Content uploaded by Arco J. Van Strien
Author content
All content in this area was uploaded by Arco J. Van Strien on Dec 28, 2014
Content may be subject to copyright.
U kunt ook bijgaande bon uitprinten
en ingevuld opsturen naar:
Abonnementenadministratie
De Levende Natuur,
Antwoordnummer 134
6700 VB Wageningen.
Tel. 0317 - 46 64 39
administratie@delevendenatuur.nl
U kunt zich
abonneren via
onze website
ik wil graag een abonnement op De Levende Natuur
naam: _____________________________________________________________
adres: _____________________________________________________________
postcode: ____________ woonplaats: _______________________________________
e-mail: ________________________________ tel.: __________________________
Ik machtig De Levende Natuur om het totale aangekruiste bedrag
van mijn rekening af te schrijven:
bank/giro: _____________________________________________________________
datum: ___________________ handtekening:
Graag aankruisen:
proefabonnement –€
9,90 (
drie nummers)
particulier –€
29,50
(NL + B) – overige landen €
35,-
instelling/bedrijf –€50,-
student/promovendus –€9,90*
*(max. vier jaar; graag kopie college- of PhD kaart bijvoegen)
Na vier jaar gaat dit abonnement automatisch over in een regulier abonnement.
De prijsontwikkeling kan het stichtingsbestuur dwingen de tarieven aan te passen.
Tevens bent u gerechtigd
om uw bank opdracht te geven het bedrag binnen 30 dagen terug te boeken.
JA
www.delevendenatuur.nl
Hierna volgend artikel is afkomstig uit:
Doelstelling van ’De Levende Natuur’ Het informeren over ontwikkelingen
in onderzoek, beheer en beleid op het gebied van natuurbehoud en natuur-
beheer, die van belang zijn voor Nederland en België.
De artikelen zijn vooral gebaseerd op eigen ecologisch onderzoek, ervaring
of waarneming van de auteurs. De Levende Natuur verschijnt 6x per jaar,
waaronder tenminste 1 themanummer. Meer informatie op:
www.delevendenatuur.nl
208 |De Levende Natuur - jaargang 115 - nummer 5
De natuur in Nederland staat al vele
decennia onder druk als gevolg van
biotoopvernietiging, vermesting en
verdroging, en meer recent ook door
klimaatverandering. Veel planten- en
diersoorten zijn daardoor in populatie-
omvang en verspreiding achteruitgegaan.
Tegelijkertijd zijn in de afgelopen 20 jaar
veel tegenmaatregelen genomen. Niet
alleen zijn op grote schaal emissies van
milieubelastende stoffen teruggedrongen,
maar ook zijn veel gebieden op de schop
genomen om natuurwaarden te herstellen
(PBL, 2012). Zetten de tegenmaatregelen
inmiddels zoden aan de dijk of gaat de
achteruitgang onverminderd door?
We worden overspoeld met artikelen, rap-
porten en nieuwsberichten over de natuur in
Nederland. Doorgaans gaan de berichten
over bepaalde soorten of soortgroepen of
over bepaalde gebieden. Om een beeld van
de natuur als geheel te verkrijgen kunnen we
werken met een eenvoudige graadmeter: het
aantal soorten dat in hun voortbestaan in
Nederland wordt bedreigd. Hoe meer soor-
ten bedreigd zijn, des te slechter staat de
natuur ervoor en andersom. We noemen
deze maat de ‘Rode Lijst Indicator’ (RLI),
waarin de lengte van zogenaamde Rode Lijs-
ten van bedreigde soorten is weergegeven.
De RLI sluit aan op de internationale verdra-
gen die Nederland heeft geratificeerd, met
name het Bern-verdrag, het Biodiversiteits-
verdrag en de EU-biodiversiteitsdoelstelling.
Deze verdragen moeten tegengaan dat
inheemse soorten uit Nederland verdwijnen.
Het Ministerie van Economische Zaken (EZ)
heeft de RLI daarom opgenomen in de rijks-
begroting (Ministerie van Economische
Zaken, 2014). In dit artikel lichten we de
berekeningswijze van de RLI toe en presen-
teren we de uitkomsten.
