ArticlePDF Available

Abstract

Justus Uitermark, bijzonder hoogleraar samenlevingsopbouw aan de Erasmus Universiteit Rotterdam, schrijft op basis van de artikelen uit dit themanummer een prikkelend en reflectief artikel over het verlangen en vermogen om cooperaties te starten en te laten bestaan. Hebben we tweaks in bestaande default settings bij overheden nodig om cooperaties een steun in de rug te bieden?
De default settings van de
participatiesamenleving
Justus Uitermark
Justus Uitermark, bijzonder hoogleraar samenlevingsopbouw aan de Erasmus
Universiteit Rotterdam, schrijft op basis van de artikelen uit dit themanum-
mer een prikkelend en reflectief artikel over het verlangen en vermogen om
coöperaties te starten en te laten bestaan. Hebben we tweaks in bestaande
default settings bij overheden nodig om coöperaties een steun in de rug te bie-
den?
Van radicaal links via het brede politieke midden tot radicaal rechts: letterlijk
iedereen draagt de coöperatie een warm hart toe. De coöperatie lijkt het vehikel
waarmee burgers kunnen voldoen aan de eis om tegelijkertijd zelfredzaam en soli‐
dair te zijn. Tegenwoordig zijn er 75 coöperatieve initiatieven om breedbandinter‐
net te realiseren in plattelandsgemeenten; 500 coöperaties leggen zich toe op de
exploitatie van windmolens en zonnepanelen; het aantal zorgcoöperaties is geëx‐
plodeerd van 30 in 2013 naar 100 in 2014; en sinds de introductie van ‘brood‐
fondsen’ (coöperatieve verzekeringen voor zzp’ers) in 2006 is hun aantal gegroeid
tot 136, met in totaal 5.200 deelnemers.
De geografie van innovatie en diffusie
Over de structurele factoren die ten grondslag liggen aan de explosieve groei van
coöperatieve verbanden, bestaat overeenstemming: waar de overheid zich terug‐
trekt en commerciële aanbieders het laten afweten, nemen burgers zelf het initia‐
tief. Maar als we preciezer kijken, zien we dat burgers niet overal initiatief ont‐
plooien en dat niet alle burgers dit doen. Coöperaties beginnen vaak met vrien‐
dengroepen of eetclubs of ontstaan in de kerk of bij de sportvereniging. Waar
mensen geleerd hebben in het klein samen te werken, is de coöperatie de vol‐
gende, ambitieuzere stap. Dat vermogen tot collectieve, coöperatieve actie is
ongelijk verdeeld. De kaart van zorgcoöperaties laat bijvoorbeeld een sterke con‐
centratie zien in Noord-Brabant, waar hechte dorpsgemeenschappen kunnen put‐
ten uit een boerentraditie van coöperatief organiseren. De Amsterdamse stads‐
dorpen schieten wortel in de vruchtbare grond van de Grachtengordel en Zuid,
maar zijn vooralsnog afwezig in Oost, Noord, West en Zuid-Oost: de stadsdorpen
volgen exact de sociaaleconomische scheidslijnen van de stad en bestaan vooral
uit hoger opgeleide en welgestelde ouderen. Ook energiecoöperaties, internetcoö‐
peraties, wooncoöperaties en coöperatieve verzekeringen hebben een afgetekende
geografie: sommige plaatsen en groepen zijn eerder geneigd en beter in staat zich
te organiseren (Uitermark, 2014).
58 Bestuurskunde 2015 (24) 2
doi: 10.5553/Bk/092733872015024002006
Dit artikel uit Bestuurskunde is gepubliceerd door Boom Lemma uitgevers en is bestemd voor Universiteit van Amsterdam
De default settings van de participatiesamenleving
Vooral in de eerste fase slagen coöperaties alleen als ze gedragen worden door bij‐
zonder capabele mensen die onder bijzonder gunstige omstandigheden kunnen
experimenteren. De initiatiefnemers van succesvolle initiatieven zijn doorgaans
zeer gedreven én zeer bekwaam. Dat kan betekenen dat ze hoog zijn opgeleid en
een hoog inkomen hebben, en meestal is dat ook zo. Onder de initiatiefnemers
van coöperaties bevinden zich veel mensen die na een lange en succesvolle car‐
rière hun technische, financiële of administratieve kennis willen inzetten en die
ook de tijd hebben om dat te doen. Toch zijn geld en opleiding zeker niet de
belangrijkste voorwaarden voor de succesvolle start van een coöperatie. Initiatief‐
nemers moeten ervan overtuigd zijn dat het mogelijk is om mensen te organise‐
ren rond een gemeenschappelijk belang en vervolgens moeten ze daar anderen
ook van overtuigen. Telkens is er het risico dat leden afhaken of dat ze wel willen
profiteren van de opbrengsten van de coöperatie maar zich niet ervoor inspan‐
nen. Initiatiefnemers moeten, met andere woorden, uitzonderlijk bekwaam zijn
in het oplossen van collectieve actieproblemen. Zeker in de opstartfase van een
coöperatie heeft men veel doorzettingsvermogen en creativiteit nodig omdat er
nog geen formule is ontwikkeld om leden te werven en te binden.
