Content uploaded by Esther Pascual
Author content
All content in this area was uploaded by Esther Pascual on May 11, 2020
Content may be subject to copyright.
Content uploaded by Esther Pascual
Author content
All content in this area was uploaded by Esther Pascual on May 11, 2020
Content may be subject to copyright.
Content uploaded by Harrie Mazeland
Author content
All content in this area was uploaded by Harrie Mazeland on Jul 03, 2015
Content may be subject to copyright.
HET QUOTATIEVE VAN
Vorm, functie en sociolinguïstische variatie
[Toegepaste Taalwetenschap in Artikelen 76(2): 137-149, 2006]
Ad Foolen, Afdeling Taalwetenschap, Radboud Universiteit Nijmegen
Ingrid van Alphen, Taalwetenschap, Universiteit van Amsterdam
Eric Hoekstra, Fryske Akademy, Ljouwert
Henk Lammers, Leerstoelgroep Taalbeheersing, Argumentatietheorie en Retorica, UvA
Harrie Mazeland, CLCG, Rijksuniversiteit Groningen
Esther Pascual, Afdeling Moderne Talen en Culturen, Vrije Universiteit Amsterdam
Abstract
Since the 1970s, the use of the Dutch preposition van in the (semi-)quotative function has been
noted by several linguists and language users as rapidly increasing in informal speech. In this
sense, it can be compared to the English quotative marker like, which is also used to introduce
direct speech. Dutch van, however, can also occur before indirect speech.
This paper concentrates on the pragmatic function(s) of this marker. The typifying function is
considered to be of central relevance. Exploiting this meaning in specific contexts, additional
pragmatic effects can occur, such as positive and negative politeness, focusing the quote and
facilitating expressivity. Whereas (American) English like seems to have sociolinguistic
connotations (‘young females’), a similar connotation has not been found for Dutch, although
further sociolinguistic research is necessary. Variation in use on the individual level, has been
observed: some speakers seem to avoid the use of the marker, whereas others use it frequently.
1 Inleiding
In hedendaags Nederlands wordt het woordje van regelmatig gebruikt op een manier die
geïllustreerd wordt in (1-3):
(1) Dan denk je van waar ben je nou mee bezig?
(2) Helaas is de tendens nu van het gaat niet meer.
(3) En dan zit ie met ’n smile van ik heb je geholpen.
Dit van introduceert directe rede (hoewel soms ook indirecte rede volgt) en komt voor in informeel
mondeling taalgebruik (hoewel het niet daartoe beperkt is). De inperkingen tussen haakjes in de
voorgaande zin geven al aan, dat zowel taalstructureel als sociolinguïstisch het gebruik van van
niet zo makkelijk te omschrijven is. Dit was de reden om tijdens de 5e sociolinguïstische
conferentie in Lunteren (2006) een aparte bijeenkomst te wijden aan dit onderwerp.
Aan de discussie lagen drie artikelen ten grondslag: Van Alphen (2006), Foolen (2006)
en Mazeland (2006), gepubliceerd in de bundel die al voor de conferentie beschikbaar was.
Tijdens de bijeenkomst presenteerden de auteurs nogmaals kort hun artikelen, waarop telkens
een commentaar volgde van een ‘discussiant’: Henk Lammers becommentarieerde het artikel
van Van Alphen, Esther Pascual dat van Foolen en Eric Hoekstra gaf commentaar op het paper
van Mazeland.
In par. 2 t/m 6 wordt een samenvatting gegeven van wat in de artikelen, de commentaren
en de discussie naar voren is gebracht. In par. 2 wordt nader ingegaan op de structurele
1
omgeving van van, zowel wat betreft de hoofdzin die eraan vooraf gaat als de bijzin die erop
volgt. Par. 3 gaat in op de recente ontstaansgeschienis van het gebruik van dit van en in par. 4
wordt gekeken naar de sociolinguïstische variatie in het gebruik. In par. 5 staan de interactionele
functies van het gebruik van van centraal en in par. 6 wordt een vergelijking getrokken met
soortgelijke markeerders in andere talen. In par. 7 wordt de balans opgemaakt.
Verkuyl (1976) was de eerste die expliciet wees op de gebruikwijze van van die hier aan de orde
is. In de jaren daarna werd het verschijnsel meermaals gesignaleerd in Onze Taal: Blok (1979),
met reacties daarop van o.a. Verkuyl (1979). Volgende bijdragen waren van Van der Horst (1982)
en Zaalberg (1986). Naast het signaleren van het ‘nieuwe’ gebruik van van, probeerden de
auteurs steeds ook een functionele duiding van dit van te geven. In de jaren 90 werd het
onderwerp in een aantal kortere artikelen opnieuw opgepakt: Coppen (1994), Hengeveld (1994),
Van Mulken (1999) en Romijn (1999). Zijdelings werd het verschijnsel ook wel in andere
publicaties genoemd, zoals in Van der Horst en Van der Horst (1999) en Welschen (2002). Vecht
(2003) maakte in zijn doctoraalscriptie net als eerder al Van Mulken (1999) en Romijn (1999)
gebruik van een corpus. Deze stap naar empirische fundering is te relateren aan de toegenomen
inductieve methodologie in de jaren 90, terwijl ook een stimulans zal zijn uitgegaan van de
empirische studies naar het gebruik van de Engelse quotatieve markeerder like, die vanaf de
jaren 80 (zie Schourup 1983, 37-63) verschijnen.
In de literatuur is geen eenduidige naam voor het onderhavige gebruik van van
uitgekristalliseerd. Verkuyl introduceerde de term ‘performatief van’, een aanduiding die door Van
den Toorn (1997) en door Foolen (2006) overgenomen werd. Mazeland (2006) gebruikt de
aanduiding ‘quotative’, een praktijk die ook gebruikelijk is in de Engelstalige literatuur over like en
vergelijkbare markeerders in andere talen. In dezelfde lijn spreekt Van Alphen (2006) van
‘quotatiemarker’ en eerder Van Mulken (1999) van een markeerder van ‘sloppy’-citaten. Ook al is
het juist een punt van discussie en onderzoek in hoeverre dit nieuwe van een quotatieve functie
heeft (zie ook par. 5), sluiten we ons hier toch bij de internationaal gebruikelijke quotatieve
terminologie aan.
