ChapterPDF Available

Ponsaers, P., “Voorwoord” (2014). in Ponsaers, P. (ed.), Naar een vrijwillige opschaling van de lokale politie, Reeks Politiestudies n° 9, Antwerpen/Apeldoorn: Maklu, 11-20.

Authors:

Abstract

Toen de vernieuwde Belgische lokale politie van start ging op 1 januari 2001 na een diepgaande hervorming van het politiebestel werd het land ingedeeld in 196 politiezones. Op dat moment was iedereen die bij de hervorming betrokken blij met het feit dat eindelijk de kogel door de kerk was. Het terugbrengen van de 589 gemeentelijke politiekorpsen tot een bovengemeentelijke lokale schaal werd op dat moment ervaren als een belangrijke stap in het robuuster maken van de lokale politie. Intussen zijn de geesten gerijpt en wordt een stap gezet naar de vrijwillige fusering van politiezones. Dit boek wil daarbij een hulp zijn.
NAAR EEN VRIJWILLIGE OPSCHALING VAN DE LOKALE POLITIE
Voorwoord
Toen de vernieuwde Belgische lokale politie van start ging op 1 januari 2001 na een diepgaande
hervorming van het politiebestel werd het land ingedeeld in 196 politiezones. Op dat moment was
iedereen die bij de hervorming betrokken blij met het feit dat eindelijk de kogel door de kerk was.
Het terugbrengen van de 589 gemeentelijke politiekorpsen tot een bovengemeentelijke lokale schaal
werd op dat moment ervaren als een belangrijke stap in het robuuster maken van de lokale politie.
Eerst complementariteit, daarna identiteit op basis van vrijwilligheid
In feite lag de hervorming van de lokale politie in het verlengde van een evolutie die reeds vroeger
was ingezet. In 1990 al werd door de minister van Binnenlandse Zaken de gelegenheid geboden om
taken van bestuurlijke politie te verdelen tussen gemeentelijke korpsen en lokale rijkswachtbrigades.
Dat gebeurde middels de omzendbrief OOP131, waarin de complementariteit van beide
politiediensten werd benadrukt. Het grondprincipe was immers aan beide lokale componenten
(enerzijds de gemeentepolitie, anderzijds de rijkswachtbrigades) specifieke en andere
takenpakketten toe te bedelen (Devroe & Ponsaers, 2013a).
Vanaf 1994 werd deze piste ingrijpend verlaten en werd een fase van identiteit ingezet. Het ging niet
langer om werkverdeling, maar veeleer om samenwerking. Enerzijds werd samenwerking
nagestreefd tussen gemeentelijke politiekorpsen onderling, anderzijds tussen gemeentelijke korpsen
en rijkswachtbrigades.
Op de eerste plaats werd de samenwerking tussen de gemeentelijke korpsen dus gestimuleerd. Dat
gebeurde via de invoering van de notie volwaardige gemeentelijke politiezorg”, hetgeen neerkwam op
de invoering van een minimale norm per korps en het invoeren van een permanente interventiedienst
(24-24uur), alleen of in vrijwillig samenwerkingsverband met andere korpsen van gemeentepolitie2. Die
korpsen die aan deze criteria voldeden konden aanspraak maken op bijkomende federale middelen. Met
dit laatste was meteen de impuls gegeven tot hetgeen vanaf dan vrijwillige intergemeentelijke
politiesamenwerking(IGPS) werd genoemd3. Als later in 1994 een evaluatie werd doorgevoerd door de
Algemene Politiesteundienst (APSD) van de intussen afgesloten IGPS-akkoorden bleek dat ze een soort
van Matteüs-effect hadden veroorzaakt. Korpsen die behoorden tot eerder begoede gemeenten waren
op zoek gegaan naar IGPS-partners die eveneens over ruime middelen beschikten. Korpsen die
daarentegen behoorden tot armere gemeenten bleken geen gegeerde IGPS-partners te zijn en bleven
verweesd achter. “Armen werden armer, rijken rijker”. Verder bleek dat landelijke korpsen het moeilijk
hadden om zich in een dergelijk IGPS-akkoord in te schrijven, en dat waren er nogal wat.
1 Omzendbrief OOP13 houdende de algemene richtlijnen betreffende de coördinatie van het optreden van de
gemeentepolitie en de rijkswacht in het kader van de bestuurlijke politie van 26 april 1990 (B.S. 27 april 1990).