Rode Lijsten
Officiële Rode Lijsten van bedreigde soorten
worden opgesteld door soortendeskundigen
op initiatief van het ministerie van EZ. De
deskundigen bepalen van elke soort de sta-
tus aan de hand van de actuele zeldzaam-
heid en de populatietrend sinds 1950. Een
algemene soort die niet of nauwelijks is ach-
teruitgegaan komt niet op de Rode Lijst en
heeft de status ‘Thans Niet Bedreigd’. Een
soort die steeds meer achteruitgaat, in aan-
tal individuen dan wel in verspreiding, valt
achtereenvolgens in de categorie ‘Gevoelig’,
‘Kwetsbaar’, ‘Bedreigd’, ‘Ernstig Bedreigd’ en
‘Verdwenen uit Nederland’. Verdwenen soor-
ten blijven op de Rode Lijst staan. De zeld-
zaamheid wordt bepaald op basis van de
populatiegrootte dan wel het aantal 5 bij 5
km-hokken (atlashokken) waarin een soort
Voorzichtig herstel van de
biodiversiteit in Nederland?
Arco van Strien,
Richard Verweij,
Marnix de Zeeuw,
Lodewijk van Duuren
& Leo Soldaat
De Huismus (Passer domesticus) is
algemeen, maar is zodanig achteruit-
gegaan dat hij als ‘Gevoelig’ op de
Rode Lijst Vogels is gekomen (foto:
Sander van der Wel).
voorkomt. De trend is de populatietrend of
de trend in verspreiding, of een combinatie
van beide (zie bijvoorbeeld van Swaay, 2006)
sinds 1950. Rode Lijsten hanteren namelijk
1950 als referentie, zodat soorten met
dezelfde populatie-omvang als in 1950 per
definitie de status ‘Thans Niet Bedreigd’
krijgen, behalve als ze extreem zeldzaam
zijn (dan heten ze ‘Gevoelig’). Het aantal
bedreigde soorten in 1950 is hierdoor dus
per definitie nul, ook al waren er toen onge-
twijfeld ook al soorten heel zeldzaam of
reeds verdwenen.
Alleen inheemse soorten kunnen op een
Rode Lijst van bedreigde soorten voorkomen.
Exoten, dat wil zeggen soorten die niet van
oorsprong in Nederland voorkwamen en die
zich na 1900 in Nederland hebben gevestigd
(en niet vanuit de ons omringende landen)
worden dan ook niet beschouwd voor Rode
Lijsten. Nieuwkomers die op eigen kracht
naar Nederland komen, zoals Kraanvogel
(Grus grus) en Oehoe (Bubo bubo) tellen ook
De Levende Natuur - september 2014| 209
niet mee, behalve als ze voorheen als
‘Verdwenen’ te boek stonden.
Inmiddels zijn van 18 soortgroepen officiële
Rode Lijsten verschenen (zie de indicator
over Rode Lijsten op www.compendium-
voordeleefomgeving.nl). Een belangrijk crite-
rium voor de keuze van deze soortgroepen
was de databeschikbaarheid. Een aantal
Rode Lijsten is inmiddels voor de tweede
keer vastgesteld, zodat ook veranderingen
in het aantal bedreigde soorten te zien zijn.
Maar de tussenpoos van de herhaling is in
de praktijk minimaal tien jaar, waardoor ze
niet geschikt zijn om de ontwikkeling van de
biodiversiteit op de voet te volgen. Daar
komt nog bij dat de lijsten voor verschillende
soortgroepen niet tegelijkertijd worden opge-
steld, maar sterk gespreid over de jaren.
Daardoor is het niet mogelijk om het aantal
bedreigde soorten van verschillende soort-
groepen zonder meer op te tellen. We heb-
ben daarom een methode ontwikkeld om
het aantal soorten van elke Rode Lijst vast
te stellen in één en hetzelfde jaar. We gaan
daarbij uit van de status van een soort in de
laatste officiële Rode Lijst en actualiseren
die status met gegevens over trend en zeld-
zaamheid sinds het verschijnen van de
betreffende Rode Lijst.