2 De syntagmatiek van van
Van vormt een schakel tussen de hoofdzin en de bijzin. Als we naar de hoofdzin kijken, kunnen
we twee varianten onderscheiden. In de eerste variant is van+wat volgt (vaak het complement
van van genoemd) direct gerelateerd aan het werkwoord van de hoofdzin, het matrixwerkwoord.
Dit werkwoord heeft dan inhoudelijk betrekking op ‘zeggen’, ‘voelen’ en ‘denken’, maar ook
werkwoorden die betrekking hebben op non-verbaal gedrag zijn mogelijk, vgl. (4). Voor dat doel
wordt ook het algemene werkwoord doen gebruikt, zie (5):
(4) Een echt hoogtepunt in mijn carrière was het optreden met Menuhin. Hij dirigeerde
Mendelssohn en straalde uit van: ‘Ik weet dat je het kan’. (Emmy Verhey, NRC, 6-5-06)
(5) Ze doet al snel naar de andere drie van: wat is dit nou? (Maria Goos, regieaanwijzing in
Cloaca. Amsterdam: De Arbeiderspers, 2003, p. 76)
De functie van de van-groep is variabel: lijdend voorwerp als in (1), bijwoordelijke bepaling van
wijze als in (4) en (5).
In de tweede variant maakt van deel uit van een naamwoordsgroep als in (2) en (3) of
een voorzetselgroep als in (6):
(6) Hij keek naar de mensen op een manier van: ‘wat willen ze echt, wat is hun geheime
agenda?’(Volkskrant magazine, 5-4-03).
2
De functie van deze naamwoords- of voorzetselgroepen is opnieuw variabel: naamwoordelijk
deel van het gezegde als in (2), bijwoordelijke bepaling als in (3) en (6). Voorzetselgroepen die
vaak in deze context voorkomen zijn: in de trant van, in de aard van, in de geest van, op een
manier van, e.d. De pronominale variant is zo (iets) van, die vaak optreedt in combinatie met het
werkwoord hebben. Deze combinatie is zo frequent, dat hij prototypisch genoemd mag worden.
Zoiets hebben van heeft betrekking op een gevoel, vgl. (7) en (8):
(7) Toen had ik zoiets van ja daar wil ik ook aan meedoen.
(8) Toen had ik zoiets van doei!
Als we kijken naar wat op het quotatieve van volgt, dan moeten we onderscheiden tussen directe
rede en indirecte rede. In beide gevallen kan het om een mededelende zin of om een vraagzin
gaan. In mondeling taalgebruik last de spreker bij directe rede na van vaak een korte pauze in.
Verder valt op dat de directe rede die op van volgt, vaak met een interjectie begint, vgl. (7) en ook
nog (9) en (10):
(9) Toen dacht ik van hé dat is opvallend.
(10) Dus ik had een stuk of zeven mensen waren bij mij geweest van nou och got d’r zijn maar
drie boeken of zo.
In de literatuur is de aandacht vooral gericht geweest op van+directe rede, maar Verkuyl
(1976) wees er al op dat ook indirecte rede mogelijk is, vgl. (11), (12) en (13):
(11) Maar om nu te zeggen van dat het aansprekende muziek was nee.
(12) Je bidt onze lieve heer van dat ze erdoor heen komt.
(13) Ik denk dat hij duidelijk weet van wat hij wil.
Van Craenenbroeck (2000; 2002) heeft het quotatieve van vanuit een generatief perspectief
geanalyseerd. Zijn vraag was, op welke structurele positie dit van staat. In (11) en (12) zien we
dat van vooraf gaat aan het onderschikkend voegwoord dat en in (13) ook aan het betrekkelijk
voornaamwoord met ingesloten antecedent wat. Daaruit mogen we concluderen dat van aan de
eigenlijke bijzin vooraf gaat, net zoals het bij directe rede aan de bijzin in hoofdzinswoordvolgorde
voorafgaat. De structurele positie die Van Craenenbroeck (2002) voor het quotatieve van
aanneemt, geldt volgens hem overigens ook voor het van dat in het Vlaams gebruikt wordt om
een beknopte bijzin in te leiden: Hij weigert (van) dat te doen. De oogst dreigt (van) te mislukken.
Een praktisch hanteerbare analyse van de structurele posities rondom het Duitse
equivalent van van, zowel in de hoofd- als in de bijzin, is voorgesteld door Golato (2000). Zij
neemt een ‘quotatief patroon’ aan met een aantal vaste en optionele posities die elk op een min
of meer vrije manier ingevuld mogen worden. In verder corpusonderzoek zou voor het
Nederlands nog nader uitgezocht moeten worden, wat de werkelijk voorkomende variatie is op de
verschillende posities in het quotatieve patroon (matrixwerkwoord, varianten op op de manier
van, de lengte van de voorkomende pauzes, de variatie in interjecties aan het begin van de
directe rede). Op basis van frequentie kunnen prototypische en minder prototypische invullingen
onderscheiden worden. Men zou denken dat van het enige element is dat in dit patroon altijd
verplicht is, maar Ton van der Wouden (p.c.) wijst erop dat in het CGN (materiaal opgenomen
eind jaren 90) ook voorbeelden voorkomen waar zo het ‘dragende’ element van het patroon is:
En zij zo ja maar ’t is toch half goed?; Hij zo ah joh dat begrijp ik wel. Deze vorm lijkt op het
Duitse patroon und ich/er so (Golato 2000). Het patroon wordt ook gebruikt door Emily, een
vrouw van 22, die op het strand van Scheveningen voor het radioprogamma Dolce vita (8-11-
2005) geïnterviewd werd: toen kwam ie naar me t… zei die oh, jij bent toch Emily? Ik zo: ja! Hij
zo: ja, ja mijn ouders kennen elkaar. Ik zei: Oh, joh .. Het zou interessant zijn om nader te
3
onderzoeken of de vorm regionaal is, b.v. oostelijk, aansluitend bij het Duitse taalgebied, of ook
elders voorkomt.
