Content uploaded by Mandy de Wilde
Author content
All content in this area was uploaded by Mandy de Wilde on Jan 27, 2023
Content may be subject to copyright.
Content uploaded by Evelien Tonkens
Author content
All content in this area was uploaded by Evelien Tonkens on Sep 16, 2015
Content may be subject to copyright.
13349a-v8_13349a-v8 3-5-13 0:57 Pagina 1
13349a-v8_13349a-v8 3-5-13 0:57 Pagina 2
Als meedoen pijn doet
Affectief burgerschap in de wijk
Evelien Tonkens en Mandy de Wilde (red.)
13349a-v8_13349a-v8 3-5-13 0:57 Pagina 3
Alle namen van betrokkenen in dit boek zijn gengeerd.
Ten behoeve van de leesbaarheid zijn de citaten, waar nodig, hertaald.
© De auteurs / Tijdschrift voor Sociale Vraagstukken /
Uitgeverij Van Gennep
Nieuwezijds Voorburgwal , Amsterdam
Ontwerp omslag Léon Groen
Drukwerk Koninklijke Wöhrmann, Zutphen
13349a-v8_13349a-v8 3-5-13 0:57 Pagina 4
Stelt u zich eens een samenleving voor waarin iedereen meedoet, waarin
mensen elkaar ontmoeten en inspireren. Wij van VSBfonds, zetten ons in
voor zo’n samenleving door projecten die hieraan bijdragen te ondersteu-
nen met geld, kennis en ons netwerk. Vanuit het aandachtsgebied Mens en
Maatschappij zetten wij ons in het bijzonder in voor een samenleving waar-
in ieder mens zich onderdeel voelt van een groter geheel, een eigen plek
heeft en erkenning krijgt. Zodat iedereen zich kan ontwikkelen en zelf een
bijdrage kan leveren. Actief burgerschap speelt hierin een belangrijke rol,
maar tegelijkertijd is het een abstract en breed gehanteerd begrip. Hoe is
dit begrip te vertalen naar de praktijk? Welke rol kan actief burgerschap
spelen in onze samenleving? Wat zijn daarbij kansen en valkuilen? Wat
werkt wel en wat werkt niet? Dit zijn vragen die niet alleen wij ons stellen,
maar ook beleidsmakers, professionals en vrijwilligers in de sectoren van
zorg en welzijn.
Het voorliggende boek is, dankzij ondersteuning van onder andere ons
fonds, het resultaat van vijf jaar onderzoek naar de praktijk van actief bur-
gerschap, dat als doel had bovengestelde vragen te beantwoorden. Aan de
hand van analyses van de dagelijkse leefwereld van buurtbewoners wordt
u meegenomen langs verschillende uitingsvormen van actief burgerschap
in de wijk. Er is aandacht voor successen, maar ook voor valkuilen. Dit
boek vormt een kennisbron voor ons, maar vooral voor het veld waarin
professionals zich dagelijks met veel enthousiasme en betrokkenheid in-
zetten om burgers te ondersteunen in hun ontwikkeling, hen te betrekken
bij de samenleving en hen te stimuleren zich hiervoor actief in te zetten.
Het belang dat wij hechten aan kennis delen was reden voor ons om bij
te dragen aan dit onderzoek. Een voorwaarde die we in zulke gevallen stel-
len is dat de onderzoeksresultaten op een toegankelijke manier beschikbaar
worden gesteld aan professionals en vrijwilligers die actief zijn op het be-
13349a-v8_13349a-v8 3-5-13 0:57 Pagina 5
treffende terrein. Deze publicatie is hier, naast trainingen en conferenties,
een mooi voorbeeld van.
We zijn heel tevreden met dit resultaat. Ik hoop dat u tijdens het lezen van
dit boek net zoveel waardevolle inzichten opdoet als wij en dat u deze in
uw dagelijkse werk en leven kunt gebruiken. Daarmee kunnen wij met u
en alle burgers de samenleving hopelijk steeds een beetje mooier maken
voor iedereen.
Tot slot bedanken wij prof. dr. Evelien Tonkens voor de plezierige samen-
werking, haar inzet, exibiliteit en meedenken over de wijze waarop de leer-
stoel Actief Burgerschap een praktische en kritische bijdrage kan leveren
aan de dagelijkse praktijk waarin actief burgerschap vorm krijgt. Ook
Mandy de Wilde, Judith Elshout en Paul Mepschen willen wij hartelijk be-
danken voor hun waardevolle bijdragen als onderzoekers aan het onder-
zoeksproject en voor de plezierige samenwerking. Zonder hen was dit boek
niet tot stand gekomen. Daarnaast willen wij graag de koepel van woning-
corporaties Aedes en de woningcorporaties Rentree, Mitros en Stadgenoot
als de medenanciers van het vijfjarig onderzoeksproject bedanken, even-
als de overige auteurs van dit boek.
Wij wensen u allen veel leesplezier!
Joost van Lanschot
directeur VSBfonds
13349a-v8_13349a-v8 3-5-13 0:57 Pagina 6
Inleiding – Als meedoen pijn doet. Affectief burgerschap in de wijk
Evelien Tonkens en Mandy de Wilde
– Een gevoelige kwestie of een gevoelskwestie? Affectief burgerschap in
de wijk in historisch perspectief
Mandy de Wilde
Portret – Muziek, eten, drinken, dansen en plezier maken? Een burendag
in de Deventer Rivierenwijk
Paul Mepschen
– Diepgaande gezelligheid. De alledaagse politiek van burgerschap in
Slotermeer
Mandy de Wilde
– Relationeel burgerschap voor ongelijke burgers. Een empirisch-
lososch intermezzo
Jeannette Pols
– Begroeting, honden en winkeliers. Begrensd contact tussen mensen
met een beperking en andere buurtbewoners
Femmianne Bredewold, Evelien Tonkens en Margo Trappenburg
– Op zoek naar erkenning. Verhitte verhoudingen tussen bewoners en
instituties
Mandy de Wilde en Evelien Tonkens
13349a-v8_13349a-v8 3-5-13 0:57 Pagina 7
Portret – Het is ons gebouw dus mogen wij het zeggen? De problematiek
van zeggenschap in Kanaleneiland
Mandy de Wilde
Portret – Marokkaanse zelfspot. Een vrouwenorganisatie in
Kanaleneiland
Evelien Tonkens
– Erkenning en zelfrespect. De onverwachte verdiensten van sociale
activeringsprojecten
Judith Elshout
– Een blok beton of een leven vol scherven. Achter de Voordeur in de
wijk
Loes Verplanke en Evelien Tonkens
– Jeugdoverlast. De strijd om macht en gezag in Kanaleneiland
Evelien Tonkens
– De zachte impact van stenen stapelen. Trends in buurtvertrouwen in
Amsterdam
Lex Veldboer
Portret – Zien en gezien worden. Een sociaal activeringsproject in de
Deventer Rivierenwijk
Judith Elshout
13349a-v8_13349a-v8 3-5-13 0:57 Pagina 8
Portret – Beleid maakt soms meer kapot dan je lief is. De verdwijning
van een speeltuin in Transwijk
Evelien Tonkens
– De politiek van sloop. Stedelijke vernieuwing en de sociale
constructie van ‘gewone mensen’ in Slotermeer
Paul Mepschen
– Beruchte buurten? Een journalistieke koorddans tussen kritiek en
inspiratie in probleemwijken
Irene Costera Meijer
– Tussen sociale ontwrichting en vooruitgang. Gedwongen verhuizing
bekeken door een jongerenbril
Kirsten Visser
Portret – De staat van de wijk. Over wanorde, onvrede en respectabiliteit
in een Amsterdams arbeiderswijkje
Paul Mepschen
Conclusies – Nieuwe verbanden en nieuwe scheidslijnen in de wijk
Evelien Tonkens en Mandy de Wilde
Literatuur
Over de auteurs
Dankwoord
Noten
13349a-v8_13349a-v8 3-5-13 0:57 Pagina 9
13349a-v8_13349a-v8 3-5-13 0:57 Pagina 10
Als meedoen pijn doet
Affectief burgerschap in de wijk
‘Als we geen ondersteuning krijgen, dan kunnen we dit niet doen. Wij doen
het toch ook voor jullie van de gemeente? Niet alleen voor onszelf!’
‘Ik voel me soms niet menselijk behandeld. Ik ben maar een buurtbewoner,
geen professional.’
‘Soms ga ik met een kater naar huis van een bijeenkomst. Dan denk ik: zien
ze ons niet voor vol aan?’
‘Ze hebben helemaal niet geluisterd. Ze walsen over je heen. Dat zet kwaad
bloed.’
‘Ik voelde me in de hoek gezet en geminacht. De volgende keer denk ik wel
drie keer na voordat ik weer iets in de buurt wil doen.’
Begin deze eeuw waren er grote zorgen over de kloof tussen burgers en in-
stituties. Politici en bestuurders besloten om beter naar mensen te gaan
luisteren. Wethouders gingen gezellig ontbijten met bewoners, gemeentes
ontwikkelden ‘burgervriendelijke’ diensten en maakten budget vrij voor
bewonersparticipatie. Bewoners werden uitgenodigd om actief te worden
in hun wijk onder het motto ‘het is jouw wijk, dus jij mag het zeggen’. Veel
bewoners gaven aan die oproep gehoor. Ze organiseerden buurtop-
schoonacties en burendagen, dachten mee over wijkvernieuwingsplannen,
werden vrijwilliger bij de huiswerkbegeleiding of mantelzorger voor de ou-
de buurman. Dat ging gepaard met opzwepend enthousiasme en optimis-
13349a-v8_13349a-v8 3-5-13 0:57 Pagina 11
me. Overheid, instanties en bewoners zouden achterstandswijken samen
omtoveren tot ‘prachtwijken’. En daarmee zou de kloof worden gedicht.
Of toch niet? Ruim tien jaar later zijn de verhoudingen in de wijk in-
derdaad niet langer kil en afstandelijk te noemen. Door de veelheid aan so-
ciale interventies en de intensieve samenwerking van de afgelopen jaren
zijn de verhoudingen tussen burgers en overheid omgeslagen van afstan-
delijk naar hartverwarmend gezellig, maar soms ook verzengend heet. De
temperatuur van de betrekkingen tussen burgers en instanties is een enke-
le keer tot het kookpunt gestegen. Bovenstaande greep uit de ergernissen
die betrokken, actieve bewoners voelen over hun relatie met de overheid
en andere instanties in de wijk illustreert dit. De toenadering die de over-
heid zoekt tot de burger impliceert emotionalisering: de overheid zoekt
nabijheid, openheid en persoonlijke verhalen, en reageert met empathie,
genegenheid en begrip. Zij neemt tijd en moeite om naar burgers te luis-
teren en geeft hen daarmee ruimte om hun hart te luchten en hun persoon -
lijke zorgen publiek te maken. Dat schept vervolgens nieuwe verwachtin-
gen over begrip en toenadering. Zo is burgerschap ingebed geraakt in
affectieve verhoudingen. Politici, beleidsmakers en professionals tonen
affectie en pogen burgers op hun beurt tot sympathie en empathie te be-
wegen en hun verlangen naar saamhorigheid en gemeenschap aan te
wakkeren.
Er is, kortom, sprake van ‘affectief burgerschap’. Hoe vallen de emotio-
nalisering van beleid en de opkomst van affectief burgerschap te begrijpen?
En hoe verhouden ze zich tot de kille bureaucratie waar veel burgers, getuige
het recente rapport van de Ombudsman Mijn onbegrijpelijke overheid, nog
steeds tegenaan lopen?
Het dichten van de kloof: van verlatenheid naar
genegenheid
Emotionalisering van burgerschap is, allereerst, een reactie op eerdere
kritiek op de overheid en op instanties die in haar naam opereren, zoals
woningcorporaties en zorg- en welzijnsinstellingen. Die luidde dat de over-
13349a-v8_13349a-v8 3-5-13 0:57 Pagina 12
heid en betreffende instanties zich te bureaucratisch en afstandelijk tegen-
over burgers zouden opstellen. Burgers keren zich daardoor af van de over-
heid en de politiek. Begin deze eeuw probeerde de overheid de kloof die
daardoor ontstond tussen burgers en bestuur te dichten door toenadering
te zoeken. Politici en bestuurders spraken publiekelijk het voornemen uit
beter naar de mensen te gaan luisteren. Dat ‘beter luisteren’ was bijvoor-
beeld het handelsmerk waarmee Wouter Bos partijleider van de PvdA werd
in . Alexander Pechtold, destijds wethouder van Wageningen, ging net
als veel andere bestuurders ‘gezellig’ ontbijten met bewoners en legde zijn
oor te luisteren aan de ontbijttafel. De burgemeester van Ridderkerk had
het in die tijd over de ‘bestuurlijke warmte’ die zij wilde uitstralen in per-
soonlijke gesprekken met burgers. En het ministerie van VROM stelde in
voor een aantal wijken ‘ambassadeursteams’ samen, met een minis-
ter die de wijk zou ‘adopteren’.
De luisterende overheid moest een alternatief bieden voor formele over-
legorganen enerzijds en de zakelijke, bureaucratische overheid anderzijds.
De daarmee samenhangende interactiemodellen zouden de kloof hebben
veroorzaakt. De gangbare overlegorganen werden enigszins sleets geacht:
ze vertegenwoordigden ‘het volk’ te weinig en door hun oppositionele hou-
ding – tegenover in plaats van met het bestuur – maakten ze de kloof alleen
maar groter (Tonkens ). Interactief beleid was het alternatief, maar
ook daarop was veel kritiek. Het zou niet representatief zijn en een bron
van miscommunicatie en teleurstelling. Want de overheid luisterde weer
niet tijdig en had vaak plannen die nauwelijks meer te beïnvloeden waren.
Terwijl de overheid juist een minder formele verhouding tot burgers zocht,
reageerden die op hun beurt vaak met juridische procedures. De laatste ja-
ren gelden inspraak en interactief beleid als achterhaald, als respectievelijk
eerste- en tweedegeneratieburgerparticipatie. De actuele derde variant is
het informele, kleinschalige burgerinitiatief, ook wel ‘derdegeneratiebur-
gerparticipatie’ (Van der Heijden et al ) of ‘doe-democratie’ genoemd
(Van de Wijdeven en Hendriks ).
Het informele, kleinschalige burgerinitiatief was tevens een van de pij-
lers van de wijkaanpak. Door zulke initiatieven te stimuleren hoopte de
overheid een nieuwe, meer positieve verhouding tot burgers te ontwikke-
13349a-v8_13349a-v8 3-5-13 0:57 Pagina 13
len. De wijk gold als een van de plekken waar de kloof tussen overheid,
burgers en instituties het meest prangend zichtbaar was. In de kranten en
media werden de klachten van bewoners destijds breed uitgemeten. Dat
bewoners ’s avonds niet meer over straat durfden. Dat criminele jongeren
de buurt onveilig maakten terwijl de politie nergens te bekennen was. Dat
de buren ’s nachts herrie maakten en je niet verstonden als je daarover
klaagde. Dat scholen slecht waren, huizen verwaarloosd werden en dat er
onvoldoende banen waren. En het refrein was steeds: als we erover klagen,
luistert de overheid niet naar ons.
In liet De Akbarstraat, een documentaireserie van Felix Rottenberg
over de Akbarstraat in de Amsterdamse Kolenkitbuurt, zien hoe bewoners
van deze buurt kampten met problemen van de multiculturele samenle-
ving. Daarbij kwam vooral in beeld dat zij zich in de steek gelaten voelden
door de overheid en van mening waren dat de politiek ver van de alledaagse
werkelijkheid af stond.Deze en soortgelijke klachten kregen veel media-
aandacht en kwamen symbool te staan voor een kille, onverschillige,
verwaar lozende overheid. In enkele Britse volkswijken en de Parijse voor-
steden hadden dit soort emoties geleid tot ernstige rellen. De overheid was
bang dat iets dergelijks in Nederland ook zou gebeuren. Pieter Winse mius,
de toenmalige minister van VROM, sprak in over achterstandswijken
als plekken waar elk moment ‘de vlam in de pan’ kon slaan.
De overheid moest iets doen: de kloof moest overbrugd, toenadering was
vereist. De overheid moest luisteren naar burgers, hen aandacht geven en
hun wensen honoreren. Koersen op samenwerking tussen burgers en over-
heid in plaats van op strijd. Samen zouden ze de problemen in de wijk aan-
pakken. Bewoners werden uitgenodigd om burgerinitiatieven te starten in
hun wijk. ‘Het is jouw wijk, dus jij mag het zeggen’ luidde de tekst op een
wervende sticker van de Rijksoverheid, bedoeld als oproep om mee te doen.
In het Actieplan Krachtwijken () werden bewonersinitiatieven de nieu-
we bouwstenen van de gekoesterde gemeenschapszin: bewoners die samen
hun buurt beter maken, bouwen aan hun sociale kapitaal, bevorderen
sociale cohesie en verbeteren hun toekomst en die van hun kinderen, was
het idee. Geen oeverloze en ruzieachtige vergaderingen meer, maar een po-
sitieve, opbouwende insteek. Meer professionals en beleidsambtenaren,
13349a-v8_13349a-v8 3-5-13 0:57 Pagina 14
werkbezoeken van ministers en wethouders, en adoptie van wijken door
wethouders moesten duidelijk maken dat de overheid haar hart voor de
wijk hervonden had: alle politieke en beleidsaandacht zou nu eindelijk uit-
gaan naar de bewoners van deze wijken. De periode van verlatenheid was
voorbij, een periode van genegenheid brak aan. Dit beleid was doorspekt
met positieve emotionele oproepen, mooie beloftes over vooruitgang en in-
spirerende plannen voor vernieuwing.
De herziening van de verzorgingsstaat: een zoektocht naar
erkenning
De emotionalisering van burgerschap hangt vervolgens ook samen met de
herziening van de verzorgingsstaat. Bij de opbouw van de verzorgingsstaat
in de jaren vijftig stond herverdeling centraal. Burgers kregen steeds meer
sociale rechten toebedeeld. Via belastinghefng kwam er een herverdeling
van inkomen tot stand; economische groei beperkte de pijn daarvan voor
hogere inkomens. Nu overheden, mede onder invloed van de crisis en neo -
liberale condities, willen besparen en toegang tot voorzieningen willen be-
perken, is herverdeling een moeilijke route voor volwaardig burgerschap
geworden. Een overheid die minder kan en wil uitdelen, zoekt haar toe-
vlucht liever in erkenning: in schouderklopjes uitdelen aan burgers en hen
een goed gevoel geven. Herverdeling en erkenning zijn de pijlers van soci-
aal beleid in de verzorgingsstaat. Herverdeling heeft als doel mensen een
meer gelijke toegang te geven tot materiële hulpbronnen, zoals inkomen,
onderwijskansen, betaald en onbetaald werk en huisvesting. Bij erkenning
gaat het in eerste instantie om immateriële zaken: om (meer gelijke) waar-
dering van bijdragen aan de samenleving, van activiteiten met een lage
status, om erkenning van groepen – bijvoorbeeld etnische minderheden,
vrouwen en homoseksuelen – als gelijkwaardige burgers. In een geïndividu-
aliseerde en op meritocratie geënte samenleving zijn mensen in toenemen-
de mate op zoek naar individuele erkenning, op basis van eigen identiteit en
eigen verdiensten (Tonkens et al. ).
Vooral voor bewoners van achterstandswijken, waar dit boek over gaat,
13349a-v8_13349a-v8 3-5-13 0:57 Pagina 15
is erkenning echter niet gemakkelijk te krijgen. Achterstandswijken her-
bergen relatief veel werklozen, die vaak kampen met gevoelens van nutte-
loosheid en falen (Judith Elshout, hoofdstuk ). Beleidsmakers proberen
via activeringsprogramma’s hun kansen te vergroten en talenten te ont-
dekken en ontwikkelen en daarmee de wijk in zijn totaliteit te laten stijgen
op de sociale ladder. Wie afhankelijk is van hulp kan gemakkelijk het over-
zicht verliezen over de vele loketten en formulieren. De reguliere hulp biedt
vooral materiële zekerheid aan mensen die al sociale en emotionele garan-
ties hebben, bijvoorbeeld dankzij een veilige en zorgzame relatie met een
partner en/of familie. Voor wie deze zekerheden mist, is reguliere hulp vaak
vooral verwarrend, onbetrouwbaar, kil en bestraffend (Verplanke en Ton-
kens, hoofdstuk ).
Waar herverdeling altijd geld kost, geldt dat voor erkenning niet en ze-
ker niet alleen. Erkenning gaat over de publieke manifestatie van waarde-
ring, respect en begrip (Thompson ). Instituties kunnen burgers
erkenning geven, maar burgers kunnen elkaar ook erkennen, bijvoorbeeld
via vrijwilligerswerk. Het laatste is een vluchtheuvel geworden voor wie in
de neoliberale woestijn nog warmte en menselijkheid zoekt, betoogt An drea
Muehlebach in haar boek over de herziening van de Italiaanse verzorgings-
staat (Muehlebach ). Of de overheid zich in Nederland ook gedwongen
zal zien om menselijkheid weer uit te besteden aan de vrijwilligers sector valt
te bezien. Wel is onmiskenbaar dat de oproep tot affectief burgerschap ook
hier een snaar raakt: vrijwilligerscentrales kampen met een overaanbod van
vrijwilligers en er melden zich soms meer vrijwilligers dan cliënten voor bij-
voorbeeld mentorprojecten voor probleemjongeren of voor hulp bij dagbe-
steding voor kwetsbaren (Bochhove et al. ).
