol van de wijkagent ligt toch meer op het informerende, samenbrengende
vlak. Wijkagenten kunnen de brug vormen tussen specifieke personen en
instanties, en die bij het traject van re-integratie betrekken. Ze zijn tevens – of
dat nu gewenst is of niet – het uithangbord van ‘de staat’ in de ogen van de
ex-gedetineerden. Dat betekent dat hun rol ook sterk symbolisch en facilite-
rend is. Een wijkagent uit Den Haag vertelt hierover:
‘Mijn doel is: contact maken en houden. Ik ben daarvoor. Als hij bij wij-
ze van spreken last heeft van de waterleiding van zijn bovenbuurvrouw
ga ik er ook langs. […] Of samen op de fiets naar het gemeentehuis, dat
is toch geweldig? Ik kom dan gewoon in burger. Bij de balie van het
gemeentehuis heb ik al wat geregeld met mensen die ik daar ken. De
ex-gedetineerde heeft dat niet door. Giropasje regelen, zelfde verhaal.
Dat soort dingetjes. Dat kost natuurlijk tijd, maar gelukkig krijg ik daar
de tijd voor. Hier moet een relatie opgebouwd worden. Een relatie loopt
soms ook stuk, dan gebeurt er iets, stekker eruit, is niet persoonlijk,
maar het instituut “politie” komt dan wel even op afstand te staan. Dat
moet je dan ook zo houden. Alle manieren gebruiken om contact te
houden. Dat weten ze ook, maar ze gaan daar ook in mee. Ze hebben
jou soms ook nodig.’
Deze opstelling kan vruchten afwerpen, maar ‘daarbij moet je ook geen wonde-
ren verwachten’, aldus de agent. Niets is zo schadelijk als te hoge verwachtin-
gen. Een wijkagent uit Midden-Nederland over de manier waarop hij aan zijn
informatiepositie en netwerk werkt:
‘Wij hebben een van de grootste netwerken, formeel en informeel. Maar
dat kost tijd. En het informele bakje koffie bij de lift levert daarbij vaak
nog het meeste op. […] Als politie wil je het gisteren nog opgelost heb-
ben, maar het probleem is dat het averechts werkt als je dit geforceerd
gaat proberen op te lossen en geforceerd nieuwe netwerken binnen
bepaalde gemeenschappen op gaat bouwen. Gesloten gemeenschappen
als gevolg. Dan gaat de deur dicht. Het opbouwen van een netwerk kost
tijd. Soms loop je hierdoor nou eenmaal achter de feiten aan.’
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 154
––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––
327 Wijkagent Midden-Nederland.
328 Idem.
155
De politie aan zet?
Die rol als ‘informatieverdeler’ gaat ook niet altijd goed. Soms informeren
diensten elkaar niet adequaat over herintredende voormalige jihadisten,
bijvoorbeeld in het geval van een ex-gedetineerde die na zijn vrijlating naar
Syrië vertrok:
‘Op het moment dat hij uit detentie is teruggekeerd, wisten wij eigenlijk
niet dat hij bij ons in de wijk verbleef. Had ik geweten dat deze ex-gede-
tineerde zich had gevestigd in onze wijk, dan had ik het wellicht be -
spreekbaar kunnen maken: “Luister, ik weet dat hij terug is, bezoekt hij
jullie moskee weer? Weten jullie wat hij uitspookt?” Dan hadden we hem
meer op de radar gehad. Er zijn meerdere factoren waarom dit fout is
gegaan, en ik kan er niet de vinger op leggen wat het precies was.’327
Van de politie moet dus niet worden verwacht dat zij ‘grip’ heeft op het proces
van re-integratie. Politiefunctionarissen beschrijven hun taak als ‘het beste van
de situatie maken’. Het blijft een ad-hocaanpak, aldus de respondenten. Een
wijkagent concludeert over zijn rol: ‘Het is balans. Dat moet je ook een beetje
aanvoelen’. De belangrijkste vragen blijven: ‘Wanneer zijn wij aan zet, en
wanneer niet? En: wat werkt bij wie?’328
7.5 Conclusie
Dat de politie aan zet komt, daar twijfelen de respondenten niet aan. Maar wan-
neer wel en wanneer niet, op welke wijze en in welke fase, daarover bestaat nog
wel wat onduidelijkheid. Ex-gedetineerden hebben na hun vrijlating – en dat
spreekt voor zich – geen behoefte aan contact met de politie. Die is dan ook
niet als eerste aan zet. Dat is de DJI en de reclassering. En parallel daaraan wel-
licht de AIVD. Maar toch heeft de politie, en in het bijzonder de wijkagent, een
rol in dit domein. Daarover moeten de betrokken instanties duidelijk zijn naar
elkaar en naar de ex-gedetineerde.
Een wijkagent levert geen ideologische of maatschappelijke hulpverlening,
tenminste, niet als eerste doelstelling. Het doel van de wijkagent is het handha-
ven van de openbare orde en het toezien op de veiligheid in zijn wijk. Daartoe
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 155
156
Politiewetenschap 81| Na de vrijlating
is kennis over en contact met de ex-gedetineerden in die wijk van belang.
Ook een goede informatie- en netwerkpositie ten aanzien van de andere
betrokken instanties is van belang. Sterker nog: de politie kan juist in het bij
elkaar brengen van partijen – ngo’s, gemeente, DJI, reclassering, moskeeën,
familieleden en het sociale netwerk van de gedetineerde – faciliterend en
instigerend optreden.
Politieagenten vervullen een essentiële rol bij het verzamelen van informa-
tie. Zij kunnen lokale netwerken activeren, identificeren en duiden signalen,
en adviseren andere organisaties. Zij zijn ook degenen die interventies moeten
uitvoeren. In sommige gevallen kunnen deze taken worden uitgevoerd door
andere partners, in het bijzonder door de reclasseringsdienst, maar uit de prak-
tijk blijkt dat de politiefunctionaris ook vaak direct in re-integratietrajecten
betrokken wordt. Beleidsmakers, bestuurders binnen de politieorganisatie én
agenten op straat moeten zich realiseren dat dit brede takenpakket voorlopig
niet zal afslanken.
Los daarvan moet ook de symbolische rol van de politie worden onder-
streept: zowel in de media en in de beeldvorming voor het bredere publiek,
als in het perspectief van de ex-gedetineerde, heeft optreden van de politie
effect. Bejegening van en optreden tegen radicale jongeren kan een bevesti-
ging worden van de reeds bestaande injustice frames in radicale kringen, of dat
nu terecht is of niet.
Na hun vrijlating moeten ex-gedetineerden een bijdrage aan hun re-inte-
gratietraject leveren, daarmee staat of valt het succes van zo’n traject. De politie
kan daar een belangrijke bijdrage aan leveren, maar ze is niet als eerste aan zet.
Dat zijn de gedetineerde en de hiervoor genoemde instanties. Maar de politie,
in het bijzonder de politiefunctionarissen ter plekke, heeft symbolische en
concrete mogelijkheden om het re-integratietraject te faciliteren.
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 156
Na de vrijlating is nog te vaak vóór de volgende aanhouding. Dat was het uit-
gangspunt van deze studie. Op exploratieve wijze, op grond van bestaande lite-
ratuur over radicalisering en deradicalisering, alsmede op grond van interviews
met ex-gedetineerden en professionals hebben we de samenhang tussen radi-
caal gedrag/overtuigingen, detentie en re-integratie in kaart proberen te bren-
gen. Dit exploratieve aspect is een beperking van de studie. We hebben daarom
ook niet de pretentie een overzichtswerk of diepte-analyse van het fenomeen
‘re-integratie van ex-gedetineerden met een jihadistische achtergrond’ voor
te leggen. Daarvoor zouden we meer respondenten, maar vooral ook meer tijd
nodig hebben. Niet alleen om de interviews uit te voeren en vertrouwensrelaties
met (ex-)gedetineerden en professionals op te bouwen, maar ook om de re-
integratietrajecten over een langere periode te kunnen volgen. Uittrede en de-
radicalisering zijn immers zaken van de lange adem. Toch zijn we van mening
dat we een aantal eerste, steekhoudende inzichten kunnen presenteren. We leg-
gen eerst een serie conclusies voor op het vlak van de theorie, daarna bieden we
praxeologische inzichten aan rondom de obstakels en kansen voor re-integratie
in detentie en na de vrijlating.
8.1 Theoretische inzichten
Wanneer een ex-gedetineerde de gevangenis verlaat, is het de taak van de over-
heid om erop toe te zien dat die persoon niet langer een bedreiging voor de
openbare orde of veiligheid vormt. Daarom zijn de afgelopen decennia met het
oog op reguliere criminelen diverse instrumenten ter voorkoming van recidive
ontwikkeld. Er zijn ook instrumenten ontwikkeld om de ex-gedetineerde een
‘zachtere landing’ in de samenleving te laten maken en zo aan diens resocialisa-
tie bij te dragen. Bij ex-gedetineerden met een extremistische of jihadistische
achtergrond ligt dit anders; deze vorm van criminaliteit is relatief nieuw, lastiger
te doorgronden of te monitoren en gevoelig vanwege de grote politieke en
publieke aandacht die ervoor bestaat. Op basis van bestaande theorieën over
Conclusie
157
8
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 157
158
Politiewetenschap 81| Na de vrijlating
radicalisering en deradicalisering kan er wel een samenhang tussen detentie,
deradicalisering en re-integratie worden verondersteld.
In de eerste plaats zijn deradicalisering en uittrede niet hetzelfde. Deradicali-
sering is evenmin een omgekeerde film van radicalisering. Deradicalisering is een
diepgaand proces waarin iemand afstand doet van zijn radicale overtuigingen.
Uittrede of disengagement houdt verandering van gedrag en kleding, en disso-
ciatie van radicale netwerken in. Ideologische opvattingen en religieuze overtui-
gingen zijn resistent en vaak ook consistent. Het is niet te voorspellen en lastig te
beïnvloeden wanneer en hoe iemand deradicaliseert. Bovendien is het voor de
buitenwereld moeilijk om vast te stellen of iemand daadwerkelijk zijn denkbeel-
den heeft bijgesteld of dat de persoon sociaal wenselijk gedrag vertoont. Op uit-
trede en dissociatie is wel meer vat te krijgen. En we weten vanuit de literatuur
dat grondige aanpassingen van gedrag en het uit radicale netwerken stappen
op termijn tot het aanpassen van overtuigingen en opvattingen kan leiden.
Beide verschijnselen hebben overigens zowel een persoonlijk-psychologi-
sche als sociale, groepsgebonden component. Beide componenten moeten
worden aangesproken wanneer interventies worden ontwikkeld om deradi-
calisering en uittrede te stimuleren.
Dit inzicht en onderscheid – tussen overtuiging en gedrag, alsmede tussen
het indivudele en het groepsgebonden aspect – is belangrijk met het oog op de
invloed van detentie op het proces van deradicalisering. Detentie kan namelijk
de verbondenheid met radicale ideologieën verstevigen, waardoor effectieve
re-integratie bemoeilijkt wordt. Re-integratie valt namelijk samen met de
bereidwilligheid om criminele en radicale netwerken los te laten, een nieuw,
‘regulier’ bestaan op te bouwen en nieuwe ‘reguliere’ sociale contacten aan te
gaan. Ook moet de ex-gedetineerde bereid zijn radicale overtuigingen bij te
stellen zodanig dat ze in ieder geval niet meer tot gewelddadig of anderszins
strafbaar gedrag leiden.
Opmerkelijk is dat in de bestaande praktijken van reclassering wel aandacht
wordt besteed aan individuele praktische en psychologische begeleiding, maar
dat het groepsgebonden aspect van radicalisering en deradicalisering er veel
minder een plaats in heeft. Naast het in gesprek gaan met en monitoren van een
ex-gedetineerde met betrekking tot diens radicale overtuigingen, is juist het
sociale netwerk van belang voor een succesvol re-integratietraject. De kringen
om gedetineerden heen scheppen immers de omstandigheden om uittrede en
uiteindelijk wellicht ook een deradicaliseringsproces positief te beïnvloeden.
Via vrienden en familie, en andere ‘positieve’ sociale contacten wordt de ‘be-
loning’, de pull-factor, om oude radicale netwerken te verlaten, vergroot.
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 158
159
Conclusie
Die kringen kunnen als concentrische, deels overlappende, cirkels worden
voorgesteld: familieleden, eventuele vrienden, collega’s, studiegenoten, mede-
gevangenen, DJI-personeel (bewaarders, directeur), reclassering en andere
gespreks- en vertrouwenspersonen na vrijlating, justitie (OM), advocaten,
wijkagenten en overige eerstelijnswerkers. De mate waarin de (ex-)gedetineer-
de zich door die kringen laat beïnvloeden, hangt – hier vallen de resultaten van
de interviews samen met de theorie – samen met de mate van vertrouwen, her-
kenning en identificatie, alsmede met het consistente en consequente handelen
van de personen in deze kringen. Voor de ex-gedetineerde grillige besluiten en
schijnbaar tegenstrijdig of willekeurig handelen van diverse autoriteiten ver-
kleint dus de invloedspositie. Herkenning, erkenning en begrip, bijvoorbeeld
op intellectueel niveau of op religieus vlak, kan die vertrouwensband en daar-
mee ook de invloed versterken.
In het theoretische hoofdstuk zijn factoren genoemd die uittrede en deradi-
calisering in de ogen van de (ex-)gedetineerde (opnieuw) aantrekkelijk maken:
de pull-factoren, zoals de mogelijkheid tot het vinden van een baan, huis, nieu-
we leefomgeving en het stichten van een gezin. De push-factoren maken de
(voortzetting van een) radicale carrière juist onaantrekkelijker: stigmatisering,
stress vanwege vervolging en angst voor politie en justitie, teleurstellingen in
het radicale netwerk enzovoort. Terwijl verblijf op een terrorismeafdeling ener-
zijds in theorie die push- en pull-factoren ten goede kan beïnvloeden, kan zo’n
periode ook het omgekeerde effect hebben. Of een mix van beide, leidend tot
ambivalentie en onduidelijke gevoelens van wrok, frustratie, schaamte en
depressie.