3 De ontstaansgeschiedenis van van
Het gebruik van van dat hier aan de orde is, wordt doorgaans als relatief nieuw en vaak als
ongewenst beschouwd. Maar het is zeker niet uit de lucht komen vallen, het wortelt in oudere
gebruikswijzen. Een aantal gebruikswijzen lijken in dit verband van belang. Van den Toorn (1997,
530) onderscheidt het van ter introductie van geluiden (14) en ‘expletief’ bij wel en niet (15):
(14) De regen ging van tik tak tik
(15) Ik denk van wel/niet.
In de uitgebreide behandeling van van in het Woordenboek der Nederlandsche Taal (deel 18,
382-423) komen deze gebruikswijzen aan bod onder het kopje “in een min of meer expletieve
functie” (406). De redacteur (De Tollenaere) vermeldt daarbij ook observaties als de volgende: A.
Zal iemand daar nog op antwoorden? B. Het schijnt van Kloeke. En ook nog: A. Wat is dat voor
een stof? B. Ik geloof van een zuur. Deze voorbeelden worden gedateerd op 1948 en behoorden
volgens het WNT tot de “losse spreektaal”.
Güldemann (2001; te verschijnen) heeft laten zien dat quotatieve markeerders in
Afrikaanse talen vaak terug gaan op wat hij noemt ‘similatieve’ markeerders: elementen die
aangeven dat er een gelijkenis bestaat. Het Engelse like past ook in dit beeld. In het Nederlands
heeft van een similatieve betekenis in de constructie iets (weg)hebben van, als in: Hij heeft iets
weg van een verstrooide professor. Toen in het moderne taalgebruik de behoefte ontstond
(waardoor dan ook) om directe en indirecte rede vooraf te laten gaan door een markeerder, was
het bestaan van de zojuist genoemde similatieve gebruikswijze naast de in het WNT genoemde
blijkbaar voldoende grond om van tot een winnende kandidaat te maken.
Wanneer is de nieuwe toepassing van van op gang gekomen? Zeker is dat in de jaren 70
van de vorige eeuw het gebruik al op ruime schaal bestond, getuige de observaties van Verkuyl
en de gegevens die Romijn (1999) in het uit diezelfde tijd stammende Eindhovense corpus
gevonden heeft. Verdere bevestiging is makkelijk te vinden in transcripties die in de jaren 70 ten
behoeve van de vroegste Nederlandse conversatie-analytische studies gemaakt zijn, zie b.v. het
transcript van het intake-gesprek bij een gemeentelijke sociale dienst in Springorum (1980).
Enkele voorbeelden daaruit:
(16) en toen dacht ik bij me eigen van nou ze zoeken het hier maar uit. (213, regel 5)
(17) je kunt solliciteren of schrijven van hebben jullie geen baan voor me. (216, regel 50)
(18) ’t komt bij mij ergens over van u:h dat het toch erg gemakkelijk is om werk te vinden. (217,
regel 58)
Zowel de cliënt (16-17) als de ambtenaar (18) gebruiken van. Ook de gesprekken van echtparen
in relatietherapie die Schaap in de jaren 70 voor zijn proefschrift (1982) getranscribeerd heeft,
leveren bruikbaar materiaal op, vgl. (19-20):
(19) nou en daar komt nou die irritatie – die kwaadheid vandaan en dan wil ik niet teveel naar
jouw gedrag kijken van dat komt nou bijvoorbeeld omdat jij apart gaat slapen, heh? … dat –
eh ja da’s heel makkelijk, ik kan da’ makkelijk kwaad om worden, van jans die gaat apart
liggen, godverdomme wat lullig zeg. (Schaap 1982, p. viii)
(20) ik probeer steeds maar te zeggen van waarom doe je dat dan? ‘kweet ’t niet …ja? waarom?
(p. 199)
4
Zaalberg (1986, 146) vroeg zich af: “Is het verschijnsel werkelijk nieuw? De ouderdom zal kunnen
worden vastgesteld door onderzoek in de archieven van radio en televisie; daar is levende spraak
betrouwbaar vastgelegd”. Of dat laatste voor alle informele spreekstijlen daadwerkelijk het geval
is, is twijfelachtig. Wellicht zijn nog andere historische bronnen met geluidsbanden buiten het
omroeparchief aan te boren.
4 Sociolinguïstische variatie
De Engelse quotatieve markeerder like heeft vrij duidelijk sociolinguïstische connotaties, zie b.v.
Blyth et al. (1990) en Dailey-O’Cain (2000). Zeker wat betreft het vroege gebruik van like is er de
associatie met jonge meisjes uit Californië, de zgn. ‘Valley girls’ (Buchstaller 2006, 363). Voor het
Nederlandse van ontbreekt sociolinguïstisch onderzoek vrijwel, maar het weinige dat er is, lijkt het
Engelse beeld niet te bevestigen. Hengeveld (1994) richtte zich vooral op de specifieke
constructie Ik heb zoiets van, waarover hij stelde: “In de tweede helft van de jaren tachtig werd, in
eerste instantie vermoedelijk in kringen van sociale wetenschappers, maar later ook in wijdere
kring, de constructie geïllustreerd in de titel van deze bijdrage populair” (p. 8). Dit beeld wordt
bevestigd in het scriptie-onderzoek van Vecht (2003), wat Van Alphen (2006, 33) aanleiding geeft
om te opperen “dat voor het Nederlands de innovatie van dit nieuwe quotatief te wijten/danken is
aan hoge witte mannen.”
Het zal duidelijk zijn dat grootschaliger onderzoek nodig is om meer zekerheid te krijgen
over het verspreidingspatroon gedurende de afgelopen 40 à 50 jaar. Dat er sprake is van een
sterke toename, blijkt zowel uit het onderzoek van Romijn (1999) als uit dat van Vecht (2003).