In dit proces wordt de relatie tussen de overheid en burgers affectiever
van aard. Burgerschap heeft tegenwoordig minder de vorm van een status
met door de overheid verdeelde sociale rechten en meer de vorm van een
relationele gift tussen burgers onderling en tussen burgers en professionals.
Omdat burgers een affectieve relatie verwachten, krijgt de bureaucratische
overheid dan ook steeds vaker als kritiek dat zij kil en onmenselijk is (cf.
Steinmetz ; Nationale Ombudsman ).
13349a-v8_13349a-v8 3-5-13 0:57 Pagina 16
Een verleidende overheid: experimenteren met affectieve
interventies
Daarmee komen we op een derde reden waarom juist de emotionele di-
mensie van het wijkenbeleid zo op de voorgrond treedt. De overheid hoopt
op actief burgerschap, maar kan burgers daar niet toe dwingen. Zij kan al-
leen uitnodigen en verleiden en moet daartoe vooral op het gemoed en het
gevoel van haar burgers werken: proberen te bewerkstelligen dat mensen
in actie komen door dat als leuk, gezellig en bevredigend voor te stellen.
En hoe krijgt zij bewoners zo ver dat die gezamenlijk iets gaan doen voor
hun wijk? Door ze te inspireren, stimuleren en faciliteren, door ze een wijk-
of bewonersbudget ter beschikking te stellen en door hen hulp en aandacht
te bieden van ambtenaren en professionals van lokale overheden, wel-
zijnsinstellingen en woningcorporaties.
Andrea Muehlebach laat in haar boek zien hoeveel moeite de Noord-
Italiaanse overheid zich getroost om empathie, solidariteit en behoefte aan
meedoen op te wekken, en hoeveel moeite diezelfde overheid doet om
mensen te laten geloven dat dit spontane, eigen emoties zijn. De zich te-
rugtrekkende Noord-Italiaanse overheid heeft burgers hard nodig als vrij-
willigers en mantelzorgers, en prijst vrijwilligerswerk en mantelzorg aan
als bijdragen aan empowerment, zingeving en democratie, waarbij zij het
ingezette vocabulaire doorspekt met een forse dosis relationele romantiek.
Een ideale samenleving is een samenleving waarin burgers voor elkaar zor-
gen vanuit een gevoel van altruïsme en medemenselijkheid (Muehlebach
). Dit spreekt veel burgers aan; zij zoeken een maatschappelijke sfeer
die nog geregeerd wordt door zingeving en menselijke warmte, waardoor
het er goed toeven is.
Nederlandse lokale beleidsrapporten, wijkuitvoeringsprogramma’s en
communicatiemateriaal voor bewoners appelleren aan positieve emoties als
trots, respect en genegenheid (De Wilde, hoofdstuk ). Met dit ‘emotie-
management’ (Hochschild ) willen bestuurders en beleidsmakers so-
ciale, maar vooral ook gevoelsmatige cohesie creëren door bewoners een
onderling gevoel van eenheid te geven en door positieve emoties en inter-
acties tussen burgers en instituties te bewerkstelligen. De peptalk van be-
13349a-v8_13349a-v8 3-5-13 0:57 Pagina 17
leidsmakers, welzijnsmanagers en professionals in de wijk moet bewoners
verleiden tot identicatie en verbondenheid met hun buurt: emoties die
hen idealiter motiveren mee te doen. Met kreten als ‘Doe mee!’ en ‘De wijk-
aanpak is leuk!’ worden zij uitgenodigd om bewonersinitiatieven te starten
in hun wijk.
Veel bewoners gaven in de afgelopen jaren gehoor aan die oproep en
spanden zich in om de kwaliteit van het leven in hun buurt te verbeteren.
Soms ging dat in goede samenwerking met de overheid en instanties, maar
er ontstonden ook vaak wrijvingen die leidden tot gevoelens van misken-
ning of woede. Dat was van meet af aan het geval bij burgers die gewend
zijn zich meer oppositioneel te verhouden tot de overheid. Na verloop van
tijd ontstonden deze emoties echter ook bij burgers die graag meedoen,
maar dan wel verwachten dat de overheid naar hen luistert en hen ziet
staan.
Pijn
Wat behelst precies de hedendaagse emotionalisering van burgerschap in
de wijk? Wat is het kenmerkende ervan? Wat doet de daarin besloten op-
roep om mee te doen met bewoners? Wat doet het met hun relaties met de
overheid en met hun onderlinge verhoudingen? Wanneer doet meedoen
pijn en wanneer biedt het voldoening, saamhorigheid en erkenning? Voe-
len bewoners zich nu wel gezien? Hebben zij het gevoel dat er nu wel naar
hen wordt geluisterd en dat zij er nu wel toe doen? En als ze zich niet ge-
hoord voelen, wat zegt dat dan? Worden bewoners overduidelijk niet
gehoord of verwachten ze te veel?
In dit boek gaan we in op deze vragen aan de hand van intensief sociolo-
gisch en etnograsch onderzoek in deze achterstandswijken, plekken met
zeer intensieve overheidsbemoeienis en ook zeer heftige emotionele reacties
daarop, dus bij uitstek geschikt als onderzoekslocaties. Het boek geeft een
indringend beeld van affectief burgerschap in met name drie wijken: de
Deventer Rivierenwijk, Kanaleneiland in Utrecht en Slotermeer in Amster-
dam. Daarnaast komen ook enkele andere wijken in beeld: in Zwolle, Amers-
13349a-v8_13349a-v8 3-5-13 0:57 Pagina 18
foort, Utrecht, Amsterdam en Leeuwarden. De focus ligt daarbij vooral op
de vraag waar en hoe de emotionalisering van burgerschap pijn oproept.
Relatiepijn
Het eerste deel van het boek gaat over relatiepijn: pijn die vooral ontstaat
in contact met medebewoners en met de overheid en andere organisaties.
De afgelopen jaren heeft de overheid veel geïnvesteerd in bewonersparti-
cipatie. Vaak kregen wijken daarbij een budget ter beschikking gesteld voor
informele bewonersinitiatieven. Veel burgers doen graag mee. Ze leren er-
van, ontwikkelen burgerschapscompetenties en gaan positiever oordelen
over andere bewoners en instellingen (Tonkens en Verhoeven ).
Een etnograsche blik op de handelingen en emoties van bewoners en
professionals in Slotermeer geeft zicht op de wijze waarop nieuwe gevoels-
en spelregels omtrent burgerschap in de praktijk vorm krijgen. Mandy de
Wilde onderzoekt in hoofdstuk tot welke nieuwe vormen van verbon-
denheid en tot welke nieuwe scheidslijnen de gehanteerde praktijken lei-
den. Emotionele en zintuiglijke aspecten van burgerschap spelen daarbij
een cruciale rol, zo blijkt ook uit Paul Mepschens portret van een buren-
dag in de Rivierenwijk.
Dat er emotionele spanningen bestaan tussen bewoners en wijkprofes-
sionals (met name gemeenteambtenaren) die tot teleurstelling, frustratie,
moedeloosheid en woede leiden wordt duidelijk in hoofdstuk van Man-
dy de Wilde en Evelien Tonkens. Wat leert dit ons over voorwaarden voor
effectieve burgerparticipatie? Wanneer doet meedoen minder of geen pijn?
Hoe ongrijpbaar en grillig toekenning van zeggenschap kan zijn en welke
frustraties daarbij ontstaan, brengt De Wilde in beeld in een portret van
een wijkcentrum in Kanaleneiland.
Eraan bijdragen dat ook kwetsbare mensen kunnen meedoen aan de
samenleving is een nieuwe taak van burgers. Met de herziening van de ver-
zorgingsstaat zijn bewoners met een verstandelijke of psychiatrische be-
perking uit de instellingen gehaald en de wijk in gebracht. Jeannette Pols
reecteert in hoofdstuk op de notie van ‘relationeel burgerschap’ en daar-
13349a-v8_13349a-v8 3-5-13 0:57 Pagina 19
mee op volwaardig burgerschap van mensen met psychiatrische beperkin-
gen. Ze onderzoekt in welke contexten relationeel burgerschap gedijt en
onder welke voorwaarden het bevorderd wordt.
In hoofdstuk onderzoeken Femmianne Bredewold, Evelien Tonkens
en Margo Trappenburg wat er in de praktijk van twee wijken in Zwolle van
allerlei hooggestemde verwachtingen terechtkomt. Wat is de aard van de
contacten die er bestaan tussen burgers met beperkingen en hun buurtge-
noten? Onder welke voorwaarden is positief contact tussen beide groepen
mogelijk?
Groeipijn
Groeipijn, het onderwerp van het tweede deel van dit boek, is de pijn die
ontstaat waar overheid en instituties proberen mensen te betrekken bij de
samenleving en hen sociale en emotionele burgerschapscompetenties pro-
beren aan te leren. Het is pijn die voortkomt uit mislukte en geslaagde po-
gingen tot vooruitgang en ontwikkeling.
Lex Veldboer laat in hoofdstuk zien wat er gebeurt als arme wijken
door een toename van koopwoningen meer inkomensdivers worden. Re-
sulteert stedelijke vernieuwing en gentricatie in sociale tweedeling of is er
juist tevredenheid met de gegroeide klassenmix? Gaan mensen zich meer
thuis voelen? Zijn ze tevreden met hun buurt? En wat betekent dit voor de
toekomst en de mogelijkheden tot sociale stijging van mensen uit lagere
inkomensgroepen?
Sociale activeringsprojecten zijn bedoeld om werklozen vooruit te hel-
pen naar werk, maar hebben veel meer te bieden dan alleen (kans op) een
baan. Professionals besteden veel tijd en aandacht aan het aanwakkeren van
trots en hoop bij werklozen en vaak leidt dat tot onverwachte verdiensten
die deze bewoners een nieuwe rol kunnen geven in onze samenleving. Hoe
deze verdiensten zijn in te zetten voor de buurt komt ter sprake in hoofd-
stuk van Judith Elshout. Het blijkt uit Elshouts portret over Sterrenvin-
der, een sociaal activeringsproject in Deventer, dat een kantoor midden in
de wijk daarbij van grote betekenis kan zijn voor bewoners.
13349a-v8_13349a-v8 3-5-13 0:57 Pagina 20
De laatste jaren is het beleid zich ook ‘achter de voordeur’ gaan bewe-
gen. De sturende gedachte daarbij was dat problemen als werkloosheid,
criminaliteit en jeugdoverlast alleen kunnen worden aangepakt door ach-
terliggende problematiek van armoede, eenzaamheid en opvoedingspro-
blemen te signaleren en aan te pakken. Een korte interventie ‘achter de
voordeur’ en dan kunnen mensen het zelf wel. Loes Verplanke en Evelien
Tonkens onderzoeken via een analyse van Achter de Voordeur-interven-
ties voor wie dit ook daadwerkelijk geldt. Ze onderscheiden twee verschil-
lende pijnsoorten en daaruit voortkomende behoeften. Het onderscheid
hangt samen met de vraag of mensen last hebben van ‘een blok beton’ dat
uit de weg geruimd moet worden of van een ‘leven vol scherven’.
Problemen bij ontwikkeling – groeipijnen – zijn te verwachten bij jonge-
ren. Overlast door jongeren is een centraal aandachtspunt in achterstands-
wijkenbeleid. Jongeren erkennen geen gezag meer, is een veelgehoorde
klacht. Evelien Tonkens onderzoekt de gezagsconicten tussen jongeren en
gezagsdragers in Kanaleneiland in hoofdstuk . Zowel gezag uitoefenen als
gezag ondergaan is een hele kunst geworden, betoogt zij. Alle partijen heb-
ben veel te leren, willen ze de kunst gaan beheersen van jongleren met te-
genstrijdige eisen van nabijheid en afstand, dialoog en bevel, en kritiek en
gehoorzaamheid.
Hoe zelfspot en zelfreectie kunnen helpen in de ontwikkeling van bur-
gerschap komt aan de orde in het portret dat Evelien Tonkens maakte van
de vrouwenorganisatie Al Amal. De capriolen van het integratiebeleid ma-
ken dit proces er echter niet gemakkelijker op, zo laat dit portret ook zien.
Fantoompijn
Het derde en laatste deel van dit boek gaat over fantoompijn. Pijn over din-
gen die er niet meer zijn, terwijl de pijn suggereert dat ze er nog wel zijn.
Pijn over vergane gebouwen en pleinen maar ook pijn over voorbije rela-
ties. Pijn om de tuinstad van vroeger met ‘respectabele’, saamhorige men-
sen. Pijn om een gedwongen verhuizing uit de buurt, teleurstelling en
verdriet over een speeltuin die er niet meer is, of pijn over het onterechte
13349a-v8_13349a-v8 3-5-13 0:57 Pagina 21
stigma dat een buurt heeft. Ook de keerzijde komt aan bod: wanneer doet
meedoen geen pijn, wanneer voelen mensen zich door beleid gesterkt, ge -
inspireerd en geholpen?
Paul Mepschen analyseert in hoofdstuk hoe de belofte van vernieu-
wing onder autochtone bewoners in de Westelijke Tuinsteden in Amster-
dam symbool ging staan voor de sloop van hun levenswijze en een collectief
vooruitgangsideaal, en hoe die belofte juist gevoelens van onbehagen ver-
sterkte. Een wijkschouw in Slotermeer, bedoeld om de communicatie tus-
sen bewoners, bestuurders en professionals over de kwaliteit van leven in
de wijk te verbeteren, wakkert fantoompijn aan, signaleert Mepschen. Gril-
ligheid van beleid en sloop van orissante plekken speelt daarin een be-
langrijke rol, zo komt ook aan de orde in Evelien Tonkens’ portret van een
speeltuin in Transwijk. Kirsten Visser kijkt in hoofdstuk naar sloop en
nieuwbouw vanuit een jongerenperspectief: verhuizen betekent voor hen
ook verlies van vertrouwde speelplekken, vriendschappen en leefgewoon-
ten. Zijn jongeren niettemin tevreden met hun nieuwe woning en buurt?
Kan de overheid haar belofte van verbetering en voor uitgang inlossen? Ko-
men jongeren uit kansarme gezinnen niet opnieuw terecht in een achters-
tandswijk?
Ook stigma’s zijn een bron van pijn in achterstandswijken. De overheid
kan nog zo hard een positief en enthousiasmerend verhaal communiceren
over wijken als Kanaleneiland en Ondiep, maar het stigma van een beruchte
buurt is hardnekkig. Irene Costera Meijer betoogt in hoofdstuk dat sen-
sationele en eenzijdige berichtgeving door nationale en regionale media een
stigmatiserend effect op buurten heeft. Zulke berichtgeving baat voor -
oordelen uit, werkt onbegrip en irritatie tussen bewoners in de hand en
versterkt gevoelens van angst, vervreemding en ontheemdheid. Wijkjour-
nalistiek is een middel om deze processen te bestrijden en hardnekkige stig-
ma’s te saboteren, door voor bewoners herkenbare beelden van de wijk neer
te zetten, die de wijk voor hen beter ‘leesbaar’ maken. Dit gaat echter ge-
paard met een onvermijdelijk dilemma: positief nieuws is al gauw eenzij-
dig of te rooskleurig, terwijl negatief nieuws het stigma bevestigt. Hoe gaat
Wijk TV in Kanaleneiland hiermee om?
13349a-v8_13349a-v8 3-5-13 0:58 Pagina 22
De meeste van de genoemde pijnen ontstaan tussen burgers en wijkinsti-
tuties: de gemeente, welzijnsinstellingen, woningcorporaties en zorginstel-
lingen. Fantoompijn, groeipijn en relationele pijn hangen samen met de
geëmotionaliseerde verhoudingen tussen burgers en overheid. Dit boek laat
ook zien waar het wel goed gaat: waar positieve interacties plaatsvinden en
elders veroorzaakte pijnen verzacht worden. De vraag is dan ook of affec-
tief burgerschap nieuwe kansen biedt of dat het slechts bijdraagt aan meer
pijn.
13349a-v8_13349a-v8 3-5-13 0:58 Pagina 23
.
Een gevoelige kwestie of een gevoelskwestie?
Affectief burgerschap in de wijk in historisch perspectief
De wijk, als samenleving in het klein, is een van de belangrijkste podia waar-
op de relatie tussen burgers, overheid en het maatschappelijk middenveld
vorm krijgt. De landelijke en lokale overheid heeft door de jaren heen een
grote rol opgeëist in de wijk: de overheid draagt een maakbaarheidsge-
dachte uit, doet aannames en beloftes, creëert verwachtingen en ziet daar-
bij verschillende rollen weggelegd voor bewoners (WRR , p. -;
Uitermark ; De Boer ; Duyvendak en Hortulanus a). Be-
leidsontwikkelingen van de laatste tien jaar op het niveau van de wijk staan
symbool voor een bredere transformatie van de affectieve relatie tussen de
overheid en haar burgers. Maar die affectieve relatie is ook verbonden met
het verleden, zo zal ik in dit hoofdstuk betogen. Het huidige affectief bur-
gerschap vertoont opvallende overeenkomsten met eerdere pogingen van
de overheid om ‘de wijk’ en haar bewoners via emotionele aanspraken tot
eenheid te smeden.
In het tweede deel laat ik zien hoe er in het wijkenbeleid een emotiona-
lisering van burgerschap heeft plaatsgevonden. De overheid probeert op bij-
na ambachtelijke wijze, met veel liefde en aandacht, toenadering te zoeken
en maatwerk toe te passen op de wijk en haar bewoners. Er is een overgang
gaande van een periode van verlatenheid naar een periode van genegenheid.
Wat betekenen deze ontwikkelingen voor de huidige en toekomstige ver-
houdingen in de wijk en voor het burgerschap van bewoners?
13349a-v8_13349a-v8 3-5-13 0:58 Pagina 24
Wederopbouw van burgerschap
De overheid is in Nederland altijd de dominante partij geweest in het den-
ken over de wijk. Dit heeft voor een groot deel te maken met de Neder-
landse bestuurlijke context. In Nederland wordt stadsontwikkeling hoofd-
zakelijk van bovenaf gedirigeerd. De overheid legt stadsuitbreidingen
volledig in plannen vast en tekent daarbij diverse wijken in één plan. Dik-
wijls benadrukken de plannen de geslotenheid van wijken en krijgt iedere
wijk een eigen leven en karakter toegedicht (Horst et al. ). De wijk als
relatief gesloten eenheid is dan ook niet alleen een stenen, maar bovenal
een verbeelde en gevoelde werkelijkheid. Waar een wijkbureau, een buurt-
huis of een andere wijkvoorziening de eenheid van de wijk benadrukt,
begint die te bestaan in de gedachten van mensen en ontstaat er een ‘ver-
beelde gemeenschap’ van mensen die in dezelfde wijk wonen (cf. Ander -
son ).
Deze ‘wijkgedachte’ krijgt voor het eerst gestalte na de Tweede Wereld-
oorlog. In de vroege naoorlogse jaren staat de opbouw van de verzor-
gingsstaat, onder regie van de overheid, centraal. De nadruk ligt daarbij op
bestaanszekerheid bieden aan burgers door sociale en economische rech-
ten te ontwikkelen. Burgerschap heeft een passieve vorm: ‘Vadertje Staat’
neemt bepaalde verantwoordelijkheden op zich (WRR ). De noodzaak
emotionele verbindingen aan te gaan is er minder; voor zover hieraan be-
hoefte bestaat voorzien de levensbeschouwelijke zuilen erin. Toch is de ‘af-
fectieve’ component van burgerschap niet geheel afwezig.
Vooral in grote steden heeft de snelle urbanisatie geleid tot ‘criminali-
teit, pauperisme, (...) a-socialiteit en massale religieuze afval’. De vooroor-
logse, massale en stijlloze woningbouw heeft ‘nomaden’ gekweekt met ‘een
nerveus en onrustig levenstempo, een passief cultureel leven’ en een ‘bur-
gerlijk individualisme’ (Van Doorn , p. ). Om deze ontwikkeling te-
gen te gaan moet herstel van gemeenschapszin een belangrijke rol spelen
in de wederopbouw van de naoorlogse samenleving. De wijkgedachte is be-
doeld om op kleinschalig niveau tegenwicht te bieden tegen ‘atomisering’
en ‘verwildering’, zonder daarbij terug te vallen op de zuilenstructuur. Ste-
denbouwkundigen, beleidsmakers en politici zien veel potentie in de wijk
13349a-v8_13349a-v8 3-5-13 0:58 Pagina 25
als integratiekader voor ‘de ware gemeenschap’ (Bos en Oud ). Die ge-
meenschap is gebouwd op gedeelde waarden en normen zoals deze ook
binnen de levensbeschouwelijke zuilen dominant zijn: gemeenschapsge-
voel, verbondenheid en verantwoordelijkheidsbesef (Kennedy ). De
‘worteling van de wijkintegratie in een gemeenschapsgevoel’ is hiermee een
feit (Van Doorn , p. ).