2 Koninklijk Besluit van 10 juni ’94.
3 Omzendbrief POL 47 i.v.m. de intergemeentelijke politiesamenwerking van 16 september 1994 (B.S. 24 september 1994).
IPS-akkoorden waren reeds voorzien in artikel 45 van de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt.
Niet enkel de intergemeentelijke politiesamenwerking werd gestimuleerd. Op de tweede plaats werd
vanaf 1995 ook nadrukkelijk gezocht naar samenwerking tussen de gemeentelijke politiekorpsen en
de rijkswachtbrigades, opnieuw in de geest van de identiteitsfilosofie. Er werd vertrokken van het
uitgangspunt dat de brigades van de rijkswacht en de gemeentepolitie dezelfde taken konden
waarnemen met de invoering van het concept van Interpolitiezones (IPZ’s). Hiermee werd een
gebiedsomschrijving bedoeld waarbinnen beide politiediensten in samenspraak en overleg, en op
basis van vrijwilligheid, de politiezorg zouden verzekeren. De discussienota ‘Naar een vernieuwde
samenwerking van de politiediensten’ kaderde deze operatie. De regering zou het grondgebied per
provincie indelen in IPZ’s, waardoor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest meteen buiten de oefening
werd geplaatst. Met de invoering van de IPZ’s werd de vroegere definitie van volwaardige
politiezorg” aangepast4. De tweede voorwaarde luidde vanaf dan : “Het politiekorps moet samen met
de rijkswacht en, in voorkomend geval, met één of meerdere andere gemeentelijke politiekorpsen,
alle taken van de politionele basiscomponent op een door de Minister van Binnenlandse Zaken
afgebakend territorium, vervullen”. Met de invoering van deze nieuwe zonering op vrijwillige basis
werden de IGPS-akkoorden in feite geïntegreerd in een interpolitiële oefening. Het was de creatie
van de IPZ’s die uiteindelijk aanleiding gaf tot de concretisering van de hervormingsgedachte op
lokaal niveau.
De Senaat organiseerde in de schoot van de Commissie voor Binnenlandse en Administratieve
Aangelegenheden in november 1995 en januari 1996 hoorzittingen hieromtrent. De commissie was
na afloop van oordeel dat het concept van samenwerking tussen gemeentepolitie en rijkswacht een
etappe vormde in de stapsgewijze reorganisatie van het politiebestel. Bij omzendbrief IPZ6 van 22
april 1997 werd uiteindelijk de verdeling in IPZ’s in de 10 provincies geactualiseerd. Op dat moment
waren er 202 IPZ’s afgebakend. Ze hergroepeerden niet minder dan 529 van de 570 gemeenten5.
Toch bleek dat een volledige dekking van het grondgebied niet mogelijk was en dat het systeem van
vrijwilligheid zowat haar grenzen had bereikt (Fijnaut, 1995).
Van IPZ’s naar PZ’s, de hervorming doorbreekt de vrijwilligheid
Intussen werd het land niet gespaard van incidenten en werd de parlementaire
onderzoekscommissie in de zaak Dutroux-Nihoul en consoorten ingesteld. In haar verslag deed de
commissie een aantal aanbevelingen in de zin van een geïntegreerde politiezorg op twee niveau’s
gestructureerd, nl. het federale niveau en het (boven-)lokale niveau6. Volgens de commissie moest
het (boven-)lokale niveau overeenstemmen met de bestaande IPZ’s. De eveneens ingestelde
Commissie voor een efficiëntere politiestructuur sprak zich ook uit ten voordele de creatie van
politiezones (PZ’s) die gebaseerd moesten zijn op de bestaande IPZ’s (Huybrechts et al., 1997).
Niettemin was zij van oordeel dat men moest nagaan in welke mate deze IPZ’s beantwoorden aan
een aantal criteria, en dat indien nodig, de afbakening van de zones moest worden aangepast.
4 Koninklijk Besluit van 20 augustus 1996.
5 Waarbij abstractie wordt gemaakt van de 19 gemeenten uit het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest.
6 Rapport van het parlementaire onderzoek naar de manier waarop het onderzoek, in haar politioneel en gerechtelijk luik,
werd uitgevoerd in de « zaak Dutroux-Nihoul en consoorten », Ch., 1996-1997, 713/6, p. 169.