Deze corpora hadden wel hun beperkingen in die zin dat ze beide alleen Amsterdams materiaal
bevatten.
Volgens Van den Toorn (1997, 529) betreft het gebruik van van bij directe en indirecte
rede “een typische spreektaalconstructie, die niet in verzorgde geschreven taal toegepast wordt.”
De voorbeelden die Van Alphen (2006) en Foolen (2006) geven, laten echter zien dat ook in
meer formele spreektaal zoals die voorkomt in parlementaire debatten en tv-discussies het van-
gebruik niet ongewoon is. Hetzelfde geldt voor geschreven taal, al hebben we nog weinig zicht op
de vraag hoe de verdeling over verschillende teksttypen is. Voortgezet sociolinguïstisch
onderzoek zal alle genoemde variabelen in het onderzoek moeten betrekken: tijd, stijl, leeftijd,
geslacht. Verder moeten etnolecten in het Nederlandse taalgebied en varianten van het
Nederlands buiten Europa (Suriname, De Antillen) bestudeerd worden. Ook moet nader bekeken
worden of er verschil te constateren valt tussen Nederland en Vlaanderen. Zeker is dat het
gebruik in Vlaanderen net als in Nederland heel gewoon is, vgl. (21) en (22):
(21) Ik heb nog altijd iets van: ‘Komaan, jongens, ’t is 2004, laten we nu eindelijk eens normaal
doen. (Herman Brusselmans, schrijver, Het Laatste Nieuws, 11-3-04)
(22) Getuige G.D. verklaarde nadien onder hypnose dat B. en S. stonden te zwaaien van ja, kom
maar op. (Akte van beschuldiging, Procureur Generaal, 1997)
Als sociolinguïstische variatie in het Nederlandse taalgebied zich niet zo duidelijk aftekent
als voor het Engelse like gevonden is, dan is in ieder geval wel opvallend dat er sterke individuele
variatie is. Er zijn intensieve van-gebruikers en sprekers die het lijken te vermijden. Premier
Balkenende lijkt een goed voorbeeld van het eerste type te zijn. Ook Peter van Ingen, een van de
presentatoren van het televisieprogramma Buitenhof, maakt er veel gebruik van, terwijl zijn
collega Paul Witteman nog niet op het gebruik ervan betrapt is. Deze individuele variatie lijkt erop
te wijzen dat dit van geen neutraal element is; er zijn op z’n minst individuele taalattitudes mee
verbonden, die hun weerslag hebben op de frequentie van gebruik.
5
5 De pragmatische functies van van
Wat is de functie van het gebruik van van in de context van de directe en indirecte rede? Is het
niet meer dan een makkelijk ‘vulsel’, een ‘expletief element’, of heeft het een speciale functie, en
maakt het dus communicatief wat uit of het wel of niet optreedt? Als het van functioneel is,
kunnen we dan het gebruik in directe en indirecte rede over één kam scheren, of moeten we hier
differentiëren? Hieronder volgen verschillende functies genoemd die in de bijeenkomst in
Lunteren en in de voorbereidende artikelen naar voren zijn gebracht.
Typificatie
Van indiceert dat wat volgt opgevat moet worden als een poging tot karakterisering van wat
iemand (de spreker, een derde persoon of mensen in het algemeen) zegt, voelt, denkt, doet in
het algemeen of in een bepaalde situatie. Daarbij kan het zo zijn dat aan de uiting een eerdere
uiting ten grondslag ligt, dat het dus om een citeer-relatie gaat, maar tegelijk indiceert dan de
toevoeging van van, dat wat volgt eerder een typische weergave is van het geciteerde dan een
zo letterlijk mogelijke. Nu is in de literatuur over de directe rede al vaker gezegd dat
taalgebruikers heel goed weten dat de weergave bij directe rede altijd ‘bij benadering’ is, maar
met van wordt nog eens extra geïndiceerd dat het niet de bedoeling van de huidige spreker is om
het origineel te benaderen. De inzet van de spreker is om het type van het origineel te
karakteriseren. De actuele uiting staat dan als ‘token’ voor een ‘type’, waaronder ook de
oorspronkelijke uiting geschaard kan worden. In de literatuur over like is ook wel de term ‘hedge’
gebruikt, waarmee aangegeven wordt dat de uiting niet bedoeld is als letterlijke weergave van
een geciteerde uiting. Dat is ook wat Van Mulken (1999) met haar term ‘sloppy-citaat’ bedoelt.
Een analyse in termen van typificatie, vgl. Mazeland (2006), maakt het o.i. mogelijk de intuïtie die
ten grondslag ligt aan termen als ‘hedge’en ‘sloppy’ nog iets preciezer te beschrijven
De typificerende functie kan gegeneraliseerd worden naar het gebruik in de indirecte
rede. Bij (11) Maar om nu te zeggen van dat ’t aansprekende muziek was nee, is goed
voorstelbaar dat de spreker erop uit is aan te duiden dat iets zeggen van het type ‘het is
aansprekende muziek’, onjuist zou zijn. In (12) Ik denk dat hij duidelijk weet van wat hij wil is het
belang van typificatie niet zo duidelijk, wellicht vervult van hier vooral een van de andere functies
die hieronder genoemd worden, b.v. focussering. Nader onderzoek naar van+indirecte rede is
nodig. We weten nog niet hoe de kwantitatieve verhouding van het gebruik van van bij directe en
indirecte rede ligt en al helemaal niet hoe op functioneel vlak de verschillen liggen.