Nadat in uitzonderlijk vruchtbare bodem een nieuwe organisatievorm is ontstaan
– de coöperatie – wordt de drempel voor anderen aanzienlijk verlaagd en kan de
coöperatie zich viraal verspreiden (zie inleidend artikel van Bokhorst et al. in dit
themanummer). De heren op leeftijd die in Voorschoten een zorgcoöperatie
oprichtten konden snel meters maken door het pionierswerk van Laarbeek. Een
van de initiatiefnemers vertelt: ‘Ik ben daar naar toe gegaan, heb in hun kast
gekeken, in hun ordners, de incasso’s, pgb’s, en hun verhalen aangehoord. Zo
moest het’ (geciteerd in Ham & Van der Meer 2015, p. 58). De broodfondsen heb‐
ben een heel andere geografie – met pioniersgebieden in Amsterdam en Utrecht –
maar eenzelfde diffusiepatroon: na de experimenteerfase wordt door standaardi‐
satie de drempel verlaagd en verspreidt de organisatievorm zich naar andere
plaatsen en groepen.
Spectaculaire groei, structurele exclusiviteit
Een voor de hand liggende vraag is dan of via dit verspreidingsmechanisme de
coöperatie straks gemeengoed is. De optimisten kunnen wijzen op de spectacu‐
laire groei van het aantal coöperaties. Met de groei neemt ook de diversiteit toe,
zowel in de deelnemers als in het type coöperaties. De pessimisten kunnen op
hun beurt wijzen op het beperkte bereik. De broodfondsen verenigen bijvoorbeeld
5.200 van de 800.000 zzp’ers: nog geen procent. Vooralsnog is onder bepaalde
delen van de bevolking een sterk verlangen om zich coöperatief te organiseren
maar casestudies laten zien hoe moeilijk het is om te komen van een verlangen
tot een duurzaam project. Bij elke stap – het benoemen van een verlangen, het
vormen van een kerngroep, het zoeken van een achterban, het formaliseren van
het initiatief, het onderhandelen met overheden en marktpartijen, de realisatie,
het beheer – vallen initiatieven af. Ook coöperaties die de aanloopfase overleven,
staan voor moeilijke keuzes: blijven we kleinschalig maar zwak of grootschalig
Bestuurskunde 2015 (24) 2
doi: 10.5553/Bk/092733872015024002006
59
Dit artikel uit Bestuurskunde is gepubliceerd door Boom Lemma uitgevers en is bestemd voor Universiteit van Amsterdam
Justus Uitermark
maar onpersoonlijk? Het lukt weinigen om te navigeren langs die obstakels en
dilemma’s. Van de 75 geïnventariseerde initiatieven voor breedbandinternet zijn
er bijvoorbeeld tot nu toe slechts vier overgegaan tot aanleg (zie bijdrage Salemink
& Strijker in dit themanummer).
Hoewel het aantal coöperaties voorlopig nog wel door zal groeien, zal exclusiviteit
een structureel en noodzakelijk kenmerk van coöperaties blijven. Ten eerste moe‐
ten de deelnemers elkaar immers iets te bieden hebben. Deelnemen aan een
woon-, wind-, zon- of zorgcoöperatie vereist een eenmalige grote investering, een
periodieke bijdrage of beide. Ten tweede moeten mensen elkaar vertrouwen. Het
is waarschijnlijker dat mensen investeren in een gemeenschappelijk belang op het
moment dat ze ervan overtuigd zijn dat andere leden dat ook zullen doen. Dat
vertrouwen wordt het snelst opgebouwd als mensen op elkaar lijken en elkaar
kennen. Coöperaties zijn, kortom, vooral geschikt voor mensen die hun zaakjes al
op orde hebben.