Na de vrijlating, en in het ideale geval reeds lang daarvoor, zijn re-integratie-
programma’s gericht op het wegnemen van barrières voor en het actief stimule-
ren van deradicalisering en uittrede van de gedetineerde jihadist of radicaal. Uit
de literatuur in hoofdstuk 4 blijkt dat re-integratie- en exit-programma’s voor
jihadistische (ex-)gedetineerden nog in de kinderschoenen staan. Over de
effectiviteit zijn nog te weinig gegevens bekend. Wel blijkt dat programma’s in
Duitsland en in Scandinavië het meest investeren in interventies op het sociale
en persoonlijk-psychologische vlak, en dat ideologische gesprekken of ‘overtui-
gingspogingen’ van secundair belang zijn. Omgekeerd lijken programma’s in
Jemen, die vooral gericht waren op het discussiëren met gevangenen over de
juiste interpretatie van de islam en die niet met praktische en sociale interven-
ties gepaard gingen, weinig effect te hebben gehad.
Hoewel jihadistische (ex-)gedetineerden juist vanwege die jihadistische
ideologie als zo’n groot risico worden beschouwd, kan het verband tussen
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 159
160
Politiewetenschap 81| Na de vrijlating
detentie en deradicalisering niet alleen in termen van ‘ideologie’ of ‘geloofsover-
tuiging’ worden gevat. Ideologie is immers vaak slechts een van de motieven
en beweegredenen voor een gedetineerde om zich bij een extremistische groep
aan te sluiten of die handelingen te plegen. Sociale motieven waren meestal van
minstens net zo’n groot belang. Daarom lijken de deradicaliseringsprogram-
ma’s die tijdens en na detentie ook gericht zijn op het tegengaan van gevoelens
van vervreemding en het bieden van alternatieven meer succes te boeken.
8.2 Praxeologische inzichten
In de praktijk blijkt de samenhang tussen detentie, re-integratie en de gewenste
deradicalisering en uittrede (impliciet) gestuurd te worden door drie doelstel-
lingen:
1 recidive voorkomen;
2 re-integratie bevorderen;
3 toezien op de veiligheid en risico’s monitoren.
Die drie doelstellingen blijken vaak te botsen. Op de lange termijn versterken ze
elkaar, maar op de korte termijn kunnen interventies ten behoeve van risicoma-
nagement (zoals een meldplicht) de pogingen tot het opbouwen van vertrou-
wen en nieuwe sociale relaties doorkruisen. Dat die doelstellingen op de korte
termijn door diverse instanties met tegenstrijdige en botsende interventies
worden uitgevoerd, wordt nog te weinig als probleem beschouwd. Een over-
koepelende coördinatie van de betrokken partijen en een samenhangend, op
maat gemaakt pakket van interventies zou dit probleem kunnen verkleinen.
Hierna zetten we de obstakels en de stimuli met betrekking tot deradicalise-
ring en uittrede tijdens detentie onder elkaar. Vervolgens doen we dat voor de bar-
rières en stimuli voor succesvolle trajecten van re-integratie na detentie.
Tijdens detentie
We hebben in de hoofdstukken 5, 6 en 7 gezien dat interventies en maatregelen
op ideologisch, sociaal en persoonlijk-praktisch vlak vaak door elkaar liepen.
Ook gaven de professionals aan dat het voor hen meestal erg onduidelijk was in
welke mate verschillende onderdelen van een re-integratietraject nu werkelijk
de veiligheid verhoogden en het risico verkleinden. Over het effect op het pro-
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 160
161
Conclusie
ces van resocialisatie was soms ook weinig te zeggen, zeker wanneer een gede-
tineerde net was vrijgelaten. Daarvoor is toch een langer volgtraject nodig.
Een van de eerste en meestgenoemde barrières voor een gedetineerde om zijn
radicale gedachtegoed en/of gedrag te laten varen, was wel het voortgezette,
door een verblijf op de TA dikwijls nog toegenomen, gevoel van wantrouwen.
Gedetineerden geven aan dat zij het regime op de TA als discriminerend, verne-
derend en overdreven hebben ervaren. Dat leidde er geregeld toe dat hun ideo-
logische wereldbeeld bevestigd en zelfs versterkt werd. Dit wantrouwen moet
worden genomen voor wat het is: een houding en een gevoel. De respondenten
gaven namelijk ook aan dat ze ondanks hun wantrouwen en afkeer van de
Nederlandse en westerse samenleving geweld hadden afgezworen. Hier geldt
wel dat dit uitlatingen van respondenten zijn in de setting van een onderzoek,
over de ulterior motives kunnen wij als interviewers niet oordelen.
Tegelijkertijd bleek verblijf in detentie voor tenminste de helft van de onder-
zochte gedetineerden die langer hadden vastgezeten, geleid te hebben tot een
mildere en minder kritische houding ten aanzien van de Nederlandse samenle-
ving. De mogelijkheid om met andersdenkende religieuze experts in gesprek te
komen was een stimulans voor deradicalisering en uittrede. Daardoor kon er
ruimte ontstaan voor twijfel over de eigen opvattingen (bij een drietal respon-
denten).
Een sociale barrière voor deradicalisering en uittrede was het feit dat op de TA
gevangenen juist herkenning, erkenning en solidariteit bij elkaar zochten en
vonden. Hun sociale identiteit als jihadist werd zo juist bevestigd. Voor gedeti-
neerden die aan voorbereidingen voor aanslagen hadden meegedaan, groeide
de status als martelaar en rolmodel: hun deviant pride en street credibility nam toe. Dit
gevoel van verwijdering ten opzichte van de maatschappij en ‘opsluiting’ in de
eigen groep, werd door de media-aandacht dikwijls nog groter. Het feit dat het
bij jihadistische gedetineerden in een aantal gevallen (niet bij allemaal) om high
profile cases ging, maakte de normalisering, losweking en deradicalisering er niet
eenvoudiger op. Fouten en risico’s worden immers uitvergroot.
Bovendien maakt een verblijf op een TA het vrijwel onmogelijk om bestaan-
de ‘positieve’ familie- of vriendschappelijke relaties duurzaam te onderhouden.
Dat is wenselijk als het om andere geradicaliseerde vrienden of familieleden
gaat, maar niet als het om contacten gaat die de gedetineerde juist kunnen
voorbereiden of helpen bij de re-integratie.
Een persoonlijk-psychologische barrière betreft ook de verhoogde mate van
stress en trauma’s die we bij de respondenten bemerkten. Isolement en restric-
tieve behandelingen (hoe nodig soms ook vanuit veiligheidsoverwegingen)
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 161
162
Politiewetenschap 81| Na de vrijlating
zijn niet bevorderlijk voor de geestelijke gezondheid, en daarmee een belasting
voor het traject van re-integratie en resocialisatie.
Verder bleek uit een aantal interviews dat de ex-gedetineerden van mening
waren dat het regime waaronder zij zaten weinig creatief en flexibel was. Als
een maatregel vanuit risico-oogpunt genomen kon worden, werd dat ook
gedaan, of een gedetineerde het – in zijn of haar eigen ogen – nu ‘verdiende’ of
niet. ‘Gewone’ gedetineerden mochten gezamenlijk luchten en in de gemeen-
schapsruimte rondwandelen, terwijl voor jihadistische gedetineerden veel
strengere beperkingen golden, waartegen maar moeilijk in beroep kon worden
gegaan – zo luidde veel kritiek.
Toch waren enkele (een kleine helft) respondenten ook gematigd positief
over het feit dat hun handelingsperspectieven werden geboden. Het volgen van
een studie werd als stimulans voor deradicalisering en uittrede beschouwd. Al
merkte één respondent op dat wanneer er gestudeerd mag worden, de gevan-
genisleiding dan ook de faciliteiten om dat te doen moet regelen, zoals toegang
tot literatuur of computer. Ook de aanwezigheid van experts, de mogelijkheid
van ‘zinvol’ debat en discussie, en continuïteit van bewaarders werden als posi-
tieve elementen opgevat. Zo konden de respondenten signalen sneller duiden
en was het voor hen gemakkelijker om met beperkingen, restricties en versoe-
pelingen daarvan om te gaan (want die waren voorspelbaarder en herkenbaar-
der). Wel waren de ex-gedetineerden unaniem van mening dat het ‘beloningen-
systeem’ beter, consistenter en flexibeler op hun gedrag kon worden afgestemd.
Een aantal respondenten vroeg zich af of plaatsing op een reguliere afdeling, te
midden van reguliere criminelen, niet een betere voorbereiding op het leven na
de vrijlating was geweest. De groepsdruk en sociale controle kwam in bedekte
termen in de gesprekken ook naar voren.
Schematisch laat de theoretische samenhang van deradicalisering/uittrede
en detentie zich aldus optekenen:
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 162
Tabel 8.1: Deradicalisering en uittrede in detentie
Obstakels voor deradicalisering Stimuli voor deradicalisering
Ideologie • Versterking van injustice frames en gevoel van
wantrouwen door ervaren willekeur, onderdrukking
en vernedering vanuit de TA.
• Doorgaande dawa op de TA.
• Bekering en ideologische bonding met lotgenoten.
• Duidelijkheid, heldere verwachtingen en
eenduidig beleid sancties en aanbiedingen.
• Religieuze dialoog (kan ook met
andersgelovigen, rabbi enzovoort).
• Toelaten van twijfel.
Sociale
verbanden/omgeving
• ‘Martelaren’ en rolmodellen in de directe
omgeving.
• Grote mate van sociale controle.
• Othering: bevestiging van de jihadistische identiteit
door anderen.
• Verhoging deviant pride en street credibility.
• DJI-personeel is te veel gericht op veiligheid en
risicomanagement, heeft te weinig oog voor re-
integratie en resocialisatiedoelstellingen.
• Oude contacten laten niets van zich
horen; hypocrisie voormalige radicale
kameraden.
• Vinden/aanbieden van nieuwe vrienden.
• Soms: weghalen uit oude groep, tussen
reguliere gedetineerden zetten.
• Lik-op-stukmaatregelen en flexibele
houding vanuit DJI-omgeving.
Persoonlijke
ervaringen en
behoeften
• De TA kan trauma’s en stress vergroten.
• Vermijdingsgedrag, opzoeken isolement.
• Cognitieve dissonantie: al zo veel in jihadisme
geïnvesteerd.
• Behoefte aan ‘maten’, aan begrip en erkenning.
• Nieuwe handelingsperspectieven
aanbieden, bijvoorbeeld studie in detentie.
• Gezin/invloed familie.
• Coachingsgesprekken.
• Gesprekken met experts.
163
Conclusie
Na de vrijlating
Na de vrijlating stonden de meeste gedetineerden gedesoriënteerd weer op
straat. Voor de meeste was er sprake van een cold turkey-effect, zeker als ze op een
TA hadden gezeten. Ze erkenden allemaal dat ze hulp en begeleiding hadden
gehad, en daar nog steeds gebruik van konden maken. Maar de praktijk van de
re-integratietrajecten was, zo bleek uit de verzamelde interviews, afhankelijk
van individuele personen, ad-hocbereidheid van instanties om wel of niet
samen te werken, het toevallige kennis- en expertiseniveau in de wijk en de
inzet van gemeenteambtenaren of familieleden. De ex-gedetineerden zelf
gaven aan het meest aan hun familieleden te hebben gehad.
Opvallend was dat de meeste respondenten, zowel de ex-gedetineerden als
de professionals, het meeste verwachten van maatregelen en interventies op het
sociale en op het praktische vlak. Simpelweg iemand laten verhuizen naar een
andere wijk en hem de mogelijkheid bieden ‘opnieuw te beginnen’, werd als
een grote stimulans voor spoedige re-integratie gezien. Ook praktische begelei-
ding bij het opbouwen van nieuwe netwerken van kennissen, lidmaatschappen
van sportclubs en het vinden van een baan, stage of opleiding werd positief
gewaardeerd.
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 163
164
Politiewetenschap 81| Na de vrijlating
De professionals maken zich zorgen over de vrijblijvendheid van de re-inte-
gratietrajecten; dat zien zij als een grote barrière. Vooral de politieagenten zien
met lede ogen aan hoe gemakkelijk ex-gedetineerden zich aan reclassering en
opgelegde programma’s kunnen onttrekken. Daarom bepleiten zij de verplich-
ting tot het aangaan van (therapeutische) sessies met coaches en de mogelijk-
heid om snel en flexibel bestuurlijke maatregelen (meldplicht, contactverbod
enzovoort) te kunnen inzetten als pressiemiddel.
Een grote stimulans voor re-integratie zien de professionals, maar ook de
respondenten, in de inzet van verschillende concentrische en overlappende
kringen van hulp en sociale contacten; of het nu om vrienden, familieleden,
imams of gemeentewerkers gaat. Ten aanzien van politie en justitie bestaat meer
wantrouwen. Hier benoemen de ex-gedetineerden ook de rolverdeling en de
gescheiden functies van personen die bij hun re-integratie helpen en de agen-
ten die hen als een risico voor de veiligheid zien. Een aantal ex-gedetineerden
geeft aan daar prima mee te kunnen leven, maar dan moet de wijkagent zich
ook niet als sociaal werker of ideologische gesprekspartner opwerpen.
Het grootste obstakel voor re-integratie werd door professionals én ex-
gedetineerden gezamenlijk gezien in de – in hun ogen – willekeurige, grillige
en rigide toepassing van de sanctieregeling. Een ex-gedetineerde had net een
baan gevonden, maar kon door de sanctieregeling geen bankrekening openen
of salaris rechtstreeks ontvangen. Hulp vanuit de gemeente bij het regelen van
geldzaken, huur of uitkering was dan wenselijk, maar ook hier verliep de infor-
matiedeling tussen de instanties moeizaam. Een wijkagent deed ook zijn beklag
dat een ex-gedetineerde die in zijn ogen al een halfjaar redelijk aan het re-inte-
greren was, volkomen onverwachts door het ministerie van Buitenlandse Zaken
op de sanctielijst werd geplaatst, terwijl er in zijn ogen ook andere middelen
voorhanden waren geweest. Hier was dus sprake van elkaar frustrerende doel-
stellingen. Voor drie ex-gedetineerden betekende het leven als outcast een defini-
tief afscheid van de Nederlandse samenleving, en leidde het tot (gelukte)
pogingen om te emigreren.
