Content uploaded by Elke Devroe
Author content
All content in this area was uploaded by Elke Devroe on May 08, 2015
Content may be subject to copyright.
20 het Tijdschrift voor de Politie – jg.76/nr.10/14
De pioniersperiode voorbij
Evidence based beleid en
praktijk bij de politie in
Nederland en België?
Dr. Elke Devroe is
criminoloog en UHD
aan Universiteit
Leiden, Instituut
Bestuurkunde
(campus Den Haag),
master Crisis and
Security Management.
Ze is daarnaast o.m.
hoofdredacteur van
Cahiers Politiestudies.
Prof. dr. em. Paul
Ponsaers is socioloog
en criminoloog
verbonden aan de
Universiteit Gent,
Vakgroep Strafrecht &
Criminologie,
Onderzoeksgroep
Sociale Veiligheids-
analyse en onder meer
voorzitter van het
Centrum voor Politie-
studies in België.
De politie, zowel in Nederland als in België, is er
mettertijd van overtuigd geraakt dat samenwer-
king en partnership essentiële onderdelen zijn
van goed politiewerk en evidenties zijn. De poli-
tie moet er al lang niet meer van overtuigd worden dat
samenwerking met anderen in grote mate bijdraagt tot een
betere veiligheidszorg. Het lijkt een vanzelfsprekendheid
geworden. Zo ook wanneer het gaat om samenwerking met
sociale wetenschappers?
Het is onze overtuiging en ervaring dat er wel degelijk een
erg fundamenteel probleem bestaat en we wensen deze
zienswijze te onderbouwen aan de hand van vier kernargu-
menten.
1. ‘Alles wat we zelf doen, doen we beter’
De politie is niet schuw van wetenschappers, wel van
wetenschap die naar haar aanvoelen al te vrijblijvend
uitspraken doet over haar functioneren en de aanpak die zij
ontwikkelt. Het is opvallend dat deze opvatting op termijn
een attitude heeft doen ontstaan die in grote mate vertrekt
van de grondgedachte dat onderzoek best in eigen schoot
plaatsvindt of onder de directe hiërarchische leiding van
het apparaat zelf (Reiner, 1991). ‘Inhuren of contracteren
van onderzoekers’, ‘uitbesteden van kortlopend onderzoek
onder strikt contractbeding’ en ‘instellen van leerstoelen in
de eigen organisatie’ zijn hier voorbeelden van. Het gaat er
niet zozeer om dat de politieleiding geen vertrouwen zou
hebben in onderzoekers, maar wel dat zij de mening is
Er is duidelijk wat mis met de verhouding politie & (sociale) wetenschap.
Dat deze relatie steeds problematisch is geweest is niet nieuw. Dat werd
reeds bij herhaling door collega’s met verve beargumenteerd en
gedemonstreerd (Cachet, 1985; Reiner, 1992; Reiner, 2000; Fijnaut, 2004,
2014). Er is echter wat meer aan de hand en daar willen we in deze
bijdrage de vinger op leggen.
Wetenschappelijk
onderzoek te veel
instrumenteel gezien
toegedaan dat het allemaal wat efficiënter kan en meer to
the point. ‘Alles wat we zelf doen, doen we beter’, zo lijkt het
wel. Is dat zo?
Vooreerst toch een nuance. Deels is genoemde attitude
begrijpelijk. Sommige onderzoekers beroepen zich wellicht
al teveel op hun zogenaamde ‘academische vrijheid’ om
meningen te verkondigen die onvoldoende wetenschappe-
lijk zijn onderbouwd. Niet elke uitlating van een academi-
cus valt immers onder de ‘academische vrijheid’, in som-
mige gevallen gaat het gewoon om het uitoefenen van het
recht op ‘vrije meningsuiting’. Het uiten van een mening
dient gevrijwaard voor ieder burger, maar het feit dat een
wetenschapper een mening verkondigt betekent natuurlijk
nog niet dat deze stoelt op wetenschappelijke kennis. Soms
moeten we in eigen boezem durven te kijken als weten-
schappers, en erkennen dat ‘academische vrijheid’ en ‘vrije
meningsuiting’ soms onterecht worden vermengd. Integere
en kritische wetenschap zou er in feite op gericht moeten
zijn dit onderscheid te bekrachtigen door pertinent theoreti-
sche en methodologische kritiek te blijven formuleren op
gepubliceerde onderzoeksresultaten. Het is immers slechts
op deze wijze dat wetenschap voortgang kan maken en een
reële meerwaarde kan betekenen, ook voor de politieorgani-
satie (Goethals & Ponsaers, 2014a).