De coöperatie vervult specifieke behoeften voor specifieke groepen onder speci‐
fieke voorwaarden. Vanwege die specificiteit is de coöperatie geen algemene
oplossing of alternatief voor de staat en de markt. Coöperaties vormen een soort
buffer die individuele deelnemers voorziet van steun en informatie om zich
staande te houden binnen het onpersoonlijke en complexe krachtenveld van staat
en markt. De staat en de markt voorzien beide juist in de coördinatie van onper‐
soonlijke relaties, ook tussen mensen die niet op elkaar lijken en die elkaar niet
kennen. Door alle nadruk op authenticiteit en maatwerk dreigen we al gauw te
vergeten hoezeer we afhankelijk zijn van mensen die we niet kennen, die niet op
ons lijken en waar we – zonder de dwang van de overheid of de prikkels van de
markt – weinig voor over zouden hebben. Coöperaties vervullen dus een inspire‐
rende maar beperkte rol. Overigens zeggen deelnemers aan coöperaties dat zelf
ook. Broodfondsen maken duidelijk dat ze er zijn om tijdelijk en gedeeltelijk inko‐
mensverlies op te vangen, niet om mensen bij te staan bij langdurige arbeidsonge‐
schiktheid. Ook zorgcoöperaties zien zichzelf eerder als bemiddelaar en vertegen‐
woordiger dan als volwaardige zorgaanbieder (zie Bokhorst in dit themanummer).
Beleid
Goed, coöperaties zijn dus intrinsiek exclusief en beperkt, maar de mate waarin ze
dat zijn varieert. Die variatie wordt deels verklaard door omstandigheden die zich
moeilijk laten beïnvloeden door de overheid – zoals de tomeloze inzet van behen‐
dige en betrokken initiatiefnemers of de aanwezigheid van hechte dorps- of
buurtverbanden – maar beleid is nooit ver weg. Aangezien coöperatieven zijn
geworteld in lokale gemeenschappen, ligt het voor de hand om eerst te kijken
naar lokale overheden. Dat doen coöperatieven dan ook, met ambivalente resulta‐
ten. Lokale overheden zijn doorgaans idolaat over actieve burgers in abstracto
maar in concrete gevallen slaat dat enthousiasme vaak om in een meer gereser‐
veerde houding. Aan burgers – échte burgers die handelen uit welbegrepen eigen‐
belang, niet de geabstraheerde burgers die handelen uit niets dan burgerzin –
wordt een reeks tegenstrijdige eisen gesteld. Ze moeten professioneel zijn maar
60 Bestuurskunde 2015 (24) 2
doi: 10.5553/Bk/092733872015024002006
Dit artikel uit Bestuurskunde is gepubliceerd door Boom Lemma uitgevers en is bestemd voor Universiteit van Amsterdam
De default settings van de participatiesamenleving
het is ook weer niet goed als ze alleen hoogopgeleiden vertegenwoordigen; ze
moeten herkenbaar en bereikbaar zijn maar het is ook niet goed als we telkens
dezelfde mensen zien; ze moeten uitgaan van een intrinsieke motivatie maar ook
passen binnen het beleidskader. Er zijn veel lokale overheden die coöperaties faci‐
literen met ruimte of advies maar al snel wordt de vraag gesteld of ze niet bevoor‐
deeld worden ten opzichte van anderen of te afhankelijk van de overheid. Het ver‐
langen naar coöperaties en andere vormen van burgerinitiatief moet hier nog een
vorm vinden.
De nationale overheid is ver buiten het bereik van de meeste coöperaties maar
bepaalt niettemin de parameters voor lokale initiatieven. De zogenoemde ‘salde‐
ringsregel’, waarmee kleinschalig opgewekte zonne-energie werd vrijgesteld van
belasting (zie Elzenga & Schwencke in dit themanummer), zorgde bijvoorbeeld
voor een stormloop van individuele en groepen huishoudens op zonpanelen. In
plaats van initiatiefnemers bij te staan met advies en subsidies op maat, werd
simpelweg de drempel verlaagd om rendabel kleinschalig te investeren. Ook de
nieuwe woonwet kan een stimulans zijn voor de oprichting en het bestaan van
wooncoöperaties. Almere is in dit verband een inspirerend voorbeeld. Door het
invoeren van een laagdrempelige regeling konden ruim 500 huishoudens hun
eigen huis bouwen in coöperatief verband. Dat zijn verhoudingsgewijs nog steeds
lage aantallen maar de experimenten doen hoop leven dat een verandering van de
regels ervoor kan zorgen dat de coöperatie ook bereikbaar wordt voor inwoners
met een modaal inkomen (zie Bokhorst & Edelenbos in dit themanummer).