Veel monitoringgegevens komen uit de
meetnetten van het Netwerk Ecologische
Monitoring (NEM; www.netwerkecologische-
monitoring.nl). Omdat er niet voor alle
soortgroepen goede monitoringgegevens
zijn, hebben we ook veel gebruik gemaakt
van niet-gestandaardiseerde gegevens uit de
Nationale Databank Flora en Fauna (NDFF).
Dat zijn geen monitoringgegevens, maar
losse waarnemingen van één soort of soor-
tenlijsten van een locatie. Veel van zulke
gegevens komen tegenwoordig binnen via
www.waarneming.nl. Bij deze data is niet
bekend wat de veldmethode was om de
waarnemingen te verzamelen. Het is moei-
lijk om trendinformatie uit die data te halen,
omdat meer of juist minder intensief veld-
werk het zicht daarop vertroebelt. Om uit die
gegevens toch betrouwbare trendschattingen
te kunnen halen, gebruiken we een nieuwe
statistische techniek: ‘occupancy modellen’
(MacKenzie et al., 2006). Met ‘occupancy
modellen’ berekenden we de trend in het
aantal bezette atlashokken, rekening houdend
met eventuele veranderingen in de trefkans.
De trefkans is de kans om een soort te vinden
als die op een locatie voorkomt. Bij minder
intensief veldwerk is die trefkans lager dan
bij intensief veldwerk. Op die manier wordt
als het ware achteraf de veldmethode
gestandaardiseerd in plaats van vooraf,
zoals bij gestandaardiseerde meetnetten. De
methode werkt het beste als er soortenlijsten
beschikbaar zijn (van Strien et al., 2013).
Hier is de methode toegepast bij soortgroe-
pen waarvan veel daglijsten voorhanden
waren (dagvlinders, libellen, reptielen, amfi-
bieën) of lijsten van een langere periode
binnen het jaar (hogere planten, muizen).
Bij vogels en een aantal zoogdieren werkte
deze techniek echter niet, omdat er te weinig
bruikbare soortenlijsten in de NDFF beschik-
baar waren. Bij vogels was dat gelukkig geen
probleem, omdat er veel goede monitoring-
data van broedvogels bestaan. Voor een
klein aantal soorten, vooral zoogdieren,
waarvoor we geen Rode Lijststatus konden
vaststellen bij gebrek aan gegevens, maakten
we gebruik van expert judgements.
Berekeningswijze van de RLI
De RLI is opgesteld met gegevens van zeven
soortgroepen: zoogdieren, broedvogels,
reptielen, amfibieën, dagvlinders, libellen en
hogere planten. Om veranderingen in de
RLI te meten vergelijken we de situatie van
2013 met die van rond 1995 en 2005, zoals
beschreven in de officiële Rode Lijsten uit
die twee perioden. Ter verduidelijking: waar
voor het opstellen van de Rode Lijsten 1950
als referentiejaar genomen is, is 1995 het
referentiejaar van de RLI. Bij hogere planten
is er pas onlangs een tweede officiële Rode
Lijst gemaakt, terwijl de vorige uit begin
jaren negentig stamt. Daarom hebben we de
laatste officiële Rode Lijst voor hogere plan-
ten opgevat als die voor 2013 en een
tussen-
liggende Rode Lijst van rond 2005 opgesteld.
De veranderingen in de Rode Lijststatus van
soorten zijn vervolgens gevalideerd door de
soortenexperts van de Particuliere Gegevens-
beherende
Organisaties (PGO’s). We hebben
geen steekproef genomen van soorten, maar
de Rode Lijststatus van elke soort vastgesteld.
Ook als er maar één soort van de Rode Lijst
af gaat, is dat dus een echte verandering. We
hoeven de veranderingen in de RLI daarom
niet met een statistische test te toetsen.