Implicaties
Deze nuance terzijde, dient in algemene zin aangestipt dat
het in onze complexe kennissamenleving gewoon niet
langer mogelijk is dat een politieorganisatie alle kennis in
eigen schoot zou verenigen. Ten tijde van Bertillon was het
wellicht nog mogelijk de techniek van het nemen van
vingerafdrukken te verfijnen in de eigen politielaboratoria,
maar deze tijden liggen ver achter ons. De meeste vernieu-
wingen, of deze nu technologisch dan wel organisatorisch
van aard zijn, worden buiten de politie om ontwikkeld door
private ondernemingen of academici, en dienen zich in een
later stadium aan als een opportuniteit voor de politie. Dat
impliceert onvermijdelijk een aantal zaken.
Op de eerste plaats zal de politie erg alert ‘research &
development’ buiten de organisatie moeten monitoren en
zich op permanente basis moeten afvragen of technologi-
21
het Tijdschrift voor de Politie – jg.76/nr.10/14 De pioniersperiode voorbij
sche nieuwigheden
nu al dan niet een
nuttige en betaal-
bare politiële toe-
passing kunnen
krijgen. Kortom, de
‘transferfunctie’
binnen het apparaat
wordt in toenemende
mate van belang en
politiekorpsen
zullen zich hierop
moeten organiseren,
of zij dit nu wensen
of niet.
Op de tweede plaats
blijft de kerntaak
van de politie openbare dienstverlening. Grote delen van
het takenpakket zijn dan ook verbonden met sociologische
en bestuurskundige vraagstukken en niet te reduceren tot
louter technologische innovaties (Monjardet, 1985). Het is
dan ook aan deze overheid om middelen ter beschikking te
stellen van het wetenschappelijk dispositief om ook dit
soort van vernieuwend onderzoek te blijven stimuleren ten
behoeve van de burgers. Ook op dit vlak kan niet langer
alles in eigen huis worden ontwikkeld en voorbereid. Derge-
lijk onderzoek moet gericht zijn op benchmarking bij andere
organisaties (ook buiten de veiligheidssfeer) en het zoeken
naar toepassingsmogelijkheden op politieel gebied. Een
onwaarschijnlijk breed domein ligt hier braak voor explora-
tie en exploitatie.
Op de derde plaats moet wetenschap ook fundamenteel
onderzoek omvatten. Het onderwijs moet gevoed worden
met nieuwe kennisinhouden, en studenten moeten brede
aandacht krijgen voor maatschappelijke evoluties en weten-
schappelijke inzichten. Dat komt ook het onderwijs en het
verdergaand onderzoek ten goede, hetgeen op zijn beurt
toelaat nieuwe generaties met een brede maatschappelijke
kijk voor te bereiden, waaronder ook nieuwe politiemensen.
Al teveel wordt wetenschappelijk onderzoek louter instru-
menteel gezien, als een soort van vraag-en-antwoordspel op
specifieke en nauw omschreven vragen, terwijl het weten-
schappelijk bedrijf meer dan ooit tot opdracht heeft kriti-
sche burgers op te leiden die in staat zijn weldoordachte
keuzes te maken (Goethals & Ponsaers, 2014a). Ook dat is
een overheidsopdracht en vergt investeren in de toekomst,
alle besparingsrondes ten spijt.
Leren loslaten
Kortom, het is niet langer zo dat ‘alles wat de politie doet,
beter is gedaan’, in eerste instantie omdat het niet langer
mogelijk is, maar ook omdat het niet langer wenselijk is.
De politie is een onderdeel van een breed maatschappelijk
project, dat overheidssturing behoeft en zich niet langer
achter de kazernemuren kan verschuilen. Het was niet
louter retoriek dat de projectgroep Politie 2025 in België
recent opteerde voor een ‘netwerkende politie’ (Bruggeman
et al., 2014; Van Rijckeghem et al., 2014). Dat geldt in grote
mate evenzeer wanneer het gaat om de verhouding tussen
politie en wetenschap. De politie zal dan ook moeten leren
‘loslaten’ en haar neiging om al te sturend te zijn naast zich
neerleggen. Niet alles in het veiligheidsdomein hoeft te
verlopen onder de regie van de politie, zeker niet het weten-
schappelijk onderzoek.