Het is met deze ideeën in het achterhoofd dat uiteindelijk de Octopuswet tot stand kwam op 7
december 1998 (WGP). Artikel 9 van de wet stelde dat de hoeksteen van de lokale politie de
verdeling van het land was in politiezones (PZ’s), waarbij een minimale gelijkwaardige politiezorg in
elke zone in het vooruitzicht werd gesteld (Ponsaers, 2005). Een PZ was niet langer de uitdrukking
van een vrijwillige overeenkomst, maar werd hierdoor een dwingende kracht gegeven, waardoor
uiteindelijk het volledige grondgebied van het land kon worden ingedeeld en niet langer delen
verweesd achterbleven. Binnen de 196 PZ’s telden we enerzijds 118 Vlaamse, 72 Waalse en 6
Brusselse zones; en anderzijds 146 meer-gemeentezones en 50 één-gemeentezones (Haagsma et al.,
2011). De getalsterkte van de PZ’s bleef sterk uiteen lopen, van rond de 50 full-time-equivalent op
het platteland tot 1.500 à 2.800 in de grootste steden. In de meer-gemeentezones werd de lokale
politie zo georganiseerd dat ze in elke gemeente over één of meer politieposten beschikten. Het
beheer van de zones werd ingrijpend gewijzigd, met de instelling van politieraden, politiecolleges en
zonale veiligheidsraden. Ook de instelling van één korpschef per PZ werd een feit, een realiteit die in
het kader van voorgaande samenwerkingsverbanden niet mogelijk was gebleken.
Professor Brice De Ruyver werd aangesteld als voorzitter van de Commissie ter begeleiding van de
politiehervorming op lokaal niveau. Hij betoonde zich een vurig voorstander van de lokale politie, die
aldus De Ruyver, spectaculair snel evolueerde en over het algemeen positief ervaren werd. Het was
De Ruyver die met zijn commissie tot driemaal toe omstandige rapporten neerlegde ter zake en
hierdoor de lokale politie sterk ondersteunde in haar werking (De Ruyver et al. 2007). Hij wees erop
dat sedert de opstart van de hervorming, behoorlijk gesleuteld werd aan zowel de capaciteit van de
zones als aan de federale dotatie die ze ontvingen.
In het najaar van 2002 kregen de zones van de federale regering de kans om hun financiële en
operationele noden aan te kaarten. 134 zones maakten hiervan gebruik en alhoewel ze niet allemaal
genoegdoening kregen, leidde dit begin 2003 toch tot een substantiële bijsturing van de federale
dotatie voor heel wat zones. Daarnaast hebben heel wat zones zelf ook een extra inspanning
geleverd om het lokaal korps uit te breiden. De Ruyver was dan ook van oordeel dat de toestand
ingrijpend gewijzigd was ten overstaan van de opstartsituatie. Tevens was hij van oordeel dat het
niet eenvoudig zou zijn om tot een financieringswet te komen die de toets van het
gelijkheidsbeginsel zou doorstaan.
Interzonale politiesamenwerking, opnieuw vrijwilligheid
Al vrij snel na de hervorming werd duidelijk dat het nieuwe politiebestel werd gekenmerkt door een
groot aantal -en dus kleine- zones. Dat bracht met zich mee dat van bij de aanvang al een roep klonk
naar vormen van Interzonale Samenwerking (IPS) (Ponsaers, 2002). Sommigen hadden het in dit
verband over zgn. ‘laterale steun’, daarmee aangevend dat van de federale politie ook wel ‘verticale
steun’ aan de zones werd verwacht. Het Octopusakkoord van 24 mei 1998 had het al uitdrukkelijk
over IPS : "Om duidelijke redenen van besparingen, maar ook om ervoor te zorgen dat de politiezones
een redelijke grootte behouden, moeten zij niet elk voor zich systematisch beschikken over alle
noodzakelijk middelen voor het vervullen van de basispolitiezorg. Dit is de reden waarom
mechanismen van samenwerking tussen zones binnen een arrondissement of eenzelfde provincie, in
de vorm van een samenwerkingsprotocol, door het federaal niveau zullen worden aangemoedigd7".