Deze inzichten zijn als volgt in een schema gezet:
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 164
De rol van de politie
Aan de wijkagent worden dikwijls (te) hoge eisen gesteld. Ook in dit dossier,
want het takenpakket van de politie aangaande re-integratie van jihadistische
ex-gedetineerden is breed. Wat wordt er van de wijkagent verwacht, in de ogen
van de geïnterviewde professionals:
• Uitvoeren van repressieve maatregelen bij (dreigende) recidive.
• Informatie over re-integratie verzamelen, delen en duiden.
• Toezien op de naleving van bijzondere voorwaarden.
• Controleren van het sociale netwerk na vrijlating.
• Kennis delen op het gebied van radicalisering en terrorisme.
• Aanspreekpunt zijn voor de ex-gedetineerde.
• Aanspreekpunt zijn voor de sociale omgeving van de ex-gedetineerde.
• Wegnemen van frustratie en wantrouwen.
• Bij de les houden van de ex-gedetineerde.
• Stimuleren van de samenwerking.
• Praktische betrokkenheid bij re-integratie.
Tabel 8.2: Re-integratie na vrijlating
eitargetni-er roov ilumitS eitargetni-er roov serèirraB
Ideologie • Versterking van injustice frames door ervaren
willekeur, onderdrukking en vernedering in de TA.
• Terugval in oude netwerk en doorgaande dawa.
• Duidelijkheid, heldere verwachtingen;
eenduidig beleid sancties en aanbiedingen.
• Religieuze dialoog (kan ook met
andersgelovigen, rabbi enzovoort).
• Toelaten van twijfel.
Sociale
verbanden/omgeving
• Gezien worden als martelaar en jihadistisch
rolmodel.
• Stigmatisering als jihadist, othering: bevestiging
jihadistische identiteit.
• Verhoging deviant pride en street credibility als
radicaal.
• Versnipperde (sociale) controle.
• Tegenstrijdige signalen vanuit instanties en
professionals (gemeente, politie, BuZa, moskee).
• Verhuizen naar nieuwe omgeving.
• Oude contacten laten niets van zich
horen; hypocrisie voormalige radicale
kameraden.
• Vinden van nieuwe vrienden (niet-
jihadistisch, niet-crimineel).
• Gezin/invloed familie.
Persoonlijke
ervaringen en
behoeften
• Cold turkey na de TA.
• Gegroeid wantrouwen, trauma’s en stress.
• Cognitieve dissonantie: al zo veel in jihadisme
geïnvesteerd; niet willen loslaten.
• Behoefte aan ‘maten’, aan begrip en erkenning.
• Outlaw worden door sanctieregeling.
• Vrijblijvendheid in omgang met opgelegde
beperkingen en programma’s.
• Studie.
• Hulp bij huur, stage, opleiding enzovoort.
• Coachingsgesprekken.
• Verplichting tot therapeutische sessies.
• Maatwerk: combinatie van dwang met
aanbod van hulp en begeleiding.
• Hulp door ervaren en vertrouwde
professionals: continuïteit en
herkenbaarheid (geen ‘snelle bureaus’).
165
Conclusie
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 165
166
Politiewetenschap 81| Na de vrijlating
Aan die verwachtingen moet worden voldaan in een situatie waarin ex-gedeti-
neerden (uiteraard) geen enkele behoefte hebben aan contact met de politie.
Opvallend is wel dat individuele politiefunctionarissen hierop een uitzonde-
ring kunnen vormen. En ex-gedetineerden begrijpen ook wel dat zij na hun
detentie worden gecontroleerd en gevolgd. Ze hechten daarbij sterk aan open-
heid, duidelijkheid en het uitspreken van verwachtingen. Maar ze geven over
het algemeen blijk van weinig vertrouwen in politie en justitie.
Toch, ondanks hun beleden afkeer van politie en justitie, vormen ex-gedeti-
neerden – bij alle risico’s die ze zelf wellicht nog steeds veroorzaken – een
kwetsbare groep. Ze zijn zelf na hun vrijlating immers vaak onderwerp van
belediging en bedreiging en hebben daarbij vanuit rechtsstatelijk perspectief
bescherming nodig. In die gevoelige en kwetsbare situatie moet de wijkagent
opereren.
Hij moet daarbij ook rekening houden met het feit dat hij zowel in de ogen
van de ex-gedetineerden (en eventuele sympathisanten), als in de ogen van
de bredere samenleving een symboolfunctie heeft. Gevoelde intimidatie en te
opzichtige controle door politie en inlichtingendiensten vergroten de frustra-
ties en bevestigen bestaande gevoelens van onrecht bij de ex-gedetineerden.
Maar een – in de ogen van burgers, media of politiek – te coulant optreden
leidt eveneens tot onrust en ophef.
Tot slot
Dit onderzoek heeft obstakels en stimuli voor een succesvol beleid van re-integra-
tie en resocialisatie in kaart willen brengen. Veel onderliggende en aanpalende
kwesties rond recht, risicomanagement of internationale verplichtingen zijn niet
besproken. Ook de ethische discussie in hoeverre (en hoe lang) iemand die zijn
of haar straf heeft uitgezeten ter bevordering van de maatschappelijke veiligheid
nog steeds als outcast behandeld mag worden, wordt hier niet verder uitgewerkt.
Dit dilemma is wel een nadere studie waard. Ook omdat een duurzame
veiligheid gebaat is bij een rechtmatig en als rechtvaardig en legitiem ervaren
beleid van re-integratie en resocialisatie. In dit verband kan het vruchtbaar zijn
om de ervaringen in Duitsland en de Scandinavische landen rondom EXIT-
programma’s voor rechts-extremisten en recentelijk ook voor jihadisten nader
te bestuderen. Onder welke omstandigheden, op welke wijze en hoe lang wor-
den daar rechts-extremistische ex-gedetineerden begeleid en gemonitord?
Een ander dilemma betreft de afweging van de kosten en de baten. Uit de
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 166
167
Conclusie
hiervoor vermelde inzichten blijkt wel dat re-integratie van jihadistische ex-
gedetineerden een langdurige en kostbare aangelegenheid is. Terwijl we over
de effecten van de EXIT-programma’s en re-integratietrajecten nog zo weinig
weten. Wanneer en hoe zorgt een verhoogde inspanning op het vlak van re-
integratie voor een verbetering van de veiligheidssituatie? Wanneer moeten
de verwachtingen worden bijgesteld? Wat als ex-gedetineerden helemaal niet
open staan voor dergelijke programma’s?
Er is nog gebied te winnen op het vlak van de coördinatie, centrale aanstu-
ring en dynamische maatvoering van re-integratietrajecten. Meer kennis en
inzicht in deze re-integratiepraktijken over een langere periode is noodzakelijk.
Zeker in een complexe en dynamische context als de huidige, waarin tientallen
jongeren naar Syrië en Irak willen vertrekken om daar deel te nemen aan de
gewelddadige jihad.
Omdat re-integratie al ver vóór de vrijlating begint, moet ook het beleid
tijdens en na detentie beter op elkaar worden afgestemd. Informatie over het
strafdossier kan handvatten bieden voor het latere traject van herintrede. In het
ontwikkelen van zo’n persoonsgebonden pakket van re-integratie-/EXIT-maat-
regelen dient meer oog te komen voor differentiatie in de tijd (pas het pakket
steeds weer aan), differentiatie in ‘soorten’ extremisten en een duidelijker ver-
binding tussen sanctiemiddelen en preventieve en resocialiserende interventie-
mogelijkheden.
Naast alle pleidooien voor meer kennis, kennis- en informatiedeling en cen-
trale coördinatie van dit soort trajecten, moeten we evenwel accepteren dat re-
integratie een probleem van beheersing is, niet van radicale oplossingen. Con-
trole en begeleiding zullen nu eenmaal niet automatisch leiden tot de gewenste
resultaten. ‘Na de vrijlating’ betekent immers ook dat instanties en autoriteiten
de vrijheid van een ex-gedetineerde accepteren om binnen de grenzen van de
wet zijn eigen gang te gaan.
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 167
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 168
Abeles, R.P. (1976). ‘Relative Deprivation, Rising Expectations and Black Mil -
itancy’, Journal of Social Issues, vol.32, no.2, pp.119-137.
Abrahms, M. (2008). ‘What Terrorists Really Want’, International Security, vol.32,
no.4, pp.78-105.
Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (2004). ‘Van Dawa tot Jihad. De
diverse dreigingen van de radicale islam tegen de democratische rechtsorde’.
Den Haag: AIVD.
Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (2014a). ‘Jaarverslag 2013’. Den
Haag: AIVD.
Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (2014b). ‘Transformatie van het
Jihadisme in Nederland: Zwermdynamiek en nieuwe slagkracht’. Den Haag:
AIVD.
Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (2014c). ‘Hoofdlijnen AIVD-
Jaarplan 2014’. Brief aan de Tweede Kamer (4 maart 2014).
Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (s.d.a). ‘Terrorisme: Jihadistische
ideologie’, https://www.aivd.nl/onderwerpen/terrorisme/jihadistische/
[geraadpleegd op 25 februari 2015].
Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (s.d.b). ‘Terrorisme’,
https://www.aivd.nl/onderwerpen/terrorisme/ [geraadpleegd op 25
februari 2015].
Ambassade van Saoedi-Arabië (2012). Initiatives and actions to combat terrorism.
Wash ington D.C.: Royal Embassy of Saudi Arabia.
Andrews, D.A. & Bonta, J. (2003). The Psychology of Criminal Conduct. Cincinnati:
Anderson Publishing.
Ashour, O. (2009). The De-Radicalization of Jihadists: Transforming armed Islamist movements.
Oxon: Routledge.
Bakker, E. (2006). Jihadi terrorists in Europe. Den Haag: Netherlands Institute of
International Relations Clingendael.
Balogh, L. & Muijnck, J. de (2009). Hoe beleven eerstelijns professionals polarisatie en radica-
lisering? Een kwantitatieve analyse. Tilburg: IVA beleidsonderzoek en advies.
Literatuur
169
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 169
170
Politiewetenschap 81| Na de vrijlating
Barriball, L.K. & While, A. (1994). ‘Collecting data using a semi-structured
interview: a discussion paper’, Journal of Advanced Nursing, vol.19, no.2,
pp.328-335.
Bartol, C.R. & Bartol, A.M. (2015). Psychology and Law. Research and Application.
Thousand Oaks, CA: Brooks.
Beckford, J.A. (2005). ‘Muslims in the prisons of Britain and France’, Journal of
contemporary European studies, vol.13, no.3, pp.287-297.
Becker, H. (1963:1973). Outsiders. New York: Free Press.
Birk, A.S. (2009). ‘Incredible Dialogues: Religious Dialogue as a Means of
Counterterrorism in Yemen’, Development in Radicalisation and Political Violence paper
series. Londen: ICSR.
Bjørgo, T. (1997). Racist and right-wing violence in Scandinavia: patterns, perpetrators, and
responses. Oslo: Tano Aschehoug.
Bjørgo, T. (2002). ‘Exit Neo-Nazism: Reducing Recruitment and Promoting
Disengagement from Racist Groups’, NUPI Working papers, vol.627, Oslo:
NUPI.
Bjørgo, T. (2009). ‘Processes of disengagement from violent groups of extreme
right’. In: Bjorgo, T. & Horgan, J. (red.) (2009). Leaving Terrorism Behind. New
York: Routledge, pp.30-48.
Bjørgo, T., Halhjem, O.A. & Knudstad, T. (2001). EXIT – Ut av voldelige ungdomsgrup-
per: Kunnskap, erfaringer og metoder i lokalt tverrfaglig og tverretatlig arbeid. Oslo: Voksne
for Barn.
Bjørgo, T. & Horgan, J. (red.) (2009). Leaving Terrorism Behind. Routledge: New
York: Routledge.
Boehnke, K., Hagan, J. & Hefler, G. (1998). ‘On the Development of Xenopho-
bia in Germany: The Adolescent Years’, Journal of Social Issues, vol.54, no.3,
pp.585-602.
Borum, R. (2003). ‘Understanding the Terrorist Mind-Set’, FBI Law Enforcement
Bulletin, vol.72, no.7, pp.7-10.
Boucek, C. (2008). ‘Saudi Arabia’s “Soft” Counterterrorism Strategy: Preven-
tion, Rehabilitation, and Aftercare’, Carnegie Papers. Middle East Program 97,
pp.21-23.
Boucek, C. (2009). ‘Counter-Terrorism from Within. Assessing Saudi Arabia’s
Religious Rehabilitation and Disengagement Programme’, The RUSI Journal,
vol.153, no.6, pp.60-65.
Bovenkerk, F. (2011a). ‘On leaving criminal organizations’, Crime, Law and Social
Change, vol.55, no.4, pp.261-276.
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 170
171
Literatuur
Bovenkerk, F. (2011b). Een gevoel van dreiging. Criminologische opstellen. Amsterdam:
Uitgeverij Augustus.
Brandon, J. (2009). ‘British prisons: Incubators for Islamist extremism?’, Inside
Time (1 december 2009). http://insidetime.org/british-prisons-incubators-
for-islamist-extremism/.
Buijs, F.J., Demant, F. & Hamdy, A. (2006). Strijders van eigen bodem. Amsterdam:
Amsterdam University Press.
Bunt, H. van de, Holvast, N. & Plaisier, J. (2012). Toezicht op zedendelinquenten door de
politie in samenwerking met de reclassering. Apeldoorn: Politie en Wetenschap.