Het zal er naar ons gevoelen in grote mate op neerkomen dat
vernieuwend handelen zich zal ontwikkelen in een ‘triple
helix’-structuur (Fuller, 2000), waarbinnen zowel de over-
heid, het ondernemingsleven als het wetenschappelijk
onderzoek hun plaats kunnen krijgen, met respect voor
elkaars eigenheden. Een dergelijk project vergt evenwichts-
kunst, ook wat betreft de toegang voor onderzoekers van
noodzakelijke (interne) bronnen en het openbaar maken van
onderzoeksresultaten. Het behoort tot het wezen van weten-
schap dat zij in een dergelijk project een kritische functie
opneemt (Goethals & Ponsaers, 2014b).
2. ‘Alles wat de bevolking vraagt, moeten we
doen’
Sinds enige tijd zijn de kernideeën van het Community
Policing-gedachtegoed in Nederland en België verankerd in
het denken van en over de politie (Verhage & Ponsaers,
2013). Op zich heeft dit een belangrijke evolutie op gang
gebracht, die globaal genomen als positief geëvalueerd kan
worden. Zo heeft de politie in toenemende mate geleerd
rekening te houden met de noden en behoeften van de
bevolking. Het was precies op dit snijvlak tussen politie en
bevolking dat zich afgelopen jaren nogal wat wetenschap-
pelijk onderzoek heeft ontwikkeld. Men kan hierbij bijvoor-
beeld denken aan de ontwikkeling van bevolkingsonder-
zoek inzake de relatie tussen de politie en de bevolking
alsmede onderzoek naar het vertrouwen van burgers in, en
tevredenheid van burgers over de politie (Ponsaers, 2013).
Hierdoor is evenwel de gedachte gegroeid dat de politie zich
vooral moet richten op de verwachtingen van de burger. En
wat bleek? Grote aandacht ging, ook in het onderzoek, naar
‘het kleine kwaad’, met een sterke nadruk op jeugddelin-
quentie en kleine, veelvoorkomende criminaliteit (Fijnaut,
2004, 2014). Ook de overlast en hinder waarmee burgers
worden geconfronteerd kregen in toenemende mate aan-
dacht. Dat maakte evenwel dat ondermijnende en ontwrich-
tende misdaad minder in de belangstelling kwam te staan.
De georganiseerde misdaad, vormen van financieel-econo-
mische criminaliteit, terrorisme, corruptie en cybercrimina-
liteit bleken weinig tot de verbeelding van de bevolking te
spreken en dus investeerde de politie hier in mindere mate
in (Monjardet, 1994).
Het verdient vermelding dat deze evolutie in de hand werd
gewerkt door een synergetische beïnvloeding van gedachten
die zowel leefden binnen het politieapparaat, als binnen de
gemeenschap van politieonderzoekers zelf. Nochtans dient
opgemerkt dat genoemde misdadigheid de samenleving ern-
stig kan bedreigen en vreemd genoeg liggen burgers er,
Uit de tijden van
Bertillon.
22 het Tijdschrift voor de Politie – jg.76/nr.10/14
De pioniersperiode voorbij
blijkens tal van bevolkingsonderzoeken, niet echt wakker
van. Aan de politiekant was er dan weer aarzeling, omdat
deze nieuwe vormen van misdadigheid nopen tot samenwer-
king met allerhande andersoortige en minder gekende
‘partners’ op het domein, zoals compliance-officers, audi-
tors, boekhouders, toezichthouders, internetproviders en
bijzondere inspectie- en opsporingsambtenaren (Hoogen-
boom, 1994). De meeste politiemensen beschouwden dit
niet meteen als echt aantrekkelijk of uitdagend, maar
eerder als een hinder om de ingeslagen traditionele paden
verder te bewandelen.
Populisme
Deze synergie dreigt vandaag uit te monden in een vorm van
populisme, waarbij ervan uitgegaan wordt dat er een grote
afstand bestaat tussen datgene dat de bevolking wenst
enerzijds en hetgeen de politieke klasse doet anderzijds.
Een politie die zich volledig ent op de wensen van de bevol-
king en dus een populistische koers vaart, slaat daarmee
twee vliegen in één klap (Gunther Moor et al., 2014). Op de
eerste plaats wint ze hiermee aan krediet bij de bevolking,
verbetert ze haar imago en beperkt ze reputatieschade.
Maar er is meer. Door immers te verwijzen naar de wens van
de bevolking creëert de politie op de tweede plaats een
grotere afstand tussen politie en politiek, waardoor ze haar
gezagsafhankelijkheid ten aanzien van haar overheden kan
temperen (Gunther Moor et al., 2014).
Populisme brengt met andere woorden voor de politie een
win-winsituatie mee die ze niet zomaar wenst in te leveren.