Omdat het bij van+complement om een token gaat dat bedoeld is als exemplificatie van
een type, is het geen bezwaar als de spreker een fictieve uiting produceert, die niet te relateren is
aan een concrete uiting die geciteerd wordt. Dit aspect is – wat betreft het Engelse like - met
name door Tannen (1989, 110ff.), Ferrara et al. (1995) en Pascual (2002; 2006) benadrukt. Zo’n
fictief voorbeeld kan ter plekke geconstrueerd worden of al vaker gebruikt zijn, zodat het een
zeker conventioneel karakter heeft, als in (23) en (24):
(23) het simplistische wereldbeeld van je bent voor ons of je bent tegen ons (Paul Rosenmöller,
NRC, 4-6-03).
(24) een sfeer van: doe maar gewoon, dan doe je al gek genoeg (Google).
Dergelijke voorbeelden gaan op een natuurlijke wijze over in voorbeelden waarin vergelijkbare
typerende karakteriseringen geïncorporeerd zijn als eerste lid van een samenstelling, zie
daarvoor de vele voorbeelden in Pascual & Janssen (2004): daar-zit-wat-in-blik, ‘wij-blanken-
begrijpen-elkaar’-toontje, ‘aha’-gevoel.
6
De typificerende uitingen staan vaak metonymisch voor een gedachte, gevoel, gedrag
waar die uiting heel goed bij zou kunnen optreden. In (24) gaat het om de karakterisering van een
sfeer en dat gebeurt door een uiting weer te geven die typisch in die sfeer thuishoort. Zoals
Pascual (2002; 2006) stelt: verbale interactie is vaak de meest concrete manifestatie van een
situatie en daardoor heel bruikbaar voor de karakterisering van die situaties en de gedachten,
gevoelens, gedragingen, etc. die daarin voorkomen.
In een functionele benadering van van, is met het bovenstaande de kous echter niet af.
Want waarom zouden sprekers willen typificeren? Ze hebben daar (vaak) verdergaande
bedoelingen mee. Daarvoor kunnen ze de typificerende betekenis exploiteren. Zo ontstaan
aanvullende pragmatische effecten. Een aantal daarvan worden, zonder de pretentie van
volledigheid, hierna besproken.
Positieve beleefdheid
Een eerste pragmatische functie die zich aandient is het zoeken naar ‘common ground’ met de
hoorder: als de spreker indiceert dat de uiting bedoeld is als instantiatie van een type, dan hoopt
hij of zij dat de hoorder het type zal kennen en herkennen. Er vindt ‘sharing’ van ervaringen
plaats, zie Van Alphen (2006, 35). In termen van Brown & Levinson (1987) kunnen we hier van
positieve beleefdheid spreken. Met positieve of solidariteitsbeleefdheid bedoelen zij dat de
spreker wil laten zien dat hij de ander ziet staan en wil erkennen. Deze functie is ook door Van
Mulken geobserveerd in haar corpus van focusgroepgesprekken, die gevoerd werden door
medewerkers van een firma, vlg. Van Mulken (1999, 330): “Ze [de van-uitingen] nodigen de
luisteraar uit zich betrokken te voelen bij het verhaal. Ze zorgen ervoor dat de spreker en
luisteraar op dezelfde golflengte zitten, ze verlagen drempels, ze verkleinen de afstand tussen
spreker en luisteraar.”
Het zoeken naar gedeelde informatie en (voor)oordelen kan in focusgroepen de
collegiale band versterken. In alledaagse conversatie gaat ‘sharing’, het zoeken naar een
gedeelde kijk op de wereld, goed samen met roddelen over derden: als de spreker bij het
typificerend en distantiërend opvoeren van het gedrag van derden daarmee common ground met
de hoorder kan bereiken, versterkt dat de band met de gesprekspartner, zie Dunbar (1997).
Wellicht verklaart dat voor een deel de negatieve strekking die Van Alphen bij veel van de van-
uitingen in haar corpus vaststelde en die volgens Bucholtz & Hall (2005) gebruikt wordt om het
positieve beeld van zichzelf bij de gesprekspartner te versterken (Van Alphen 2006, 30).
Positieve beleefheid slaat dan om in werken aan het eigen imago.
Negatieve beleefdheid
Net zo goed als typificatie de basis kan zijn voor positieve beleefdheid, kan het de basis vormen
voor negatieve of respectbeleefdheid, zoals Van Alphen (2006, 35) duidelijk maakt. Met
negatieve beleefdheid bedoelen Brown & Levinson (1987) dat de spreker wil laten zien de eigen
ruimte en status van de hoorder te respecteren. Door de typificatie vermijdt de spreker dat hij een
directe (negatieve) uiting produceert of aanhaalt. De uiting krijgt het karakter van ‘slechts’ een
voorbeeld, de letterlijke angel wordt uit de uiting gehaald. Dit werkt ‘neutraliserend’, het is minder
confronterend, de hoorder wordt gespaard, de spreker houdt afstand, maar de boodschap komt
op indirecte manier toch over, vgl. het voorbeeld van Van Alphen: Ik krijg iets van: ‘ben je nu
helemaal gek geworden?’ (aannemend dat ‘je’ hier op de hoorder slaat). Van der Horsts (1982,
89) doelt wellicht ook op deze functie als hij zegt dat van een “naar-het-tweede-plan-drukker [is].
(…) Zo versluiert [de spreker] zijn woorden, zo wordt hij bij voorbaat geëxcuseerd.”
Expressiviteit: stance-markering
Hoe zit het dan met de meermaals geobserveerde expressiviteit van van-uitingen? Met
expressiviteit is hier bedoeld: emotionele betrokkenheid, welke zou blijken uit interjecties,
toonhoogtevariatie en andere paralinguïstische kenmerken als luidheid, stemverandering, etc.
7
Verkuyl (1979, 62) merkt op: “[D]e spreker is geïnteresseerd in de presentatie van wat volgt na
het performatieve werkwoord. Hij wil het levendig doen, of letterlijk. Bij de indirecte rede doet dat
er minder toe.” Maar noodzakelijk is expressiviteit niet, zoals Van Mulken (1999, 330) voor haar
materiaal uit focusgroepen constateert: “Van affectief geladen taalgebruik is al helemaal geen
sprake. (…) Het is überhaupt onwaarschijnlijk dat elkaar onbekende sprekers, in een verslag van
hun werkzaamheden, gevoel voor theater ten toon willen spreiden.”