Carlsson, Y. & Haaland, T. (2004). ‘Voldelige ungdomsgrupper – intervension på
kommunenivå’, NIBR Rapport series, no.20. Oslo: NIBR-rapport.
Chinman, M. & Wandersman, A. (1999). ‘The benefits and costs of volunteering
in community organizations: Review and practical implications’, Nonprofit and
Voluntary Sector Quarterly, vol.28, no.1, pp.46-64.
Clarke, M. & Soria, V. (2010). ‘Terrorism. The New Wave’, The Rusi Journal,
vol.155, no.4,pp.24-31.
Cloward, R. & Ohlin, L. (1960). Delinquency and Opportunity. New York: Free Press.
Cohen, A.K. (1955). Delinquent Boys: The Culture of the Gang. Glencoe: Free Press.
Coolsaet, R. (2011). Jihadi Terrorism and the Radicalisation Challenge: European and American
Experience. Farnham: Ashgate.
COT, Forum & Bureau Van de Bunt (2010). Democratie en radicalisering. Handreiking
democratisch weerwoord. Deel I, praktijkboek. Den Haag: Ministerie van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties.
Crosby, F. (1976). ‘A model of egoistical relative deprivation’, Psychological review,
vol.83, no.2, pp.85-113.
Cullen, F.T. & Gendreau P. (2000). ‘Assessing Correctional Rehabilitation: Policy,
Practice and Prospects’. In: Horney, J. (red.). National Institute of Justice criminal jus-
t ice 2000: Changes in decision making and discretion in the criminal justice system. Washing-
ton, DC: Department of Justice, National institute of Justice, pp. 109-175.
Davis, J. (1959). ‘A formal interpretation of the theory of relative deprivation’,
Sociometry, vol.22, no.4, pp.280-296.
Della Porta, D. (1995). Social Movements, Political Violence, and the State. Cambridge:
Cambridge University Press.
Della Porta, D. (1988). ‘Recruitment Processes in Clandestine Political Organ -
izations: Italian Left-Wing Terrorism’. In: Klandermans, B., Kriesi, H. &
Tarrow, S. (red.). From Structure to Action. Greenwich: JAI Press, pp.155-72.
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 171
172
Politiewetenschap 81| Na de vrijlating
Demant, F. & Graaf, B. de (2010). ‘How to Counter Radical Narratives: Dutch
Deradicalization Policy in the Case of Moluccan and Islamic Radicals’, Studies
in Conflict & Terrorism, vol.33, no.1, pp.408-428.
Demant, F., Slootman, M., Buijs, F. & Tillie, J. (2008). Teruggang en uittreding. Processen
van deradicalisering ontleed. Amsterdam: IMES.
Demant, F., Wagenaar, W. & Donselaar, J. van (2009). Monitor Racisme en Extremisme:
Deradicaliseren in de Praktijk. Amsterdam: Anne Frank Stichting.
DeMause, L. (2002). ‘The childhood origins of terrorism’, Journal of Psychohistory,
vol.29, no.4, pp.340-348.
De Telegraaf (2011). ‘Mohammed Bouyeri ingezet door Al-Qaeda’, http://www.
telegraaf.nl/binnenland/20164087/__Bouyeri_in_film_Al-Qaeda__.html
(4 juni 2011) [geraadpleegd op 20 mei 2014].
De Volkskrant (2010). ‘Jason W. roept extremisten op de wapens neer te leggen’,
(16 oktober 2010).
Dienst Justitiële Inrichtingen (2007). ‘De Aanpak terugdringen recidive’. Den
Haag: Dienst Justitiële Inrichtingen.
Dienst Justitiële Inrichtingen (2013). ‘Masterplan DJI 2013-2018’. Den Haag:
Dienst Justitiële Inrichtingen.
Dienst Justitiële Inrichtingen (2014). ‘Huisregels Terroristen Afdeling PI Rotter-
dam’. Den Haag: Dienst Justitiële Inrichtingen.
Dirkzwager, A., Lamet, W., Nieuwbeerta, P., Blokland, A. & Laan, P. van der
(2009). ‘Na detentie: de gevolgen van rechtspraak’, Rechstreeks, no.1.,
pp. 6-34.
Dirkzwager, A., Nieuwbeerta, P. & Fiselier, J. (2009). ‘Onbedoelde gevolgen van
vrijheidsstraffen: een literatuurstudie’, Tijdschrift voor Criminologie, vol.51, no.1,
pp.21-41.
Durkheim, E. (1961). Moral Education. New York: The Free Press.
Ebaugh, H.R. (1988). Becoming an ex. Chicago: University of Chicago Press.
El-Said, H. (2013). ‘Yemen’s Passive Approach to Countering Terrorism’. In:
El-Said, H. & Harrigan, J. (red.). Deradicalizing Violent Extremists: Counter-radicaliza-
tion programmes and their impact in Muslim majority states. Londen: Routledge.
El-Said, H. & Barrett, R. (2013). ‘Saudi Arabia: The master of deradicalization’.
In: El-Said, H. & Harrigan, J. (red.). Deradicalizing Violent Extremists: Counter-radical -
ization programmes and their impact in Muslim majority states. Londen: Routledge.
El-Said, H. & Harrigan, J. (red.) (2013). Deradicalizing Violent Extremists: Counter-
rad icalization programmes and their impact in Muslim majority states. Londen: Routledge.
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 172
173
Literatuur
Elsevier (2010). ‘Al-Qa’ida wil Mohammed Bouyeri ruilen voor gijzelaars’, 14
september 2010, http://www.elsevier.nl/Nederland/nieuws/2010/9/Al-
Qaida-wil-Mohammed-Bouyeri-ruilen-voor-gijzelaars-ELSEVIER275710W/
[geraadpleegd op 20 mei 2014].
Englund, C. (2002). Exit Motala – Case study. An example of how to use integration into the
society as a process of healing for different groups of people living in the margin. Stockholm:
The Expo Foundation.
Erikson, K. (1960). ‘Notes on the Sociology of Deviance’, paper read at the 55th
annual meetings of the American Sociological Association, New York,
http://www.soc.umn.edu/~uggen/Erikson_SP_63.pdf [geraadpleegd op
22 juli 2014].
Erikson, K. (1962). ‘Notes on the sociology of deviance’, Social Problems, vol.9,
no.4, pp.307-314.
EXIT-Deutschland (2015). http://www.exit-deutschland.de.
EXIT-Fryhuset (2015). http://exit.fryshuset.se [geraadpleegd op 5 maart
2015].
Falk, G. (2001). Stigma: How We Treat Outsiders. Amherst: Prometheus Books.
Farkas, M. (1996). ‘Recovery, Rehabilitation, Reintegration: Words vs. Mean -
ing’, Wapr Bulletin, Vol.8, no.4, pp.6-7.
Farrall, S. & Calverley, A. (2006). Understanding desistance from crime, Crime and Justice
Series. Londen: Open University Press.
Festinger, L. (1954). ‘A theory of social comparison processes’, Human relations,
vol.7, no.2, pp.117-140.
Fletcher, L. & Stover, E. (2008). Guantánamo and Its Aftermath: U.S. Detention and inter -
rogation practices and their impact on Former Detainees. Berkeley: University of Califor-
nia, Human Rights Center.
Fletcher, L. & Stover, E. (red.) (2009). Returning Home: Resettlement and reintegration of
Detainees released from the U.S. naval base in Guantánamo Bay, Cuba. Berkeley: University
of California.
Garfinkel, H. (1956). ‘Conditions of Successful Degradation Ceremonies’,
Amer ican Journal of Sociology, vol.61, no.5, pp.420-424.
Gemeenschappelijk Standpunt van de Raad van de Europese Unie (27 december
2001) ref.2001/930/GBVB inzake terrorismebestrijding (Pb EG L 344).
Gemeente Amsterdam (2007). ‘Amsterdam tegen radicalisering’. Amsterdam:
Gemeente Amsterdam.
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 173
174
Politiewetenschap 81| Na de vrijlating
Gemeente Kristiansland (1997). ‘Kartlegging av rasistiske og anti-rasistike ung-
domismjøer i Vagsbyd’.
Gendreau, P. & Cullen, F. (1999). ‘The Effects of Prison Sentences on Recidiv ism’,
http://www.prisonpolicy.org/scans/e199912.htm [geraadpleegd op 25
februari 2014].
Gielen, A.J. (2008). Radicalisering en identiteit. Amsterdam: Aksant.
Giordano, P., Cernkovich & Rudolph, J. (2002). ‘Gender, Crime, and Desistance:
Toward a Theory of Cognitive Transformation’, American Journal of Sociology,
vol.107, no.4, pp. 990-1064.
Global Counter Terrorism Forum (2012). ‘Rome Memorandum on Good Prac-
tices for Rehabilitation and Reintegration of Violent Extremist Offenders’,
https://www.thegctf.org/documents/10162/159878/Rome+Memoran-
dum-English.pdf [geraadpleegd op 30 juli 2014].
Goede, M. de (2011). ‘Blacklisting and the ban: Contesting targeted sanctions
in Europe’, Security Dialogue, vol.42, no.6, pp.499-515.
Goede, M. de & Graaf, B.A. de (2013). ‘Sentencing Risk. Temporality and Pre-
caution in Terrorism Trials’. International Political Sociology, vol.7, no.3,
pp.313–331.
Graaf, B.A. de (2010). Theater van de Angst. De strijd tegen terrorisme in Nederland, Duitsland,
Italië en Amerika. Boom: Amsterdam.
Graaf, B.A. de (2011a). Evaluating Counterterrorism Performance. A Comparative Study.
Oxford/New York: Routledge/Francis & Taylor.
Graaf, B.A. de (2011b). Waar zijn wij bang voor? Veiligheidsdenken en de angst voor de ander.
FORUM Jaarlezing. Utrecht/Rotterdam: Forum/Guys & Godoy.
Graaf, B.A. de (2012). Gevaarlijke vrouwen. Tien militante vrouwen in het vizier. Amster-
dam: Boom.
Graaf, B.A. de (2014). ‘The Van Gogh Murder and Beyond’. In: Hoffman, B. &
Reinares, F. (red.). The Evolving Global Terrorism Threat: Cases from 9/11 to Osama Bin
Laden’s Death. New York: Columbia University Press, pp.144-187.
Graaf, B.A. de & Malkki (2010). ‘Killing it Softly? Explaining The Early Demise
of Left-Wing Terrorism in the Netherlands’, Terrorism and Political Violence,
vol.22, no.4, pp.623-640.
Graaff, B. de & Kessels, E.J.A.M. (2010). ‘Prison Radicalisation in the Nether-
lands: Not a Captivating Problem’. In: Neumann, P. (red.). Prisons and Terrorism:
Radicalisation and De-radicalisation in 15 Countries. Londen: ICSR.
Grunenberg, S. & Donselaar, J. van (2006). ‘Deradicalisering: lessen uit Duits-
land, opties voor Nederland?’. In: Donselaar, J. van & Rodrigues, P., Monitor
Racisme en Extremisme. Zevende rapportage. Amsterdam: Anne Frank Stichting,
pp.158-177.
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 174
175
Literatuur
Hamm, M.S. (2013a). ‘Locking up terrorists: three models for controlling
prisoner radicalization’, www.indstate.edu/ccj/crinst/Locking%20Up%20-
Terrorists.docx [geraadpleegd op 10 februari 2015].
Hamm, M.S. (2013b). The Spectacular few. New York: NYU Press.
Hassan, M.H. & Mostarom, T.R. (2011). A Decade of Combating Radical Ideology. Learning
From the Singapore Experience (2001-2011). Singapore: Nanyang Technological
University.
Hassan, M.H. & Pereire, K.G. (2006). ‘An Ideological Response to Combating
Terrorism – The Singapore Perspective’, Small Wars and Insurgencies, vol.17, no.4,
pp.458-477.
Hegghammer, T. (2006). ‘Terrorist Recruitment and Radicalization in Saudi
Arabia’, Middle East Policy Council, vol.13, no.4, pp.39-60.
Helgeson, V.S. & Mickelson, K.D. (1995). ‘Motives for social comparison’, Person -
ality and Social Psychology Bulletin, vol.21, no.11, pp.1200-1209.
Herik, L. van den (2007). ‘The Security Council’s Targeted Sanctions Regimes:
In Need of Better Protection of the Individual’, Leiden Journal of International Law,
vol.20, no.4, pp.797-807.
Hirsch, A. von, Bottoms, A., Burney, E. en Wikström, P.O. (1999). Criminal deter-
rence and sentence severity: An analysis of recent research. Oxford: Hart Publishing.
Hirschi, T. (1969). Causes of delinquency. Berkeley: University of California Press.
Hofmann, B. (2006). Inside Terrorism. New York: Colombia University Press.
Hogg, M.A. (1992). The Social Psychology of Group Cohesiveness. New York: New York
University Press.
Hogg, M.A., Sherman, D.K., Dierselhuis, J., Maitner, A.T. & Moffitt, G. (2007).
‘Uncertainty, entitativity, and group identification’, Journal of Experimental Social
Psychology, vol.43, no.1, pp.135-142.
Horgan, J. (2005). ‘Psychological factors related to disengaging from terrorism:
Some preliminary assumptions and assertions’. In: Benard, C. (red.) (2005).
A Future for the Young. Options for helping Middle Eastern Youth Escape the Trap of Radicaliza-
tion. Santa Monica: RAND Corporation, pp.65-91.
Horgan, J. (2008). ‘Deradicalization or Disengagement? A Process in Need of
Clarity and a Counterterrorism Initiative in Need of Evaluation’, Perspectives on
Terrorism, vol.2, no.4., pp.3-8.
Horgan, J. & Braddock, K. (2010). ‘Rehabilitating the Terrorists?: Challenges in
Assessing the Effectiveness of De-radicalization Programs’, Terrorism and Polit -
ical Violence, vol.22, no.2, pp.267-291.
Horney, J, Mackenzie, D., Martin, J., Peterson, R. & Rosenbaum, D. (red.) (2000).
National Institute of Justice Criminal Justice 2000: changes in decision making and discretion in
the criminal justice system. Washington D.C.: National Institute of Justice.