Op deze manier gaat de politie een stilzwijgende alliantie
aan met populistische partijen en politieke tendensen die
hetzelfde standpunt huldigen. Politiek verantwoordelijken
die tegen dit populisme ingaan en wetenschappelijk onder-
bouwde of ideologisch geïnspireerde keuzes maken, krijgen
dan te maken met een sterk front, dat moeilijk nog te slopen
valt. Al bij al dreigt dit te leiden tot het behoud van de
status quo en weerstand tegen verandering. Wat de bevol-
king wenst is immers steeds datgene dat de gemiddelde
burger wenst, en die gemiddelde burger herziet zijn opvat-
tingen slechts uitermate zelden of langzaam.
Opdracht
Populisme vormt vanuit dit opzicht een gevaar. Burgers
redeneren immers meestal in termen van particuliere
belangen en zijn zelden bij machte om te pleiten voor
algemene belangen en bekommernissen. Op het moment
dat de politiek verantwoordelijken gevraagd wordt hun
prioriteiten te stellen, is er het risico dat zij zich al te exclu-
sief inspireren op het resultaat van de laatste bevolkingsen-
quête, in de hoop hiermee de volksgunst te winnen. Op zon
moment ontstaat het gevaar dat wordt voorbijgegaan aan de
opdracht van de politieke overheid in een representatieve
democratie, welke er met name in bestaat keuzes te maken
in functie van het algemeen belang, een belang dat verder
reikt dan de loutere som van de individuele burgerbelan-
gen. Zei Thorbecke, grondlegger van de Nederlandse
parlementaire democratie, in zijn parlementaire redevoerin-
gen in 1869 niet: “Is het alleen de vraag, wat het volk of de
meerderheid wil, dan vervalt de vraag naar hetgeen regt,
waar, goed en uitvoerbaar is.” (Drentje, 2004). Het alge-
meen belang heeft dus in beginsel niet enkel betrekking op
wat een meerderheid wil, maar juist op de grondbeginselen
van de democratische rechtsstaat, waarin ook oog moet zijn
voor de belangen van minderheden en individuen (Ponsaers
& Devroe, 2012).
Dat is de draagwijdte van het eerste artikel van de Belgi-
sche wet op het Politieambt, dat vermeldt: ‘(…) Bij het
vervullen van hun opdrachten van bestuurlijke of gerechte-
lijke politie, waken de politiediensten over de naleving en
dragen zij bij tot de bescherming van de individuele rechten
en vrijheden, evenals tot de democratische ontwikkeling van
de maatschappij. Het behoort dan ook tot de essentiële
opdracht van de politie de rechten & vrijheden en de demo-
cratie niet enkel te vrijwaren, maar evenzeer actief mee te
ontwikkelen en te bevorderen.
3. ‘Efficiëntie is de maat van een goede politie,
wetenschap moet hierbij dienstbaar zijn’
Hier ligt naar onze mening een belangrijke opdracht voor de
wetenschap. Het is juist in de strijd tegen ontwrichtende en
ondermijnende vormen van criminaliteit dat fundamentele
rechten en vrijheden en rechtsstatelijke principes onder
druk komen te staan. Soms lijkt de strijd tegen deze vormen
van criminaliteit wel op een wapenwedloop, waarbij beide
partijen (het wild en de jagers) steeds intrusievere middelen
inzetten (Ponsaers & Devroe, 2012).
De wetgeving inzake bijzondere opsporingsmethoden is hier
een voor de hand liggend voorbeeld van, maar ook de
creativiteit waarmee politie omgaat met vraagstukken
inzake het delen van informatie met andere gespeciali-
seerde diensten, of met het tegengaan van radicalisering
van jongeren, of met de grenzen van het zogenaamd ‘gewa-
“Is het alleen de vraag, wat het volk of
de meerderheid wil, dan vervalt de vraag
naar hetgeen regt, waar, goed en uit-
voerbaar is.” (Thorbecke, 1869)
23
het Tijdschrift voor de Politie – jg.76/nr.10/14 De pioniersperiode voorbij 23
Populisme brengt de
politie een win-winsituatie
pend bestuur’. Deze voorbeelden illustreren de nood aan
heldere bakens in het licht van het voorgaande. Buiten-
landse schandalen als de NSA-praktijken, waarbij aan
massale datagaring wordt gedaan, of het folteren van ver-
dachten in de Guantanamogevangenis, tonen aan dat het
menens is. Veiligheids- en politiediensten zoeken meer dan
ooit de grenzen op van hetgeen een rechtsstaat kan verdra-
gen. Op zich is dat niet verwonderlijk, want de tegenpartij
zet eveneens alsmaar ingrijpender middelen in.