De overheid behoudt daarin vooral een ideologische rol: ze probeert ge-
meenschapsvorming te stimuleren door de ruimtelijke opbouw van wijken
te bepalen. Beleidsmakers en ambtenaren vertalen Angelsaksische steden-
bouwkundige ideeën over de ruimtelijke en sociale invulling van gemeen-
schapsvorming naar de Nederlandse stedelijke context. De Rotterdamse
ambtenaar van Openbare Werken, W.F. Geyl, neemt in de discussies over
de wijkgedachte een cruciale rol in en dan vooral met zijn publicatie Wij
en de wijkgedachte uit . Hij ontwikkelt een functioneel stadsschema
dat hij ‘de gelede stad’ noemt. De Rotterdamse wijk Pendrecht en de Am-
sterdamse Westelijke Tuinsteden zijn volgens dit schema opgebouwd (zie
guur ).
Figuur 1: schema van ‘de gelede stad’ van W.F. Geyl, 1947
wijk
industrie
kern van buurt
of stad
13349a-v8_13349a-v8 3-5-13 0:58 Pagina 26
Een stad moet volgens Geyl bestaan uit hiërarchisch geordende eenheden
zoals ‘woning, buurt, wijk, stadsdeel en stad’, die gezamenlijk de leefom-
geving van bewoners vormen (Blom et al. , p. ). Aan elke eenheid
zouden voorzieningen zoals scholen, buurt- en wijkcentra gekoppeld moe-
ten worden, die een materiële invulling geven aan de wijkgedachte. Zo
wordt, betoogt Geyl, de gewenste gemeenschapsvorming gestimuleerd: een
school of een wijkcentrum vormt immers zowel een fysieke als een socia-
le mogelijkheid voor ontmoetingen tussen bewoners. Op deze manier moet
de naoorlogse wijkgedachte, met stedenbouwkundige ideeën voor betere
samenlevingsvormen, tegengas bieden tegen de ontwrichte, naoorlogse
grootstedelijke samenleving waarin mensen ontworteld dreigen te raken.
Het zijn dan ook vooral stedenbouwkundigen en architecten die er uit-
voering aan geven.
De sociale geschiedenis van de Amsterdamse Westelijke Tuinsteden
maakt duidelijk dat en hoezeer het hier om een ideologisch geladen vorm
van stedenbouw en samenlevingsopbouw gaat. De Westelijke Tuinsteden
worden in deze naoorlogse jaren gebouwd en wel volgens de wetten van de
‘gelede stad’. De woonblokken en groene parken die in Slotermeer, Geu-
zenveld en Osdorp verrijzen, belichamen hoop en saamhorigheid: in
Geuzenveld willen architecten groentetuintjes aanleggen om de ‘wijkbin-
ding’ van bewoners te versterken (Hellinga , p. ). In Slotermeer
worden ‘een bioscoop, een schouwburg, een verenigingsopbouw, een ten-
toonstellingsruimte en een café-restaurant’ gepland. Helaas is het nog niet
zo makkelijk de idealen in de praktijk te brengen. De eerste bioscoop ver-
schijnt pas na jaren en het plan voor de schouwburg blijft op de tekentafel
liggen. Ook blijkt er uiteindelijk, als de wijken gebouwd zijn, een gebrek
aan voorzieningen te zijn: ‘er waren te weinig scholen, te weinig winkels
en er was voor de kinderen te weinig te doen’ (Hellinga , p. ). Be-
woners – vooral huisvrouwen – klagen over eenzaamheid en het gevoel
door ‘de afgelegen ligging’ afgesneden te zijn van de stad. Van de gemeen-
schapszin onder bewoners waarop men gehoopt had is dan ook geen spra-
ke. Wel constateert men een gebrek aan sociale samenhang. Onderzoekers
van de gemeente Amsterdam zoeken de oorzaak van het probleem in de
bevolkingssamenstelling van de Westelijke Tuinsteden; die zou ‘te hete-
13349a-v8_13349a-v8 3-5-13 0:58 Pagina 27
rogeen’ zijn (Hellinga , p. ). Het is niet reëel, aldus de onderzoekers,
te verwachten dat er zomaar sociale samenhang ontstaat tussen mensen uit
verschillende klassen en culturen.
De jaren vijftig worden gekenmerkt worden door een paternalistische
politiek, zoals Duyvendak (b) heeft laten zien: de ontplooiing van an-
deren kan en mag verregaand gepland worden. Het bevorderen van socia-
le samenhang is daar een onderdeel van. Met de wijkgedachte in het ach-
terhoofd vragen Amsterdamse stadsbestuurders aan een aantal sociologen
om een ‘pre-advies’ te schrijven met aanwijzingen over hoe de ‘sociale sa-
menhang in nieuwe stadswijken’ te stimuleren is. In dit pre-advies vinden
we de eerste kritische reectie op de wijkgedachte. De wijk is, aldus de sa-
menstellers van het advies, geen ‘maatschappij in het klein’, ‘dorpsge-
meenschap’ of andersoortige ‘sociale eenheid’. De moderne mens heeft zich
geëmancipeerd van dwangmatige samenlevingsverbanden en er is geen
sprake van een ‘normatieve sociaalculturele eenheid’ in de wijksamenle-
ving, zo beargumenteert Diemer-Lindeboom (, p. ). Van Doorn
(, p. , , ) benadrukt in zijn beroemd geworden essay ‘Wijk en
stad: reële integratiekaders?’ dat de wijkgedachte te veel een ‘morele grond-
toon’ draagt, ‘emotioneel en ideologisch’ is en een ‘ietwat romantische, ge-
kleurde of ideologisch vertekende opvatting over de integratie der bewo-
ners in het wijkleven’ behelst.
Met de blijvende invloed van de zuilenstructuur, kritiek van sociologen
als Van Doorn en Lindeboom en een nieuwe functionalistische trend on-
der architecten, waarbij de stad als metropool wordt gezien en de mens als
‘metropoliet’, losgezongen van zijn gemeenschap, verliest de naoorlogse
wijkgedachte in de tweede helft van de jaren vijftig langzaam terrein onder
beleidsmakers en politici (WRR ; De Boer ). Met de afbrokkeling
van de zuilen in de jaren zestig en de democratische kritiek op de verzor-
gingsstaat, verandert echter ook de relatie tussen overheid en burgers. Dat
is vooral zichtbaar in de jaren zeventig, als de wijk langzaamaan weer aan-
grijpingspunt wordt voor sociaal beleid.
13349a-v8_13349a-v8 3-5-13 0:58 Pagina 28
Democratisering van burgerschap
In de jaren zestig komt er langzaam democratische kritiek op gang op het
passieve burgerschap van de naoorlogse verzorgingsstaat (Duyvendak
b; Tonkens , ). Het is de tijd van gelijke omgangsvormen en
van afkerigheid van bemoeizucht en paternalisme: waar halen politici en
beleidsmakers het recht vandaan voor anderen te beslissen wat de juiste
manier van leven is? Langzaam sijpelen deze gelijkheidsideeën ook de wijk
binnen, vooral rond de ‘organisatie’ van de stadsvernieuwing en de ‘ver-
breding’ van het welzijnswerk (De Boer , p. ).
Dat in de naoorlogse decennia veel stedenbouwkundige energie in het
bouwen van hele nieuwe wijken is gestopt heeft als onbedoeld gevolg dat
in de jaren zestig veel oude grootstedelijke wijken verpauperd raken. De
oplossing daarvoor komt in de jaren zeventig op gang onder de noemer
‘stadsvernieuwing’.Veel gemeentes willen, in de geest van de naoorlogse
wijkgedachte, hele wijken slopen en ze opnieuw vanuit nieuwe steden-
bouwkundige idealen vormgeven. Maar de relatie tussen overheid en
burgers is onder invloed van democratiseringsidealen uit de jaren zestig
veranderd en deze vorm van stadsvernieuwing stuit dan ook steeds vaker
op protest en actief verzet. Provo, de Kabouterbeweging, lokale actiegroe-
pen en de kraakbeweging of voorlopers daarvan zoals ‘Actie ’ spelen hier-
in een centrale rol. De Kabouterbeweging is vooral actief tussen en
en verzet zich tegen de afbraak van kleinschalige buurten ten behoe-
ve van grote doorgangswegen en gebouwen (Mamadouh ). De actie-
groepen tekenen protest aan tegen de woningnood en dwingen, samen met
bewoners, langzaam maar zeker een nieuwe lijn in de stadsvernieuwing af
onder het motto ‘bouwen voor de buurt’ (De Boer ). Jan Schaefer,
PvdA-staatssecretaris voor stadsvernieuwing ( -), pikt de kritiek
van de sociale bewegingen op: zijn ‘stadsverbeteringstrektocht’ door het
land dwingt zijn ambtenaren ook de wijk in te gaan en daar relaties op te
bouwen (Nieuwenhuijsen ).
De nieuwe benadering van stadsvernieuwing komt tot uiting in ver-
schillende democratische en lokale oplossingen. Ten eerste wordt er voor
te vernieuwen huizenblokken, straten en buurten een ambtelijke project-
13349a-v8_13349a-v8 3-5-13 0:58 Pagina 29
groep opgericht. In de projectgroep zitten ambtenaren, maar ook mede-
werkers van woningcorporaties, lokale ondernemers én bewoners. De laat-
sten worden uitgenodigd om mee te denken en te praten over vernieuwing
van hun straat of buurt en daarmee groeit langzaam het besef bij de over-
heid dat een wijk niet alleen met stenen te veranderen is. Bewoners willen
en kunnen een belangrijke rol spelen in het fysieke en sociale onderhoud
van de wijk.Lokale overheid en georganiseerde bewoners doen voor het
eerst ervaring op in probleemgerichte, horizontale samenwerking. De over-
heid zoekt toenadering tot de burger als gesprekspartner.
Ten tweede vindt het welzijnswerk in de jaren zeventig een nieuwe op-
dracht in de stadsvernieuwing. Na de fysieke vernieuwing moet in de wijk
immers weer een samenleving worden opgebouwd. Het welzijnswerk is tra-
ditioneel georganiseerd vanuit levensbeschouwelijke of religieuze hoek.
Hierdoor is het begin jaren zeventig een lappendeken aan instellingen ge-
worden. De Knelpuntennota van het progressieve kabinet Den Uyl ()
kondigt een ander tijdperk aan: het welzijn moet een kader vormen voor
samenhang en democratisering en dat kan het beste op lokaal niveau en
dicht bij de burgers gerealiseerd worden. Het gevolg is dat het welzijnswerk
onder politieke verantwoordelijkheid komt van de lokale overheid en voor-
al in de grote steden per wijk wordt opgezet (De Boer en Duyvendak ).
Opmerkelijk genoeg raakt het opbouwwerk bij de stadsvernieuwing be-
trokken door een radicalisering van zijn opdracht om bewoners van stads-
wijken te laten participeren in het beleid, ook op het gebied van de volks-
huisvesting. De door de overheid aangewakkerde burgerparticipatie keert
zich namelijk tegen het overheidsbeleid (dat gericht is op grootschalige
kaalslag en metropoolvorming). Het opbouwwerk schaart zich in dit pro-
test naast de burgers en zet hun woede, teleurstelling en frustratie in om
het protest aan te wakkeren.
Met de komst van de stadsvernieuwing en de ontwikkeling van wijk -
welzijnsplanning wordt de burger, net als in de naoorlogse jaren, aange-
sproken als lid van een wijkgemeenschap. De gemeenschap wordt verbeeld
als een stenen werkelijkheid die te slopen en opnieuw weer op te bouwen
is. Het hevige protest dat daarbij loskomt, laat zien dat voor bewoners de
wijk ook een gevoelde werkelijkheid is. De maakbaarheidsgedachte stuit op
13349a-v8_13349a-v8 3-5-13 0:58 Pagina 30
de gemeenschapszin van bewoners van oude stadswijken die gezamenlijk
protest en verzet uitdragen. Dat dwingt de overheid ertoe meer toenade-
ring te zoeken tot burgers, door de regie van het wijkwelzijn op zich te ne-
men en ambtenaren de wijk in te sturen.
Rond is steeds vaker algemene kritiek te horen op de verzorgingsstaat
en de rol van het welzijnswerk: deze zou burgers niet onafhankelijker en
mondiger maken, maar juist afhankelijker en passiever (zie Achterhuis
; Duyvendak ). De maakbaarheid van de samenleving wordt
steeds meer betwijfeld, mensen moeten vooral verantwoordelijkheid dra-
gen voor zichzelf. De jaren tachtig en negentig worden dan ook getekend
door een overheid die zich, gestuurd door het opkomende marktdenken,
terugtrekt uit de wijk. Dat opkomende marktdenken geeft in de jaren ne-
gentig ook vorm aan neoliberale ideeën over stedelijke ontwikkeling. De
opkomst van stedenbouwkundigen, economen en marktpartijen in de ont-
wikkeling van steden en wijken illustreren dit (cf. Hall and Hubbard ,
Uitermark ). Zij brengen een andere denkwijze, andere prioriteiten en
een andere accentuering van de wijk naar boven. De wijk wordt anders ge-
framed en vooral als onderdeel van de stad gezien.
Het Grote Steden Beleid (GSB) vormt vanaf het kader waarin so-
ciale én stedelijke vernieuwing gezamenlijk verder gaan. Doel van het GSB
is een integrale aanpak van voornamelijk fysieke en economische proble-
men op stedelijk- en wijkniveau. Dat betekent niet dat idealen van sociale
maakbaarheid verdwijnen. Het GSB kent ook een sociale pijler, maar deze
is veel minder ontwikkeld dan de fysieke.
Vanuit de nationale overheid wordt geen wijkaanpak of dominante
werkwijze opgelegd: het GSB agendeert alleen ‘prioritaire thema’s’ en
‘procesdoelstellingen’. Het resoneert lokaal in plannen voor fysieke her-
structurering van wijken, verbetering van de economische infrastructuur,
investering in jeugd en onderwijs, verbetering van veiligheid en, met een la-
gere prioriteit, integratie en sociale cohesie.
13349a-v8_13349a-v8 3-5-13 0:58 Pagina 31
Culturalisering van burgerschap
Aan het begin van de eeeuw wordt duidelijk dat de aanpak van de voor-
gaande jaren geen verlichting biedt voor de sociale problematiek in ach-
terstandswijken. Wat zich daar voltrekt wordt bestempeld als ‘multicultu-
reel drama’: gebrekkige integratie van (post)migranten, groeiende onvrede
onder autochtonen en gespannen culturele en etnische verhoudingen. De
achterstandswijk wordt het podium waarop dit drama zich voor iedereen
zichtbaar voltrekt en het duurt dan ook niet lang of de wijk wordt weer
aangrijpingspunt voor beleid, ditmaal vanuit een sociaalculturele insteek
waarin de angst voor etnische spanningen weerklinkt. De sociale pijler ver-
eist veel meer aandacht, zo vindt men nu (Scheffer ; Uitermark en
Duyvendak ).
In doet de landelijke overheid een eerste aanzet tot een vernieuwd
wijkenbeleid. In het kader van stedelijke herstructurering lanceert het mi-
nisterie van VROM de ‘-wijkenaanpak’ omdat ‘op wijkniveau de pro-
blemen het meest tastbaar zijn’ en ‘de wijk het aangewezen schaalniveau’
is om met deze problemen om te gaan.Tekenend voor de nieuwe visie op
de wijk is een partnerbijeenkomst van het KEI Kenniscentrum Stedelijke
Vernieuwing in , waar maatschappelijke organisaties zoals woning-
corporaties en welzijnswerk aanwezig zijn die actief zijn in ‘achterstands-
wijken’. De liberale politicus Pieter Winsemius verklaart hier dat stedelij-
ke vernieuwing ‘een fout woord’ is. Winsemius doet in die tijd, als lid van
de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR), onderzoek
naar de stand van zaken in buurten in Nederland (zie WRR ). So-
ciaal beleid ten aanzien van achterstandswijken zou volgens hem ‘veel meer
om de vernieuwing van mensen en de samenleving’ moeten gaan dan om
het ‘stenen stapelen’. Dat laatste is in het Grote Steden Beleid (GSB)van
de voorgaande jaren al genoeg gedaan. De KEI-directeur voegt zich naar
die opvatting door te stellen dat ‘het transformeren van de bestaande stad
betekent dat je (...) oordeelt over materiële zaken, zoals stedenbouw, hui-
zen en pleinen, maar ook over immateriële zaken: mensen, identiteit en de
betekenis van plekken. Dat is cultuur.’
De invloed van Winsemius op het wijkenbeleid is groot. Na het WRR-
13349a-v8_13349a-v8 3-5-13 0:58 Pagina 32
rapport wordt hij in tijdelijk minister van VROM en zwengelt het pu-
blieke debat over de achterstandswijken verder aan. Hij legt in dit debat de
nadruk op het multiculturele drama dat zich volgens hem voltrekt in de
wijken.De ‘witte middenklasse’ vertrekt en ‘witte senioren’ wanen zich ‘in
een verloren wereld’. ‘Allochtone jongeren’ zouden ontsporen en ‘bevol-
kingsgroepen [staan] met de rug naar elkaar’.Als de overheid niet ingrijpt
slaat ‘de vlam in de pan’, aldus Winsemius. Met zijn opvattingen vertolkt
hij ook de zorgen van veel sociaaldemocraten, die de achterstandswijken
karakteriseren als een ‘etterende wond’ waar ‘dezelfde rellen kunnen uit-
breken als in de voorsteden van Parijs’.
Het spreken over achterstandswijken in termen van een ‘etterende
wond’, een ‘verloren wereld’ en een plek waar ‘de vlam in de pan’ kan slaan,
karakteriseert de achterstandswijk als een verloederde en onveilige plek
waar ontredderde en ontheemde burgers wonen, die zich in de steek gela-
ten en verlaten voelen. De sociale problematiek in achterstandswijken
wordt vooral gekarakteriseerd als een ‘culturele en immateriële opgave’,
die uiteindelijk weerklank vindt in de -wijkenaanpak in het vierde kabi-
net Balkenende. De wijkaanpak komt terecht onder de pijler ‘sociale sa-
menhang’ als een van de belangrijkste sociale opgaven voor Nederland. Dat
betekent ‘investeren in mensen en in de manier waarop mensen met elkaar
en met hun leefomgeving omgaan’. Ditmaal ligt de nadruk op culturele
kwesties: een toenemend verschil in normen, waarden, gewoontes en tra-
dities tussen bewoners in achterstandswijken staat gemeenschapszin in de
weg. De overheid ziet het steeds meer als haar rol om burgers aan te spre-
ken op deze kwesties, waarmee de culturalisering van burgerschap op gang
komt: emoties, tradities, culturele normen en waarden krijgen een steeds
grotere rol in het denken over sociale integratie (Tonkens, Hurenkamp en
Duyvendak ; Duyvendak ).
De naoorlogse wijkgedachte en het belang van gemeenschapszin is met
de -wijkenaanpak terug van weggeweest en nu gericht op de gevoelde
werkelijkheid en de culturele, intieme leefwereld van bewoners. De ‘ette-
rende wond’ in de samenleving moet geheeld worden door culturele en ge-
voelsmatige verschillen te overbruggen middels zorgzame en liefdevolle be-
leidsinterventies, waarin de burger een centrale rol krijgt toebedeeld.
13349a-v8_13349a-v8 3-5-13 0:58 Pagina 33
Emotionalisering van burgerschap
Een belangrijk aspect van de culturalisering van burgerschap is emotiona-
lisering: het aanspreken van gevoelens van trots, loyaliteit en verbonden-
heid en van het verlangen ergens bij te horen. Het gaat erom hoe, waar,
met wie en onder welke omstandigheden mensen zich thuis, betrokken en
vertrouwd voelen (Tonkens, Hurenkamp en Duyvendak ; Duyvendak
). De beleidsrapporten en het publieke debat uit de jaren voorafgaand
aan de -wijkenaanpak laten zien dat de oorzaak van het multiculturele
drama voornamelijk gezocht wordt in een gebrek aan gevoelsmatige hech-
ting van bewoners aan hun wijk. Dat wordt duidelijk uit karakteriseringen
van de problematiek in de wijk: die zou voortkomen uit ‘een verlies van
traditionele bindingskaders’, een gebrek aan ‘sociale samenhang in de di-
recte leefomgeving’ en aan ‘zich vertrouwd en thuis voelen in de wijk’.