De lengte van de Rode Lijsten opgeteld over
alle soortgroepen en geïndexeerd met 1995
als referentiejaar (=100%), levert de ‘RLI-
lengte’ op. Elke soort telt daarbij even zwaar
mee. Als zeven van de meer dan 1400 plan-
tensoorten zouden verdwijnen uit Nederland
telt dat bijvoorbeeld net zo sterk mee als
wanneer álle zeven in Nederland voorko-
mende soorten reptielen zouden verdwijnen.
Inheemse soorten die na 1950 in Nederland
terug zijn van weggeweest, zoals de Kraan-
vogel en de Bever (Castor fiber), zouden op
basis van hun zeldzaamheid bij aankomst
meteen als ‘Gevoelig’ op de Rode Lijst
terecht komen. Tenzij ze al als ‘Verdwenen’
De Otter (Lutra lutra)
verdween eind jaren
80 van de vorige
eeuw, maar staat na
herintroductie niet
langer als verdwenen
op de Rode Lijst
Zoogdieren
(foto: Factumquintus).
Teer guichelheil
(Anagallis tenella)
stond als ‘Kwetsbaar’
op de Rode Lijst
planten, maar is
inmiddels niet langer
bedreigd
(foto: Gors Goch).
210 |De Levende Natuur - jaargang 115 - nummer 5
op de Rode Lijst stonden, zou hun terug-
keer op deze manier ogenschijnlijk tot
verslechtering van de toestand van de
Nederlandse biodiversiteit leiden. Dat klopt
natuurlijk niet, omdat die terugkeer geen
verliespost is, maar eerder winst. Daarom
zijn dergelijke nieuwkomers voor de RLI
genegeerd.
De RLI-lengte geeft alleen weer hoeveel soor-
ten op de Rode Lijst staan ten opzichte van
referentiejaar 1995 en houdt geen rekening
met verbetering of verslechtering van soor-
ten die op de Rode Lijst blijven staan. De
‘RLI-kleur’ doet dat wel; die sommeert over
alle soorten het aantal categorieën dat een
soort is verwijderd van ‘Thans Niet Bedreigd’.
Zo is een ‘Ernstig bedreigde’ soort vier
categorieën verwijderd van ‘Thans Niet
Bedreigd’ en een ‘Gevoelige’ soort slechts
1 categorie. Als een soort verschuift van
‘Bedreigd’ naar ‘Ernstig bedreigd’ wordt de
RLI-kleur 1 punt hoger (‘roder’). Als een
soort verschuift van ‘Gevoelig’ naar ‘Ernstig
Bedreigd’ wordt de RLI-kleur zelfs 3 punten
hoger.
RLI: korter en minder rood
De RLI-lengte van alle soortgroepen samen
nam toe tussen 1995 en 2005 en daarna af
(fig. 1a). De RLI-kleur laat een afname zien
sinds 1995 (fig. 1b). De veranderingen zijn
echter niet heel groot (fig. 1a & b-inzet) en
worden gedomineerd door hogere planten,
doordat er daarvan zoveel zijn. Als we naar
de afzonderlijke soortgroepen kijken, zien
we echter dat de verbetering niet alleen door
hogere planten komt. Sinds 1995 zijn zoog-
dieren, libellen en hogere planten verbeterd
(zie de indexwaarden lager dan 100 in 2013
in tabel 1). Vanaf 2005 zien we ook enig her-
stel bij broedvogels en reptielen, maar stag-
neert het herstel bij libellen (vergelijk de
indexwaarden van 2005 en 2013). Alleen bij
dagvlinders en amfibieën is er geen teken
van herstel. Bij amfibieën komt dat door
slechts één soort, namelijk de Vuursalaman-
der (Salamandra salamandra), waarvan de
populatie als gevolg van een nieuwe schim-
melziekte is gedecimeerd (www.sosvuur-
salamander.nl).
Om de veranderingen in beeld te brengen is
het ook mogelijk om de RLI om te draaien
en uit te drukken in % niet-bedreigde soor-
ten (fig. 2). Dan is te zien dat de grote ach-
teruitgang van soorten plaatsvond tussen
1950 en 1995 (fig. 2-inzet), waarna de veran-
dering vrij gering is gebleven (fig. 2). Zo
bezien is de recente verbetering eigenlijk
maar klein. Desalniettemin lijkt er sprake
van een omslag van een forse achteruitgang
van soorten naar een lichte vooruitgang.