Resultaatgericht
De vraag is echter of de huidige tendens tot het steeds
verder oprekken van de grenzen van de rechtsstaat de goede
is. Het lijkt wel alsof de politieke klasse de andere kant
opkijkt, de zaken op hun beloop laat en overlaat aan de
creativiteit van de uitvoerende diensten, de politie incluis.
Het feit dat de publieke reactie op deze ‘verschuivende
grenzen’ matig tot ondermaats is, is hier wellicht mede
debet aan. Het lijkt wel of in het politieke en publieke debat
het uitgangspunt is dat juridische regels en verplichtingen
eerder de veiligheid hinderen dan bevorderen (Devroe &
Lague, 2014). Heeft de politiek dan niet die regels ingesteld
omwille van een bepaalde reden, zo dienen we ons toch af te
vragen? ‘Uiteindelijk is de kernwaarde van de rechtsstaat
rechtsbescherming’, betoogde Hirsch Ballin nog recent
(Hoogenboom, 2014) in zijn betoog over de ‘Staat van de
Rechtsstaat’ in de Nederlandse Eerste Kamer.
Veel van deze discussie is terug te voeren tot het politiek
doordrukken van het ‘managementdenken’ in politie- en
justitiekringen. Efficiëntie en resultaatgerichtheid lijken de
kernwaarden te zijn geworden van instanties die in essentie
verantwoordelijk zijn voor de toepassing van de beginselen
van een behoorlijke (straf)rechtsbedeling. ICT-instrumenten
worden in toenemende mate ingezet om politieke en
managementdoelen te bereiken. Ze centraliseren informa-
tie, bevorderen controle op afstand, standaardiseren prak-
tijken, stroomlijnen organisaties, automatiseren taken, laten
de meting en evaluatie van werklast toe, en nog veel meer
(Bovens & Zouridis, 2002). Maar of ze bijdragen tot de
fundamentele doelstelling van het politiewezen blijft een
open vraag.
Open onderzoekspraktijk
De reactie op deze kritiek is er niet zelden één van onmacht,
in de zin van : ‘We zitten in de boot en … we moeten varen
… of het schip zinkt.’ Niet zelden wordt daaraan toegevoegd
dat wetenschappers zich beter dienstbaar kunnen opstellen
in de zoektocht naar een verhoogde efficiëntie van het
apparaat. De golf van ‘what works’-studies die op dit soort
van overheidsaanspraken volgde, toont aan dat menig
onderzoeker zich aangesproken voelde door de noodkreet
vanwege de overheid. Terecht, maar soms ook onterecht
naar onze mening (Ponsaers, 2010).
Soms lijkt het immers op een dovemansgesprek. Weten-
schappelijk onderzoek laat zich niet beperken tot vraagstel-
lingen die louter instrumenteel en incidentgedreven zijn.
Onderzoekers willen graag het oprekken van de grenzen van
de rechtsstaat tot hun onderzoeksobject maken, tezelfder-
tijd vanuit de bekommernis dat de strijd tegen ondermij-
nende criminaliteit gevoerd moet worden en wat daar
adequate middelen voor zouden kunnen zijn; maar ook wat
strijdig is met de beginselen van de rechtsstaat; tot zelfs in
welke mate de rechtsstaat haar grenzen al dan niet zou
behoren te verleggen en dus nieuwe regelgeving nodig is.
Een dergelijke volwassen en open onderzoekspraktijk is
essentieel voor de ontwikkeling van een levende democra-
tie. Wetenschappelijk onderzoek laat en mag zich evenwel
niet inperken tot het vooraf bepalen van het resultaat van de
studie. Een noodzakelijke voorwaarde voor een dergelijke
ontvoogde en integere onderzoekspraktijk is uiteraard een
receptieve overheid, een beleid dat evidence based is
(Devroe, 2010b).
4. ‘Wetenschap moet het gevoerde beleid
voeden’
Enige tijd geleden publiceerde Valerie Smet haar onder-
zoeksresultaten met betrekking tot de relatie tussen beleid
en sociaalwetenschappelijk onderzoek in Vlaanderen
(Smet, 2012). Uit haar onderzoek blijkt overduidelijk dat
beleidsmakers instrumentele kennis verkiezen boven
politiek (legitimerend) gebruik. Bij de factoren die het
kennisgebruik kunnen verhogen, wegen de kenmerken van
de informatie veel meer door dan de politiek-ideologische
kenmerken. Onderzoekers blijken zich bij de mate waarin
ze hun onderzoek aanpassen aan beleidsmakers, ook eerder
te richten op de kenmerken van de informatie en het minst
rekening te houden met de politiek-ideologische context.