Het Actieplan Krachtwijken (), dat de contouren voor de wijkaan-
pak vormgeeft, schetst dan ook een ideaal van toekomstige prachtwijken
waar ‘bewoners zich vertrouwd en thuis voelen, [waar] ze hun omgeving
als beheersbaar ervaren. Met kennis, ruimte en respect voor elkaars le-
venswijze. [Waar] een gemeenschappelijkheid ontstaat [en een] samen-
werking tot stand komt tussen wijkbewoners met verschillende etnische,
culturele en levensbeschouwelijke achtergronden. Op die manier leert men
elkaar kennen en dat is weer de basis voor wederzijdse acceptatie’. Met dit
droombeeld wordt niet alleen de ideale wijk geschilderd maar vooral ook
de ideale wijkbewoner. Deze bewoner heeft een heel bepaalde affecthuis-
houding. Hij of zij is betrokken, respectvol, gericht op de ander en de ge-
meenschap en voelt zich bovenal verantwoordelijk om er ‘samen wat van
te maken’.
Eigen verantwoordelijkheid wordt zo gekoppeld aan een gevoelsmatige
verantwoordelijkheid voor anderen. Een taak die traditioneel aan de over-
heid is voorbehouden maar nu overgeheveld wordt naar de burger. Maar
een dergelijke ideale affecthuishouding ontstaat niet zomaar, zo leert de ge-
schiedenis van het wijkenbeleid ons ook. De overheid moet zich actief met
de bewoners in de wijk engageren: samen zullen ze van de Nederlandse
achterstandswijken in tien tot twintig jaar tijd ‘prachtwijken’ maken. Er
13349a-v8_13349a-v8 3-5-13 0:58 Pagina 34
ontstaat een optimistisch, enthousiast en positief verhaal over ‘krachtige
mensen in krachtwijken’.
Om dit voor elkaar te krijgen gaat de overheid zich intensiever met be-
woners in de wijk bemoeien door hen via het maatschappelijk middenveld
aan te sturen.Het Rijk nodigt lokale overheden ‘van harte uit te experi-
menteren (...) om innovatieve en onorthodoxe aanpakken mogelijk te ma-
ken’. Zoals dat eerder op basis van de naoorlogse wijkgedachte gebeur-
de, wordt ook nu geëxperimenteerd met stedenbouw. Lokale overheden
zoeken, zoals dat in de jaren zeventig gebeurde door stadsvernieuwing en
wijkwelzijn, naar nieuwe sociale interventies in het dagelijkse, intieme le-
ven van bewoners. De overheid maakt een miljoenenbudget vrij voor be-
wonersparticipatie, een leger aan welzijnsprofessionals trekt de wijken in,
er komen speciale wijkteams, nieuwe multifunctionele wijkcentra, sociale
activeringsprojecten en bewonersbijeenkomsten. Bovenal wordt er heel
veel gefeest en gevierd. De boodschap is duidelijk: de tijd van verlatenheid
is voorbij, de overheid en het maatschappelijk middenveld hebben hun hart
voor de wijk en de bewoners hervonden. De betrokken partijen gaan sa-
men de problemen aanpakken.
Dit soort interventies gaat gepaard met een affectieve ‘gedragspolitiek’,
die bewoners emotioneel masseert en plooit naar het ideaal van de pracht-
wijk en de krachtige rol die ze daarin als burgers kunnen spelen. In lokale
beleidsrapporten, wijkuitvoeringsprogramma’s en communicatiemateriaal
voor bewoners valt te zien hoe dat kneden gaat en hoezeer wordt ingespeeld
op positieve emoties zoals trots, respect en genegenheid. In Slotermeer in
Amsterdam Nieuw-West spreken beleidsmakers over de mogelijkheid om
een ‘gedragsverandering aan te sturen zodat medeverantwoordelijkheid
voor de openbare ruimte’ gerealiseerd zal worden. Die gedragsverandering
moet zich ontwikkelen door een gevoel van ‘trots’ aan te spreken bij be-
woners, onder meer door een mooi gebruik van materialen in de openba-
re ruimte. Een van de vragen die het wijkmanagement zich stelt is hoe
‘vrijwilligers verleid [kunnen] worden’ tot een bewonersinitiatief. Het
antwoord luidt: met ‘verbinden’ en door ‘nieuwe coalities en fantasievolle
ontmoetingen’ mogelijk te maken. En ook door inzetten op ‘talentontwik-
keling’, door bewoners te benoemen tot ‘ambassadeurs’ van sport, spel, mu-
13349a-v8_13349a-v8 3-5-13 0:58 Pagina 35
ziek en theateractiviteiten. In Kanaleneiland in Utrecht benadrukt men
dat er veel bewoners zijn met ‘hart voor de wijk’ en dat deze ‘positieve
krachten’ aangeboord moeten worden. Bijvoorbeeld door zelfbeheer van
de eigen tuintjes, binnentuinen en groenvoorzieningen te stimuleren met
een ‘leefbaarheidsbudget’, maar ook via folders met als titel Groen moet je
doen!. Het zou dé manier zijn om ‘samen te werken aan de straat en in con-
tact te komen met medebewoners’. Professionals spreken zich in de wijk-
krant uit over buurtactiviteiten: ‘Als mensen zich echt voor iets inzetten,
dan voelen ze zich gelukkiger, mooier. Mensen hebben elkaar nodig om
gelukkig te worden. Dat is een kracht!’ Een speciaal uitgegeven huis-aan-
huiskrant van de gemeente Utrecht heeft als titel Voor Mekaar. Het blad is
bedoeld om bewoners te ‘inspireren’ bij wat ze allemaal voor elkaar en voor
hun buurt kunnen doen. Bewoners die elkaar helpen zijn ‘dagelijkse hel-
den’ of ‘een goede buur’. Het ‘delen van een lach en een traan’ vermindert
de eenzaamheid, ‘nieuwsgierigheid [kan] angst overwinnen’ en ‘een vrien-
dendienst [is] niet eng’.
De Rivierenwijk in Deventer organiseert bewonersbijeenkomsten onder
de noemer ‘Zo leuk is de Wijkaanpak!’ Bewoners kunnen ‘coach van het
alledaagse’ worden door hun ‘talent’ in te zetten en andere bewoners voor-
uit te helpen bij alledaagse dingen: papieren ordenen, formulieren invul-
len en samen de deur uit gaan. Op de folder staan uitspraken van coaches
als ‘het geeft mij ook een goed gevoel’ en ‘alleen is niet leuk’. De uitspra-
ken benadrukken dat samen dingen doen belangrijk is, net als empathie
voelen voor je medebewoners. Een van de speerpunten van het sociaal pro-
gramma Rivierenwijk is het opbouwen van een ‘leuke wijk’. De inzet van
verschillende wijkactiviteiten en een sociaal artistiek project zoals Kunst in
Herstructurering, moeten de Rivierenwijk ‘omtoveren’ tot zo’n ‘leuke’ wijk.
Een blok winkelwoningen dat klaar is voor de sloop wordt veranderd in
een ‘vrolijke blikvanger’ met geschilderde klaprozen. Die laten volgens de
corporatie zien waar de Rivierenwijk voor staat: ‘een levendige bloeiende
wijk’ die jaarlijks ontluikt, net zoals een klaproos –’een mooi symbool voor
een nieuwe start’.
Beleidsinterventies zoals die in Slotermeer, Kanaleneiland en Rivieren-
wijk laten zien dat er in de uitvoering van de wijkaanpak een omslag heeft
13349a-v8_13349a-v8 3-5-13 0:58 Pagina 36
plaatsgevonden in hoe de wijk verbeeld en ook praktisch ingevuld wordt.
De wijk is geen ‘etterende wond’ meer, of een plek van ‘rampspoed’, maar
een bron van hoop waar eigen kracht, enthousiasme en trots van bewoners
moet worden aangeboord en gefaciliteerd. In karakteriseringen ervan is de
wijk, net als in de naoorlogse wederopbouwjaren, het ideale integratieka-
der voor een gemeenschap. De eigen kracht van bewoners zou vooral moe-
ten voortkomen uit hun binding en betrokkenheid met die gevoelsge-
meenschap. Bewoners hoeven opvallend weinig aan de slag met zaken die
als ‘problemen’ worden gedenieerd, maar des te meer met ‘ideeën, kan-
sen, wensen en dromen’. De optimistische peptalk van de overheid en het
maatschappelijk middenveld stelt impliciet als norm dat sociale problemen
aanpakken maar beter niet als zodanig benoemd moet worden, maar voor-
al leuk en positief moet zijn. De peptalk is erop gericht bewoners richting
het type burger te kneden dat nodig is om de beoogde prachtwijken tot
stand te laten komen. Burgers worden ermee verleid tot identicatie en ver-
bondenheid met hun buurt, zodat ze vanuit dat gevoel gemotiveerd raken
om mee te doen. Het veelvuldige gebruik in rapporten en communicatie-
materiaal van daadkrachtige slagzinnen gevolgd door uitroeptekens is in
dit verband veelzeggend: slogans als ‘Goed Idee! Kom Ermee!’ en ‘De wijk-
aanpak is leuk!’ spreken bewoners op een informele en emotionele, maar
ook dwingende manier aan en roepen direct op tot actie. Daarbij gaat het
niet om protestacties zoals die in de jaren zeventig ten tijde van de stads-
vernieuwing op gang kwamen. Die waren gestoeld op de emancipatie van
negatieve emoties en de kanalisering daarvan in acties. Deze keer wordt
een appel gedaan op juist positieve emoties bij bewoners.
Tegelijkertijd maken de toename van het aantal professionals en be-
leidsambtenaren en de vele werkbezoeken van ministers en wethouders
duidelijk dat alle politieke aandacht nu eindelijk uitgaat naar de bewoners
van deze wijken. In en krijgen de zogenaamde -pluswijken
– wijken met onderling vergelijkbare problemen – extra geld om de buurt
verder te verbeteren. De boodschap van de wijkaanpak is duidelijk: de
tijd van verlatenheid, verloedering en vervreemding in Nederlandse ach-
terstandswijken kan tot een eind komen als de relatie tussen burgers, over-
heid en maatschappelijk middenveld verandert in een affectieve relatie.
13349a-v8_13349a-v8 3-5-13 0:58 Pagina 37
Vanuit die relatie zal het mogelijk worden om de prachtwijken tot stand te
brengen.
Hiermee veranderen ook de taken van het maatschappelijk middenveld,
zoals dat in de jaren vijftig en zeventig vorm gekregen heeft: de traditio-
nele opbouwwerker die bewonersgroepen ondersteunt in hun verzet tegen
sloopplannen van de lokale overheid en corporaties wordt nu een ‘partici-
patiemakelaar’ of ‘sociaal makelaar’, die het ‘verbinden’ van bewoners als
overheidsopdracht heeft. De corporatie moet, naast haar fysieke taak, haar
sociale taak serieuzer nemen en investeert in maatschappelijk vastgoed en
bewonersinitiatieven. Naast welzijnsinstellingen en corporaties probeert de
lokale overheid als ‘manusje-van-alles’ zaken te sturen, coördineren en op
elkaar af te stemmen.
De rol die de overheid en het maatschappelijk middenveld hebben bij
het opwekken van affectief burgerschap is enerzijds die van een am-
bachtsman die werkt met breekbaar materiaal: ze gaan zo precies en deli-
caat mogelijk te werk om de juiste gevoelige snaar te raken zodat bewoners
zich verbonden en betrokken gaan voelen bij de wijk én daarnaar hande-
len. Anderzijds doet het gebruik van slagzinnen met uitroeptekens en an-
dere verleidingstechnieken ook denken aan een marketingmanager die
constant bezig is een ideaal imago voor de wijk te produceren, dit voort-
durend te verbeteren en uiteindelijk als droombeeld te verkopen aan de ei-
gen bewoners.
Conclusie
De beleidsontwikkelingen van de laatste tien jaar op het niveau van de wijk
lopen parallel aan een bredere transformatie van de affectieve relatie tus-
sen de overheid en haar burgers. Na een periode van verlating in de jaren
negentig lijkt een periode van genegenheid en nabijheid aangebroken. De
overheid probeert op bijna ambachtelijke wijze, met veel aandacht en toe-
nadering, sociaal beleid in wijken vorm te geven. Als we affectief burger-
schap in de wijk bekijken vanuit historisch perspectief, valt op dat zich tel-
kens een bepaald patroon herhaalt. Overheidsbeleid ten aanzien van de wijk
13349a-v8_13349a-v8 3-5-13 0:58 Pagina 38
verbeeldt de wijk als een bepaalde gemeenschap, waarin bewoners een wel -
omschreven rol hebben. De overheid draagt de wijkgedachte steeds op an-
dere manieren uit – eerst via technocratische planning, daarna via demo-
cratisering – en geeft daar praktisch invulling aan.
Het aanjagen van gemeenschapszin en verbondenheid bij bewoners is de
kern van het ideaalbeeld van de wijk. De wijk is daarin een eenheid en de
bewoner drager en maker van die eenheid. In de jaren vijftig proberen ste-
denbouwkundigen en architecten vooral fysiek vorm te geven aan het bur-
gerschap van wijkbewoners. In de jaren zeventig wordt de wijk onderdeel
van een strijd tussen bewoners en overheid en krijgt deze een emancipe-
rende en democratiserende functie. De overheid komt via de ambtenarij
en het welzijn letterlijk de wijk binnen en naast de bewoner te staan. De
opbouwwerker speelt daarin een dubbele rol als vertegenwoordiger van de
overheid enerzijds en emanciperende kracht achter het protest van bewo-
ners tegenover diezelfde overheid. In de jaren negentig wordt de wijkbe-
woner, onder invloed van een toenemende liberalisering, vooral als con-
sument aangesproken. De overheid neemt weer wat afstand en laat het
zorgen voor de wijk over aan marktpartijen.
Die terugtrekking vormt later een voedingsbodem voor gevoelens van
verlatenheid en afwijzing. Begin eeeuw zwelt de roep om ingrijpen dan
ook langzaam aan. Vooral de culturele verhoudingen zijn uiteindelijk re-
den tot interventie: burgerschap in de wijk wordt een immateriële, cultu-
rele opgave. Met de opkomst in de afgelopen jaren van het ‘eigen verant-
woordelijkheid-dogma’ is het steeds belangrijker geworden dat bewoners
zelf een grote rol spelen in de wijk. De individueel verantwoordelijke bur-
ger is de nieuwe sleutel tot de ideale wijk. Daarbij doet de zorgzame, aan-
dachtige overheid een emotioneel beroep op bewoners. Ze biedt een luis-
terend oor en vraagt mensen vrijelijk hun hart te luchten –maar niet zonder
daarvoor iets terug te verlangen.
De vraag is wat deze nieuwe ontwikkelingen betekenen voor de huidige
en toekomstige verhoudingen in wijken. De aandachtswijken zijn nu
halverwege de afgesproken termijn van tien jaar waarin de nationale over-
heid steun heeft toegezegd in het verbeteren van de wijken. Toch staan be-
zuinigingen hoog op alle agenda’s, de nationale overheid trekt zich terug
13349a-v8_13349a-v8 3-5-13 0:58 Pagina 39
en verschuift steeds meer verantwoordelijkheden naar gemeenten, die op
hun beurt twijfelen of zij het ingezette beleid met eigen middelen moeten
voortzetten. Feit is dat er voor bewonersparticipatie en sociale projecten
minder budget en professionele steun beschikbaar: in Slotermeer is het
budget voor bewonersinitiatieven per sterk verminderd en in de Ri-
vierenwijk zijn de sociale activeringsprojecten gestopt.
Wel zijn er allerlei verwachtingen, toekomstbeelden en dromen ge-
creëerd ten aanzien van het leven in de wijk. Aan sommige fysieke, socia-
le en economische verwachtingen is voldaan: een opgeknapt pleintje, meer
buurtcontact, toeleiding naar werk, een mooi multifunctioneel wijkcen-
trum en de integratie van kwetsbare bewoners. Maar de emotionele ver-
wachtingen hebben ook een meer omvattende behoefte aangezwengeld:
structurele aandacht en een luisterend oor. Het gevaar is dat de overheid,
door zich opnieuw terug te trekken, een voedingsbodem voor teleurstel-
ling schept, niet in de laatste plaats bij bewoners die, geconditioneerd in
een affectieve gedragspolitiek, verlangend kijken naar diezelfde overheid.
De overheid heeft bewoners gevraagd om het ‘samen’ te doen, maar dreigt
hen nu weer alleen achter te laten.
13349a-v8_13349a-v8 3-5-13 0:58 Pagina 40
Relationele pijn
13349a-v8_13349a-v8 3-5-13 0:58 Pagina 41
13349a-v8_13349a-v8 3-5-13 0:58 Pagina 42
Muziek, eten, drinken, dansen en plezier maken?
Een burendag in de Deventer Rivierenwijk
Een warme zaterdagmiddag in september 2009. In het kader van burendag
is er een klein buurtfeestje georganiseerd voor en door bewoners van drie
55+-flats in de Rivierenwijk. De bewoners willen de communicatie tussen bu-
ren verbeteren en werken aan beter buurschap. Ze willen met andere bewo-
ners in gesprek over burenkwesties, zoals onderlinge irritaties en de ge-
meentelijke plannen voor sloop en nieuwbouw in de wijk.
Chantal, een bewoonster die ik al vaker heb ontmoet, komt op me af en
vertelt dat ze weinig van het feest verwacht. Met luide stem verkondigt ze
dat haar Turks-Nederlandse buren toch geen Nederlands willen spreken. De
kans is volgens Chantal groot dat ze helemaal niet komen opdagen. Haar
Turks-Nederlandse buren zijn echter allang gearriveerd en kunnen Chantal
ook horen. Ik zie geërgerde blikken.
Het feestje gaat nu officieel van start. De ongeveer veertig aanwezige be-
woners worden in twee groepen verdeeld. Er is eten en muziek voor tijdens
en na de gesprekken. Een van de groepen wordt geleid door de ervaren buurt-
werker Gerda, die in de Rivierenwijk al jaren verantwoordelijk is voor de on-
dersteuning van bewoners. Van een afstandje zie ik dat in die groep de dis-
cussie tussen bewoners redelijk vlot loopt. De verschillende agendapunten
worden netjes een voor een behandeld. In de groep die ik samen met een on-
ervaren stagiaire probeer te leiden loopt het anders. Wij blijken helemaal niet
in staat een goede discussie op gang te brengen. De bewoners uit onze groep
hebben helemaal geen zin in een gesprek, maar willen muziek, eten, drinken,
dansen, lachen en plezier maken. Ze spreken met luide stem hun ongeduld
uit en vragen zich hardop af wie wij eigenlijk wel zijn. We moeten weten dat
13349a-v8_13349a-v8 3-5-13 0:58 Pagina 43
ze zich niet de wet laten voorschrijven! Eén bewoner stelt dat ze het allemaal
maar geneuzel vindt. Waar wij een gesprek over goed buurschap willen, komt
gedurende het feest een heel andere vorm van dialoog tot stand. Daarin zijn
lichamelijkheid, muziek, stijl en expressie veel belangrijker dan woorden.
Gerda en ik hebben de week daarvoor over het feestje gesproken. Ze maakt
zich een beetje zorgen omdat naar haar idee de ‘autochtone’ bewoners soms
de neiging hebben dit soort bijeenkomsten te domineren. Niet in de laatste
plaats door muziek. Veel autochtone Rivierenwijkers houden van het Neder-
landstalige levenslied. En vaak is dit de enige muziek die te horen is op bij-
eenkomsten. Maar Turks-Nederlandse Rivierenwijkers moeten zich ook thuis
voelen, vindt Gerda, en ze wil daarom meer diversiteit in de muziekkeuze.
Het Nederlandse levenslied gaat, zoals Irene Stengs betoogt, vaak over ‘on-
derwerpen waar gewone mensen zich mee kunnen identificeren, zoals lief-
de, eenzaamheid en armoede’ (Stengs 2010, p. 53). In het oosten van het land
is dit genre bovendien ingebed in tradities van etherpiraterij en lokale volks-
cultuur. Herkenbare, lokale artiesten spelen een sleutelrol. Het genre geeft
uitdrukking aan een zekere alledaagsheid en gezelligheid en aan een vorm
van authenticiteit waarin vooral lager opgeleide autochtonen zich herken-
nen. Stengs betoogt dat de liefde voor dit genre te begrijpen is als een vorm
van verzet tegen als elitair ervaren esthetische normen en noties van re-
spectabiliteit en dialoog. Dat is hier goed te zien: veel van de autochtone be-
woners dragen, als een soort
token
, het logo van de internetzender RadioNL
op hun T-shirt of een sticker met de slogan van RadioNL –‘Ik luister Hollands’ –
op hun scootmobiel.
Een van de autochtone bewoners, Henny, heeft voor deze middag een zang-
duo uitgenodigd dat ze goed kent: haar neefje en zijn maat. Gerda heeft ver-
volgens met Henny haar zorgen besproken. Turks-Nederlandse bewoners
moeten zich deze middag immers ook thuis voelen. Henny heeft daarom ook
een van de jongeren uit die hoek uitgenodigd om op te treden. Het zangduo
opent en de autochtone bewoners genieten zichtbaar van de muziek: ze zin-
gen mee, dansen, de handen gaan de lucht in. Turks-Nederlandse bewoners
13349a-v8_13349a-v8 3-5-13 0:58 Pagina 44
blijven zitten, glimlachend. Ik vraag aan een van de oudere Turks-Nederland-
se mannen wat hij van de muziek vindt. Hij vertelt me dat het geen probleem
is:
‘Ik hou ook van deze muziek, ik ben eraan gewend. Het is Nederlandse mu-
ziek, we zijn hier in Nederland.’