De RLI geeft een gemiddelde weer. Er zijn
dus ook na 2005 nog veel soorten verder
achteruitgegaan in Rode Lijststatus, maar er
zijn er nog meer die vooruitgingen. Van de
‘kwetsbare’ en ‘gevoelige’ soorten zijn er 28
die verbeterden en 28 die verslechterden.
Acht soorten die ‘ernstig bedreigd’ of
‘bedreigd’ waren in 2005 zijn daarna verder
verslechterd, maar 32 zijn daarentegen ver-
beterd. Juist de meest bedreigde soorten zijn
er wat op vooruitgegaan. Daarbij komt dat er
na 2005 meer soorten zijn teruggekomen (7)
dan dat er zijn verdwenen (2). Toch gaan
bepaalde typen soorten nog achteruit. Zo
doen veel stikstofmijdende plantensoorten
het nog slecht. Vervolgonderzoek moet beter
zicht geven op het type soorten dat wel of
niet is vooruitgegaan.
Kanttekeningen
Niet alle trends van soorten komen in de RLI
in beeld. De trends van algemene soorten
die niet op de Rode Lijst staan, zijn niet rele-
vant voor de RLI, tenzij de achteruitgang
heel sterk is. Bij andere natuurgraadmeters,
zoals die in het Compendium voor de Leef-
omgeving (www.compendiumvoordeleef-
omgeving.nl) of bijvoorbeeld de internatio-
nale Living Planet Index (LPI; Loh et al.,
2006), tellen trends van algemene soorten
wel mee. Sommige van dergelijke graadme-
ters laten een sterke achteruitgang zien,
zoals die over boerenlandvogels. Om derge-
lijke veranderingen beter in beeld te brengen
gaan we als aanvulling op de RLI een LPI
voor Nederland ontwikkelen.
Overigens bestaat er een Rode Lijst Indica-
tor die internationaal veel wordt gebruikt en
die is gebaseerd op de aanpak van de IUCN
om Rode Lijsten te maken (Butchart et al.,
2005). Zouden we die aanpak volgen, dan
zou het beeld waarschijnlijk nog positiever
worden. Bij toename in de laatste tien jaar
verdwijnen soorten bij de IUCN-methode
zelfs geheel van de Rode Lijst, tenzij ze erg
RLI-Lengte RLI-Kleur
2005 2013 2005 2013
Zoogdieren (n=55) 105,0 85,0 90,3 75,8
Broedvogels (n=178) 116,9 113,6 110,1 109,5
Reptielen (n=7) 120 120,0 107,7 100,0
Amfibieën (n=16) 114,3 114,3 111,1 116,7
Dagvlinders (n=71) 114,6 112,2 116,3 116,3
Libellen (n=65) 82,1 82,1 86,5 83,2
Hogere planten (n=1425) 98,1 97,3 93,5 91,7
Fig. 1. Rode Lijst Indicator (RLI) in twee varianten:
RLI-lengte (links) en RLI-kleur (rechts). De inzet in
beide figuren geeft hetzelfde weer, maar de schaal van
de Y-as begint daarin bij nul. De RLI-lengte geeft de
relatieve verandering in het aantal soorten op de Rode
Lijst weer t.o.v. het referentiejaar 1995 (index = 100).
De RLI-kleur neemt klasse-overgangen tussen perio-
des binnen de Rode Lijst ook in beschouwing, en
geeft aan hoe ‘rood’ de Rode Lijst is t.o.v. het referen-
tiejaar 1995 (index = 100). In 1950 was de waarde van
zowel de RLI-lengte als de RLI-kleur per definitie nul.