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 175
176
Politiewetenschap 81| Na de vrijlating
Janis, I.L. (1972). Victims of Groupthink: A Psychological Study of Foreign-Policy Decisions
and Fiascoes. Boston: Houghton Mifflin.
Jong, J.D. de & Gemert, F. van (2010). Een studie naar het concept groepsdruk. Amster-
dam: Vrije Universiteit, Faculteit der Rechtsgeleerdheid.
Kern, S. (2013). ‘Britain: Muslim Prison Population Up 200%’, Gatestone Institute.
International Policy Council, http://www.gatestoneinstitute.org/3913/uk-mus-
lim-prison-population (2 augustus 2013) [geraadpleegd op 7 maart 2014).
Kitsuse, J. (1980). ‘Coming Out All Over: Deviants and the Politics of Social
Problems’, Social Problems, vol.28, no.1, pp.1-13.
Klandermans, B., Kriesi, H. & Tarrow, S. (red.) (1988). From Structure to Action.
Greenwich: JAI Press.
Klandermans, B. & Mayer, N. (2006). Extreme Right Activists in Europe. Through the mag-
nifying glass. Londen: Routledge.
Köhler, D. (2013). ‘Family Counseling as Prevention and Intervention Tool
Against “Foreign Fighters”, The German “Hayat” Program’, JEX Journal EXIT-
Deutschland. Zeitschrift für Deradikalisierung und demokratische Kultur, Vol.3, pp.182-
204.
Kruglanski, A.W. & Fishman, S. (2006). ‘The Psychology of Terrorism. “Syn -
drome” Versus “Tool” Perspectives’, Terrorism and Political Violence, vol.18, no.2,
pp.193-215.
Kruglanski, A.W. & Orehek, E. (2011). ‘The Role of the Quest for Personal Signi-
ficance in Motivating Terrorism’. In: Forgas, J., Kruglanski, A. & Williams K.
(red.). The Psychology of Social Conflict and Aggression. New York: Psychology Press,
pp.153-166.
Kuppens, J.& Ferwerda, H. (2008). Van binnen naar buiten: Een behoefteonderzoek naar de
aard en omvang van nazorg voor gedetineerden. Arnhem: Advies- en Onderzoeksgroep
Beke.
Le Point (2012). ‘Exclusif. De la prison au djihad: la dérive de Mohamed Merah’,
http://www.lepoint.fr/societe/exclusif-l-immeuble-ou-est-retranche-le-
forcene-21-03-2012-1443446_23.php (21 maart 2012) [geraadpleegd op
24 maart 2015].
Lemert, E.M. (1967). Human Deviance, Social Problems, and Social Control. New York:
Prentice Hall.
Leonard, M.A. (2004). ‘Predicting Completion vs. Defection in a Community-
Based Reintegration Program’, Journal of Offender Rehabilitation, vol.40, no.1,
pp.133-146.
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 176
177
Literatuur
Liem, M. (2014). ‘Does Age Matter? Experiences of Prison and Release Amon
Juvenile Lifers’, paper gepresenteerd op 17/07/2014 op het XVIII ISA World
Congres of Sociology.
Link, B., Cullen, F., Struening, E., Shrout, P. & Dohrenwend, B. (1989).
‘A Mod ified Labeling Theory Approach to Mental Disorders: An Empirical
Assessment’, American Sociological Review, vol.54, no.3, pp.400-423.
Maruna, S. & Immarigeon, R. (red.) (2004). After Crime and Punishment: Pathways to
Offender Reintegration. Cullompton: Willan Publishers.
McAdam, D. (1986). ‘Recruitment to High-Risk Activism: The Case of Freedom
Summer’, American Journal of Sociology, vol.92, no.1, pp.64-90.
McCauley, C. & Moskalenko, S. (2011). Friction. How Radicalization Happens to Them and
Us. Oxford: Oxford University Press.
McCulloch, T. (2005). ‘Probation, social context and desistance: Retracing the
relationship’, Probation Journal, vol.52, no.1, pp.8-22.
Meertens, R.W., Prins, Y.R.A. & Doosje, B. (2005). In iedereen schuilt een terrorist.
Schiedam: Scriptum.
Mellis, C. (2007). ‘Amsterdam and Radicalization, The Municipal Approach’.
In: NTCb, Radicalisation in broader perspective, pp.40-48.
Melzer, R. & Serafin, S. (2013). Right-Wing Extremism in Europe. Berlijn: Forum
Berlijn/Politischer Dialog.
Merton, R.K. (1957). Social Theory and Social Structure. New York: Free Press.
Ministerie van Binnenlandse Zaken (2007). ‘Actieplan Polarisatie en Radicalise-
ring 2007-2011’.
Ministerie van Buitenlandse Zaken (2007). ‘Actieplan Polarisatie en Radicalise-
ring 2007-2011’.
Ministerie van Justitie (2005). ‘Nota radicalisme en radicalisering’, Tweede
Kamer, 2004-2005, 29754, nr. 26 (19 augustus 2005).
Ministerie van Justitie (2011). ‘Sluitende aanpak nazorg’, http://www.rijks-
overheid.nl/documenten-en-publicaties/brochures/2010/07/06/fact-
sheet-sluitende-aanpak-nazorg.html [geraadpleegd op 20 mei 2014].
Ministerie van Veiligheid en Justitie (2014). ‘Actieprogramma Integrale Aanpak
Jihadisme’. Den Haag: Ministerie van Veiligheid en Justitie, Nationaal Coör-
dinator Terrorismebestrijding en Veiligheid, Ministerie van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid.
Ministerie van Veiligheid en Justitie (2015). ‘Antwoorden kamervragen over het
opsluiten van terroristen’. Kenmerk 608450.
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 177
178
Politiewetenschap 81| Na de vrijlating
Ministry of Refugee, Immigration and Integration Affairs (2010). ‘The chal -
lenge of extremism. Examples of deradicalisation and disengagement pro-
grammes in the EU’. Kopenhagen: The Ministry of Refugee, Immigration
and Integration Affairs.
Moghaddam, F. (2005). ‘The Staircase to Terrorism’, American Psychologist, vol.60,
no.2, pp.161-169.
Muller, E., Rosenthal, U. & Wijk, R. de (2008). Terrorisme. Deventer: Kluwer.
Mullins, S. (2010). ‘Rehabilitation of Islamist terrorists: Lessons from crimino-
logy’, Dynamics of Asymmetric Conflict, vol.3, no.3, pp.162-193.
Murshed, S.M. & Pavan, S. (2009). ‘Identity and Islamic Radicalization in Wes-
tern Europe’, Economics of Security Working Paper Series.
Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (2005). ‘Nota lokale
en justitiële aanpak van radicalisme en radicalisering’, Tweede Kamer, 2005-
2006, 29754, nr. 30 (29 september 2005).
Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (2009). ‘Jihadisten
en het Internet’.
Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (2013). ‘Dreigings-
beeld Terrorisme Nederland 32’.
Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (2014a). ‘Dreigings-
beeld Terrorisme Nederland 35’.
Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (2014b). ‘Dreigings-
beeld Terrorisme Nederland 37’.
Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (2014c). ‘Het mon-
diaal jihadisme. Een fenomeenanalyse en een reflectie op radicalisering’.
Den Haag: NCTV.
Nesser, P. (2005). ‘Profiles of Jihadist Terrorists in Europe’. In: Benard, C. (red.)
(2005). A Future for the Young. Options for helping Middle Eastern Youth Escape the Trap of
Radicalization. Santa Monica: RAND Corporation, pp.31-49.
Neumann, P. (red.) (2010). Prisons and Terrorism: Radicalisation and De-radicalisation in 15
Countries. Londen: The International Centre for the Study of Radicalisation
and Political Violence (ICSR).
Nieuwbeerta, P. (2007). Gevangenisstraf, levenslopen en criminele carrières. Utrecht: Uni-
versiteit Utrecht.
Noricks, D.E. (2009). ‘Disengagement and Deradicalization: Processes and Pro-
grams’. In: David, P.K. & Cragin, K. (red.) (2009) Social Sciences for Counterter-
rorism. Putting the Pieces Together. Santa Monica: RAND Corporation, pp.299-322.
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 178
179
Literatuur
Olsen, J.A. (2008). Radicalisation in Danish Prisons. What is happening and what can we do
about it?. Danish Institute For International Studies.
Pager, D. & Western, B. (2009). Investigating Prisoner Reentry: The Impact of Conviction
Status on the Employment Prospects of Young Men. Rapport in opdracht van het US
Department of Justice.
Plasterk, R.H.A. (2014). ‘Hoofdlijnen AIVD-Jaarplan 2014’. Brief aan de Tweede
Kamer (4 maart 2014).
Poort, R. & Eppink, K. (2009). Inzicht en onderbouwing voor een effectieve en efficiënte reclas-
sering. Een advies voor een meerjaren onderzoeksprogramma. Den Haag: WODC.
Pritikin, M. (2008). ‘Is Prison Increasing Crime?’, Wisconsin Law Review, vol.2008,
no.6, pp.1049-1108.
Qatar International Academy for Security Studies (QIASS) (2012). ‘Countering
Violent Extremism, Community Engagement Programmes in Europe’.
Raad voor Strafrechtstoepassing en jeugdbescherming (2014). ‘Terugkeer in de
samenleving, verlof, vrijheden; nazorg’, http://www.rsj.nl/over_de_raad/
bejegening_justitiabelen/hfdst06.aspx [geraadpleegd op 20 mei 2014].
Rabasa, A., Pettyjoh, S.L., Ghez, J.J. & Boucek, C. (2010). Deradicalising Islamist
Extremists. Santa Monica: RAND Corporation.
Radio 1 (2013). ‘Het vrijkomen van Samir A. is beangstigend’,
http://www.stand.nl/stellingen/Binnenland/Het-vrij-komen-van-Samir-
beangstigend [geraadpleegd op 11 februari 2014].
Reclassering Nederland (2013). Memo gericht aan Tweede Kamer der Staten-
Generaal, Vaste Commissie voor Veiligheid en Justitie (11 april 2013).
Regeling van de Minister van Buitenlandse Zaken in overeenstemming met de
Minister van Financiën (18 december 2007). nr. DJZ/BR/1222-07, hou-
dende beperkende maatregelen met het oog op de strijd tegen het terroris-
me (Sanctieregeling terrorisme 2007-II). Zie: http://wetten.overheid.nl/
BWBR0023131/geldigheidsdatum_16-03-2015.
Richardson, L. (2007). What Terrorists Want: Understanding the Enemy, Containing the
Threat. New York: Random House.
Rijksoverheid (2008). ‘Persoonsgerichte aanpak van gedetineerden’,
http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/persberich-
ten/2008/12/09/persoonsgerichte-aanpak-van-gedetineerden.html (9
december 2008) [geraadpleegd op 20 mei 2014].
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 179
180
Politiewetenschap 81| Na de vrijlating
Rijksoverheid (2014). ‘Recidive en veelplegers’, http://www.rijksoverheid.nl/
onderwerpen/recidive [geraadpleegd op 20 mei 2014].
Roex, K. (2013). Leven als de Profeet in Nederland. Over de salafi-beweging en democratie.
Proefschrift Universiteit van Amsterdam.
Rommelspacher, B. (2006). Der Hass hat uns geeint. Junge Rechtsextreme und ihr Ausstieg
aus de Szene. Frankfurt/Main: Campus Verlag.
Sageman, M. (2004). Understanding terror networks. Philadelphia: University of
Pennsylvania Press.
Sampson, R. & Laub, J. (1993). Crime in the Making: Pathways and Turning Points through
Life. Cambridge: Harvard University Press.
San, M. van, Sieckelinck, S. & Winter, M. de (2010). Idealen op drift. Den Haag:
Boom.
Sarraj, E. (2002). ‘Why we blow ourselves up’, Time magazine (8 april 2002).
Schmid, A.P. (2013a). Radicalisation, de-radicalisation, counter-radicalisation: a conceptual
discussion and literature review. Den Haag: International Centre for Counter-
terrorism.
Schmid, A.P. (2013b). The end of radicalisation?. Den Haag: International Centre for
Counter-terrorism, http://www.icct.nl/publications/icct-commentaries/
the-end-of-radicalisation [geraadpleegd op 20 mei 2014].
School for conflict analysis and resolution (2012). Focus on Al Qaeda in Yemen mag -
nifies chronic instability, http://scar.gmu.edu/articles/focus-al-qaeda-yemen-
magnifies-chronic-instability.
Schuyt, K. (1997). Sociale cohesie en sociaal beleid. Drie publiekscolleges in de Balie. Amster-
dam: De Balie.
Seiter, R.P. & Kadela, K.R. (2003). ‘Prison Reentry: What works, What Does Not,
and What is Promising’, Crime and Delinquency, vol.49, no.3, pp.360-388.
Sharqieh, I. (2012). ‘Focus on Al Qaeda in Yemen magnifies chronic instability’,
The National, http://scar.gmu.edu/articles/focus-al-qaeda-yemen-magnifies-
chronic-instability (25 april 2012) [geraadpleegd op 6 maart 2014].
Sherman, L. (1993). ‘Defiance, Deterrence, and Irrelevance: A Theory of the
Criminal Sanction’, Journal of Research in Crime and Delinquency, vol.30, no.4,
pp.445-473.
Shinkfield, A.J. & Graffam, J. (2009). ‘Community Reintegration of Ex-
Prisoners’, International Journal of Offender Therapy and Comparative Criminology,
vol.53, no.1, pp.29-42.
Silke, A. (2002). ‘Becoming a Terrorist’. In: Silke, A. (red.). Terrorists, Victims and
Society: Psychological Perspectives on Terrorism and its Consequences, New York: Wiley,
pp.29-53.
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 180
181
Literatuur
Silke, A. (2011). ‘Disengagement or Deradicalization: A Look at Prison Programs
for Jailed Terrorists’, CTC Sentinel, vol.4, no.1, pp.8-21.