Na het optreden van het zangduo is het de beurt aan de Turks-Nederlandse
jongen, die een paar liedjes op zijn synthesizer speelt. Hij is niet erg goed en
bovendien heeft zijn muziek niet echt signatuur. Het zijn interpretaties van
moderne hits. Als hij begint met spelen, past de autochtone technicus het
geluidsniveau aan, waardoor hij bijna niet te horen is. Bijna niemand luistert
naar hem. Mensen praten erdoorheen, ondanks pogingen van Gerda hen er-
van te doordringen dat ook hij aandacht verdient. Enkele autochtone bewo-
ners laten duidelijk merken zich te vervelen en eisen op hoge toon dat er weer
smartlappen gedraaid worden, zodat ze kunnen dansen en de polonaise kun-
nen doen. De technicus is ook een zanger van het levenslied en het is duide-
lijk dat hij zelf wil optreden. Op een gegeven moment is zijn geduld dan ook
op: hij grijpt in door het geluid van de synthesizer uit te draaien. De Turks-Ne-
derlandse synthesizer-speler druipt enigszins perplex af, waarna de techni-
cus zelf meteen begint te zingen en autochtone bewoners de polonaise in-
zetten.
Autochtone bewoners slagen er zo in het feest ‘akoestisch’ toch nog naar
hun hand te zetten. Ze dansen, lachen en maken lol. De Turks-Nederlandse
bewoners gedragen zich meer teruggetrokken. Ze dansen niet, maar blijven
zitten op hun stoelen, drinken thee en praten zachtjes met elkaar. Toch klaagt
een aantal autochtone bewoners over discriminatie. Met islamitische bewo-
ners wordt in hun ogen te veel rekening gehouden: ze vinden het belachelijk
dat er bijvoorbeeld voor gekozen is officieel geen alcohol te schenken. Veel
bewoners hebben dan ook zelf flesjes bier meegebracht.
De Nederlandstalige volksmuziek en de bijbehorende zang en dans, het
eten en bier dat mensen meebrengen, de lichamelijke expressie van bewo-
ners: het draagt allemaal bij aan die andere dialoog. Muziek, lichamelijkheid
en akoestiek maken en bewaken grenzen tussen bewoners in een multicul-
, , ,
13349a-v8_13349a-v8 3-5-13 0:58 Pagina 45
turele wijk. Wie wil werken aan het overbruggen van verschillen en meer open
vormen van communicatie wil bewerkstelligen, moet niet alleen op woorden
letten, maar veel meer nog op geuren, smaken, klanken, stemmen en licha-
men.
13349a-v8_13349a-v8 3-5-13 0:58 Pagina 46
.
Diepgaande gezelligheid
De alledaagse politiek van burgerschap in Slotermeer
Een koele nazomeravond in . Op een grasveld bij een klein buurthuis
in Slotermeer kondigt een grote partytent met een barbecue en tafels met
hapjes de bewonersbijeenkomst van vanavond aan. In de verte klinkt de
bel van tramlijn , die een van zijn dagelijkse gangen over de Burgemeester
Roëllstraat richting het centrum maakt. De lange straat is vernoemd naar
de man die van tot burgemeester van Amsterdam was en ver-
bindt Slotermeer met Geuzenveld. Het buurthuis staat precies op de grens
van beide wijken. Als ik een plekje zoek voor mijn ets, word ik begroet
door ‘buurtburgemeesters’ Dirk, Klaas en Jan. Tijdens vergaderingen en
bijeenkomsten voeren zij vaak het hoogste woord, niet zelden ten koste van
minder mondige en ervaren bewoners zoals (post)migranten en vrouwen.
Maar deze avond zijn ze niet van plan die rol te spelen; ze hebben een ge-
voel van onbehagen overgehouden aan eerdere bijeenkomsten. Demon-
stratief staan ze tegen het muurtje van het buurthuis aangeleund, vlak bij
de ingang. Daar zullen ze blijven staan, ook als de bewonersbijeenkomst
allang begonnen is en het is gaan regenen.
Een van de mensen die wel naar binnen gaan is Sander. De bevlogen
stadsdeelambtenaar die samen met enkele collega’s verantwoordelijk is
voor de bijeenkomst, is opgewekt over vanavond maar vindt het ook span-
nend. Hij vertelt dat de avond is bedoeld als oprichtingsbijeenkomst van
het Netwerk Actieve Bewoners (NAB). Dat is een beetje zijn ‘kindje’: hij
heeft het plan voor het netwerk ontwikkeld, het tegenover zijn collega’s
verdedigd en de stadsdeelwethouder overgehaald het te nancieren. On-
dertussen is hij al drie maanden bezig om bewoners via bewonersbijeen-
komsten mee te krijgen in zijn ‘dromen’ voor de buurt.
13349a-v8_13349a-v8 3-5-13 0:58 Pagina 47
Binnen klinkt muziek, gelach en geroezemoes. Geen grijze vergaderta-
fels, paperassen, interruptiemicrofoons of wethouders achter een tafel –
zoals die op het stadsdeelkantoor vaak te zien zijn – maar gekleurde tafel-
kleedjes, vazen met gele bloemen, ballonnen en waxinelichtjes. Sander en
zijn collega-ambtenaren mengen zich onder de bewoners. Er hangt een ge-
zellige, bijna intieme sfeer in de tent. Sander houdt een energieke toespraak
waarin hij vertelt ‘vaak ontroerd te zijn door het enthousiasme dat leeft’
onder bewoners en dat het zaak is dit enthousiasme vast te houden in het
NAB. De avond is bedoeld om te netwerken, elkaar te leren kennen, klei-
ne werkgroepjes op te richten en ‘aan de slag te gaan’. Om ruimte te bie-
den aan ‘spontane en fantasievolle ontmoetingen’ die volgens Sander de
buurt mooier maken.
Bij de feestelijke afsluiting aan het eind van de avond krijgen de vrijwil-
ligers die de afgelopen drie maanden begonnen zijn het NAB vorm te ge-
ven een gezamenlijk cadeau van Sander: een felroze ‘Arabisch geïnspireer-
de thermoses annex theepot’ die de HEMA in in het kader van het
Suikerfeest heeft geïntroduceerd. De boodschap van het NAB – ‘verschil-
lende culturen maken samen iets moois’ – drukt zich uit in de Arabische
theepot van de ‘oer-Hollandse’ HEMA.Bijna iedereen klapt en er klinkt
muziek.
Na de feestelijke afsluiting is het tijd voor de ‘nazit’ die op de uitnodi-
ging is aangekondigd. Vrouwen schuiven de stoelen weg en beginnen te
dansen op wereldmuziek. Noortje en Rinda, twee oudere dames die al ja-
ren vrijwilliger zijn in de buurt en Sander tijdens de bijeenkomst nog kri-
tisch hebben ondervraagd, bekijken het tafereel met misprijzen. Maar Fer-
da, een jonge moeder die sinds een paar maanden actief is in de buurt, vindt
het een ‘erg gezellige avond’. Samen met haar vriendin Yildiz begint ze lang-
zaam ritmisch te bewegen op de muziek. Er klinkt gelach, gezang en ge-
joel. Het volume van de muziek wordt langzaam opgevoerd.
Noortje en Rinda hebben het wel gezien en vertrekken. Buiten regent het
nog steeds, tramlijn maakt opnieuw een gang over de Burgemeester
Roëllstraat en de buurtburgemeesters zijn vertrokken. Wegetsend denk ik
aan wat Sander eerder op de avond tegen me heeft gezegd:
13349a-v8_13349a-v8 3-5-13 0:58 Pagina 48
‘Ja, het is toch even gezellig bij elkaar, maar je probeert aan die
gezelligheid toch een diepgang te verlenen, een soort diepgang.’
‘Gezelligheid.’ Het is een woord dat ik zowel Sander en zijn collega’s
als verschillende bewoners vaak heb horen gebruiken tijdens bijeenkom-
sten. Wat is ‘diepgaande gezelligheid’? In dit hoofdstuk zal ik laten zien
dat er in Slotermeer een neo-communitaristisch burgerschapsideaal in de
praktijk wordt gebracht door een sfeer van ‘diepgaande gezelligheid’ te
creëren tijdens bewonersbijeenkomsten. Het najagen van dit burger-
schapsideaal heeft naast gewenste ook onbedoelde gevolgen. Waar de ene
bewoner meegaat in de gezelligheid, blijft de andere gedesillusioneerd
achter. Waar de ene er selectief uit put om vorm te geven aan haar eigen
betrokkenheid, is het voor de ander een essentiële bron van miskenning.
Diepgaande gezelligheid schept nieuwe vormen van erkenning, partici-
patie en saamhorigheid, maar brengt ook nieuwe scheidslijnen voort
tussen bewoners onderling en tussen bewoners en instituties. Een etno-
grafische inkijk in de praktijken, motieven en emoties die bewoners en
professionals tijdens deze bijeenkomsten tonen biedt inzicht in dit pro-
ces.
Gezellig burgerschap
In het huidige Nederlandse wijkenbeleid worden bewoners aangesproken
als ‘burger’. Collectieve bezigheden buitenshuis vallen onder de noemer
‘burgerschap’. Samen kofedrinken in het buurthuis is niet alleen een ge-
zellige bezigheid, maar ook een daad van burgerschap en integratie. Kin-
deren die samen koekjes bakken en spelletjes doen op straat onder het
toeziend oog van een vrijwilliger representeren sociale cohesie. Knutselen,
een moestuin onderhouden, praten over puberende kinderen:zulke alle-
daagse praktijken worden gekwaliceerd als burgerschap omdat ze passen
binnen het burgerschapsideaal dat in het huidige wijkenbeleid wordt uit-
gedragen. Ik noem dit een ‘neo-communitaristisch burgerschapsideaal’. Dit
ideaal kent drie kernwaarden.
13349a-v8_13349a-v8 3-5-13 0:58 Pagina 49
Ten eerste is het individu binnen dit ideaal lid van een gemeenschap en
heeft het de verantwoordelijkheid zich verbonden te voelen met de ge-
meenschap en hier vanuit loyaliteitsgevoelens aan bij te dragen. Dit is con-
form het ‘gewone’ communitarisme, zoals bepleit door Amitai Etzioni
() en Robert Putnam (, ).
Op andere punten wijkt neo-communitaristisch burgerschap af van het
gewone communitarisme, omdat het bij het eerste gaat om nieuwe, nog te
vormen gemeenschappen. Het wil gemeenschapszin genereren en verbon-
denheid en vertrouwdheid met vreemden in de wijk. Daarvoor is het no-
dig om culturele, sociale en etnische verschillen te overbruggen of zoals
Sander het tijdens een bijeenkomst verwoordde: ‘Verschil is niet iets om
bang voor te zijn, het is iets om te koesteren.’
Ten slotte wordt in het neo-communitaristisch burgerschapsideaal van
bewoners verwacht dat ze zich via alledaagse en informele praktijken in-
zetten voor de buurt. Niet ‘meebeslissen’ of ‘meepraten’, maar ‘meedoen’
is het toverwoord (cf. Tonkens ; Van de Wijdeven en Hendriks ).
De bewoners van Slotermeer zijn volgens Sander ‘hoofdproducent’ van hun
eigen leefomgeving: ‘Je dient niet alleen het idee in, maar voert dat ook uit
van A tot Z.’ Het idee moet wel binnen het plan voor de wijk passen; het
stadsdeel beoordeelt of het aan die voorwaarde voldoet. De overheid stelt
dus de kaders waarbinnen bewoners geacht worden actief te zijn.
Verbondenheid en loyaliteit, koestering van verschil en meedoen in al-
ledaagse en informele praktijken. Het zijn mooie burgerschapswaarden,
maar hoe worden ze in de praktijk gebracht? Bewoners worden namelijk
niet geboren als neo-communitaristische burgers. Ze moeten worden be-
geleid in hun transformatie naar burgerschap en burgerschapscompeten-
ties aanleren om met elkaar en elkaars verschillen te kunnen omgaan. Het
neo-communitaristische burgerschapsideaal is een variant op het neo-re-
publikeinse burgerschapsideaal (Van Gunsteren , ). Bij het laat-
ste ligt de nadruk echter op meepraten en dus op democratische compe-
tenties zoals rationeel overleggen en luisteren. Hier ligt de nadruk op
praktische, alledaagse competenties die het mogelijk maken mee te doen.
Het neo-communitaristische ideaal gaat gepaard met peptalk: een emo-
tioneel geladen, opwekkend en aanmoedigend beleidsvocabulaire dat in-
13349a-v8_13349a-v8 3-5-13 0:58 Pagina 50
speelt op positieve gevoelens en wederzijdse genegenheid (cf. Rose ,
; Muehlebach, ). De Canadese antropologe Andrea Muehlebach
spreekt in dit verband van ‘ethisch burgerschap’ waarbij de burger door de
overheid gezien en aangesproken wordt als bezield door ‘emotie in plaats
van intellect, door het vermogen te voelen en naar dit gevoel te handelen’
(Muehlebach , p. , vertaling MdW). Bewoners ontwikkelen niet
zozeer democratische competenties maar krijgen bepaalde gevoelsregels
aangeleerd (Hochschild ): impliciete voorschriften over hoe ze zich
zouden moeten voelen in bepaalde situaties of ten aanzien van bepaalde
kwesties en over de wijze waarop ze die gevoelens mogen uiten.
In ‘diepgaande gezelligheid’ manifesteert zich zo’n gevoelsregel. Het doet
een aanspraak op verbondenheid, genegenheid en loyaliteit. In gezellig bur-
gerschap komen de kernwaarden van het neo-communitarisme tot uiting:
het belang van saamhorigheid en verbondenheid en de kracht van infor-
mele, spontane en alledaagse activiteiten. Ambtenaren en professionals zo-
als Sander brengen die kernwaarden in de praktijk door een emotioneel
beroep te doen op bewoners. In dat proces worden bewoners tot burgers
gemaakt. Dat is tijdens een bewonersbijeenkomst goed zichtbaar. Profes-
sionals jagen bewoners aan, geven hen goedkeuring, stimuleren, inspire-
ren, verleiden en faciliteren hen en scheppen daarmee een sfeer waarin er
ruimte ontstaat voor neo-communitaristisch burgerschap. Voor andere va-
rianten van burgerschap is daarentegen nauwelijks plaats: diepgaande ge-
zelligheid is een insluitende gevoelsregel met onbedoelde uitsluitende ge-
volgen.
Keukenprinsessen: praten, lachen en vergeten
‘“Liefde gaat door de maag,” zeggen jullie toch?’ Khadija, een goedlachse,
oudere vrouw en ik staan samen bij het buffet tijdens een bewonersbijeen-
komst. Zoals dat op elke bijeenkomst het geval is, is er ook nu een een ta-
fel ingericht met soep, hapjes, brood en sapjes. Zo’n buffet wordt meestal
bereid door een vrijwilligster uit de buurt en die neemt dan haar ‘eigen keu-
ken’ mee: de ene keer zijn het dus Marokkaanse, ander keren Turkse of Su-
13349a-v8_13349a-v8 3-5-13 0:58 Pagina 51
rinaamse lekkernijen. Een collega van Sander, die de avond voorzit, vraagt
een applaus voor vrijwilligster Samira die deze avond het eten heeft ge-
maakt. Ook Khadija heeft Marokkaanse hapjes meegenomen:
‘Ik zie graag mensen gezellig samen eten. Dat is belangrijk (...) in mijn
cultuur. Het maakt dan niet uit waar je vandaan komt, of je moslim of
christen bent of ik weet niet wat.’
Samen koken en samen eten is een belangrijk aspect van het gezellig bur-
gerschap dat Sander en zijn collega’s proberen aan te wakkeren. In Sloter-
meer zijn dan ook allerlei kookclubs voor vrouwen en kinderen, etentjes
voor eenzame ouderen, buurtbarbecues en kerst- en iftarmaaltijden voor
de hele buurt. Allemaal dankzij de vrijwillige inzet van actieve bewoners
en mede mogelijk gemaakt door nanciële en/of organisatorische hulp van
het stadsdeel en professionals in de wijk. Gezellig samen eten heeft ‘een
bindende functie’, stelt Karin, een collega van Sander. Bovendien, zo wordt
tijdens de bijeenkomsten publiekelijk verkondigd, vormen de multicultu-
rele hapjes een afspiegeling van het ‘regenboogpalet’ en het ‘kleurrijke mo-
zaïek’ in de wijk. Met deze metaforen refereren Karin en Sander aan de ver-
schillende culturen in deze etnisch gemêleerde wijk. De meerderheid van
de bewoners ( procent) wordt in rapporten gekwaliceerd als ‘niet-wes-
terse allochtoon’. Daarvan is het merendeel van Turkse of Marokkaanse af-
komst. In tien jaar tijd, tussen en , is het aandeel ‘niet-westerse
allochtonen’ met zestien procent gestegen.Slotermeer voldoet aan het ty-
pische beeld van een achterstandswijk: verkleurd, verarmd en bewoners die
vervreemd met ‘de ruggen naar elkaar staan’ (RMO, ).
Door het multiculturele eten onderdeel te maken van het gezellig bur-
gerschap, accentueren en benadrukken Sander en Karin andere, meer po-
sitieve aspecten van de dagelijkse werkelijkheid in de wijk. Ze zetten de zin-
tuiglijke beleving van eten in om positieve gevoelens van verbondenheid
en respect op te roepen. Door open te staan voor elkaars gastronomische
tradities leer je elkaars rijke cultuur beter kennen, zo is het idee. Vrijwil-
ligsters als Samira, Khadija en andere (post)migrantenvrouwen zijn sleutel -
guren in dit proces. Koken is namelijk zo’n typische alledaagse praktijk
13349a-v8_13349a-v8 3-5-13 0:58 Pagina 52
die de verborgen kracht van deze (post)migrantenvrouwen blootlegt. Ze
zijn geen buurtburgemeesters die met de macht van het woord wethouders
en politici publiekelijk ter verantwoording roepen, maar wel ‘keukenprin-
sessen’ die met hun kooktalent bewoners gezellig bij elkaar kunnen bren-
gen tijdens een gezamenlijke maaltijd of een kookclub. Immers, als liefde
door de maag gaat, dan zullen gevoelens van verbondenheid, genegenheid
en respect toch zeker ook door de maag gaan?
Creativiteit is op dezelfde manier een onderdeel van gezellig burger-
schap. Sander en zijn collega’s zetten creatieve ideeën en uitingen van be-
woners in om te illustreren hoe de eigen kracht van bewoners een verschil
kan maken in de buurt. Koken, naaien en knutselen zijn dagelijkse bezig-
heden die publiekelijk gewaardeerd worden. Ze moedigen bewoners dan
ook aan deze alledaagse talenten in te zetten in het buurthuis of er een
buurtactiviteit van te maken. Tijdens de startbijeenkomst van het NAB
prijst Sander buurtbewoonster Ozlem uitvoerig. Zij glundert daarbij van
trots:
‘Ozlem is een tijdje geleden begonnen met een
papiermarmerkunstworkshop voor Turkse vrouwen. (...) Er stond een
schotel met hapjes en als je goed keek dan zag je dat die vlaggetjes
allemaal anders waren, handgemaakt, handbeschilderd. Tot op
detailniveau zag je dus dat er een heel netwerk van vrouwen achter zat
die middagenlang die vlaggetjes hadden zitten maken. Echt geweldig.’
Sander besteedt zelf ook altijd veel aandacht aan de decoratie van de zaal.
Vaak is hij samen met een aantal vrouwelijke vrijwilligers de hele middag
bezig de zaal ‘om te toveren’ tot een gezellige boel. Op de introductie-avond
van het NAB zijn de muren van de zaal behangen met collages van kleu-
renfoto’s met sfeerimpressies van activiteiten in de buurt: samen eten bij
de buurtbarbecue, dansen op een Hindoestaans feest, knutselen tijdens een
creatieve workshop en koken met de kookclub. Als Sander refereert aan de
foto’s dan is dat ook met ‘een gevoel van trots’ dat hij wil delen, om be-
woners daarmee ‘het gevoel [te] geven dat dit een prachtige wijk is en [ze]
daar op zo veel manieren aan kunnen bijdragen’.
13349a-v8_13349a-v8 3-5-13 0:58 Pagina 53
Deze boodschap resoneert vooral goed met de waarden van (post)mi-
grantenvrouwen. Drie jaar geleden, voor het begin van de -wijkenaan-
pak, waren veel van deze vrouwen nog niet actief als vrijwilliger, maar nu
zetten ze hun eerste stappen in het publieke domein en blijken ze ontvan-
kelijk te zijn voor de ‘gezellige sfeer’ gedurende deze bijeenkomsten. Ze
hebben het gevoel onderdeel uit te maken van ‘iets warms’, zoals Esra, een
bewoonster die kofeochtenden en knutselactiviteiten organiseert in het
buurthuis, het verwoordt. De laagdrempelige aanpak van Sander, de ver-
sieringen, de manieren van praten en doen brengen een sfeer met zich mee
die de vrouwen prettig vinden en waarin ze zich thuis voelen. Ozlem vertelt:
‘Als ik naar huis ga heb ik niet meer het gevoel dat ik alleen maar Ozlem
ben, ik ben niet alleen een moeder. (...) Ik ontmoet mijn buren hier en
zie wat er allemaal gebeurt hier en ik kan daar ook iets aan bijdragen.