Op zich een verheugende en tegelijk verrassende vaststel-
ling (Devroe & Van de Velde, 2005).
Verder bleek uit het onderzoek van Smet (2012) dat de
feitelijke invloed van onderzoek het grootste was gedurende
de fase van de beleidsvoorbereiding en het kleinst bij
evaluatie (Bruggeman et al, 2010). Er blijkt dus meer
kennisgebruik bij ‘intentionele documenten’ zoals beleids-
nota’s en beleidsbrieven – documenten die nog dienen te
worden besproken en bijgevolg theoretischer zijn. Onder-
zoek lijkt minder te worden gebruikt voor ‘lopende zaken’
zoals wetgevende teksten (Devroe, 2002a; Devroe, 2002b).
Qua tevredenheid over het gebruik van hun onderzoek en de
conclusies die beleidsmakers eruit trekken, verschillen de
meningen van onderzoekers. Het grootste deel van hen heeft
24 het Tijdschrift voor de Politie – jg.76/nr.10/14
De pioniersperiode voorbij
er geen specifieke mening over, mogelijk ook omdat ze niet
altijd op de hoogte zijn van wat er met hun onderzoek
gebeurt na het afleveren. Een derde is echter ontevreden
over de mate waarin hun onderzoek door de overheid wordt
gebruikt (33,2%), 28,7% is niet content met de conclusies
die beleidsmakers trekken uit hun onderzoek. Het is duide-
lijk dat beleidsmakers en onderzoekers in zeer verschil-
lende werelden werken, die niet altijd even compatibel
blijken (Maning & Warfield, 2009).
Evolutie
Toen we enige jaren geleden een stand van zaken opmaakten
met betrekking tot het gebruik van wetenschappelijk onderzoek
inzake politie in beleidskringen, deden we een aantal vaststel-
lingen die nog steeds gelden (Ponsaers et al., 2009). De relaties
tussen academische en politionele werelden zijn duidelijk aan
het evolueren. Eenmaal de pioniersperiode voorbij, worden de
connecties tussen onderzoekers en politie in veel landen
gekenmerkt door een geleidelijke overgang naar kruisbestui-
ving en relatieve symbiose. Hieruit vloeien hybride onderzoe-
ken voort, zowel ‘voor’ als ‘naar’ de politie. In dit verband is het
opmerkelijk vast te stellen dat onderzoekers met een verleden
van politieagent geen uitzondering vormen. Zij onderhouden
hechte relaties met de politiewereld. Ook andersom zien we
voormalige universitaire onderzoekers ingelijfd worden binnen
onderzoekssettings van de overheid of de politie.
In een dergelijke context ontvouwt zich een onderzoekscultuur
waarin onderzoekers eigenbelang ontwikkelen en als consulen-
ten ad hoc expertises gaan uitvoeren, en worden de voorwaarden
gecreëerd om een onderzoeksproductie te ontwikkelen over
politie die sterk beïnvloed is door pragmatisme, of het nu
bestuurskundig of operationeel is van aard. Deze evolutie in het
politieonderzoek vertaalt zich in de methoden van onderzoeksfi-
nanciering en in de positionering van onderzoeksinstellingen
die erbij betrokken zijn. De concentratie van onderzoekskennis
in bepaalde instituten, hun invloed en graden van onafhanke-
lijkheid aan de ene kant, en de verdeling van selectief onder-
zoek gebaseerd op expertise aan de andere kant, is voor een
groot deel afhankelijk van de wijze waarop de financiering
verloopt (Devroe, 2011; De Kimpe et al., 2009). In ieder geval
dient opgemerkt dat financiering van onafhankelijk onderzoek
sowieso terugloopt onder druk van de economische crisis.
Onderzoekers zelf dienen te kiezen tussen opdrachtgevers die
geïnteresseerd zijn in dit onderzoeksveld en die hen allicht de
nodige bewegingsruimte zullen laten, en zij die geen interesse
hebben (Devroe, 2010a). De pioniersperiode ligt achter ons in
Nederland en België (Tange, 2009). Systematisch komen we
vandaag terecht in een onzekere periode van kristallisatie,
waarin dominante academische expertise in de vorm van
‘expertisepools’ afhankelijk wordt van de overhead. Het gewicht
van het fundamenteel onderzoek naar de politie steunt op de
persoonlijke initiatieven van onderzoekers en academici.