Smith, E., Seger, C.R. & Mackie, D. (2007). ‘Can Emotions Be Truly Group Level?
Evidence Regarding Four Conceptual Criteria’, Journal of Personality and Social
Psychology, vol.93, no.3, pp.431-446.
Snow, D.A., Zurcher, L.A. & Ekland-Olson, S. (1980). ‘Social networks and social
movements: A microstructural approach to differential recruitment’, Amer -
ican Sociological Review, vol.45, no.1, pp.787-801.,
Speckhard, A. (2010). ‘Prison and Community Based Disengagement and De-
radicalization Programs for Extremists Involved in Militant Jihadi Terrorism
Ideologies and Activities’. In: Fenstermacher, L., Kuznar, L., Rieger, T. &
Speckhard, A. (red.). Protecting the Homeland from International and Domestic Terrorism
Threats: Current Multidisciplinary Perspectives on Root Causes, the Role of Ideology, and Pro-
grams for Counter-Radicalization and Disengagement. Washington DC: Department of
Defense, pp.347-362.
Stern, J. (2010). ‘Mind Over Martyr: How to Deradicalize Islamist Extremists’,
Foreign Affairs, vol.89, no.1, pp.95-108.
Stracke, N. (2007). ‘Arab prisons: a place for dialogue and reform’, Perspectives on
terrorism, vol.1, no.4, pp.7-11.
Tajfel, H. & Turner, J.C. (1986). ‘The social identity theory of intergroup beha-
viour’. In: Worchel, S. en Austin, W.G. (red.). Psychology of Intergroup Relations.
Chicago: Nelson-Hall, pp.7–24.
Teeven, F. (2011). ‘Terroristen in detentie; evaluatie van de terroristenafdeling’.
Brief aan Tweede Kamer.
The Daily Telegraph (2010). ‘Saudi Arabia defends al-Qaeda rehabilitation scheme’,
9 februari 2010.
The Independent (2009). ‘Renouncing Islam: To brink and back again’,
http://www.independent.co.uk/opinion/commentators/johann-
hari/renouncing-islamism-to-the-brink-and-back-again-1821215.html
(16 november 2009) [geraadpleegd op 24 juli 2014].
The National Consortium for the Study of Terrorism and Responses to Terrorism
(START) (2009). Assessing the Effectiveness of current De-radicalization Initiatives and
Identifying Implications for the Development of U.S.-Based Initiatives in Multiple Settings.
College Park: University of Maryland.
The National Council for Crime Prevention (BRA) (2001). EXIT. A follow-up
evaluation of the organization EXIT for defectors during the years 1998-2001. BRA report
series, no.8. Stockholm: BRA.
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 181
182
Politiewetenschap 81| Na de vrijlating
The New York Times (2013). ‘A Battered Dream, Then a Violent Path’,
http://www.nytimes.com/2013/04/28/us/shot-at-boxing-title-denied-
tamerlan-tsarnaev-reeled.html?_r=0 (27 april 2013) [geraadpleegd op 27
april 2013).
The World Post (2015). ‘Omar Abdel Hamid El-Hussein, Copenhagen Attack
Suspect, Reportedly Just Got Out Of Prison’, http://www.huffingtonpost.
com/2015/02/16/omar-abde-lhamid-el-hussein-copenhagen_n_
6693182.html (16 februari 2015) [geraadpleegd op 24 maart 2015].
Trouw (2013). ‘OM wil uitstel vrijlating Samir A. met 1 jaar’,
http://www.trouw.nl/tr/nl/4492/Nederland/article/detail/3499800/20
13/08/28/OM-wil-uitstel-vrijlating-Samir-A-met-1-jaar.dhtml (28 maart
2013) [geraadpleegd op 11 februari 2014].
Tweede Kamer der Staten-Generaal (2005a). ‘Nota lokale en justitiële aanpak
van radicalisme en radicalisering’, 2005-2006, 29754, nr. 30 (29 septem-
ber 2005).
Tweede Kamer der Staten-Generaal (2005b). ‘Nota radicalisme en radicalise-
ring’, 2004-2005, 29754, nr. 26 (19 augustus 2005).
Tweede Kamer der Staten-Generaal (2006). ‘Verslag algemeen overleg gehou-
den op 26 januari 2006 – Terrorismebestrijding’, 29754, nr. 64 (28 januari
2006).
Uggen, C., Manza, J. & Behrens, A. (2004). ‘Less than the Average Citizen:
Stigma, Role Transition, and the Civic Reintegration of Convicted Felons’.
In: Maruna, S., Immarigeon, R. (red.). After Crime and Punishment: Pathways to
Offender Reintegration. Cullompton: Willan Publishers, pp.258-290.
United Nations Office on Drugs and Crime (2012). Introductory Handbook on the
Prevention of Recidivism and the Social Reintegration of Offenders. New York: United
Nations.
Veldhuis, T. (2012). Designing Rehabilitation and Reintegration Programmes for violent extrem -
ist Offenders. Den Haag: International Centre for Counter-terrorism.
http://www.icct.nl/download/file/ICCT-Veldhuis-Designing-Rehabilita-
tion-Reintegration-Programmes-March-2012.pdf [geraadpleegd op 20 mei
2014).
Veldhuis, T. & Bakker, E. (2007). ‘Causale factoren van radicalisering en hun
onderlinge samenhang’, Vrede en Veiligheid, vol.36, no.4, pp.447-470.
Veldhuis, T., Gordijn, E., Lindenberg, S. & Veenstra, R. (2010). Terroristen in detentie;
evaluatie van de Terroristenafdeling. Den Haag: WODC/Ministerie van Justitie.
Veldhuis, T. & Lindenberg, S. (2012). ‘Limits of tolerance under pressure: a case
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 182
183
Literatuur
study of Dutch terrorist detention policy’, Critical Studies on Terrorism, vol.5,
no.3, pp.425-443.
Veldhuis, T. & Staun, J. (2009). Islamist Radicalization: A Root Cause Model. Den Haag:
Netherlands Institute of International Relations Clingendael.
Vereniging van Nederlandse Gemeenten (2011). Samenwerkingsmodel Nazorg volwas-
sen (ex-)gedetineerde burgers. Den Haag: VNG.
Victoroff, J. (2005). ‘The Mind of the Terrorist: A Review and Critique of Psy-
chological Approaches’, The Journal of Conflict Resolution, vol.49, no.1, pp.3-42.
Vidino, L. & Brandon, J. (2012). Countering radicalization in Europe. Londen: ICSR.
Violence Prevention Network (2012). Verantwortung übernehmen – Abschied von Hass
und Gewalt. Arbeit mit rechtsextremistisch orientierten Jugendlichen innerhalb des Jugendstraf-
vollzugs – Betreuung nach der Haftentlassung. Berlijn: Violence Prevention Network.
VN Veiligheidsraad (2001). ‘Resolutie 1373’, ref. S/RES/1373 (28 september
2001).
Waldfogel, J. (1994). ‘The Effect of Criminal Conviction on Income and the
Trust. Reposed in the Workmen’, Human Resources, vol.29, no.1, pp.62-81.
Warchold, K. (2003). Konzepte gegen Rechtsextremismus in Norwegen und Schweden. Das
Beispiel ‘Exit’. Proefschrift Berlijn.
Warnes, R. & Hannah, G. (2008). ‘Meeting the Challenge of Extremists and
Radicalized Prisoners: The Experiences of the United Kingdom and Spain’,
Policing, vol.2, no.4, pp.402-411.
Wartna, B.S.J. (2009). In de fout. Den Haag: WODC.
Weaver, B. & McNeill, F. (2007). Giving up crime: Directions for Policy. Edinburgh:
Scottisch Consortium on Crime and Criminal Justice.
Weaver, B. & McNeill F. (2010). ‘Travelling hopefully: Desistance research and
probation practice’. In: Brayford J., Cowe F. & Deering J. (red). What else works?
Creative work with offenders. Cullompton: Willan Publishers, pp.36-60.
Weggemans, D. (2013). ‘Radicalisme: Hét fundament voor geweld?’. Volunté
General, vol.3, no.1, pp.14-22.
Weggemans, D. (2014). ‘Re-integratie van extremismeverdachten’. Openbaar
Bestuur, vol.24, no.1, pp.8-13.
Weggemans, D.J, E. Bakker & P. Grol (2014). ‘Who are they and why do they
go? The Radicalization and Preparatory Processes of Dutch Jihadist Foreign
Fighters’, Perspectives on Terrorism, vol.8, no.4, pp.100-111.
Weijters, G. & More, P.A. (2010). ‘De Monitor Nazorg Ex-gedetineerden’. Den
Haag: WODC.
Western, B. & Pettit, B. (2002). ‘Beyond Crime and Punishment: Prisons and
Inequality’, Contexts, vol.37, no.1, pp.37-43.
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 183
Wetenschappelijk Onderzoeks- en Documentatiecentrum (2014). REPRIS Data-
base, https://wodc-repris.nl/Repris.htm [geraadpleegd op 20 mei 2014].
Wiktorowicz, Q. (2005). Radical Islam Rising: Muslim Extremism in the West. Lanham:
Rowman and Littlefield.
Wolf, A. de & Doosje, B. (2010). Aanpak van Radicalisme: Een psychologische analyse.
Amsterdam: SWP.
Woods, A. (2009). ‘“Good muslim, good citizen” and other lesson plans from
U.S. prisons in Iraq’, Slate, http://www.slate.com/articles/life/faith -
based/2008/07/good_muslim_good_citizen.2.html (23 januari 2009)
[geraadpleegd op 20 maart 2014].
Wormith, J.S., Althouse, R., Simpson, M. e.a. (2007). ‘The Rehabilitation and
Reintegration of Offenders’, Criminal Justice and Behavior, vol.34, no.7,
pp.879-892.
Zamble, E. & Porporino, F. J. (1988). Coping behavior and adaptation in prison inmates.
New York: Spr inger-Verlag.
Zannoni M., Varst, L.P. van der, Bervoets, E.J.A. e.a. (2008). De rol van de eerstelijns-
werkers bij het tegengaan van polarisatie en radicalisering. van ‘ogen en oren’ naar ‘het hart’ van
de aanpak. Den Haag: COT.
Politiewetenschap 81| Na de vrijlating
184
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 184
185
Dankwoord
Dit onderzoek is tot stand gekomen dankzij Politie en Wetenschap. Wij willen
deze stichting expliciet danken voor haar vertrouwen in de goede afloop van
een beladen onderzoeksproject als het onderhavige. Toen wij met de aanvraag
begonnen, was nog niet te voorzien dat de kwestie van jihadistische gedetineer-
den vanaf 2013 weer zo actueel zou worden. Vooral Marta Dozy, Annemieke
Venderbosch en Kees Loef hebben ons tijdens dit onderzoek voorzien van wijze
tips, inzichten en goede contacten. Ook de leden van de door Politie en Weten-
schap ingestelde begeleidingscommissie hebben ons met constructieve kritiek
en adviezen zeer prettig ter zijde gestaan. Een bijzonder woord van dank aan de
experts van de Politie en de NCTV is hier zeker op zijn plaats.
Zonder de openheid van veel bevlogen beleidsmakers en professionals die
zich dagelijks met radicalisering en extremisme bezighouden, was het niet
mogelijk geweest om de interviews te houden. Professionals op nationaal en
lokaal niveau, binnen en buiten het gevangeniswezen, in burger, politieuniform
of maatpak: zij hebben ons hartelijk ontvangen en uitgebreid verteld over hun
ervaringen. Wanneer zij konden, deden ze een beroep op hun omvangrijke net-
werken en openden zo diverse deuren voor ons.
Wij spreken ook onze bijzondere dank uit aan de ex-gedetineerden die met
ons over hun bewogen verleden en soms nog steeds roerige heden wilden pra-
ten. Wij realiseren ons dat het niet eenvoudig moet zijn geweest om twee onder-
zoekers in vertrouwen te nemen van wie zij enkel uit de media hadden ge -
hoord. Hun bereidwilligheid om ons een blik in hun levens te geven, was het
fundament voor dit onderzoek.
Verder zijn we blij met de input van onze collega’s uit Utrecht en Den Haag:
Edwin Bakker, Liesbeth van der Heide, Lisa Heintzbergen, Susanne Keesman,
Wouter Klem, Jorrit Steehouder en Tinka Veldhuis. Susanne en Jorrit hebben
zich in de laatste fase onschatbare inspanningen getroost om het rapport op tijd
af te ronden.
Daan Weggemans en Beatrice de Graaf,
februari 2015
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 185
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 186
187
Bijlagen
1 Interviewlijst
Achtergrondgesprekken
Politiefunctionaris Rotterdam
Onderzoeker 1
Deskundige islamisme
Onderzoeker 2
Onderzoeker 3
Onderzoeker 4
Onderzoeker 5
Internationaal radicaliseringsexpert
Internationaal radicaliseringsexpert
Onderzoeker politieacademie
Politiefunctionaris België
Politiefunctionaris Midden-Nederland
Politiefunctionaris Midden-Nederland
Verdiepende interviews
Reclasseringsmanager
Reclasseringswerker
Advocaat 1
Advocaat 2
Advocaat 3 (telefoon)
Openbaar Minsterie
CVvi
Politiefunctionaris Rotterdam
Wijkagent Midden-Nederland
Journalist
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 187
Politiefunctionaris Den Haag
Wijkagent Den Haag
Medewerker ministerie van Veiligheid en Justitie
Begeleider familie ex-gedetineerden
Dienst Justitiële Inrichtingen
Dienst Justitiële Inrichtingen
Gemeente Rotterdam
Gemeente Amsterdam
Gemeente Den Haag
Gemeente Den Haag
Deradicaliseringsexpert
Moskeebestuurder
Psycholoog
Politiefunctionaris Amsterdam
Interviews met ex-gedetineerden met extremistische achtergrond
Ex-gedetineerde 1: Khalid (twee digitale interviews en een open bron)
Ex-gedetineerde 2: Tarik (twee face-to-face-interviews)
Ex-gedetineerde 3: Nassim (drie face-to-face-interviews)
Ex-gedetineerde 4: Cem (twee gesprekken met oude contacten en open bron-
nen)
Ex-gedetineerde 5: Abdel (gesprek met advocaat en open bronnen)
Ex-gedetineerde 6: Ayman (face-to-face-interview)
Ex-gedetineerde 7: Farid (face-to-face-interview)
Ex-gedetineerde 8: Mehmet (face-to-face-interview)
Ex-gedetineerde 9: Ayoub (open bronnen)
Ex-gedetineerde 10: Yassir (twee face-to-face-interviews)
Familielid van een ex-gedetineerde (face-to-face-interview)
Familielid van een ex-gedetineerde (face-to-face-interview)
Politiewetenschap 81| Na de vrijlating
188
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 188
2 Topiclijsten
Topiclijst (1)
Onderstaande topics zijn door de onderzoekers gebruikt bij interviews en
informele gesprekken met ex-gedetineerden met een vermeende extremisti-
sche achtergrond.