Het Koninklijk besluit van 17 september 2001 verduidelijkte wat onder een “minimale”
dienstverlening moest begrepen worden en operationaliseerde dat in zes basisfunctionaliteiten:
wijkwerking, onthaal, interventie, politionele slachtofferbejegening, lokale opsporing en onderzoek
en handhaving van de openbare orde (Vandevoorde et al., 2003). Later zal daar een bijkomende
zevende functionaliteit “verkeer” aan toegevoegd worden. In de MO PLP 10 van 9 oktober 2001
werd, in navolging van genoemd K.B., vermeld welke functies voor IPS in aanmerking kwamen. In de
MFO-2 van 3 april 20028 werd vervolgens het principe van IPS nader omschreven en werden een
aantal 'spelregels' in dit verband bepaald. In dit kader werd onder meer gesteld dat IPS diende
gebaseerd te zijn op een vrijwillig afgesloten samenwerkingsakkoord en betrekking moest hebben op
aangelegenheden die binnen de basispolitiezorg vielen. Verder werd als basis voor de samenwerking
de voorkeur voor het wederkerigheidspricincipe uitgesproken.
Met de Omzendbrief PLP 27 van 4 november 20029 benadrukte de Minister nogmaals het belang van
IPS en beklemtoonde hij zijn bereidheid om deze werkingsvorm te intensifiëren en te ondersteunen.
De ruimer in deze omzendbrief aangehaalde doelstellingen van IPS waren vierledig, met name het
verhogen van de rentabiliteit, het verbeteren van de kwaliteit van de dienstverlening, het streven
naar een win-win-situatie (op basis van evenwaardigheid met inachtneming van wederkerigheid) en
het nastreven van een zo groot mogelijk eenvormig beleid binnen een bepaalde regio (evenwel
rekening houdend met de autonomie van de zones en met hun respectievelijke diversiteit en
specificiteit). Naast het principe van wederkerigheid, dat reeds in de MFO-2 werd vermeld,
beklemtoonde de Minister ook het principe van evenwaardigheid van de wederzijdse geleverde
inspanningen. Verder werd, bij wijze van denkpiste, een opsomming weergegeven van de domeinen
waarin IPS mogelijk wordt geacht.
Een eerste evaluatie, vijf jaar na de hervorming
In 2003 voerde het tijdschrift Orde van de Dag een evaluatie uit, vijf jaar na de invoering van de WGP
(Easton et al., 2005). Deze evaluatie had ondermeer ook betrekking op de werking van de zones en
de gegroeide samenwerkingsverbanden ertussen. Er bleek op lokaal niveau nogal wat solidariteit
tussen de diverse korpsen te bestaan, wat maakte dat de interzonale politiesamenwerking over het
algemeen door de lokale actoren als positief werd geëvalueerd (Prins et al., 2012). Nochtans diende
globaal opgemerkt te worden dat veel respondenten IPS als een surrogaat zagen voor
schaalvergroting van de politiezones en er toen reeds voor pleitten die schaalvergroting dus maar
meteen door te voeren. Anderen waren echter de mening toegedaan dat een dergelijke
7 S.a. (1998). Het Octopusakkoord: de algemene beginselen van de reorganisatie van de politiediensten. Politeia, jrg. 8, nr.
6, p. 4.
8 Ministeriële richtlijn MFO-2 van 3 april 2002 betreffende het personeel capaciteitsbeheer en het het verlenen van
versterking door de lokale politie bij opdrachten van bestuurlijke politie. B.S., 25 mei 2002.
9 Omzendbrief PLP 27 van 4 november 2002 ter intensifiëring en bevordering van de interzonale samenwerking. B.S., 4
december 2002.
schaalvergroting op dat moment nog niet aan de orde was en dat eerst grondig werk diende te
worden gemaakt van de verdere invoering van IPS.
Er diende ook vastgesteld te worden dat de solidariteit in het kader van IPS verre van grenzeloos was,
wat wellicht te maken had met de financiële repercussies op de gemeentelijke financiering. Ook
verwezen de lokale actoren naar het verschil in betekenis van deze samenwerking naargelang de
schaalgrootte van de betrokken korpsen. De meesten vonden dat de samenwerking eerder beperkt
diende te blijven. De meeste lokale actoren beklemtoonden verder het belang van de bovenlokale
ondersteuning bij het afsluiten van IPS-convenanten.
De arrondissementscommissarissen en de DirCo’s bleken over het algemeen principieel positief te
staan ten aanzien van IPS, doch bleken bijzonder aarzelend over de implementatie ervan. De nadruk
werd gelegd op de noodzaak van wederkerigheid in de samenwerking. De Procureurs bleken over het
algemeen ook wel positief te staan ten aanzien van IPS, hoewel de overtuiging overheerste dat een
hergroepering van zones, en dus een schaalvergroting ervan, een betere oplossing zou zijn. De
DirJud’s bleken gematigd positief te zijn en de vrijblijvendheid van deze samenwerkingsoplossing
werd vrijwel steeds gehekeld.