Pioniers of ‘solisten’ worden de ‘overlevers’. Of moeten we
eerder spreken van de ‘achterhoede’ van het fundamenteel
politieonderzoek, dat steeds verder afgesloten raakt van zijn
onderwerp?
Met het afscheid van collega Cachet uit de redactie van het
Tijdschrift voor Politie verliezen we een leidinggevende
figuur uit deze biotoop (Cachet, 1985). Als geen ander wist
hij de band tussen wetenschap en politiebeleid te leggen.
De redactie en de lezers zullen hem missen. «
Bibliografie
Bovens, M., Zouridis, S. (2002). From street-level to system-level
bureaucracies: How information and communication technology is
transforming administrative discretion and constitutional control,
Public Administration Review, vol. 62, n°2.
Bruggeman, W., Van Ryckeghem, D., Allaerts, D., Barbier, A., Crispel,
M., De Witte, L., Easton, M., LeMaître, A., Loyens, K., Maes-
schalck, J., Massei, A., maurer, T., Ponsaers, P., Simonis, M., van
den Broeck, M., Wanderstein, H. (2014). Een politie in verbinding
– Een visie voor de politie in 2025, consulteer : http://www.polsup-
port.be/FILE/DGS/DSI/police2025n.pdf
Bruggeman, W., Devroe, E., Easton, M. (2010) (Eds.). Evaluatie van
tien jaar politiehervorming, Reeks Panopticon Libri n°3, Antwer-
pen/Apeldoorn: Maklu.
Cachet, A. (1985). Sociologie van de politie sinds ‘70, Tijdschrift voor
de Politie, 1, 1-11.
De Kimpe, S., Ponsaers, P., Verhage, A. (2009). Belgique : Évolution
d’une recherche entre contexte sociopolitique et confluence
partielle d’intérêts, in : Ponsaers, P., Tange, C., Van Outrive, L.
(eds.), Regards sur la police – Insights on police, Un quart de siècle
de recherche sur la police en Europe et dans le monde anglo-saxon
– Quarter of a century research on police in Europe and the anglo-
saxon world, Bruylant : Bruxelles/Brussels.
Foto: Roel Dijkstra
25
het Tijdschrift voor de Politie – jg.76/nr.10/14 De pioniersperiode voorbij
De pioniersperiode
ligt achter ons in Nederland
en België
Devroe, E., Lague, L. (2014). Gras wordt niet groener door er aan te
trekken, Orde van de Dag, in Lague, L., Devroe, E. (Eds.) (2014)
Tussen droom en daad : modern management en de zetel, Mechelen :
Kluwer.
Devroe, E. (2011). Niets nieuws onder de zon. Onafhankelijkheid van
onderzoekers in de Belgische en de Nederlandse criminologie, In
Tijdschrift voor criminologie, Vol. 53(2), 178-182.
Devroe, E. (2010a). ‘Wetenschap voor beleid of beleid voor weten-
schap? Een analyse van 15 jaar politie en Justitie onderzoek in
België’, In Panopticon, Vol. 31(3), 11-40.
Devroe, E. (2010b). Evidence-based policing: ook voor politie?, in
Cahier Politiestudies, Vol. 17, 17-53.
Devroe, E., van de VELDE, L. (2005), Onderzoek Justitie doorgelicht,
Gent: Academia press.
Devroe, E. (2002), De ontmoeting tussen criminologisch onderzoek en
strafrechtelijk beleid, Brussel: Politeia.
Devroe, E. (2003), Inzicht in criminologische onderzoeksinstituties,
Brussel: Politeia.
Drentje, J. (2004). Thorbecke: een filosoof in de politiek. Amsterdam.
Fijnaut, C. (2004). De criminologie in Nederland. Een grensover-
schrijdende bespiegeling. Tijdschrift voor Criminologie 46 (Jubile-
umuitgave ‘Een Vlaamse Spiegel’): 5-8.
Fijnaut, C.J.C.F. (2014). Criminologie en strafrechtsbedeling. Een
historische en transatlantische inleiding. Antwerpen – Cambridge:
Intersentia.
Fuller, S. (2000). The Governance of Science. Open University Press:
Buckingham.
Goethals, J., Ponsaers, P. (eds.) (2014a), Themanummer Wetenschaps-
fraude en Ethische Kwesties binnen het Criminologisch Onderzoek,
Panopticon, Jg. 35, nr.4, Antwerpen.
Goethals, J., Ponsaers, P. (2014b), Is er wat mis met de mand (van de
‘rotte appels’)?, in: Themanummer Wetenschapsfraude en Ethische
Kwesties binnen het Criminologisch Onderzoek, Panopticon, Jg. 35,
nr.4, Antwerpen, 257-266.