Ervaringen tijdens detentie
Hoe kijkt respondent terug op de eigen detentie.
• Welke herinneringen heeft respondent?
• Hoe waren de relaties tot anderen in detentie?
Ervaringen re-integratie
Ideologische/maatschappelijke domein
• Hoe kijkt respondent aan tegen maatschappij waarin men terugkeerde?
• Zijn opvattingen veranderd voor/tijdens/na detentie? Zo ja, welke verkla-
ring geeft men?
Sociale domein
• Hoe zagen/zien de sociale netwerken van de respondent er na detentie uit?
• Negatieve sociale ervaringen re-integratie (stigmatisering, bedreigingen
enzovoort)?
• Ervaringen met verheerlijking.
• Hulp sociale omgeving re-integratie.
Praktische domein
• Hoe verliep de praktische re-integratie (baan, onderwijs, schulden,
inkomen, enzovoort)?
• Mogelijke praktische obstakels re-integratie.
Toekomstperspectief respondent
Bijlagen
189
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 189
Topiclijst (2)
Onderstaande topics zijn door de onderzoekers gebruikt bij interviews en
informele gesprekken met andere betrokken partijen bij re-integratie.
Visie op eigen rol
• Plaats van de eigen organisatie in de omgang met radicalisering en re-inte-
gratie.
• Kennis op basis van ervaringen met radicalisering en re-integratie.
• Geschiktheid voor betrokkenheid re-integratie.
Ervaringen met re-integratie
• Mate van betrokkenheid (op de hoogte zijn van re-integratie, in aanraking
geweest met individu in het verleden, betrokkenheid re-integratie).
• Monitoren proces van re-integratie.
• Ervaringen met stigmatisering ex-gedetineerde.
• Ervaringen met verheerlijking ex-gedetineerde.
Samenwerking andere organisaties
• Functioneren netwerk.
• Plaats van andere organisaties.
Kansen
• Mogelijkheden voor succesvolle re-integratie
• Wat is hiervoor de ideale rolverdeling?
Valkuilen en dilemma’s re-integratie
• Benoemen mogelijke valkuilen re-integratie.
• Symbolische plaats van organisaties.
• Valkuilen betrokken partners.
Behoeften
• Geformuleerde behoeften respondent voor succesvolle re-integratie.
Politiewetenschap 81| Na de vrijlating
190
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 190
Leden Redactieraad Programma Politie & Wetenschap
Voorzitter prof. dr. H.G. van de Bunt
Hoogleraar Criminologie
Erasmus Universiteit Rotterdam
Leden mr. drs. C. Bangma
Politieacademie, Hoofd School voor Hogere Politiekunde
mr. W.M. de Jongste
Projectbegeleider Wetenschappelijk Onderzoek en
Documentatiecentrum
Ministerie van Veiligheid en Justitie
prof. dr. P. van Reenen
Van Reenen-Russel Consultancy b.v.
Studie- en Informatiecentrum Mensenrechten (SIM)
Universiteit Utrecht
mr. F. Smilda
Kwartiermaker Divisie Informatie, Politie Noord-Nederland
Secretariaat Programmabureau Politie & Wetenschap
Politieacademie
Arnhemseweg 348
7334 AC Apeldoorn
Postbus 834
7301 BB Apeldoorn
www.politieenwetenschap.nl
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 191
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 192
Uitgaven in de reeks Politiewetenschap
1. Kerntaken van de politie. Een inventarisatie van heersende opvattingen
C.D. van der Vijver, A.J. Meershoek & D.F. Slobbe, IPIT Instituut voor maatschap-
pelijke veiligheidsvraagstukken, Universiteit Twente, 2001
2. Bevoegdheden overd(r)acht. Een onderzoek naar delegatie en mandaat van beheersbevoegd -
heden in de politiepraktijk
H.B. Winter & N. Struiksma, Pro Facto B.V., Universiteit Groningen, 2002
3. Sturing van politie en politiewerk. Een verkennend onderzoek tegen de achtergrond van een
veranderende sturingscontext en sturingsstijl
J. Terpstra, IPIT Instituut voor maatschappelijke veiligheidsvraagstukken, Univer-
siteit Twente, 2002
4. Woninginbrekers en zware jongens. Daders vanuit het voormalig Joegoslavië aan het woord
M. van San, E. Snel & R. Boers, Risbo, Erasmus Universiteit Rotterdam, 2002
5. Zeg me wie je vrienden zijn. Allochtone jongeren en criminaliteit
F.M.H.M. Driessen, B.G.M. Völker, H.M. Op den Kamp, A.M.C. Roest &
R.J.M. Molenaar, Bureau Driessen, Utrecht, 2002
6. Op deugdelijke grondslag. Een explorerende studie naar private forensische accountancy
J. van Wijk, W. Huisman, T. Feuth & H.G. van de Bunt, Vrije Universiteit,
Amsterdam, 2002
7. Voorbij de dogmatiek. Publiek-private samenwerking in de veiligheidszorg
A.B. Hoogenboom & E.R. Muller, COT, Den Haag, 2003
8. Hennepteelt in Nederland. Het probleem van de criminaliteit en haar bestrijding
F. Bovenkerk, W.I.M. Hogewind, D. Korf & N. Milani, Willem Pompe Instituut,
Universiteit Utrecht, 2003
9. Politiekennis in ontwikkeling. Een onderzoek naar het verzamelen en veredelen van
informatie voor het Politie Kennis Net
I. Bakker & C.D. van der Vijver, IPIT Instituut voor maatschappelijke veiligheids-
vraagstukken, Universiteit Twente, 2003
10a. Politie en geweld. Een verkenning van politiereacties op geweldsincidenten in vier
Nederlandse regiokorpsen
C.J.E. In ’t Velt, W.Ph. Stol, P.P.H.M. Klerks, H.K.B. Fobler, R.J. van Treeck & M.
de Vries, NPA-Politie Onderwijs- en Kenniscentrum, LSOP, Apeldoorn, 2003
10b. Geweldige informatie? Onderzoek naar de informatiehuishouding van geweldsmeldingen bij
de politie
R. van Overbeeke, O. Nauta, A. Beerepoot, S. Flight & M. Rietveld, DSP-groep,
Amsterdam, 2003
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 193
11. Blauwe Bazen. Het leiderschap van korpschefs
R.A. Boin, P. ’t Hart & E.J. van der Torre, Departement Bestuurskunde, Universiteit
Leiden/COT Instituut voor Veiligheids- en Crisismanagement, Den Haag, 2003
12. Over de grens. Een verkenning van projecten voor probleemjeugd in Duitsland, Engeland en
Zweden
I. van Leiden, G. Verhagen & H.B. Ferwerda, Advies- en Onderzoeksgroep Beke,
Arnhem, 2003
13. Integriteit in het dagelijkse politiewerk. Meningen en ervaringen van politiemensen
J. Naeyé, L.W.J.C Huberts, C. van Zweden, V. Busato & B. Berger, Centrum voor
Politiewetenschappen, VU Amsterdam, 2004
14. Politiestraatwerk in Nederland. Noodhulp en gebiedswerk: inhoud, samenhang, verandering en
sturing
W. Ph. Stol, A.Ph. van Wijk, G. Vogel, B. Foederer & L. van Heel, Nederlandse
Politieacademie, Onderzoeksgroep, LSOP, Apeldoorn, 2004
15. De kern van de taak. Kerncompetenties van de politie als criterium voor de afbakening van
kerntaken in de praktijk
A. Mein, A. Schutte & A. van Sluis, ES&E, Den Haag, 2004
16. Professionele dienstverlening en georganiseerde criminaliteit. Hedendaagse integriteitsdilemma’s
van advocaten en notarissen
F. Lankhorst & J.M. Nelen, Vrije Universiteit Amsterdam, Faculteit der Rechtsge-
leerdheid, Sectie Criminologie, Amsterdam, 2004
17. Paradoxaal Politiebestel. Burgemeesters, Openbaar Ministerie en Politiechefs over de sturing
van de politie
L.W.J.C. Huberts, S. Verberk, K. Lasthuizen & J.H.J. van den Heuvel, Vrije Univer-
siteit Amsterdam/B&A Groep, ’s-Gravenhage, 2004
18. Illegale vuurwapens in Nederland: smokkel en handel
A.C. Spapens & M.Y. Bruinsma, IVA, Tilburg, 2004
19. Samenwerking en netwerken in de lokale veiligheidszorg
J. Terpstra & R. Kouwenhoven, IPIT Instituut voor maatschappelijke veiligheids-
vraagstukken, Universiteit Twente, 2004
20. Uit balans: politie en bestel in de knel. State-of-the-art: bundeling van kennis en inzicht
H.G. van de Bunt, A.B. Hoogenboom, LW.J.C. Huberts, E.R Muller, J. Terpstra,
C.D. van der Vijver & C. Wiebrens, 2004
Redactie: G.C.K. Vlek, C. Bangma, C. Loef & E.R. Muller
21. Politie en media. Feiten, fictie en imagopolitiek
H. Beunders & E.R. Muller, Erasmus Universiteit Rotterdam/COT, Instituut voor
Veiligheids- en Crisismanagement, Leiden, 2005 (2edruk 2009)
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 194
22. Integriteit van de politie. State-of-the-art: wat we weten op basis van Nederlands onderzoek
L.W.J.C. Huberts & J. Naeyé, Centrum voor Politie- en Veiligheidswetenschap-
pen/Vrije Universiteit, Amsterdam, 2005
23. De sociale organisatie van mensensmokkel
R. Staring, G. Engbersen, H. Moerland, N. de Lange, D. Verburg, E. Vermeulen
& A. Weltevrede; m.m.v. E. Heyl, N. Hoek, L. Jacobs, M. Kanis & W. van Vliet,
Erasmus Universiteit Rotterdam: Criminologie – Sociologie – Risbo, 2005
24. In elkaars verlengde? Publieke en private speurders in Nederland en België
U. Rosenthal, L. Schaap J.C. van Riessen, P. Ponsaers & A.H.S. Verhage, COT Insti-
tuut voor Veiligheids- en Crisismanagement, Den Haag/Universiteit Gent, 2005
25. De strafrechtelijke rechtshulpverlening van Nederland aan de lidstaten van de Europese Unie.
De politieke discussie, het juridische kader, de landelijke organisatie en de feitelijke werking
C.J.C.F. Fijnaut, A.C. Spapens & D. van Daele, Universiteit van Tilburg, Vakgroep
Strafrechtwetenschappen, 2005
26. Niet zonder slag of stoot. De geweldsbevoegdheid en doorzettingskracht van de Nederlandse
politie
J. Naeyé, Faculteit der Rechtsgeleerdheid, Vrije Universiteit Amsterdam, 2005
27. Preventief fouilleren. Een analyse van het proces en de externe effecten in tien gemeenten
E.J. van der Torre & H.B. Ferwerda, COT Instituut voor Veiligheids- en Crisis-
management, Den Haag/Advies- en Onderzoeksgroep Beke, Arnhem, 2005
28. Zedenmisdrijven in Nederland. Aangiften- en verdachtenanalyses op basis van HKS-gegevens
A.Ph. van Wijk, S.R.F. Mali, R.A.R. Bullens, L. Prins & P.P.H.M. Klerks,
Politieacademie Onderzoeksgroep, Apeldoorn, Vrije Universiteit Amsterdam.