Nu is expressiviteit iets wat sowieso vaak bij directe rede optreedt, dus de vraag blijft
staan of, als die bij van+directe rede optreedt, deze sterker is of frequenter voorkomt dan bij de
‘gewone’ directe rede. Alleen empirisch onderzoek kan hier verder helpen, maar theoretisch is
het heel goed denkbaar dat typificatie een geschikte ‘opstap’ vormt voor een expressieve
‘overlay’. Typificatie heeft vaak betrekking op gedrag etc. van andere mensen en wat sprekers
vaak doen is dat gedrag beoordelen. Günthner (o.a.1997) heeft aan de hand van Duits materiaal
laten zien dat als de directe rede betrekking heeft op expressief of onbeheerst gedrag van
anderen, de spreker dit gedrag kan beoordelen en veroordelen door het overdreven te
reproduceren. Het resultaat is een karikatuur. ‘Expressive stance’ (Van Alphen 2006, 35) kan dus
heel goed samengaan met typificatie, maar omgekeerd hoeft typificatie helemaal niet expressief
te zijn.
Het vergemakkelijken van spreken en begrijpen
De wijdverbreide populariteit van het typificerende van kan mede bevorderd zijn door bijkomende
voordelen. Van verschaft de spreker een rustpunt voorafgaand aan het uiten van een vaak
saillante inhoud. Als die uiting ook nog eens affectief aangezet wordt, dan krijgt deze het karakter
van een ‘enactment’, een ‘demonstration’ (vgl. Clark & Gerrig, 1990), en daarvoor is een zekere
omschakeling en voorbereiding nodig. De pauze die vaak op het typificerende van volgt, zou dan
in het verlengde van deze voorbereidende en omschakelende functie liggen. Tegelijk kan van
voor de hoorder fungeren als een aankondiger dat er iets belangrijks volgt, dat de aandacht
gericht moet worden op wat volgt. Coppen (1994, 2) ziet voor van “als functie dat het de directe
rede aankondigt”, en ook de door Welschen (2002) gekozen term ‘aankondigend van’ past bij
deze functie. In de literatuur over het Engelse like is de op de hoorder gerichte focusfunctie ook
genoemd (Underhill 1988, 115), die stelt dat like functioneert als een “demarcation marker
between a quotation and the rest of the utterance”.
Van kan dus in verschillende opzichten een vergemakkelijkende functie hebben bij de
productie en verwerking van uitingen, ook die in indirecte rede. Deze functie beschouwen we niet
als primair, het ontstaan van het typificerende van lijkt niet door deze functie ingegeven, maar
toen dit van er eenmaal was, bleek het ook in het opzicht van productie en aandachtsturing ‘mooi
meegenomen’, en het is niet uit te sluiten dat in de praktijk van het taalgebruik deze secundaire
functie meer dan eens primair is.
Ook in de conversationele opbouw van een beurt kan van handig zijn. Als een beurt
afgesloten is, kan de spreker deze toch nog uitbreiden door met van een typificerende uiting toe
te voegen, die syntactisch tamelijk los met de laatste uiting van de beurt verbonden is. Mazeland
(2006) noemt van in deze specifieke context een ‘tying device’. De spreker kan hiermee de beurt
vasthouden of een ongemakkelijke pauze vullen als de hoorder niet meteen de beurt overneemt.
Nader onderzoek zou moeten uitwijzen of er reden is om hiervoor een aparte functie te
onderscheiden.
Als van zo vaak het gemak van de verbale interactie dient, dan is de vraag of daarmee
de primaire functie niet uitgehold wordt en dit van inderdaad niet vaak puur expletief gebruikt
wordt, ingegeven door gemakzucht. De negatieve attitude tegenover het veelvuldig gebruik van
dit van die nogal eens uit de mond van taalbewuste taalgebruikers op te tekenen valt (vgl. Foolen
2006, 166) zou mede door perceptie van gemakzucht ingegeven kunnen zijn, naast het feit dat
taalverandering sowieso vaak negatief beoordeeld wordt.
8
6Van in cross-linguïstisch perspectief
Foolen (2001) heeft laten zien dat in dezelfde tijd dat in het Nederlands het typificerende van
opgang deed, in veel andere talen zich een gelijksoortig proces afspeelde. Steeds gaat het
daarbij om een element dat al in de taal voorhanden is en dat dan vervolgens toegepast wordt in
de context van directe rede. Voorbeelden daarvan zijn op de eerste plaats natuurlijk het Engelse
like, verder o.a. Zweeds ba (Erman & Kotsinas 1983; Eriksson 1995), Hebreeuws ke’ilu en kaze
(Maschler 2001), Russisch tipa (Van Alphen 2006, 41), Turks gibi, en het Duitse und ich so/und
er so (vgl. Golato 2000; Androutsopoulos (2000). Of er talen zijn waarin zich een dergelijke
ontwikkeling niet voordoet, moet nader onderzocht worden. In ieder geval is de Duitse variant
veel beperkter in gebruik (jongerentaal, en niet erg frequent) dan het Nederlandse van of het
Engelse like.
De synchroniciteit tussen een aantal talen is een intrigerend fenomeen dat verklaring
behoeft. Er zijn daartoe ook wel pogingen gedaan, zie b.v. Streeck (2002). Foolen (2006)
borduurt voort op het idee van Streeck dat de nieuwe visuele media ermee te maken zouden
kunnen hebben. In de informatiemaatschappij worden mensen, en vooral ook jongeren,
gebombardeerd met indrukken die ze individueel ondergaan, maar die ze graag met elkaar willen
delen. In het praten over die indrukken zal vaak een beroep op herkenning gedaan worden en het
praten erover heeft primair de functie van het delen van die ervaring. Daardoor wordt de behoefte
aan een typificerende quotatieve markeerder gewekt en die wordt taalkundig vormgegeven met
behulp van een element uit de eigen taal dat zich daarvoor leent. De vraag hierbij is welke rol
contact met het Engels hierbij speelt.