Gunther Moor, L., Ponsaers, P., dE Vries, M., Easton, M. (Eds.) (2014),
Cahiers Politiestudies – Het Gezag van de Politie , Antwerpen/
Apeldoorn, Jg. 2014-2, nr. 31.
Hoogenboom, A.B. (2014), Column SMV ‘De Staat van de Rechts-
staat’. Consulteer: http://www.maatschappijenveiligheid.nl/de-
staat-van-de-rechtsstaat/
Hoogenboom, A.B. (1994). Het politiecomplex: over de samenwerking
tussen politie, bijzondere opsporingsdiensten en particuliere recher-
che, Arnhem, Gouda Quint.
Manning, P.K., Yursza Warfield, G. (2009). United States : Research
for the police and knowledge accumulation, in : Ponsaers, P., Tange,
C., Van Outrive, L. (eds.), Regards sur la police – Insights on police,
Un quart de siècle de recherche sur la police en Europe et dans le
monde anglo-saxon – Quarter of a century research on police in
Europe and the anglo-saxon world, Bruylant : Bruxelles/Brussels.
Monjardet, D. (1985). ‘Police et sociologie : questions croisées’,
Déviance et société, 8, 4, 297-311.
Monjardet, D. (1994). ‘La culture professionnelle des policiers’, Revue
française de sociologie, 35-3, juillet-septembre, 393-412.
Ponsaers, P. (2013). Policing in Central and Eastern Europe as an
epiphenomenon of geopolitical events. In Mesko, G., Fields, Ch.,
Lobnikar, B., Sotlar, A. (Eds). Handbook on Policing in Central and
Eastern Europe, New York: Springer, 5-13.
Ponsaers, P., Devroe, E. (2012), On how a failing government creates
an intrusive police force, in: Cahiers Politiestudies, In: Devroe, E.,
Ponsaers, P., Gunther Moor, L., Greene, J., Skinns, L., Bisschop, L.,
Verhage, A., Bacon, M. (Eds.). Tides and currents in police theories,
Antwerpen/Apeldoorn, Jg. 2012-4, nr. 25.
Ponsaers, P. (2010), Onderzoek als vormgever van beleid, of beleid als
vormgever van onderzoek?, in: Ponsaers, P. (Ed.), Themanummer
Evaluatieonderzoek, Panopticon, Antwerpen, Jg. 31, nr.3, 1-10.
Ponsaers, P., Tange, C., van Outrive, L. (eds.) (2009). Regards sur la
police – Insights on police, Un quart de siècle de recherche sur la
police en Europe et dans le monde anglo-saxon – Quarter of a century
research on police in Europe and the anglo-saxon world, Bruylant:
Bruxelles/Brussels, 607.
Reiner, R. (1991). Chief Constables, London, Oxford University Press.
Reiner, R. (1992). The politics of the police, Oxford, Oxford University
Press.
Reiner, R. (2000). ‘Police Research’, in King, R., Wincup, E. (Eds),
Doing research on crime and justice, Oxford, Oxford University
Press, 205-235.
Smet, V. (2012). Sociaalwetenschappelijk onderzoek en beleid - Een
analyse van de interactie, kennisgebruik en doorwerking in België en
Vlaanderen, Reeks Het Groene Gras, The Hague: Eleven Internatio-
nal Publishers.
Tange, C. (2009). Belgique : Évolution d’une recherche entre contexte
sociopolitique et confluence partielle d’intérêtes, in : Ponsaers, P.,
Tange, C., Van Outrive, L. (eds.), Regards sur la police – Insights on
police, Un quart de siècle de recherche sur la police en Europe et dans
le monde anglo-saxon – Quarter of a century research on police in
Europe and the anglo-saxon world, Bruylant : Bruxelles/Brussels.
Ryckeghem, D. van, Bruggeman, W., Easton, M., Ponsaers, P. (2014).
Een visie voor de politie in 2025 – Stuurgroep opteert voor netwer-
kende politie, in Dewaels, M., Stokkom, B. van, Kansil, T., Berk-
moes, H. (Eds.), Cahiers Politiestudies, Themanummer Democrati-
sche Politie, Antwerpen/Apeldoorn, Vol. 32(3), 170-174.
Verhage, A., Ponsaers, P. (2014). Impacts of Community Oriented
Policing, In Bruinsma, G., Weisburd, D. (Eds.), Encyclopedia of
Criminology and Criminal Justice (ECCJ), New York: Springer,
2430-2435.