Het hoeft niet allemaal zo serieus.... het kan ook op een leuke manier.’
Kathleen, een pittige oude dame, is trots omdat ze tijdens een andere bij-
eenkomst een gedicht mocht voordragen en gevraagd is ‘haar gevoelens te
delen over wat het betekent om hier te wonen’.
De gezellige insteek van de bijeenkomsten brengt ook gelach teweeg en
grapjes tussendoor. De (post)migrantenvrouwen steken de draak met op-
bouwwerker Paul en raken hem speels en soms zelfs irterig aan. Er heerst,
kortom, een speelse sfeer. De vrouwen praten ook in persoonlijke be-
woordingen over de ambtenaren en professionals. De vrouwen dwepen met
Sander: hij is ‘zo geweldig’ en ‘staat altijd voor ons klaar’. Het is inderdaad
opvallend hoe bevlogen en zorgzaam enkele stadsdeelambtenaren en op-
bouwwerkers in Slotermeer zijn. Cyrille noemt stadsdeelambtenaar Ro-
sanna ‘een schat’, omdat ze zo enthousiasmerend en behulpzaam is. Karin,
een van de ambtenaren, omschrijft dat enthousiasme als onderdeel van een
persoonlijke strategie om bewoners aan te moedigen actief te worden:
‘Soms helpt het om het enthousiasme in jezelf aan te boren en te tonen
tijdens die bijeenkomsten, zodat je dat ook opwekt onder de
bewoners.’
13349a-v8_13349a-v8 3-5-13 0:58 Pagina 54
De gezellige sfeer raakt een gevoelige snaar bij deze vrouwen. Er wordt in-
gespeeld op waarden, gebruiken en gewoontes die zij belangrijk vinden: ge-
negenheid, zorgzaamheid en empathie. Ze worden actief in de buurt, gaan
zich gedragen zoals de professionals het bedoelen en worden dus ‘goede’
gezellige burgers. Als Khadija vertelt over haar kofe-ochtend, klinken
daarin de woorden van Sander door. Haar ochtend is bedoeld voor ‘vrou-
wen van alle culturen’ zodat ze een plek hebben om te ‘lachen, vergeten en
praten en informatie [te] krijgen over alles wat vrouwen aangaat’. Het
gezellig burgerschap van Khadija en de haren lijkt vooral op andere
(post)migrantenvrouwen in de wijk gericht. Een blik op de buurtactivitei-
tenkalender van Slotermeer laat zien dat er sowieso veel naaiclubs, kook-
clubs, cursussen hoofddoekbinden en knutselworkshops zijn, die vooral
door (post)migrantenvrouwen gegeven en bezocht worden.
Praktische idealisten: leuke dingen doen voor de buurt
‘Het is in ieders belang dat het hier een leuke plek wordt’, zo vertelt Kar-
lijn, een jonge moeder en onderwijzeres uit het basisonderwijs, me als ik
haar vraag naar haar beweegredenen om actief te worden in haar buurt.
Via Sander ben ik haar op het spoor gekomen. Hij ziet in haar een mooi
voorbeeld van ‘onbevlekt burgerschap’ (Tonkens ): zonder inmenging
van het stadsdeel heeft ze informeel al vele contacten in de buurt gemaakt
en is ze sociaal zeer betrokken en bewogen geraakt. ‘Kinderen houden van
haar,’ zo laat Sander me weten. Karlijn vertelt dat ze ‘heel erg [haar] best
gedaan [heeft] om alle buren (...) te leren kennen’ toen ze een jaar geleden
met haar gezin naar Slotermeer verhuisde:
‘We willen graag betrokken zijn bij deze buurt en wat er allemaal
speelt. Ik doe het allemaal vanuit de visie dat je hier een leuke buurt
van wil maken. (...) Het is wel spannend of je in zo’n multiculturele
buurt met elkaar iets kunt gaan vormen. Dat is voor mij ook nieuw,
maar tot nu toe vind ik het verrassend hoeveel er mogelijk is zolang je
er open in staat. Dat is ook het leuke van een nieuwbouwwijk, je kunt
13349a-v8_13349a-v8 3-5-13 0:58 Pagina 55
het nog heel erg vormen, het ligt nog open. Je komt niet in een
bestaand systeem, maar je kunt het zelf maken.’
Karlijn maakt inderdaad veel mogelijk: ze organiseert een feestdag in de
buurt, ruimt samen met kinderen en buren zwerfafval op en de buurtkin-
deren wieden onder haar begeleiding het onkruid op straat.
‘En op een gegeven moment waren ze aan het onkruid wieden en daar
hadden ze zo’n plezier in. Dus toen dacht ik, zou het niet leuk zijn om
hier een buurttuin aan te leggen, of iets van een moestuin? Omdat die
kinderen dat zo leuk vinden en dat kan ook een leuke manier zijn om
buiten met elkaar bezig te zijn.’
Met haar idee slaat Karlijn twee vliegen in een klap. Ze lost ook een prak-
tisch probleem op: het open terrein tussen de woonblokken was ‘kwetsbaar
en onveilig’, er was kort daarvoor midden op de dag ingebroken bij de bu-
ren en een jaar daarvoor was er ‘een mevrouw aan de rand van het park
doodgestoken door een verwarde man’. Ook was het haar opgevallen dat
de buren niet buiten zitten, ‘zelfs niet nu het zulk lekker weer is’. Een ge-
zamenlijk te onderhouden moestuin was een oplossing. Ze ging naar het
stadsdeel met haar plan en werd doorgestuurd naar Sander. De moestuin
is uiteindelijk een nieuw bewonersinitiatief geworden, dat ten tijde van ons
gesprek in ontwikkeling is. Daarnaast heeft Karlijn geregeld dat alle bal-
kons in de wijk bakken met geraniums van de woningcorporatie krijgen –
‘een leuke manier om het gezelliger te maken in de wijk’. Een initiatief dat
haar de Betere Buurt-prijs van de woningcorporatie opleverde.
Karlijns activiteiten in de buurt zijn een uiting van haar idealen en niet het
resultaat of onderdeel affectieve interventies van de wijkaanpak. Als alle
bewoners dezelfde emotiehuishouding als Karlijn zouden hebben, dan zou
het NAB ook kunnen bestaan zonder opzwepende bewonersbijeenkom-
sten. Dat had Sander ook in de gaten. Hij moedigde Karlijn dus aan om
naar de startbijeenkomst van het NAB te komen zodat ze andere actieve
bewoners zou kunnen leren kennen. Ze kwam met een vriendin, maar vond
13349a-v8_13349a-v8 3-5-13 0:58 Pagina 56
de bijeenkomsten en zo’n netwerk toch niet echt iets voor haar. Daarvoor
had ze het te druk met haar werk, haar kinderen en de rest van haar leven.
Karlijn behoort tot een groep bewoners die in het beleid wordt aange-
duid als de middenklasse: bewoners met een middeninkomen van een tot
twee keer modaal. Ze beschikken over een hoge mate van zelfredzaamheid
en sociaaleconomische zelfstandigheid. Karlijn is representatief voor de
nieuwste middenklasse: hoogopgeleide bewoners die vaak werkzaam zijn
als sociale of creatieve professional en een gezin met jonge kinderen heb-
ben (Veldboer et al. , p. ; VROM-raad ). In plannen voor
stedelijke vernieuwing krijgen dit soort middenklassegezinnen een be-
langrijke rol toebedeeld omdat ze een aanwinst voor de buurt zouden zijn
(cf. Veldboer et al. ). Steden proberen deze gezinnen vast te houden
en aan zich te binden. Daarvoor vindt een ingrijpende verandering plaats
van de naoorlogse woningen in achterstandswijken zoals Slotermeer.Kar-
lijn maakt onderdeel uit van een kleine, maar groeiende groep nieuwe be-
woners die proberen zich thuis te voelen in hun nieuwe buurt.Het zijn
bewoners die bewust kiezen voor wonen in een wijk als Slotermeer en die
afkomen op de ruimte, de tuin en het groen in de stad.
Daarnaast is vooral de ‘creatieve klasse’ van kunstenaars, ontwerpers,
jonge ondernemers en kenniswerkers (Florida ) steeds populairder bij
politici, corporaties en beleidsmakers (cf. Peck , ).Met hun ver-
onderstelde openheid voor andere culturen en diversiteit en hun creatieve
en organisatorische competenties worden ze gezien als bewoners met ideale
burgerschapswaarden en –competenties die ingezet kunnen worden om
achterstandswijken te veranderen in prachtwijken.
Chris is zo’n bewoner. Hij is werkzaam in de creatieve sector en een mid-
denklassepionier in Slotermeer. Op een warme zomermiddag zitten we in
zijn riante, goed onderhouden tuin. Hij vertelt me hoe hij hier tien jaar ge-
leden kwam wonen, tegelijk met zijn buurman Alexander. Ze kenden nie-
mand in de buurt:
‘Toen dachten we: als we gewoon wat mensen leren kennen dan is dat
eigenlijk wel leuk. Veel mensen ergerden zich aan het zwerfvuil op
straat. En toen hadden we bedacht: wat is belangrijk? Schoonmaken en
13349a-v8_13349a-v8 3-5-13 0:58 Pagina 57
mensen leren kennen. We hadden het idee (...) als we nu net doen
alsof we hier op vakantie zijn. En dan ga je een aantal dingen bezoeken
waar je anders nooit komt. Dus je kan dan excursies doen naar de
moskee, naar schooltuinen en de bakkerij. Maar je gaat ook de buurt
schoonvegen. Alexander heeft een theaterachtergrond, dus we hadden
een soort openingsact met bezemstelen en die sloeg eigenlijk wel aan.
Er kwamen toch heel wat mensen op af.’
Het idee van Chris en Alexander groeit uit tot de jaarlijkse tweedaagse
buurtcamping in de wijk, waar zich een groep vrijwilligers, voornamelijk
werkzaam in de creatieve sector, rondom verzameld. Het initiatief is niet
alleen populair bij buurtbewoners maar ook bij Sander, zijn collega’s en
stadsdeelpolitici. Die noemen het een ‘lichtend voorbeeld’ van wat er mo-
gelijk is als bewoners uit de creatieve klasse, zoals Chris, hun creatieve ta-
lenten, attractieve netwerk en kennis inzetten om ‘verschillende culturen’
samen te brengen. Het ‘woonplezier’ van Chris is ‘absoluut vergroot’, zo-
als, naar zijn mening, ook ‘de sociale contacten en de sociale cohesie’ in de
buurt. Wederom twee vliegen in een klap: kleine idealen verwezenlijken
terwijl praktische problemen zoals zwerfvuil en verloedering worden aan-
gepakt.
Mirjam, journaliste, moeder van een jonge dochter en ook als vrijwilli-
ger betrokken bij de buurtcamping, heeft een actie opgezet om de toe-
komstige ‘zwarte basisschool’ van haar dochtertje ‘gemengd’ te maken,
maar relativeert haar eigen ‘idealisme’:
‘Als mensen zeggen “o, wat idealistisch”, dan zeg ik van “ja, het komt
misschien over als heel erg idealistisch, maar ik ben ook heel erg
praktisch. De tijd die ik er nu insteek, straks zit mijn kind aan de
overkant van mijn woning op een gemengde school. Ik hoef niet een
halfuur naar Amsterdam-Zuid te etsen elke dag. Dat is honderd uur
meer slaap per jaar. Nu moet ik investeren.”’
Ondanks dat Karlijn, Mirjam en Chris de idealen van het neo-communi-
taristisch burgerschap in gevoel en praktijk tot uiting brengen, nemen zij
13349a-v8_13349a-v8 3-5-13 0:58 Pagina 58
geen deel aan de bewonersbijeenkomsten van het NAB. Ze brengen het ge-
zellig burgerschap dat Sander en zijn collega’s zo graag zien uit zichzelf in
de praktijk. Ze zijn vooral actief om zich meer thuis te voelen in hun nieu-
we buurt door creatieve en sociale interventies in de openbare ruimte of
voorzieningen te plegen. Ze maken daarbij wel gebruik van het bewoners -
initiatievenbudget om hun activiteiten van de grond te krijgen, maar in-
vesteren op hun eigen voorwaarden en werken niet intensief samen met
professionals. Ze weten zelf heel goed wat ze willen, hoe ze het willen en
hoe ze het kunnen verwezenlijken.
Een andere groep bewoners kwam wel naar de NAB-bijeenkomsten, maar
liet zich niet meevoeren in de sfeer van gezellig burgerschap. Toch voelden
zij zich erg betrokken bij de buurt en droegen ze actief bij aan de wijk.
Buurtburgemeesters: in gezelligheid kun je niet wonen
‘Lang geleden speelde mijn eigen dochter er. De speeltuin was nog
verbonden aan een school. Er was toezicht. Tien jaar geleden
verloederde het hele spul langzaam. Toen (...) hebben we een
speeltuinvereniging opgericht. Gelukkig konden we . gulden
bijeenbrengen om nieuwe toestellen aan te schaffen, anders zouden we
de speeltuin hebben moeten sluiten. (...) De tuin wordt gehuurd voor
een symbolisch bedrag van een euro per jaar. Daar is een contract
voor afgesloten. Ik maak de tuin open en sluit weer af. We zijn elke
dag open. Dat is jaren goed gegaan.’
Aan het woord is Dirk, een gepensioneerde weduwnaar die opgroeide in ’t
Gooi, maar lang geleden ‘voor de liefde’ naar Amsterdam kwam. Hij woont
inmiddels ruim veertig jaar in de buurt en is al meer dan twintig jaar ac-
tief als vrijwilliger. Naast speeltuinbeheerder is hij computerdocent voor
ouderen en voorzitter van een bewonerscommissie. Hij is, in zijn eigen
woorden, ‘nogal een bemoeial’ en houdt graag ‘een oogje in het zeil’ in de
buurt. Ook Klaas, een bejaarde bewoner die concerten voor ouderen orga-
13349a-v8_13349a-v8 3-5-13 0:58 Pagina 59
niseert en betrokken is bij een bewonersinitiatief om een oude populier aan
de Burgemeester Roëllstraat ‘zijn jasje uit de doen’ en er een blauwe kunst-
boom van te maken, is al tientallen jaren betrokken bij de buurt en ziet dat
als zijn ‘plicht’: ‘Ik sla me nergens voor op de borst, want het is voor mij
vanzelfsprekend.’ Rinda is al dertig jaar vrijwilliger in het buurthuis, ze or-
ganiseert er kofeochtenden en zegt: ‘Ik weet niet anders.’
In Slotermeer wonen veel van deze ‘oorspronkelijke stedelingen’: au-
tochtone -plussers met een lange woongeschiedenis in de oude stads-
wijken van de grote steden (Reijndorp ). In was het percentage
autochtonen in Geuzenveld-Slotermeer procent en daarvan was het me-
rendeel -plusser.Het beeld van oorspronkelijke stedelingen dat domi-
neert in de media en het publieke debat is dat ze hun wijk niet kunnen ver-
laten vanwege een gebrek aan nanciële middelen of andersoortige
mogelijkheden. Velen kiezen er echter bewust voor om in hun wijk te blij-
ven wonen en voelen een sterke hechting met plekken en mensen in de wijk
(Reijndorp ). Van der Graaf en Duyvendak (a, p. -, b)
spreken in dit verband van fysieke en sociale hechting en verbinden dit met
de mate waarin bewoners zich thuis voelen in de wijk. Ze stellen dat een
sterke buurthechting zich relatief vaak uit in betrokkenheid bij de wijk. Dit
geldt zeker voor bewoners als Dirk, Klaas en Rinda, die al vele jaren vrij-
willig en ‘met veel plezier’ actief zijn in hun buurt. Wanneer het stadsdeel
in de zomer van een oproep doet aan ‘actieve bewoners, initiatiefne-
mers en vrijwilligers’ om een ‘buurtnetwerk’ op te zetten, voelen ze zich
aangesproken.
Maar waar Khadija, Ozlem en Cyrille zich laten meevoeren door de ‘diep-
gaande gezelligheid’ op de bijeenkomsten en juist daardoor actief worden,
maakt deze bij Dirk, Klaas en Rinda iets heel anders los. De gevoelsregel
die openheid naar en waardering van andere culturen voorschrijft leidt bij
hen niet tot openheid of nieuwsgierigheid. Voor hen gaat liefde niet door
de maag.
‘Is ons eten niet goed genoeg?’ vraagt Dirk zich hardop af op een van de
bijeenkomsten. Met ‘ons eten’ bedoelt hij ‘Nederlands eten’. Als de hapjes
worden aangekondigd als multicultureel, waarom is er dan geen kaas, le-
verworst of iets dergelijks? Ambtenaren vragen een applaus en daarmee
13349a-v8_13349a-v8 3-5-13 0:58 Pagina 60
publieke waardering voor Saida die het eten gemaakt heeft. Vervolgens
weiden ze uit over hoe goed sommige vrouwen zijn in koken en welke al-
ledaagse, maar ‘geweldige’ activiteiten daaruit voortkomen, zoals eetavon-
den voor eenzame ouderen, kookclubs en kofe ochtenden met lekkere
zoete hapjes. Voor bewoners als Dirk is het eten echter geen bindend ritu-
eel, ook al zien ze wel het belang in van een kookclub. Piet, een andere
oudere autochtone bewoner, is namelijk zelf ook bezig een kookclub op te
zetten. Toch is ook hij negatief over de hapjes en de versiering tijdens de
bijeenkomst:
‘Wat is er in godsnaam te vieren. (...) Het feit dat zij wat lekkers
kunnen koken? Of ook een kofeochtend kunnen organiseren? Nou,
gefeliciteerd! Maar weet je, als man ben ik niet welkom daar, want het
is alleen voor vrouwen. En zij [ambtenaren en professionals, MdW]
keuren dat goed. Dus, ik kan niet naar het buurthuis, omdat zij elke
woensdagochtend daar (...) zitten te kletsen, kofe te leuten, niets te
doen ten koste van gemeenschapsgeld. Dat is niet iets om te vieren,
dat is gewoon triest.’
Piets gevoel van onbehagen komt voort uit het feit dat ambtenaren en op-
bouwwerkers volgens hem iets willen vieren en daarmee positieve gevoe-
lens proberen op te roepen over iets wat eigenlijk ‘triest’ is. Hij vindt hele-
maal niet dat het ‘gezellig’ is tijdens de bijeenkomsten en een kofeochtend
organiseren is toch echt niet zo bijzonder. Zijn buurman doet dat ook al
jaren en ‘die schreeuwt het ook niet van de daken’. Bovendien is op die kof-
eochtenden iedereen welkom, ze zijn niet alleen voor vrouwen. Hij voelt
verontwaardiging over de publieke waardering voor de kookkunsten en
creativiteit van deze vrouwen, die voor zijn gevoel ten koste gaat van de er-
kenning voor zijn eigen ‘jarenlange inzet’ en betrokkenheid bij de buurt.
De term ‘jarenlang’ wordt vaker gebruikt door oorspronkelijke stedelin-
gen. Het woord drukt een recht uit: op publieke erkenning van al die jaren
van meedenken, meepraten en meebeslissen.
Als Sander voorbeelden geeft van bewonersinitiatieven in de buurt en
refereert aan het enthousiasme waarmee enkele (post)migrantenvrouwen
13349a-v8_13349a-v8 3-5-13 0:58 Pagina 61
actief zijn en hoe men dat kan zien op de foto’s, onderbreekt bewoner Cor-
nelis hem met de vraag:
‘En waarom kom je dan niet om foto’s van ons opgeknapte pleintje te
maken, waar we de afgelopen maanden mee bezig zijn geweest? Iets
echt belangrijks.’
De aanpak van Sander – enthousiasme opwekken door persoonlijke waar-
dering te geven en inspirerende voorbeelden aan te wijzen – wekt bij Cor-
nelis vooral verontwaardiging en frustratie op omdat het daarbij, naar zijn
gevoel, niet meer gaat over belangrijke zaken als veiligheid, verloedering
van de openbare ruimte en woonkwesties, maar alleen maar over gezellige
en creatieve dingen. Bovendien zet Sander hiermee de (post)migranten-
vrouwen, en daarmee een multicultureel ideaal, neer als hét voorbeeld voor
bewonersparticipatie. Daarmee krijgen deze vrouwen veel meer erkenning
dan hij en zijn medebewoners, die toch maandenlang ‘echt’ iets voor de
buurt hebben gedaan:
‘Daar zakt je broek toch van af? Ben je jarenlang bezig hier in de wijk,
ik loop overal rond, doe van alles. (...) Maar als je een leuk jurkje kunt
naaien [dit verwijst naar de verschillende naaiclubs in de wijk, MdW],
nou geweldig, een aanwinst voor de buurt, echt hoor.’