Niet alles wat voor andere talen geobserveerd en geclaimd is, kunnen we zonder meer
van toepassing verklaren op het Nederlandse van en omgekeerd. De associatie met jongerentaal
is voor het Nederlands niet aangetoond en het gebruik met indirecte rede is voor andere talen
niet geobserveerd. De stilistische distributie is ook voor andere talen niet definitief in kaart
gebracht. Of typificatie voor de vergelijkbare markeerders in andere talen als de centrale functie
aangemerkt kan worden, zal verdere discussie moeten uitwijzen.
Hoewel het internationale onderzoek duidelijk maakt dat we te maken hebben met een
crosslinguïstische moderne ontwikkeling, is het tegelijk zo dat de ontwikkeling van quotatieve
markeerders uit similatieve elementen (en uit deiktische elementen en verba dicendi) van alle
tijden is. Het typologisch overzicht van Afrikaanse talen in Güldemann (2001; te verschijnen) laat
daarover geen twijfel bestaan. Niets nieuws onder de zon, en tegelijk toch ook weer wel,
intrigerend is het zeker.
7 Conclusie
In bovenstaand overzicht is de nadruk gelegd op die aspecten van het quotatieve van die om
verder onderzoek vragen.
De constructionele context van het quotatieve van moet nader in kaart gebracht worden.
De patronen en lexicale invullingen in de hoofdzin zijn nog niet systematisch onderzocht en
hetzelfde geldt voor de complementzin.
Het synchroon en diachroon variatieonderzoek vergt systematisch corpusonderzoek, b.v.
middels het Corpus Gesproken Nederlands en bronnen met ouder taalmateriaal.
Meer inzicht in de functies van van is alleen mogelijk op basis van voortgezet
conversatie-analytisch onderzoek: waar is de spreker in de specifieke conversationele context op
uit en hoe reageert de hoorder daarop (vgl. voor het belang van dit laatste punt Mazeland, 2006).
Ook het systematisch vergelijken van directe rede met en zonder van kan helpen de specifieke
functies van van beter in kaart te brengen.
9
Uitwisseling van de bevindingen over het Nederlands met die over quotatieve
markeerders in andere talen zal uiteindelijk tot meer duidelijkheid moeten leiden over de vraag in
hoeverre het Nederlandse van grammaticaal, functioneel en sociolinguïstisch eigen kenmerken
heeft en in hoeverre het een representant is van een cross-linguïstisch patroon.
Noot
De auteurs bedanken drie anonieme beoordelaars voor hun commentaar op een eerdere versie
van dit artikel. De eerste auteur is verantwoordelijk voor de eindredactie. De bijdrage van Esther
Pascual aan dit artikel is tot stand gekomen in het kader van haar post-doc Veni-beurs van NWO
(275-70-012).
Bibliografie
Alphen, I.C. van (2006). Ik had zoiets van “doei”. Interactioneel sociolinguïstische aspecten van
van-citaties. In T. Koole et al. (red.), 29-42.
Androutsopoulos, J.K. (2000). Grammaticalization in young people’s language. In R. Belemans &
R. Vandekerckhove (red.), Variation in (sub)standard language. Special issue of Belgian
Journal of Linguistics, 13. (pp. 155-176). Amsterdam: Benjamins.
Blok, A. (1979). Hij zegt van … Onze Taal, 48, 40-41.
Blyth, C., Recktenwald, S., & Wang, J. (1990). I’m like, “Say what?!: A new quotative in American
oral narrative. American Speech, 65, 215-227.
Brown, P., & Levinson, S. (1987). Politeness. Some universals in language usage. Cambridge:
Cambridge University Press.
Bucholtz, M., & Hall, K. (2005). Identity and interaction; a sociocultural linguistic approach.
Discourse Studies, 7, 585-614.
Buchstaller, I. (2006). Social stereotypes, personality traits and regional perception displaced:
Attitudes towards the ‘new’ quotatives in the U.K. Journal of Sociolinguistics, 10, 362-381.
Clark, H., & Gerrig, R (1990). Quotations as demonstrations. Language, 60, 764-805.
Coppen, P.A. (1994). Zoiets als van Victor Borge.
<www.neder-l.nl/archieven/miniatuurtjes/940401.html>
Craenenbroeck, J. van (2000). Complementerend van. Een voorbeeld van syntactische variatie in
het Nederlands. Nederlandse Taalkunde, 5, 133-163.
Craenenbroeck, J. van (2002). Van as a marker of dissociation: Microvariation in Dutch. In C. J.-
W. Zwart & W. Abraham (Eds.), Studies in comparative Germanic syntax (pp. 41-67).
Amsterdam: Benjamins.
Dailey-O’Cain, J. (2000). The sociolinguistic distribution of and attitudes toward focuser like and
quotative like. Journal of Sociolinguistics, 4, 60-80.
Dunbar, R. (1997). Vlooien, roddelen en de ontwikkeling van taal. Baarn: Ambo.
Erman, B., & Kotsinas, U.-B. (1993). Pragmaticalization: the case of ba’ and you know. In
Stockholm Studies in Modern Philology, New Series, 10. (pp. 76-93). Stockholm:
Almqvist & Wiksell.
Eriksson, M. (1995). A case of grammaticalization in modern Swedish: The use of ba in
adolescent speech. Language Sciences, 17, 19-48.
Ferrara, K., & Bell, B. (1995). Sociolinguistic variation and discourse function of constructed
dialogue introducers: The case of be + like. American Speech, 70, 265-290.
Foolen, A. (2001). Marking voices in discourse. Quotation markers in English and other
languages. Paper, gepresenteerd op de International Cognitive Linguistics Conference,
Santa Barbara.
Foolen, A. (2006). Het performatieve van opnieuw beschouwd. In T. Koole et al. (red.), 163-174.
10
Golato, A. (2000). An innovative German quotative for reporting embodied action: Und ich so/und
er so ‘and I’m like/and he’s like’. Journal of Pragmatics, 32, 29-54.