KLPD, 2005
29. Groepszedenmisdrijven onder minderjarigen. Een analyse van een Rotterdamse casus
I. van Leiden & J. Jakobs, Advies- en Onderzoeksgroep Beke, Arnhem, 2005
30. Omgaan met conflictsituaties: op zoek naar goede werkwijzen bij de politie
O. Adang, N. Kop, H.B. Ferwerda, J. Heijnemans, W. Olde Nordkamp, P. de
Paauw & K. van Woerkom, Onderzoeksgroep Politieacademie, Apeldoorn/Ad-
vies en Onderzoeksgroep Beke, Arnhem, 2006
31. De strategische analyse van harddrugsscenes. Hoofdlijnen voor politie en beleid
E.J. van der Torre, COT Instituut voor Veiligheids- en Crisismanagement,
Den Haag, 2006
32a. Cijfers en stakeholders. Prestatiesturing en de gevolgen voor de maatschappelijke en politiek-
bestuurlijke relaties van de politie
A. van Sluis, L. Cachet, L. de Jong, C. Nieuwenhuyzen & A. Ringeling, Centre for
Local Democracy, Erasmus Universiteit Rotterdam, 2006
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 195
32b. Operationele betrokkenheid. Prestatiesturing en bedrijfsvoering Nederlandse politie
A.B. Hoogenboom, Nivra-Nyenrode, Breukelen, 2006
32c. Op prestaties gericht. Over de gevolgen van prestatiesturing en prestatieconvenanten voor stu-
ring en uitvoering van het politiewerk
M.P.C.M. Jochoms, F. van der Laan, W. Landman, P.S. Nijmeijer & A. Sey, Politie-
academie, Apeldoorn/Twynstra Gudde, Amersfoort/Universiteit van Amster-
dam, 2006
33. Het nieuwe bedrijfsmatig denken bij de politie. Analyse van een culturele formatie in ontwik-
keling
J. Terpstra & W. Trommel, IPIT Instituut voor Maatschappelijke Veiligheidsvraag-
stukken, Universiteit Twente 2006
34. De legitimiteit van de politie onder druk? Beschouwingen over grondslagen en ontwikkelingen
van legitimiteit en legitimiteitstoekenning
Bundel onder redactie van C.D. van der Vijver & G.C.K. Vlek, IPIT Instituut voor
Maatschappelijke Veiligheidsvraagstukken, Universiteit Twente/Politie & Weten-
schap, 2006
35. Naar beginselen van behoorlijke politiezorg
M.J. Dubelaar, E.R. Muller & C.P.M. Cleiren, Faculteit der Rechtsgeleerdheid,
Universteit Leiden, 2006
36a. Asielmigratie en criminaliteit
J. de Boom, G. Engbersen & A. Leerkes, Risbo Contractresearch BV/Erasmus
Universiteit, Rotterdam, 2006
36b. Criminaliteitspatronen en criminele carrières van asielzoekers
M. Althoff & W.J.M. de Haan, m.m.v. S. Miedema, Vakgroep Strafrecht en Crimi-
nologie, Faculteit der Rechtsgeleerdheid, Rijksuniversiteit Groningen, 2006
36c. ‘Ik probeer alleen maar mijn leven te leven’. Uitgeprocedeerde asielzoekers en criminaliteit
A. Leerkes, Risbo Contractresearch BV/Erasmus Universiteit, Rotterdam; Amster-
damse School voor Sociaal Wetenschappelijk Onderzoek/Universiteit van Am-
sterdam, Amsterdam, 2006
37. Positie en expertise van de allochtone politiemedewerker
J. Broekhuizen, J. Raven & F.M.H.M. Driessen, Bureau Driessen, Utrecht, 2007
38. Lokale politiechefs. Het middenkader van de basispolitiezorg
E. J. van der Torre, COT Instituut voor Veiligheids- en Crisismanagement, Den
Haag, 2007
39. Nog niet verschenen
40. Conflict op straat: strijden of mijden? Marokkaanse en Antilliaanse jongeren in interactie
met de politie
N. Kop, Martin Euwema, m.m.v. H.B. Ferwerda, E. Giebels, W. Olde Nordkamp
& P. de Paauw, Politieacademie, Apeldoorn, Universiteit Utrecht, 2007
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 196
41. Opsporing onder druk
C. Liedenbaum & M. Kruijsen, IPIT Instituut voor maatschappelijke veiligheids-
vraagstukken, Universiteit Twente, 2008
42. Symbolen van orde en wanorde. Broken windows policing en de bestrijding van overlast en
buurtverval
B. van Stokkom, Centrum voor Ethiek, Radboud Universiteit Nijmegen, 2008
43. Verkeershandhaving: prestaties leveren, problemen aanpakken
G. Meershoek & M. Krommendijk, IPIT, Instituut voor maatschappelijke
veiligheidsvraagstukken, Universiteit Twente, 2008
44. De frontlinie van opsporing en handhaving. Stelselmatige bedreigingen door burgers als
contra strategie
M.J.G. Jacobs, M.Y. Bruinsma & J.W.M.J. van Poppel, IVA Tilburg, 2008
45a. ‘Kracht van meer dan geringe betekenis’. Deel A: Politiegeweld in de basispolitiezorg
R. Bleijendaal, J. Naeyé, P. Chattellon & G. Drenth, Vrije Universiteit, Amsterdam,
2008
45b. ‘Kracht van meer dan geringe betekenis’. Deel B: Sturing en toetsing van de politiële gewelds-
bevoegdheid
G. Drenth, J. Naeyé & R. Bleijendaal, Vrije Universiteit, Amsterdam, 2008
45c. Agressie en geweld tegen politiemensen. Beledigen, bedreigen, tegenwerken en vechten
J. Naeyé & R. Bleijendaal, Vrije Universiteit, Amsterdam, 2008
45d. Belediging en bedreiging van politiemensen
J. Naeyé, m.m.v. M. Bakker & C. Grijsen, Vrije Universiteit Amsterdam, 2009
45e. Uitgangspunten voor politieoptreden in agressie- en geweldssituaties
J. Naeyé, Vrije Universiteit Amsterdam, 2010
46. Wijkagenten en hun dagelijks werk. Een onderzoek naar de uitvoering van gebiedsgebonden
politiewerk
J. Terpstra, 2008
47. Bijzonder zijn ze allemaal! Vergelijkend onderzoek naar reguliere en bijzondere opsporing
W. Faber, A.A.A. van Nunen & C. la Roi, Faber Organisatievernieuwing, Oss, 2009
48. Gouden bergen. Een verkennend onderzoek naar Nigeriaanse 419-fraude: achtergronden,
daderkenmerken en aanpak
Y.M.M. Schoenmakers, E. de Vries Robbé & A.Ph. van Wijk, Politieacademie,
Apeldoorn/Bureau Beke, Arnhem, 2009
49. Het betwiste politiebestel. Een vergelijkend onderzoek naar de ontwikkeling van het politie -
bestel in Nederland, België, Denemarken, Duitsland, Engeland & Wales
A. Cachet, A. van Sluis, Th. Jochoms, A. Sey & A. Ringeling, Erasmus Universiteit
Rotterdam/Politieacademie, Apeldoorn/Korps landelijke politiediensten,
Driebergen, 2009
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 197
50. Leven met bedreiging. Achtergronden bij aangiften van bedreiging van burgers
B. Bieleman, W.J.M. de Haan, J.A. Nijboer & N. Tromp, Intraval & Rijksuniversi-
teit Groningen, 2010
51a. Het publieke belang bij private preventie. Een economische analyse van inbraakpreventiebeleid
B.A. Vollaard, TILEC/Universiteit van Tilburg, 2009
51b. Het effect van langdurige opsluiting van veelplegers op de maatschappelijke veiligheid
B.A. Vollaard, TILEC/Universiteit van Tilburg, 2010
52. Lokale politiek over politie
T.B.W.M. van der Torre-Eilert, H. Bergsma & M.J. van Duin, met medewerking
van R. Eilert, LokaleZaken, Rotterdam, 2010
53a. Trainen onder stress. Effecten op de schietvaardigheid van politieambtenaren
R.R.D. Oudejans, A. Nieuwenhuys & G.P.T. Willemsen, Vrije Universiteit
Amsterdam, 2010
53b. Schieten of niet schieten? Effecten van stress op schietbeslissingen van politieambtenaren
A. Nieuwenhuys, G.P.T. Willemsen & R.R.D. Oudejans, Vrije Universiteit,
Amsterdam, 2012
53c. Politievaardigheden onder stress. Het optimaliseren van aanhouding en zelfverdediging in de
praktijk
P.G. Renden, A. Nieuwenhuys, G.P.T. Willemsen & R.R.D. Oudejans, Vrije
Universiteit, Amsterdam, 2015
53d. Effectief omgaan met acute stress. Effecten van aanleg en trainingservaring op de schiet-
prestatie onder druk
A. Landman, A. Nieuwenhuys & R.R.D. Oudejans, Vrije Universiteit, Amsterdam,
2015
54. Politie en publiek. Een onderzoek naar de communicatievormen tussen burgers en blauw
H.J.G. Beunders, M.D. Abraham, A.G. van Dijk & A.J.E. van Hoek, DSP-groep,
Amsterdam/Erasmus Universiteit, Rotterdam, 2011
55. Managing collective violence around public events: an international comparison
O.M.J. Adang with cooperation from: S.E. Bierman, E.B. Brown, J. Dietermann,
C. Putz, M. Schreiber, R. van der Wal, J. Zeitner, Police Science & Research
Programme, Apeldoorn, 2011
56. Stads- en regioscan in de grootste Brabantse gemeenten. De achtergronden van onveilige
GVI-scores
B.M.W.A. Beke, E.J. van der Torre, M.J. van Duin, COT, Den Haag; LokaleZaken,
Rotterdam & Beke Advies, Arnhem, 2011
57. De mythe ontrafeld? Wat we weten over een goed politieleiderschap
W. Landman, M. Brussen & F. van der Laan, Twynstra Gudde, Amersfoort, 2011
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 198
58. Proactief handhaven en gelijk behandelen
J. Svensson, H. Sollie & S. Saharso, Vakgroep Maatschappelijke Risico’s en Veilig-
heid, Institute of Governance Studies, Universiteit Twente, Enschede, 2011
59a. De sterkte van de arm: feiten en mythes
J.H. Haagsma, T.M. Rumke, I. Smits, E. van der Veer & C.J. Wiebrens, Andersson
Elffers Felix, Utrecht, 2012
59b. Blauw, hier en daar. Onderzoek naar de sterkte van de politie in Nederland, België,
Denemarken, Engeland & Wales en Nordrhein-Westfalen
J.H. Haagsma, I. Smits, H. Waarsing & C.J. Wiebrens, Andersson Elffers Felix,
Utrecht, 2012
60. De nachtdienst ‘verlicht’
M.C.M. Gordijn, Rijksuniversiteit Groningen, 2012
61. Opsporing Verzocht. Een quasi-experimentele studie naar de bijdrage van het programma
Opsporing Verzocht aan de oplossing van delicten
J.G. van Erp, F. van Gastel & H.D. Webbink, Erasmus Universiteit, Rotterdam,
2012
62. Jeugdige zedendelinquenten en recidive. Een onderzoek bij jeugdige zedendelinquenten naar
de voorspellende waarde van psychiatrische stoornissen en psychosociale problemen voor
(zeden)recidive
C. Boonmann, L.M.C. Nauta-Jansen, L.A. ’t Hart-Kerkhoffs, Th.A.H. Doreleijers
& R.R.J.M. Vermeiren, VUmc De Bascule, Duivendrecht, 2012
63. Hoe een angsthaas een jokkebrok herkent
J. Jolij, Rijksuniversiteit Groningen, 2012
64. Politie en sociale media. Van hype naar onderbouwde keuzen
A. Meijer, S. Grimmelikhuijsen, D. Fictorie, M. Thaens, P. Siep, Universiteit
Utrecht, Center for Public Innovation, Rotterdam, 2013
65. Wapengebruik. Van inzicht in modus operandi naar een effectieve aanpak
M.S. de Vries, Universiteit Twente, Enschede, 2013
66. Politieverhalen. Een etnografie van een belangrijk aspect van politieculturen
M.J. van Hulst, Tilburg University, Tilburg, 2013
67. Recherchebazen. Een empirisch onderzoek naar justitieel politieleiderschap
E.J. van der Torre, M.J. van Duin & E. Bervoets, LokaleZaken, Rotterdam, 2013
68. Driehoeken: overleg en verhoudingen. Van lokaal tot nationaal
E.J. van der Torre & T.B.W.M. van der Torre-Eilert, m.m.v. E. Bervoets &
D. Keijzer, LokaleZaken, Rotterdam, 2013
69. Overvallen vanuit daderperspectief. Situationele aspecten van gewelddadige, niet-gewelddadige
en afgeblazen overvallen
W. Bernasco, M.R. Lindegaard & S. Jacques, NSCR, Amsterdam, 2013
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 199
70. Geweld tegen de politie. De rol van mentale processen van de politieambtenaar
L. van Reemst, T. Fischer & B. Zwirs, Erasmus Universiteit, Rotterdam, 2013
71. Vertrouwen in de politie: trends en verklaringen
L. van der Veer, A. van Sluis, S. Van de Walle & A. Ringeling, Erasmus Universi-
teit, Rotterdam, 2013
72. Mobiel banditisme. Oost- en Centraal-Europese rondtrekkende criminele groepen in Neder-
land
D. Siegel, i.s.m. R. Koenraadt, D. Lyubenova, N. Sovre & A. Troscianczuk, Univer-
siteit Utrecht, 2013
73. De ontwikkeling van de criminaliteit van Rotterdamse autochtone en allochtone jongeren van
12 tot 18 jaar. De rol van achterstanden, ouders, normen en vrienden
F.M.H.M. Driessen, F. Duursma & J. Broekhuizen, Bureau Driessen, Utrecht, 2014
74. Speciaal blauw. Verschijningsvormen en overwegingen van specialisatie en despecialisatie
binnen de Nederlandse politieorganisatie
R.J. Morée, W. Landman & A.C. Bos, Twynstra Gudde, Amersfoort, 2014
75. Gevangene van het verleden. Crisissituaties na de terugkeer van zedendelinquenten in de
samenleving
M.H. Boone, H.G. van de Bunt & D. Spiegel, m.m.v. K. van de Ven, Erasmus
Universiteit, Rotterdam, Universiteit Utrecht, 2014
76. Brandstichters onder vuur. Een empirisch onderzoek naar zaken van brandstichting en hun
daders
L. Dalhuisen & F. Koenraadt, Universiteit Utrecht, 2014
77. Van stadswacht naar nieuwe gemeentepolitie? Gemeentelijk toezicht en handhaving in de
openbare ruimte
T. Eikenaar & B. van Stokkom, Radboud Universiteit, Nijmegen, 2014
78. Politiemensen over het strafrecht
J. Kort, M.I. Fedorova & J.B. Terpstra, Radboud Universiteit, Nijmegen, 2014
79. Kijken, luisteren, lezen. De invloed van beeld, geluid en schrift op het oordeel over verdachten-
verhoren
M. Malsch, R. Kranendonk, J. de Keijser, H. Elffers, M. Konter & M. de Boer,
NSCR, Amsterdam, 2015
80. De mentale gesteldheid van de familierechercheur. Een onderzoek naar werkgerelateerde stress
en secundaire posttraumatische groei binnen een bijzondere groep politieambtenaren
L.J.A. Bollen, M.C. Saan, M.J.J. Kunst, B.W.C. Zwirs & K.F. Kuijpers, Universiteit
Leiden, 2015
bw.pw81_LvR_deel 30.5 24-04-15 11:14 Pagina 200