Nadat Sander zijn opzwepende verhaal over de wijk als ‘regenboogpalet’
en ‘kleurrijk mozaïek’ heeft afgerond en zijn collega Sara haar trots heeft
uitgesproken over de vele activiteiten, komen de eerste kritische vragen dan
ook uit deze hoek: Hoe zit het met de subsidie? Zijn er geld en andere mid-
delen beschikbaar? Wat is de rol van het stadsdeel in de opbouw van het
nieuwe netwerk? Is er een buurtbudget beschikbaar?
‘Buurtbudget.’ Nog zo’n veelgehoord woord onder oorspronkelijke ste-
delingen. Vaak gaat het spreken erover gepaard met nostalgie. Vroeger,
toen elke buurt nog een uit vrijwilligers samengestelde beheercommissie
had. Vroeger, toen vrijwilligers samen met een verantwoordelijke wethou-
der het buurtbudget beheerden en zelf bepaalden waar het ‘gemeen-
13349a-v8_13349a-v8 3-5-13 0:58 Pagina 62
schapsgeld’ naartoe ging. Toen was er nog ‘een gemeenschap van vrijwil-
ligers’ in plaats van ‘een naaicluppie hier en een kookcluppie daar’. Ofwel:
vroeger ging burgerschap nog over invloed en kritiek op het stadsdeelbe-
leid en de politiek en niet over alledaagse, informele bezigheden en ‘pro-
fessionele multi-kul’. Maar dat alles is nu ‘om zeep geholpen’ door het stads-
deel dat ‘danst naar de pijpen’ van de migranten in de wijk. Dit ‘vroeger’
reecteert deels eerdere ervaringen van deze bewoners met andere vormen
van bewonersparticipatie, maar ook een nostalgisch verlangen naar een ver-
beeld verleden (cf. Duyvendak ; Shaw en Chase ) waarin de wijk
voor hen een eenheid was.
Voor deze bewoners zijn de bijeenkomsten dan ook niet zozeer gezellig.
Maar, veel belangrijker, deze bijeenkomsten hóren volgens hen ook hele-
maal niet gezellig te zijn. Ze moeten over ‘belangrijke zaken’ gaan die de
wijk betreffen en geen ‘carnaval des animaux’ zijn waar je ‘kunstjes moet
doen’. Multiculturele gezelligheid is een sfeer waartegen deze bewoners zich
verzetten; zij voelen zich daarin niet thuis. ‘Vroeger vond ik het gezellig op
die bijeenkomsten, nu niet meer,’ vertrouwt bewoonster Ina me toe. Oor-
spronkelijke stedelingen zien vooral dat andere bewoners het gezellig
hebben samen met ambtenaren en professionals en voelen zich daardoor
miskend. Hun verontwaardiging ten aanzien van de activiteiten van de
(post)migrantenvrouwen moet dan ook vooral in het licht van competitie
om erkenning van het stadsdeel gezien worden, en niet zozeer als een af-
wijzing van de (post)migrantenvrouwen zelf.
Vandaar ook dat Dirk, Klaas en Jan tijdens de oprichtingsbijeenkomst
van het NAB buiten blijven staan. Ze staan niet alleen buiten, ze voelen
zich ook buitengesloten. Ze hebben het gevoel dat hun inbreng niet meer
gewenst is – en ergens hebben ze daar wel gelijk in. Dirk vertelt bijvoor-
beeld dat Sander hem heeft laten weten dat er drie bewoners zijn die niet
in het bestuur van het netwerk willen als hij erin zou gaan zitten. Jan heeft
een soortgelijk verhaal.
De vorm van burgerschap die deze bewoners kennen en als goed erva-
ren is duidelijk gestoeld op het republikeinse burgerschapsideaal. Ze wil-
len betrokken worden in besluitvormingsprocessen en daadwerkelijke
macht hebben om dingen te beslissen. Wat in het nieuwe ideaal tot bur-
13349a-v8_13349a-v8 3-5-13 0:58 Pagina 63
gerschap behoort, hoort voor hen thuis in de privésfeer. Dat ze wel blijven
komen is omdat ze minstens even betrokken zijn bij de buurt als andere
bewoners. Maar als het niet over belangrijke buurtkwesties gaat, zijn ze te-
leurgesteld en gefrustreerd. Cornelis verwoordt zijn gevoelens zo:
‘Hoe heette die wethouder ook al weer die ooit heeft gezegd “in gelul
kun je niet wonen?” Nou, in gezelligheid kun je ook niet wonen.’
De alledaagse politiek van gezellig burgerschap
Een etnograsche inkijk in de praktijken, motieven en emoties van bewo-
ners en professionals tijdens bewonersbijeenkomsten en buurtinitiatieven
in Slotermeer laat zien hoe de overheid van buurtbewoners neo-commu-
nitaristische burgers probeert te maken door burgers te bezielen met een
‘diepgaande gezelligheid’. Een enthousiasmerend en emotioneel beroep op
genegenheid en verbondenheid moet bewoners ontroeren én activeren, ten
behoeve van een burgerschapsideaal waarin saamhorigheid, de koestering
van verschil en alledaagse bezigheden de wijk mooier en leefbaarder ma-
ken.
(Post)migrantenvrouwen voelen zich thuis en vertrouwd op deze bij-
eenkomsten. De gezellige sfeer ervan sluit aan bij wat zij belangrijk vinden:
positieve feedback, warmte, aanraking, expressie en het delen van emoties,
samen eten, dansen en dingen vieren. De erkenning van ambtenaren en
professionals geeft ze een gevoel van trots: eindelijk horen ze er ook bij.
Hoogopgeleide nieuwkomers uit de (creatieve) middenklasse die als vrij-
williger actief zijn in de wijk, zijn vaak geïnteresseerd in hun buren en on-
bevangen ten aanzien van de diversiteit in de wijk. In Slotermeer is het me-
rendeel van deze hoogopgeleide vrijwilligers vrouw.
Lex Veldboer () heeft laten zien dat vrouwen het goed doen in de
wijk, met name als ze moeder zijn of een sociaal beroep hebben. Het be-
leidsideaal sluit ook goed aan bij hun feminiene waarden. Anders dan de
(post)migrantenvrouwen hebben deze praktisch idealisten de hulp van de
overheid of het stadsdeel niet echt nodig. Ze hebben zelfvertrouwen, zijn
13349a-v8_13349a-v8 3-5-13 0:58 Pagina 64
zelfredzaam en werken het liefst autonoom. Ze organiseren activiteiten zelf
en blijven dat doen zolang ze er het praktisch nut van inzien. Een budget
en professionele steun zijn hooguit handig, maar ze laten zich niet mee-
voeren in de ‘diepgaande gezelligheid’ van de NAB-bijeenkomsten. Erken-
ning van de overheid is leuk, maar niet noodzakelijk. Ze sluiten echter wel
gemakkelijk aan bij de activiteiten en interesses van de (post)migranten-
vrouwen, ook doordat zij zich niet miskend voelen door de gemeente en
dus geen wrok koesteren, zoals dat wel geldt voor veel actieve oudere au-
tochtonen. Een kanttekening die hierbij geplaatst moet worden is dat prak-
tisch idealisten uit de (creatieve) middenklasse ook geneigd zijn autonoom
te opereren en investeren op hun eigen voorwaarden. In tegenstelling tot
de klassieke buurtburgemeesters zijn ze minder geneigd het publieke be-
lang in het oog te houden als ze daar niet ook enig eigen belang aan kun-
nen koppelen.
Dat vrouwen zich thuis voelen in deze vorm van neo-communitaristisch
burgerschap is niet vreemd. Doordat het de nadruk legt op de kracht van
creativiteit en alledaagse bezigheden als koken, naaien, zorgen en op voeden
worden private, intieme domeinen van keuken, huiskamer en opvoeding
het publieke domein ingetrokken. Daarmee krijgt het traditionele domein
van vrouwen, voor veel (post)migrantenvrouwen nog volop actueel, een
nieuwe invulling. Net als in de jaren zeventig ten tijde van de tweede fe-
ministische golf wordt het persoonlijke daarmee politiek (Costera Meijer
). Ten tweede komt, met de nadruk op saamhorigheid en onderlinge
verschillen, de waarde van sociale relaties sterk naar voren. Ook het rela-
tionele domein behoort traditioneel tot het domein van vrouwen. Ten der-
de resoneert het emotionele appel goed met vrouwelijke, zachte waarden:
intuïtie, empathie, genegenheid en samenwerkingsgerichtheid. Met de ont-
wikkeling van een meer relationeel, emotioneel en praktisch vindt er dus
tegelijkertijd een feminisering van burgerschap plaats (Newman en Ton-
kens ; Lister ). Gezellig burgerschap geeft niet alleen een nieuwe
invulling aan burgerschap maar spreekt bovendien een hele nieuwe groep
aan, te weten (post)migrantenvrouwen en hoogopgeleide moeders. Een
mooi, emanciperend effect van het nieuwe beleid.
Maar er is ook een keerzijde aan dit verhaal. Bij de oorspronkelijke ste-
13349a-v8_13349a-v8 3-5-13 0:58 Pagina 65
delingen is vooral wrok en frustratie zichtbaar. De teleurgestelde reacties
van deze bewoners zijn beter te begrijpen in de context van hun eerdere
ervaringen en hun langdurige relatie tot de wijk en de stadsdeeloverheid.
Deze oudere, autochtone, vaak mannelijke bewoners leven soms net zolang
in de wijk als veel (post)migrantenvrouwen, maar zijn al veel langer actief
en hebben hun wijk in tien, twintig jaar tijd zien veranderen: de openbare
ruimte is verloederd, er ligt meer vuil op straat, er worden drugs gedeald,
jongeren hangen rond, en gebouwen en huizen zijn slecht onderhouden.
Ze hebben het altijd als hun plicht gezien om hun steentje bij te dragen aan
het oplossen van juist die sociale problemen, dus hielden ze een oogje in
het zeil en trokken ze keer op keer stadsdeelpolitici en de wethouder aan
hun broek om hen op misstanden te wijzen. Dat deden ze in bewoners-
commissies, tijdens buurtoverleggen en op inspraakbijeenkomsten. Ook
toen waren ze gefrustreerd, maar ze hadden wel het gevoel dat ze iets kon-
den doen en dat er naar ze geluisterd werd. Nu voelen ze zich aan de kant
gezet door een neo-communitaristisch ideaal waarin er geen ruimte meer
is voor hun manier van actief zijn.
De burger die zij willen zijn lijkt veel meer op de republikeinse burger,
een vorm van burgerschap die zijn grondslag heeft in politieke inspraak en
deliberatie. In de huidige bewonersbijeenkomsten verliezen deze bewoners
hun actieve, dominante rol van vroeger aan (post)migrantenvrouwen. De
invloed die deze ‘bemoeials’ in het publieke domein hadden in de afgelopen
decennia wordt ze daarmee afgenomen. Wie vroeger gevestigd was is nu
buitenstaander geworden (cf. Elias /) en andersom, doordat in het
beleid de spel- en gevoelsregels van het publieke domein zijn veranderd.
Deze vorm van neo-communitaristisch burgerschap, actief aangewak-
kerd door de overheid, heeft daarmee zowel positieve als problematische
effecten: het creëert nieuwe vormen van erkenning, participatie en saam-
horigheid maar ook nieuwe scheidslijnen in genderverhoudingen en langs
culturele en sociaaleconomische grenzen. Daarnaast weet de overheid welk
type burger ze nodig heeft om de buurt ‘mooi, veilig en leefbaar’ te maken.
De aandacht voor dit specieke type burgers gaat ten koste van andere vor-
men van participatie en daarmee van burgerschapsvormen waarin som-
mige bewoners zich meer thuis voelen.
13349a-v8_13349a-v8 3-5-13 0:58 Pagina 66
Daarmee houdt de overheid zich niet aan een waarde die ze zelf bepleit:
het koesteren van verschil. Bewoners hebben verschillende kwaliteiten, ta-
lenten, behoeftes, verhalen en toekomstbeelden die ze kunnen inzetten voor
de buurt. Soms komen die overeen met de ‘agenda van de wijk’ en soms
ook niet. Ook voor ideeën die niet stroken met de agenda van de wijk, die
tot kritiek en protest leiden, moet ruimte zijn. Gezellig burgerschap is niet
genoeg voor iedereen. Bovendien zou de overheid – hoe lokaal, kleinscha-
lig en gedepolitiseerd ze tegenwoordig ook is op wijkniveau – de essentie
van de democratie moeten beheren: zo veel mogelijk ruimte laten aan ver-
schillende waarden en belangen en het erkennen van de conicten die daar-
uit ontstaan (cf. Schinkel ).
Dat begint met een breder burgerschapsideaal en een ruimere erkenning
van de rol die verschillende emoties spelen in de wijk. Een overheid die ge-
looft in de eigen kracht van haar bewoners en daar middels een gevoelsre-
gel sturing aan probeert te geven, heeft de morele plicht ook emoties als te-
leurstelling, frustratie en boosheid een structurele plek te geven in het
publieke domein. Suggereren dat zulke emoties niet legitiem, irreëel of een
uiting van ongewenst burgerschap zouden zijn doet geen recht aan de al-
ledaagse werkelijkheid van de wijk. Een wijk zou dan ook gelijktijdig meer-
dere publieke podia moeten bieden die evenveel erkenning krijgen en waar
bewoners de hunne uit kunnen kiezen: kleinschalige buurthuisactiviteiten,
grootschalige wijkprojecten, gezellige avonden, inspraakbijeenkomsten en
protestacties. Het een hoeft het ander niet uit te sluiten (cf. Eliasoph ).
De tafelkleedjes mogen zo nu en dan best eens van tafel, zodat er met de
vuist op tafel kan worden geslagen. Het persoonlijke en het alledaagse zijn
niet altijd gezellig, maar wel altijd politiek.
13349a-v8_13349a-v8 3-5-13 0:58 Pagina 67
.
Relationeel burgerschap voor ongelijke burgers
Een empirisch-filosofisch intermezzo
Inleiding
‘Burgerschap’ is een begrip dat veel mensen gebruiken wanneer ze pleiten
voor de vermaatschappelijking van de geestelijke gezondheidszorg (ggz).
Cliënten van de ggz moeten burger worden tussen andere burgers, gebruik
kunnen maken van maatschappelijke voorzieningen en niet weggestopt zit-
ten in de duinen of de bossen. Het begrip ‘burgerschap’ motiveert en in-
spireert veel mensen, maar het is vaak onduidelijk wat ze er precies onder
verstaan. In dit hoofdstuk presenteer ik het concept ‘relationeel burger-
schap’ en zet ik uiteen wat dat begrip tot nu toe heeft opgeleverd. Vervol-
gens reecteer ik op de vraag hoe de notie van relationeel burgerschap kan
bijdragen aan het denken over vormen van samenleven die passen binnen
de hedendaagse buurt. Daartoe zet ik een aantal metaforen naast elkaar.
Die staan voor verschillende vormen van socialiteit waartoe relaties tussen
burgers met en burgers zonder handicap kunnen leiden. Elke vorm van so-
cialiteit heeft als stimulans eigen middelen nodig.
Vermaatschappelijking en autonoom burgerschap
De populariteit van het begrip ‘burgerschap’ in de ggz is verbonden met de
gefaseerde vermaatschappelijking van de psychiatrie die door de jaren heen
verschillende doelen heeft gekend. Het eerste doel, begin jaren tachtig, was
om mensen uít de instituties te bevrijden. Het tweede doel, vanaf de jaren
negentig, was om ze ín de samenleving te krijgen. Geïnspireerd door theo-
13349a-v8_13349a-v8 3-5-13 0:58 Pagina 68
rieën over burgerschap die gebaseerd zijn op de liberale beginselen van vrij-
heid en gelijkheid tussen individuele burgers, pleitten voorstanders ervoor
om de uit de institutie vertrekkende burger los te weken uit de structuren
die zijn of haar leven bepaalden. Deze in de achttiende eeuw ontstane ‘bour-
geois’-burger (Nauta ) streeft individuele belangen, geluk en gewin na
en hoort thuis in de publieke sfeer van de markt. De taal van rechten en de
bescherming van het individu door – en tegen – de staat klinkt sterk door
in deze benadering van burgerschap. Voor de bourgeois-burger is de ga-
rantie van individuele vrijheid en rechten belangrijk. De overheid moet
enerzijds die rechten en vrijheden garanderen en zich anderzijds vooral
niet bemoeien met individuele burgers die hun eigenbelang nastreven. Het
‘algemeen belang’ dat hoort bij deze vorm van burgerschap is de (niet ex-
pliciet beoogde) synthese van al die individuele belangen. Wie zijn of haar
eigenbelang nastreeft, streeft ook het belang na van de samenleving als ge-
heel.
Dit type burger vinden we ook terug in theoretisch empirisch onderzoek
in de ggz (Pols , , , ; Pols et al. ; Ootes ; Ton-
kens ; Tonkens en Newman ) en in beleidsteksten. Ons onder-
zoek naar idealen van burgerschap in ggz-praktijken stuit op verschillen-
de varianten van de bourgeois-burger. Zo is er het ideaal van burgerschap
waarbij het voor burgers van belang is om privacy te hebben, en te leren
de eigen privésfeer te organiseren en daarbinnen beslissingen te nemen.
Cliënten in het ziekenhuis krijgen een eigen kamer en mogen zelf bepalen
of en wanneer ze onder de douche willen. Daarnaast is er het ideaal van de
burger die vooral competenties moet verwerven om zich zelfstandig staan-
de te houden in de samenleving: cliënten leren koken, het huishouden doen
en zelf verantwoordelijkheid te nemen voor hun medicatie. Tenslotte is er
de burger die zijn of haar talenten dient te ontplooien om een plek te vin-
den in de samenleving. Voor deze burger in de dop is het belangrijk om
werk of een dagbesteding te vinden, passend bij zijn of haar talenten.
Opvallend is dat, ondanks de verschillen, voor al deze burgers autono-
mie een belangrijk uitgangspunt is. Ggz-cliënten moeten leren een indivi-
du te worden alvorens aan de samenleving te kunnen deelnemen. In de ja-
ren negentig worden rehabilitatieprogramma’s ontwikkeld die cliënten
13349a-v8_13349a-v8 3-5-13 0:58 Pagina 69
daarbij moeten helpen. Vaardighedentraining, maar ook het ontwikkelen
van individuele wensen en perspectieven staan daarbij voorop. De term
‘doelvaardigheid’ en de discussies daarover staan mij nog levendig bij uit
deze periode: vóórdat rehabilitatie en re-integratie echt kunnen beginnen,
moet iemand in staat zijn een doel voor zichzelf te formuleren. Om burger
te kunnen zijn moeten patiënten dus eerst een individu worden, net als de
andere bourgeois-burgers in de samenleving.
Problemen van de vertrekkende burger
Deze variaties op autonoom burgerschap en de ‘cliënt die uit de institutie
vertrekt om burger te kunnen worden’, leverden problemen op voor het
denken over en praktiseren van burgerschap door ggz-cliënten. Een eerste
probleem is dat ‘verschil’ moeilijk is te conceptualiseren in termen van au-
tonoom burgerschap. Bij autonoom burgerschap draait het vooral om ge-
lijkheid tussen burgers. Verschillen zijn privé, kwesties van smaak of toe-
val, maar niet van belang voor het denken over burgerschap. Psychiatrische
problemen, afwijkend gedrag of kwesties als moeizame persoonlijke hy-
giëne vallen daarmee buiten concepten van autonoom burgerschap, of vor-
men er de grens van. Gek zijn? Dat doe je maar thuis of bij de dokter, als
je anderen er maar niet mee lastig valt.
Ten tweede blijkt er in termen van autonomie moeilijk te praten over de
manier waarop burgers zich tot elkaar kunnen verhouden (Van Gunsteren
, ). Autonome burgers worden vooral begrensd door andere au-
tonome burgers. Relaties zijn voor deze burgers geen doel, maar middel
om individuele vrijheid te realiseren: als ik geen last van jou heb, heb jij
ook geen last van mij. Relaties ontstaan spontaan, omdat iedereen tegelij-
kertijd het eigen belang en dat van de ander bevordert. Dat wordt anders
als bourgeois-burgers elkaar gaan hinderen; de burgers begrenzen dan el-
kaars autonomie. ’s Nachts over straat lopen en schreeuwen stoort de bu-
ren die ’s ochtends weer vroeg op moeten om te werken of de kinderen
naar school te brengen. In het geval van de ggz-cliënten betekent dit dat de
ggz-cliënt zich moet aanpassen aan de maatschappelijke norm anderen niet
13349a-v8_13349a-v8 3-5-13 0:58 Pagina 70
te hinderen. De opdracht tot vermaatschappelijken wordt de verantwoor-
delijkheid van individuele cliënten die zich moeten aanpassen aan normen
die soms niet bij hen passen. En daarmee komt het denken over construc-
tieve relaties en mogelijke manieren van samenleven niet op de politieke
agenda terecht.