Güldemann, T. (2001). Quotative constructions in African languages: a synchronic and diachronic
survey. Habilitatie, Universiteit Leipzig.
Güldemann, T. (te verschijnen). Quotative indexes in African languages: a synchronic and
diachronic survey. (Empirical Approaches to Linguistic Typology). Berlin: Mouton de
Gruyter.
Günthner, S. (1997). The contextualization of affect in reported dialogue. In S. Niemeier & R.
Dirven (Eds.), The Language of Emotions. (pp. 277-305). Amsterdam: Benjamins.
Hengeveld, K. (1994). Ik heb zoiets van: “Ze bekijken het maar!”. In F.G. van Werkgem (red.),
Dubbel Nederlands. 23 opstellen voor Simon C. Dik. (pp. 8-12). Dordrecht: ICG.
Hoekstra, E. (2005). Van als markeerder van zinnen in de directe en indirecte rede in het Fries en
Nederlands. Manuscript.
Horst, J. van der (1982). Van … een tipje van de sluier. Onze Taal, 51, 88-89.
Horst, J. van der, & Van der Horst, K. (1999) Geschiedenis van het Nederlands in de twintigste
eeuw. Sdu Uitgevers, Antwerpen: Standaard Uitgeverij.
Koole, T., Nortier, J., & Tahitu, B. (red.) (2006). Artikelen van de vijfde sociolinguïstische
conferentie. Delft: Eburon.
Maschler, Y. (2001). Veke’ilu haragláyim sh’xa nitka’ot bifním kaze (‘and like your feet get stuck
inside like’): Hebrew kaze (‘like’), ‘ke’ilu (‘like’), and the decline of Israeli dugri (‘direct’)
speech. Discourse Studies, 3, 295-326.
Mazeland, H. (2006). “VAN” as a quotative in Dutch: Marking reported speech as a typification. In
T. Koole et al. (red.), 354-365.
Mulken, M. van (1999). Sloppy citaten in gesprekken, In E. Huls & B. Weltens (red.), Artikelen
van de derde sociolinguïstische conferentie. (pp. 325-332) Delft: Eburon.
Pascual, E. (2002). Imaginary trialogues. Conceptual blending and fictive interaction in criminal
courts. Proefschrift Vrije Universiteit van Amsterdam. (= LOT-serie, nr. 68).
Pascual, E. (2006). Fictive interaction within the sentence: A communicative type of fictivity in
grammar. Cognitive Linguistics, 17, 245-267.
Pascual, E., & Janssen, Th. (2004). Zinnen in samenstellingen: presentaties van fictieve verbale
interactie. Nederlandse Taalkunde, 9, 285-310.
Romijn, K. (1999). Ik schrijf van niet, maar ik zeg van wel. Tabu, 29, 173-176.
Schaap, C. (1982). Communication and Adjustment in Marriage. Lisse: Swets & Zeitlinger.
Schourup, Lawrence C. (1983).Common discourse particles in English conversation. Working
Papers in Linguistics 28. Ohio: Ohio State University Department of Linguistics. [New
York: Garland, 1985].
Springorum, D. (1980). Directieven, interpreterende reacties en conversationele
voortzettingsmogelijkheden. In A. Foolen, J. Hardeveld, & D. Springorum (red.),
Conversatieanalyse. (pp. 193-223). Groningen: Xeno.
Streeck, J. (2002). Grammars, words, and embodied meanings: On the use and evolution of so
and like. Journal of Communication, 52, 581-596.
Tannen, D. (1989). Talking Voices. Cambridge: Cambridge University Press.
Toorn, M.C. van den (1997). Nieuwnederlands (1920 tot nu). In M.C. van den Toorn, J.A. van
Leuvensteijn, W.J.J. Pijnenburg, & J.M. van der Horst (red.), Geschiedenis van de
Nederlandse taal. (pp. 479-562). Amsterdam: Amsterdam University Press.
Underhill, R. (1988). Like is, like, focus. American Speech, 63, 234-246.
Vecht, D. (2003). De van-citatie in de Nederlandse Spreektaal. Een linguïstisch en
sociolinguïstisch onderzoek. Doctoraalscriptie Taalwetenschap, Universiteit van
Amsterdam.
Verkuyl, H.J. (1976). Het performatieve van. Spektator, 6, 481-483.
Verkuyl, H.J. (1979). Ik meen van niet. Onze Taal, 48, 61-62.
11
Welschen, A. (2002). Jan gelooft van wel en ik doe dat ook. In In verband met Jan Luif.
Universiteit van Amsterdam. (CD-ROM).
Woordenboek der Nederlandsche Taal (1958). Deel 18, bewerkt door F. de Tollenaere. Den
Haag: Martinus Nijhoff.
Zaalberg, C.A. (1986). De inlas van van. Onze Taal, 55, 146.
Adressen
Dr. Ingrid van Alphen
Taalwetenschap
Universiteit van Amsterdam
Spuistraat 210
1012 VT Amsterdam
e-mail: i.c.vanalphen@uva.nl
Dr. Ad Foolen
Radboud Universiteit Nijmegen
Postbus 9103
6500 HD Nijmegen
e-mail: a.foolen@let.ru.nl
Dr. Eric Hoekstra
Fryske Akademy
KNAW
Postbus 54
8900 AB Ljouwert
e-mail: ehoekstra@fa.knaw.nl
Dr. Henk Lammers
Argumentatietheorie en Retorica
Universiteit van Amsterdam
Spuistraat 134
1012 VB Amsterdam
d.h.lammers@uva.nl
Dr. Harrie Mazeland
CLCG
Rijksuniversiteit Groningen
Postbus 716
9700 AS Groningen
e-mail: h.j.mazeland@rug.nl
Dr. Esther Pascual
Faculteit der Letteren
Vrije Universiteit
De Boelelaan 1105
1081 HV Amsterdam
e-mail: e.pascual@let.vu.nl
12