Het zijn interessante voorbeelden die laten zien hoe een simpele en kleine aan‐
passing in nationale regelgeving een hausse aan kleinschalig initiatief teweeg kan
brengen. Een kleine tweak in default settings lokte allerlei initiatieven uit (vgl.
Hajer & Dassen, 2014). Dat is iets om over na te denken. Overheden op alle
niveaus drukken burgerinitiatieven stevig tegen de borst en zwaaien ze aardige
woorden toe, maar tegelijkertijd maken ze duidelijk dat burgerinitiatieven niet
bevoordeeld mogen worden. Zou het ook omgekeerd kunnen? De overheid zou
dan terughoudend zijn met het uitspreken van warme woorden, maar zou juist
wel proberen coöperatieven en burgerinitiatieven te bevoordelen door drempels
te verlagen.
Grote bedrijven versus coöperaties
De salderingsregel is, helaas, de uitzondering die de regel bevestigt, want over het
algemeen zijn grote, commerciële partijen structureel in het voordeel ten opzichte
van coöperaties. Op het gebied van zonne-energie heeft de overheid inmiddels
complexere en selectievere regelingen ingevoerd, waardoor juist kleinschalige ini‐
tiatieven het zullen afleggen. Op de internetmarkt blijkt de ‘Appingedam case’ tot
grote terughoudendheid bij lokale overheden te leiden nadat grote marktpartijen
met succes plannen aanvochten om een netwerk gemeentelijk te financieren en
beheren. Op het gebied van zorg zou de right to challenge (zie Bokhorst in dit the‐
manummer) die is ingebouwd in de Wmo, het mogelijk moeten maken dat lokale
coöperaties meedingen naar aanbestedingen, maar ervaringen in het Verenigd
Bestuurskunde 2015 (24) 2
doi: 10.5553/Bk/092733872015024002006
61
Dit artikel uit Bestuurskunde is gepubliceerd door Boom Lemma uitgevers en is bestemd voor Universiteit van Amsterdam
Justus Uitermark
Koninkrijk stemmen weinig hoopvol; hoewel daar de vrijwillige sector veel sterker
is dan in Nederland, winnen grote, commerciële partijen doorgaans de aanbeste‐
dingen. Zelfs de grootste zorgcoöperaties in Nederland kunnen moeilijk tegen‐
wicht bieden aan de quasi-monopolies van zorgverzekeraars en zorgaanbieders.
Dat coöperaties zich vaak moeizaam ontwikkelen van verlangen naar duurzaam
project komt dus in ieder geval voor een deel doordat ze zich bewegen in een
speelveld waarvan ze de regels niet hebben bepaald. De werkwijze van grote
bedrijven is daarentegen afgesteld op de bureaucratische eisen van de overheid en
met enige regelmaat zijn die bureaucratische eisen ook afgesteld op hun werk‐
wijze. Anders gezegd, grote bedrijven schrijven de spelregels waar coöperatieven
en kleine ondernemers zich aan moeten houden. De angst van lokale en nationale
overheden om coöperaties te bevoordelen staat in schril contrast met het enthou‐
siasme waarmee de belangen van grote bedrijven worden gediend: zij gaan mee
met de Koning op handelsreis; maken op maat gesneden regelingen om (geen)
belasting te betalen; schrijven mee aan het beleid voor wetenschap en onderwijs;
en kunnen zich beroepen op nationale en internationale verdragen voor aanbe‐
steden en standaardisering. Het Transatlantic Trade and Investment Partnership
past in een tendens waarbij de speelruimte voor kleine spelers en lagere overhe‐
den wordt ingeperkt doordat grote bedrijven meer mogelijkheden zullen krijgen
om standaarden op te leggen en overheden aan te klagen.