RLI-lengte
1995 2005 2013
106 -
104 -
102 -
100 -
98 -
96 -
94 -
92 -
RLI-kleur
1995 2005 2013
106 -
104 -
102 -
100 -
98 -
96 -
94 -
92 -
’95 ’05 ’13
100 -
50 -
0 - ’95 ’05 ’13
100 -
50 -
0 -
Tabel 1. De veranderingen in lengte en ‘kleur’ van Rode Lijsten per soort-
groep per periode. De RLI-lengte is een maat voor de verandering in het
aantal soorten op de Rode Lijst; de RLI-kleur is een maat voor de ernst
van de bedreiging. Alle cijfers zijn indexwaarden met 1995 =100.
De Levende Natuur - september 2014| 211
zeldzaam zijn. Bij de Nederlandse methode
gaan soorten pas van de Rode Lijst af, als ze
in de buurt komen van het voorkomen rond
1950.
Verder tellen trends van soorten die op Rode
Lijsten staan niet mee in de RLI, totdat er
verschuiving is in RL-categorie. Trends bin-
nen een RL-categorie blijven daardoor buiten
beeld. Overigens zijn de trends van soorten
binnen RL-categorieën gemiddeld meer posi-
tief dan negatief; dat kan een voorbode zijn
van verdere verbetering in de RLI.
Zoals gezegd tellen nieuw-ingeburgerde
inheemse soorten niet mee bij de RLI, terwijl
velen ze als aanwinst voor de biodiversiteit
zien. Zouden die wel worden meegenomen,
dan is de recente verbetering nog groter dan
in de RLI tot uiting komt.
Gemakshalve vatten we de verandering in
alle zeven soortgroepen samen op als een
verandering in de biodiversiteit. Daarover
valt natuurlijk te twisten (vandaar het vraag-
teken in de titel van dit artikel), omdat niet
alle soortgroepen en alle variatie zijn mee-
genomen. Maar de zeven onderzochte soort-
groepen zijn wel de groepen waarop natuur-
beleid en terreinbeheer zich vooral richten
en waarvoor het grootste draagvlak bestaat
bij het grote publiek. Een manco is dat deze
soortgroepen vooral de land-natuur vertegen-
woordigen. Weliswaar zijn ook amfibieën,
libellen, waterplanten en aan water gebonde
n
broedvogels in de indicator opgenomen,
aquatische soorten zijn toch ondervertegen-
woordigd.
Het zou beter zijn om bijvoorbeeld
ook vissen, kokerjuffers en haften op te nemen.
Mariene soorten missen zelfs geheel, op een
paar zeezoogdieren na. Om een completer
beeld van de veranderingen in de biodiversi-
teit in Nederland te krijgen, willen we het
aantal soortgroepen voor de RLI in de toe-
komst graag uitbreiden. Het Ministerie van
Economische Zaken hanteert overigens tot
dusver een RLI op basis van slechts drie
soortgroepen (broedvogels, zoogdieren, dag-
vlinders) en heeft nog niet definitief besloten
tot uitbreiding in aantal soortgroepen voor
opname in de rijksbegroting.
Na vele jaren waarin achteruitgang van de
biodiversiteit is gemeld – of op zijn gunstigst
een afvlakking van de achteruitgang – kun-
nen we op basis van de Rode Lijstsoorten nu
voor het eerst in Nederland een verbetering
melden. Sinds 1995 zijn zoogdieren, libellen
en hogere planten verbeterd, en sinds 2005
ook broedvogels en reptielen. Het herstel is
echter gering en één op de drie soorten in
Nederland is nog steeds bedreigd (fig. 2).
Nader onderzoek zal moeten uitwijzen in
welke mate de waargenomen verbetering is
toe te schrijven aan het gevoerde beleid.
Om te zien of het herstel wel of niet doorzet,
gaan we de RLI regelmatig opnieuw bepalen.
Literatuur
Butchart, S.H.M., A.J. Stattersfield, J. Baillie,
L.A. Bennun, S.N. Stuart, H.R. Akçakaya, C. Hilton-
Taylor & G.M. Mace, 2005. Using Red List Indices
to measure progress towards the 2010 target
and beyond. Phil. Trans. R. Soc. B 360: 255–268.
Loh, J., B. Collen, L. McRae, S. Holbrook,
R. Amin, M. Ram, & J. Baillie, 2006. Living
Planet Index. Living Planet Report (ed. By J. Loh
& S. Goldfinger). WWF, Gland, Switzerland.