Het idee is dat in het psychiatrisch ziekenhuis cliënten ‘buiten de maat-
schappij’ zijn geplaatst, terwijl het proces van vermaatschappelijking ze
weer terugbrengt ‘in de maatschappij’. Door het vertrek uit het ziekenhuis
naar de wijk leek de vertrekkende burger een persoon die zijn banden met
anderen, zoals hulpverleners en medepatiënten, eerder verbreekt dan uit-
breidt. Dat ook andere burgers iets kunnen en moeten doen, werd pas la-
ter, na aankomst in de buurt, duidelijk.
De burger die aankomt
Dat autonoom burgerschap voor mensen die ergens vertrekken niet werk-
te, werd al snel duidelijk toen ggz-cliënten in de wijk tussen ‘normale’ men-
sen kwamen wonen. Een huis hebben betekende niet per se dat mensen
ook werk vonden of contacten en een goede dagbesteding hadden. De nieu-
we buurtbewoner vond niet automatisch zijn of haar weg naar opleiding
of maatschappelijke voorzieningen. Ook het contact met de nieuwe buren
verliep niet altijd vlekkeloos. Dat leidde tot vereenzaming van cliënten in
de wijken en soms tot uitbuiting door minder idealistische wijkbewoners.
Sommige aangekomen burgers redden het niet en kwamen op straat te-
recht. De overheid reageerde met bestrijding van overlast, waardoor aan-
komende burgers nog minder burger en nog meer ‘onaangepast’ leken.
Vormen van samenleven ontstonden maar mondjesmaat (Verplanke et al.
).
Betrokken ggz-medewerkers wezen op de eenzijdigheid van de notie van
de vertrekkende burger als zelfstandig individu. Door de verantwoorde-
lijkheid eenzijdig bij cliënten te leggen, bleef het doel van vermaatschap-
pelijking ver buiten zicht. Deze medewerkers zochten naar manieren om
de nieuwe burgers te laten aankomen en te laten samenleven met ‘zitten-
13349a-v8_13349a-v8 3-5-13 0:58 Pagina 71
de burgers’. Zo kreeg ‘participatie’ een concrete invulling: in ‘kwartierma-
kersprojecten’ bijvoorbeeld ondersteunen zogenaamde ‘kwartiermakers’
cliënten door de instanties samen met hen te benaderen en te kijken wie
wat kan doen om de deelname van cliënten aan de samenleving tot een suc-
ces te maken. Ondersteuners gaan dus samen met een cliënt naar het buurt-
huis om de mogelijkheden te verkennen. Een andere ontwikkeling vormen
de herstelwerkgroepen, waarbinnen cliënten zich organiseren om elkaar te
ondersteunen door kennis over hun situatie te ontwikkelen. Een derde
voorbeeld zijn de maatschappelijke steunsystemen, die werden opgezet met
als doel een netwerk aan diensten en faciliteiten voor cliënten te organise-
ren. Gemeenten, ggz en maatschappelijke organisaties werken daarbij sa-
men. Dit is werken aan burgerschap voor mensen die in de buurt zijn aan-
gekomen: na hun vertrek uit de institutie moeten deze burgers hun plek
vinden tussen de ‘zittende burgers’. Die zittende burgers moeten daarbij
uit de stoel komen om hun bijdrage te leveren.
Relationeel burgerschap
Terug naar de tekentafel van de theorie. Nauta () beschrijft een twee-
de type burger dat in de achttiende eeuw ontstond: de ‘citoyen’. Dit tweede
type burger is een politiek dier dat expliciet opkomt voor het algemeen
goed en deelneemt aan het publieke debat. Deze burger houdt zich dus juist
bezig met samenleven en met het zoeken naar voorwaarden om dat goed
te doen. Echter, ook voor deze burger zijn ‘verschillen’ problematisch. Voor
nieuwkomers die de spelregels niet kennen of het taalspel van de ratione-
le argumenten niet kunnen spelen, is het moeilijk om mee te doen binnen
deze publieke sfeer. Ook hier is het hebben van een psychiatrische stoor-
nis een privézaak.
De notie van relationeel burgerschap zoals die naar voren komt uit het
onderzoek naar zorgpraktijken (Lawy en Biesta ; Lister ), uit fe-
ministische invullingen van zorgend burgerschap (Sevenhuijsen ;
Tonkens en Newman ) en uit etnograsch onderzoek naar het leven
met een chronische ziekte of handicap (Ootes ; Pols , ; Wi-
13349a-v8_13349a-v8 3-5-13 0:58 Pagina 72
nance ) blijkt een aantrekkelijker uitwerking van de citoyen en een al-
ternatief voor de eerder besproken vormen van autonoom burgerschap. Dit
concept van relationeel burgerschap heeft zijn wortels in de etnometho-
dologie, dat wil zeggen: het is ontwikkeld op basis van observaties van prak-
tijken. Het repertoire van activiteiten van de ‘citoyen’-burger is bij de re-
lationele burger uitgebreid met lokale, alledaagse activiteiten die gericht
zijn op de ontwikkeling van manieren om samen te leven. Relationeel bur-
gerschap denieert integratie als succesvolle interactie tussen ggz-cliënten
en anderen en hun omgeving. Succesvolle interactie is interactie die niet
wordt verbroken en die leidt tot normen in de omgang die voor alle inter-
actiepartners acceptabel of zelfs plezierig zijn. De burger is in deze optiek
vooral iemand die burger wordt naarmate zij er beter in slaagt samen te le-
ven met anderen, niet iemand die zich uit eigenbelang staande houdt te-
genover anderen.
Door het accent op concrete interactie worden ‘verschillen’ zichtbaar: de
relationele burger heeft te maken met iemand die er op een bepaalde ma-
nier uitziet, zich op een bepaalde manier gedraagt en er bepaalde gewoon-
tes op nahoudt – zaken die bovendien veranderen door de tijd heen. De
psychiatrische problematiek is dan geen privézaak, maar speelt een rol in
de dagelijkse omgang en dus ook bij het zoeken naar manieren om samen
te leven, bijvoorbeeld in de wijk. De manier van omgaan met psychiatri-
sche eigenaardigheden is één kwestie tussen alle andere kwesties waarover
we met elkaar onderhandelen.
Ootes () heeft laten zien dat veel interacties via de materiële omge-
ving verlopen en dat dingen daarbij een belangrijke rol spelen. Mensen ont-
moeten elkaar in wijkcentra, spannen zich in voor een gezamenlijke moes-
tuin of zetten de vuilnisbak voor hun oude buurvrouw buiten. Ze
ontmoeten elkaar via Facebook of Skype en sturen elkaar sms- of emailbe-
richten. Volgens Ootes voelt iemand zich daardoor ‘op zijn plek’ en dat is
belangrijk om burger te kunnen zijn. Burgers moeten zinvolle interacties
aan kunnen gaan met zowel de materiële als de sociale omgeving: met zo-
wel plekken, dingen als mensen. De omgeving, ook als die op het internet
is, krijgt daarmee een prominente plek in het vertoog over de relationele
burger: niet alleen de cliënten en andere mensen, maar ook de materiële
13349a-v8_13349a-v8 3-5-13 0:58 Pagina 73
middelen die we daarbij gebruiken dragen bij aan het realiseren van rela-
tioneel burgerschap. Vanuit dit perspectief kunnen we over een vorm van
burgerschap denken waarbinnen ook ggz-cliënten passen. Door samen din-
gen te doen (maken, ruilen, koken, bewonderen, vieren) en zo met hen sa-
men te leven, zijn zij ook burgers.
Relaties: maar hoe dan?
Als iemand burger wordt door relaties aan te gaan met anderen, is de vol-
gende vraag hoe dat in zijn werk kan gaan. De theoretisch sociologe My-
riam Winance heeft een relationeel begrip van burgerschap uitgewerkt voor
mensen met een ernstige lichamelijke handicap (Winance , ). Zij
stelt dat abnormaliteit niet, of niet alleen, een eigenschap is van individu-
en die botsen met een norm die buiten henzelf ligt. Normen beschouwt ze
als producten van interacties. Niet het individu is abnormaal, maar de in-
teractie tussen individuen kan leiden tot abnormaliteit, namelijk wanneer
de interactie strandt. In hun interacties onderhandelen mensen over hun
verschillen en daarmee creëren ze nieuwe normen óf laten de interactie
vastlopen. Individuen conformeren zich dus niet alleen aan normen ‘van
buitenaf’, maar kunnen die normen ook veranderen. In dit proces zijn al-
le betrokkenen als relationele burgers verantwoordelijk voor geslaagde in-
teracties, niet alleen de mensen met een handicap of een ziekte.
Winance geeft het voorbeeld van meneer Jansen die zijn rechterhand
mist. Mensen die hem niet kennen en hem de hand willen schudden, ra-
ken in de war wanneer Jansen hen zijn linkerhand aanbiedt. De interactie
mislukt of is ongemakkelijk. Meneer Jansen doorbreekt een verwachting
en een norm: handen schudden doe je immers met rechts. Wanneer men-
sen meneer Jansen beter hebben leren kennen verwachten ze zijn linker-
hand als ze hem een hand willen geven. Ze hebben het handen schudden
met de linkerhand genormaliseerd.
In ons onderzoek onder ggz-cliënten en mensen met een ernstige long-
ziekte hebben we ook gekeken naar de manier waarop (nieuwe) normen
worden gemaakt in interacties. Welke stijlen van samenleven zijn er te vin-
13349a-v8_13349a-v8 3-5-13 0:58 Pagina 74
den, en welke nieuwe ‘publieke sferen’ (Van Gunsteren ) of manieren
van samenleven kunnen er dan ontstaan? Alledaagse bezigheden en esthe-
tische praktijken, activiteiten als op vakantie gaan, creatieve en recreatieve
uitingen, het kunnen allemaal invullingen zijn van burgerschap (Pols en
Kroon , ; Kal ). Het gaat dan niet zozeer om de aard van de
activiteit, als wel om de mogelijkheid om met anderen culturele uitingen
en publieke normen vorm te geven en daar nieuwe varianten van te creë-
ren (Sprinkhuizen en Engbers ). Een dergelijke opvatting leidt ons dus
niet alleen naar de gemeenteraad of het parlement, maar ook naar ver-
schillende vormen van samenleven die burgers kunnen vinden in alledaagse
praktijken.
Vormen van het sociale
De omslag van een idee van vertrekkend en autonoom burgerschap naar
een aankomend en relationeel burgerschap brengt de medeburgers in het
vizier, de alledaagse situaties waarin zij zich bewegen en de dingen en ap-
paraten die daarbij een rol spelen. Maar hoe zit het met die vormen van sa-
menleven: welke vormen zijn er eigenlijk denkbaar? Welke waarden dra-
gen die vormen, hoe ontstaan daarbinnen normen, en wat zijn de risico’s
voor wie mee willen doen? In de volgende paragrafen zal ik kijken wat de-
ze socialiteiten van relationele burgers betekenen voor de buurt, speciek
met het oog op een diversiteit aan manieren van samenleven.
De gemeenschap
Een eerste vorm van samenleven is de klassieke notie van ‘de gemeenschap’.
Een gemeenschap bestaat uit een groep van mensen die elkaar kennen en
samen dingen doen. Het is een ‘regionaal’ begrip: de leden van de ge-
meenschap ontmoeten elkaar daadwerkelijk op concrete plekken als een
buurtcentrum of een kofehuis. Centrale deugden in een gemeenschap zijn
zorgzaamheid, betrokkenheid en voorspelbaarheid. De leden van de ge-
13349a-v8_13349a-v8 3-5-13 0:58 Pagina 75
meenschap zorgen voor elkaar en delen een aantal normen over hoe din-
gen gedaan moeten worden. Het is het soort gemeenschap dat Hurenkamp
en Duvyendak () ‘zware’ gemeenschappen zouden noemen, gemeen-
schappen waar je niet zomaar uit kunt en waarover de Amerikaanse poli-
ticoloog Robert Putnam in zijn boek Bowling Alone () zijn bezorgd-
heid uitspreekt. Het gaat om traditionele verbanden als de kerk en het
verenigingsleven, maar mogelijk ook om het buurtleven zelf. Van dit soort
verbanden werd het individu vaak vanzelf, uit traditie, lid, maar ze ver-
dwijnen geleidelijk, waardoor de sociale samenhang van de klassieke ge-
meenschap verbrokkelt. Wanneer een buurt als gemeenschap zou functio-
neren, zou het een eenheid zijn waarbinnen de buurtbewoners als vanzelf
hun plek hebben, veel samen ondernemen en op elkaar letten. De buren
zijn geen vreemden en je kunt bij problemen een beroep op ze doen.
Het individu maakt vaak gewoontegetrouw deel uit van een gemeenschap.
Als vanzelfsprekend gaan de kinderen naar dezelfde kerk als hun ouders en
voeden ouders hun kinderen op tot ‘goed naoberschap’.Gemeenschappen
hebben daardoor ook iets conservatiefs. De normen binnen een gemeen-
schap liggen vaak al grotendeels vast en het is moeilijk die te veranderen.
Zoals Verplanke et al. () beschrijven levert dat ook veel hartzeer op: ou-
dere buurtbewoners herkennen de mores niet meer als de nieuwkomers niet
als vanzelfsprekend gestalte geven aan de orde die er eens was. Ze vegen hun
stoepjes niet en kijken niet om naar de hulpbehoevende buurman.
De gemeenschap als concreet verband tussen mensen met gedeelde waar-
den en doelen lijkt geen reëel model meer om te begrijpen wat er gebeurt
in hedendaagse wijken. In het onderzoek naar het burgerschap van ggz-
cliënten kwamen we het idee van een gemeenschap nog wel tegen in de
vorm van verbanden tussen lotgenoten. De haast van de vertrekkende bur-
ger om uit de institutie weg te komen, heeft onbedoeld geleid tot een on-
derschatting van het belang van lotgenotencontact. Cliënten moesten im-
mers met ‘normale mensen’ samenleven, niet met hun collega-patiënten.
Steeds weer blijkt echter dat juist lotgenotencontact belangrijk is voor
kwetsbare groepen. Lotgenoten vormen een laagdrempelig contact én een
zorgmogelijkheid. Het contact is laagdrempelig omdat er minder afstand
is ten opzichte van hulpverleners en er een vriendschappelijke omgang mo-
13349a-v8_13349a-v8 3-5-13 0:58 Pagina 76
gelijk is. Over psychiatrische diagnoses hoef je niet veel uit te leggen en je
hoeft ze ook niet angstvallig te verbergen. Lotgenoten helpen elkaar en zor-
gen voor elkaar: dat is heel waardevol, want de meeste mensen willen niet
alleen patiënt zijn, maar ook iets voor anderen kunnen betekenen.
Andere vormen van gemeenschappen en kleinere verbanden van sa-
menleven zijn de georganiseerde vriendschappen van maatjesprojecten.
Hier leren ‘maatjes’ met elkaar omgaan en ontdekken welke verschillen wel
en welke niet onderhandelbaar zijn in de relatie. Digitale gemeenschappen
zijn in de ggz nog weinig beproefd.
Het netwerk
De socialiteit van de buurt als gemeenschap wordt steeds moeilijker her-
kenbaar. Een tweede vorm, de netwerksamenleving, lijkt ervoor in de plaats
te zijn gekomen (zie bijvoorbeeld Van Dijk ). Netwerken zijn geen ge-
meenschappen, maar ontwikkelen zich rond een individu of kwestie. De
leden van het netwerk rond een individu kennen elkaar niet, of niet per se.
De buurtbakker kan in mijn netwerk zitten, maar hoeft niet in dat van mijn
buren te zitten. Duidelijke voorbeelden van netwerken zijn digitale net-
werken of netwerktechnieken zoals Facebook of e-mail. Mensen commu-
niceren niet met degenen die zich direct om hen heen bevinden, maar met
leden van hun netwerk. Het exemplarische beeld is een klas vol studenten
die niet met elkaar praten, maar druk doende zijn boodschappen te ver-
sturen via hun elektronische media.
De waarden in de netwerksamenleving zijn wat moeilijker in hun alge-
meenheid te bepalen; ze hangen samen met het betreffende soort netwerk.
Grosso modo gaat het echter om utiliteit en wederkerigheid. Mensen zijn
onderdeel van elkaars netwerk als ze elkaar tot nut of voor elkaar van be-
lang kunnen zijn. Anders dan in een gemeenschap is er geen reden om ac-
tieve netwerkrelaties te onderhouden als die de individuele deelnemer niets
opleveren. Dat laatste moet hier ruim genomen worden: het nut kan in een
mogelijke toekomst liggen of een passieve vorm hebben zoals ‘zo veel mo-
gelijk vrienden hebben’.
13349a-v8_13349a-v8 3-5-13 0:58 Pagina 77
De netwerksamenleving is een directe bedreiging voor de betekenis van
de wijk als zorgende gemeenschap. Mensen kennen hun buren niet meer
en hebben intieme vrienden in het verre buitenland. De netwerksamenle-
ving vraagt andere relatievormen: zorg wordt vaker ‘op afstand’ gegeven
en minder in de directe omgeving. Mensen leven meer mee met verre vrien-
den dan met goede buren. Om netwerken van betekenis te laten zijn voor
een buurt, zouden verbanden gelegd kunnen worden tussen de verschil-
lende netwerken van een burger en diens buurt. Bijvoorbeeld: een van je
vrienden woont in de buurt van jouw ouders en jij woont in de buurt van
die van haar. Onderling spreek je af: als jij nou eens bij mijn ouders langs-
gaat, ga ik een keertje naar die van jou. Voor ggz-cliënten zagen we in ons
onderzoek vooral netwerken ontstaan wanneer ze werk hadden of klussen
deden in het algemeen belang. Daarmee zijn ze andere burgers tot nut en
andersom. Voorbeelden zijn het runnen van een etsenmakerij, het on-
derhouden van een buurtmoestuin, kofe schenken in het buurthuis of te-
gen betaling klussen doen, binnen of buiten de buurt.
Socialiteit van de ontmoeting tussen vreemden
Met de netwerksamenleving ontstaat in de wijk een derde vorm van so-
cialiteit: de socialiteit tussen vreemden (Goffman ( in Hirschauer ;
Ootes , p. -). Vreemden hebben geen blijvende relatie met elkaar,
maar ontmoeten elkaar af en toe of zelfs maar één keer in hun leven. Gel-
dende deugden hier zijn beleefdheid of hoffelijkheid en gepast afstand hou-
den. Deze socialiteit uit zich dus niet per se in hechte gemeenschapsver-
banden of netwerken, maar is daarom niet minder sociaal. Het gaat om
zaken als iemand met een kinderwagen helpen uit de bus te stappen, een
pakje oprapen dat iemand heeft laat vallen, maar ook om wat Gofman ‘ci-
vil inattention’ noemt: beleefdheid door negeren. Dat betekent bijvoorbeeld
dat je iemand niet in verlegenheid brengt door te gaan staren als zij zich in
een voor haar mogelijk gênante situatie bevindt. Ruth Soenen () be-
schrijft deze vorm van socialiteit door ontmoetingen tussen reizigers op
een tramlijn in een Belgische stad te analyseren. Ze laat zien op welke ma-
13349a-v8_13349a-v8 3-5-13 0:58 Pagina 78
nieren ‘multiculturele’ socialiteit gestalte krijgt in deze vluchtige ontmoe-
tingen. De socialiteit tussen vreemden lijkt van groot belang voor wijken
waar globale relaties en netwerken steeds belangrijker worden, en waar
mensen dus veel omgaan met mensen die ze niet of vluchtig kennen en
men er onderling mogelijk heel verschillende gewoontes op nahoudt. Be-
leefdheid tussen vreemden kent een soort universele vorm met vele varia-
ties. Het vraagt een minimale vorm van aanpassing.
De vermaledijde ‘buurtbarbecue’ (Tonkens en Verhoeven ) bleek
een probaat middel tot het bevorderen van de socialiteit tussen vreemden,
net als andere typen (buurt)feesten. Om zo’n feest tot een succes te maken
is het niet nodig dat mensen elkaar persoonlijk kennen, terwijl het desge-
wenst wel de gelegenheid biedt tot een nadere kennismaking. Ook als men-
sen geen relaties leggen of verdiepen, is er een belangrijke vorm van socia-
liteit gerealiseerd. De architectuur van wijken is hier ook belangrijk: de
klassieke Vinex-wijk bijvoorbeeld biedt vaak weinig ruimtes voor ont-
moeting en dat bemoeilijkt de oefening in een goede omgang tussen men-
sen. Het gevaar is dat buren totale vreemden voor elkaar worden die geen
enkele vorm van socialiteit meer creëren; ze worden non-personen voor el-
kaar.
Esthetische genres
Een laatste vorm van samenleven die ik hier wil noemen zijn vormen van
socialiteit die afgeleid zijn van esthetische genres, een variant op wat Bir-
git Meyer (; Meyer en Verrips ) ‘esthetische formaties’ noemt
(Pols, te verschijnen). Mensen die onder die noemer samenleven hoeven
elkaar niet persoonlijk te kennen, maar verbinden zich met of onderschei-
den zich van elkaar doordat ze kiezen voor specieke stijlen van dingen die
ze mooi, goed of prettig vinden, of die ze zo gewend zijn. De organiseren-
de waarden zijn