Een tweak in default settings klinkt als een kleinigheid, maar komt neer op het
ingrijpen in machtsrelaties tussen maatschappelijke en marktpartijen. De ambas‐
sadeurs van de coöperatieven en burgerinitiatieven blinken tot nu toe vooral uit
in warme woorden en kleine gebaren. Wat zou er gebeuren als ze een voorbeeld
nemen aan de dadendrang waarmee Nelie Smit-Kroes lobbyt voor belastingvrij‐
stellingen voor start-ups en durfkapitalisten? Wie weet wat er dan allemaal los‐
komt.
Literatuur
Hajer, M., & Dassen, T. (2014). Slimme steden. Den Haag: PBL/NAi.
Ham, M., & Meer, J. van der. (2015). De ondernemende burger. De woelige wereld van lokale
initiatieven. Utrecht: Tijdschrift voor Sociale Vraagstukken.
Uitermark, J. (2014). Verlangen naar Wikitopia. Oratie, Erasmus Universiteit Rotterdam.
62 Bestuurskunde 2015 (24) 2
doi: 10.5553/Bk/092733872015024002006
Dit artikel uit Bestuurskunde is gepubliceerd door Boom Lemma uitgevers en is bestemd voor Universiteit van Amsterdam
... Despite ongoing critiques of this policy agenda stating that most of it is 'responsibility talk' instead of 'responsibility endowment' (e.g. Verhoeven and Tonkens, 2013;König, 2015), the idea of a participation society is very much noticeable in various public policies and public life (Uitermark, 2015a;De Haan et al., 2017). ...
... The main critique of the participation society so far, though, has to do with its exclusionary character (Uitermark, 2015b). A call for citizen action usually urges some citizens to organize themselvesmostly well-educated and resourceful peoplewhereas others are not able or willing to organize themselvesmostly low-educated and less resourceful people (Skerratt and Steiner, 2013;Uitermark, 2015a;2015b;Bock, 2016). This inability and/or unwillingness can stem from within the community (endogenous forces) or from outside the community (exogenous forces), yet the key observation of many scholar is that a call for more citizen action can cause more exclusion (Uitermark, 2015a;Bock, 2016). ...
... A call for citizen action usually urges some citizens to organize themselvesmostly well-educated and resourceful peoplewhereas others are not able or willing to organize themselvesmostly low-educated and less resourceful people (Skerratt and Steiner, 2013;Uitermark, 2015a;2015b;Bock, 2016). This inability and/or unwillingness can stem from within the community (endogenous forces) or from outside the community (exogenous forces), yet the key observation of many scholar is that a call for more citizen action can cause more exclusion (Uitermark, 2015a;Bock, 2016). This has far-reaching consequences, especially when (public) service provision ought to be delivered by citizen groups, which the participation society promotes. ...
Article
Full-text available
This paper critically reviews the ‘participation society’ inspired policy measures of two Dutch provinces (Drenthe and Groningen) for providing rural broadband. Based on a database with broadband initiatives, interviews with stakeholders, focus groups and document analysis, it analyzes how rural broadband initiatives and regional governments interact in their ventures to provide superfast broadband to rural communities. Essential in this is that in the Dutch participation society concept, citizens’ initiatives are seen as an important actor to deal with failing service delivery by market players in rural areas. The relation between regional governments and citizens’ initiatives, however, is troublesome, resulting in inadequate policies. Key findings are that even when governments come up with supportive policies for citizens’ initiatives, initiatives still experience governmental efforts as constraining factors. Regional governments apply ‘old style’ governance and construct generic policy instruments, forcing initiatives to put a lot of effort in complying with generic policy requirements or political goals. Overall, solving a national market problem at the regional level proves to be problematic. More national guidance is needed to solve the rural broadband gap.
... The initiatives primarily focus on getting rural communities connected to high-quality broadbandusually fibre-optic broadband to the home or premise -yet in an ideological sense they also try to reclaim control over their digital futures. Rural broadband initiatives are not unique in this regard, since similarities can be drawn with other citizen initiatives in healthcare or community transport, where they form part of a broader developmental trajectory (Bock, 2016) and promote citizen engagement (Ashmore et al., 2015;Uitermark, 2015). Based on four illustrative case studies from the Netherlands, this paper discusses the progress, struggles, and lessons of these rural communities in reclaiming control. ...
... Moreover, the case studies enable us to ascertain how much community-led or bottom-up entities can take on and, in turn, how much community-led initiative governments and market players want or will allow for. As many scholars have recently concluded, in the development towards the 'big society' or the 'participation society' there are no prescribed roles or default settings for the actors involved (Shucksmith, 2010;Bosworth et al., 2015;Uitermark, 2015;Bock, 2016). ...