MacKenzie, D.I., J.D. Nichols, J.A. Royle,
K.H. Pollock, J.E. Hines & L.L. Bailey, 2006.
Occupancy estimation and modelling: inferring
patterns and dynamics of species occurrence.
Elsevier, San Diego.
Ministerie van Economische Zaken, 2014. Rijks-
begroting 2014: XIII. Tweede Kamer, vergaderjaar
2013–2014, 33 750 XIII, nr. 1.
PBL, 2012. Balans van de Leefomgeving (2012).
Planbureau voor de Leefomgeving, Bilthoven.
Strien, A.J. van, C.A.M. van Swaay & T. Termaat,
2013. Opportunistic citizen science data of animal
species produce reliable estimates of distribution
trends if analysed with occupancy models.
Journal of Applied Ecology 50: 1450–1458.
Swaay, C.A.M. van, 2006. Basisrapport Rode
Lijst Dagvlinders. Rapport VS2006.002.
De Vlinderstichting, Wageningen.
Summary
Modest recovery of several species groups in
The Netherlands?
To monitor the state of the biodiversity in The
Netherlands, we developed an indicator that
keeps track of the number of plant and animal
species on so-called ‘Red Lists’ of threatened
species. Although parallels can be drawn with
the IUCN Red List methodology and indices, we
followed population size and distribution crite-
ria, as well as data mining protocols, specifically
designed for the Netherlands. Data from both
standardized and non-standardized observations
by thousands of volunteers were used to deter-
mine the Red List status of 1771 species from 7
species groups. Although approximately 1/3 of
all considered species is still threatened, we can
now report a modest improvement: where the
number of threatened species still increased
between 1995 and 2005, this number decreased
in the period thereafter (2005-2013). Additionally
we observed an average shift from the ‘Critically
Endangered’ category in the direction of the
‘Least Concern’ category, which already began
before 2005. There were differences between
species groups: vascular plants, dragonflies and
mammals are performing best, whereas no
improvement can be reported for butterflies and
amphibians. Results for birds and reptiles were
mixed. Further research is needed to verify the
extent to which the observed improvement can
be attributed to the different policy measures
installed aimed at halting biodiversity loss. We
intend to regularly update this indicator.
Dankwoord
De informatie over populatie-omvang en popula-
tietrend komt uit de meetnetten van De Vlinder-
stichting, Sovon Vogelonderzoek Nederland,
RAVON en de Zoogdiervereniging die vallen
onder het NEM. De informatie over verspreiding
komt uit de verspreidingsgegevens van FLO-
RON, De Vlinderstichting, RAVON en de Zoog-
diervereniging; deze gegevens zitten tegenwoor-
dig in de Nationale Databank Flora en Fauna.
Dank gaat uit naar de experts van de PGO’s die
hielpen bij de beoordeling van verandering in de
Rode Lijsten, naar Willy van Strien voor kritisch
doorlezen en naar medewerkers van het Planbu-
reau voor de Leefomgeving voor een levendige
discussie over biodiversiteitsgraadmeters.
Dr. A.J. van Strien, Dr. ir. R.J.T. Verweij,
Drs. M.P. de Zeeuw, Drs. L. van Duuren &
Dr. L.L. Soldaat
Centraal Bureau voor de Statistiek
Postbus 24500
2490 HA Den Haag
Dr. A.J. van Strien: asin@cbs.nl
Dr. ir. R.J.T. Verweij: rvrj@cbs.nl
Fig. 2. % niet-bedreigde soorten. Totaal
aantal beschouwde soorten n = 1771.
Beschouwde soortgroepen: broedvogels,
dagvlinders, zoogdieren, libellen,
reptielen, amfibieën en hogere planten.
De inzet geeft hetzelfde weer, maar de
schaal van de Y-as begint daarin bij nul.
% niet-bedreigde soorten
1995 2005 2013
63 -
62 -
61 -
60 -
ref. ’95 ’05 ’13
100 -
50 -
0 -