... We argue that these initiatives should be viewed as part of a broader trend, in which rural development becomes more dependent on "civic self-reliance and self-organisation due to austerity measures and state withdrawal" (Bock, 2016: 1). This is, in turn, related to broader debates on 'the big society', or in the Dutch case 'the participation society' (participatiesamenleving). In the Netherlands, more is expected of citizen engagement, with many governmental policy agendas calling upon 'civil society' as a resource for achieving policy goals (Uitermark, 2015). What is questionable, though, is to what extent communities are willing, capable, and eventually enabled to live up to these high expectations. ...
Article
Full-text available
Based on four illustrative case studies from the Netherlands, this paper discusses learning experiences gained from rural broadband initiatives. As an example of ?the big society' (or ?participatiesamenleving' in Dutch), initiatives try to step in where the market and the government fail. The main struggle seems to be negotiating between market and government interests, while simultaneously safeguarding local interests. Many challenges and frustrations arise from counter-tactics on the part of national market players, and governmentality-inspired actions of regional and local authorities. Local capacity ? such as social, intellectual, and financial capital ? proves to be crucial in negotiating external influences, but it is easily overburdened. Case studies show that volunteer burnout is a risk that potentially has a high impact. Despite neoliberal agendas and community-led development schemes that promote citizen initiatives, it remains challenging for communities to reclaim control over their digital futures. Members of the initiatives have to learn and professionalise in order to stand their ground in a competitive and complex broadband market, but this learning element seems to be only a by-product of the process towards achieving the tangible result for rural development, that is, high-speed broadband access. This article is protected by copyright. All rights reserved.
... Wel wordt de mate waarin coöperaties bewoners weten te mobiliseren als belangrijke succesfactor gezien (ibid.). Er is commitment nodig van burgers ook als ze dat minder goed uit komt, zorgcoöperaties moeten daarom een collectieve actieprobleem zien op te lossen (Uitermark 2015). Zorgcoöperaties vragen om een grote mate van activiteit van burgers. ...
... Dit roept wel de vraag op hoe dit zich verhoudt tot individuele zeggenschap en de mogelijkheid die burgers hebben om eigen keuzes te maken met betrekking tot de organisatie van hun eigen zorg (Dwarswaard & van de Bovenkamp 2015). Uitermark (2015) merkt bovendien op dat het vermogen tot collectieve coöperatieve actie ongelijk verdeeld is. Net als bovengenoemde vormen van medezeggenschap, leunen initiatieven tot het vormen van coöperaties dan ook vooral op hogeropgeleiden. ...
... Een aantal studies wijst op belangrijke elementen die verband houden met de potentiële duurzaamheid van een bewonersverband. Zonder goed georganiseerde bewoners zal een verband of initiatief van bewoners niet snel verduurzamen (Uitermark, 2015;Brouwer & Engbersen, 2013), waarbij boundary spanners of sleutelpersonen een leidende rol spelen (Van den Brink, Van den Hulst, De Graaf, & Van der Pennen, 2012; Edelenbos et al., 2016). Een belangrijke functie van deze sleutelpersonen is het kunnen leggen van relaties met de buitenwereld, waarbij het zowel gaat om netwerkvorming als om het genereren van bekendheid. ...
... Such terms often convey innovative views on how to understand and analyse processes of community mobilisation, inclusivity and self-organisation. While community self-organisation is a trend amongst researchers and practitioners, it is less understood through the lens of the community members [14]. As such, community self-organisation appears to be a novel multi-individual and cooperative approach combining different motivations, norms and (dis)engagements. ...
Article
Full-text available
Community food initiatives are gaining momentum. Across various geographical contexts, community food initiatives are self-organising, providing communities with inspiration, knowledge and the opportunity to work towards responsible and socially acceptable transformations in food systems. In this article, we explore how self-organisation manifests itself in the daily activities and developments of community food initiatives. Through the conceptual lens of community self-organisation, we aim to provide a more detailed understanding of how community food initiatives contribute to broader and transformational shifts in food systems. Drawing on a multi-method approach, including community-based participatory research, interviews and observations, this article follows the creation and creative dissolution of the Free Café—a surplus food sharing initiative in Groningen, the Netherlands, which in the eye of the public remains unified, but from the volunteers’ perspectives split up into three different initiatives. The results suggest that community self-organisation accommodates differing motivations and experiences embedded in the everyday collective performances of community rationalities and aspirations. This article also points to the changing individual and collective perspectives, vulnerabilities and everyday politics within community food initiatives. This paper contributes to emerging debates on community self-organising within food systems and the potential of community initiatives to promote broader social realignments.
... Rural broadband initiatives are leading in the challenge to resolve the rural broadband gap in the Netherlands, largely because market players and regulators have refused to take the lead up to now. Citizen initiatives as the preferred solution -in this case to a problem caused by market failure -fits the Dutch neoliberal agenda towards a 'participation society', in which citizens are made partly responsible for carrying out their own provisions or public tasks Uitermark, 2015a;2015b). The Netherlands has seen a rise in rural broadband initiatives over the period 2013-2015, resulting in a 'patch work' on the map, which covers large parts but not the whole of the Netherlands. 1 provide valuable insights into the potentials and limitations of the participation society, and the critical role of citizens and communities in achieving this policy agenda. ...
Book
Full-text available
The increasing importance of the Internet as a means of communication has transformed economies and societies. For spatially and socially marginalized communities, this transformation has resulted in digital exclusion and further marginalization. This book presents a study of two kinds of marginalized communities: spatially marginalized rural communities and socially marginalized Gypsy-Travelers. Mechanisms of both social exclusion and digital exclusion were studied to create a better understanding of how marginalized communities deal with ongoing digitalization. The interplay between citizens, governments, and market players is a recurring theme throughout the book. Issues in current policies and approaches are discussed, and recommendations for improvement are provided. Altogether, this study shows that the Internet is not an equalizer, as it was once assumed by academics and policy makers. Instead, unequal access to the Internet shows that ‘offline’ geographies still matter in the digital age. Ongoing developments around digital exclusion in the Netherlands, and in a broader perspective around the ‘participation society’, beg the question how much can be asked of communities and what should be a public task. If governments really care about digital equality, then they need to enable self-reliant communities to achieve their goals, but they also need to play a more active role themselves and help the more dependent communities.
... (Bock 2012, p. 18) Research into the new citizen co-operatives produces similar results. It requires the presence of highly qualified, creative and persistent citizens who generally have professional experience, higher education, and high income (Uitermark 2015). In addition, bonding and bridging social capital are needed to realise collective actions based on shared ambitions. ...
Article
Rural development in Europe is a long-standing issue that has been supported through EU policies in various ways. The effects of rural development have been uneven, and differences between well-to-do and marginal rural areas have been increasing both across and within countries. This process is reinforced by the current financial crisis. Recently, social innovation has been introduced as the new panacea for realising development and growth while, at the same time, warranting social inclusion and counteracting social inequality. A central question of this article is whether social innovation may help to effectively fight rural marginalisation, why that could be the case and what conditions then must be met. Three examples of rural social innovation are used to distil specific features of social innovation and compare them with other concepts and approaches to rural development. Rural social innovation is distinctive in its dependence on civic self-reliance and self-organisation due to austerity measures and state withdrawal, and its cross-sectoral and translocal collaborations. This article concludes that it is time to go beyond earlier ideas of exogenous versus (neo-)endogenous development and introduces the idea of nexogenous development with socio-political reconnection as an engine of revitalisation. © 2016 The Authors. Sociologia Ruralis
Thesis
Rural residents become increasingly responsible for local affairs through voluntary and community activity. This transition to a ‘participation society’ is remarkable, because recent societal developments have indicated less rather than more engagement within local communities. Due to increased levels of mobility, rural residents have an increased freedom of choice to select those living environments that fit with their lifestyles. As a result of this process many villages became ‘residential’, in which villagers live but do not necessarily spend their professional and social lives. Residents may be selective in not finding every aspect of rural living equally desirable and may also choose non-identification and nonparticipation. Thus, in order to discuss the opportunities and limitations provided by the ‘participation society’, the relationship between the changing forms of place attachment and villagers’ involvement in village life is the key focus of this thesis. The use of a nationwide and representative database allows for valid and reliable statements that apply to the wider rural population. The dominant picture that emerges from this thesis is one of a countryside that is open to a greater role to its residents. However, good social relations among residents are pivotal to guarantee a living environment in which all rural residents, regardless of age and geography, express high levels of satisfaction. Also, this thesis argues that governments should ensure that the needs of vulnerable people are also being met.
ResearchGate has not been able to resolve any references for this publication.