Een tweede evaluatie, tien jaar na de hervorming
Op 06 juni 2008 ontving de federale politieraad de opdracht van de minister van Binnenlandse Zaken
om de politiehervorming na 10 jaar werking te evalueren. Het rapport dat de raad, met Willy
Bruggeman als voorzitter, afleverde was in grote mate geïnspireerd op de rapporten van de
commissie De Ruyver. Daar waar het ging om de schaalgrootte van de PZ’s werd de nadruk erop
gelegd dat het aantal lokale politiezones groot was, maar er werd meteen aan herinnerd dat dit
logisch was omdat de hervormers er hadden voor geopteerd om zoveel als mogelijk aan te sluiten bij
de gemeentestructuur. De raad vond dat dit geen problemen hoefde te stellen, maar wees toch op
de grote diversiteit tussen de zones.
De discussie in verband met de al dan niet schaalgroottecorrectie (vergroten of verkleinen) van de
politiezones werd door federale politieraad uitdrukkelijk in verband gebracht met de onderlinge
samenwerking (horizontaal of lateraal) tussen de zones (IPS dus) en ook aan de mogelijkheid tot
steunverlening (verticale samenwerking) vanuit de federale politie, die complementair moest zijn aan
de mogelijkheden van de lokale politie10. De raad was van oordeel dat bij een schaalgroottecorrectie
de uitgangspunten van de wet op de geïntegreerde politie niet in vraag mochten gesteld worden. Het
evenwicht tussen de twee componenten van de geïntegreerde politie was daarbij essentieel en
moest behouden blijven.
In tweede orde vond de raad dat het nuttig kon zijn de schaalgrootte van een aantal politiezones te
corrigeren, wanneer daartoe een lokale bereidheid bestond, echter zonder dat dit mocht leiden tot
een grondig herdenken van het huidig zonale politielandschap en dit dus niet zou leiden tot een soort
van regiopolitie naar het toenmalig Nederlands model (Cachet et al., 2008; Bruggeman & Ponsaers,
10 Indien de federale politie over voldoende middelen beschikte moest logischerwijze de kwantiteit en de kwaliteit van haar
dienstverlening toenemen en dit tot een grotere tevredenheid van haar dienstafnemers leiden, aldus de federale
politieraad.
2012). De raad dacht hierbij vooral aan zones die minder dan 50 personeelsleden telden en ook aan
die zones die zelf ook om andere redenen streefden naar schaalvergroting. De conclusie van de
federale politieraad was dan ook helder. Schaalcorrecties van de lokale politie moesten beperkt
blijven tot het ondersteunen van die zones die op vrijwillige basis naar schaalvergroting streefden.
Voorlopig bleef de buit eerder schaars: één fusie van PZ’s werd in 2010 gerealiseerd, hetgeen leidde
tot de oprichting van de fusiezone Lanaken/Maasmechelen. Toen waren ze nog met 195 … (Ponsaers
et al., 2012).
Elders stelde Bruggeman nuchter vast (Bruggeman et al., 2010) dat er weinig animo bestond voor
gedwongen fusies van zones, die aan de ingewikkelde en kwetsbare relaties tussen lokale en federale
politie zouden raken. Hij stelde dan ook de vraag in welke mate alle bestaande PZ’s een “minimale
dienst” konden verlenen die gelijkwaardig was over het hele grondgebied, en dus het kritische
minimum konden garanderen (Bruggeman & Ponsaers, 2009). Wat Brussel betreft wees hij naar de
indeling in zes PZ’s van de Brusselse agglomeratie, hetgeen hij een “anomalie” noemde. Hij pleitte
voor een soort van “Brussels Metropolitan Police”, in navolging van het Londense voorbeeld,
gespreid over het volledige territorium van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (Bisschop et al., 2010;
Meerschaut & De Hert, 2008).
Professor Brice De Ruyver wees erop dat men niet naast de vaststelling kan dat enkele tientallen
politiezones te klein waren op het moment dat de federale politieraad zijn evaluatie doorvoerde. Hij
deelde de zienswijze van de federale politieraad dat het geen optie was om een schaalvergroting op
te leggen en maande aan tot voorzichtigheid. Kortom: Voor een aantal kleine politiezones was
schaalvergroting wenselijk, aldus De Ruyver, maar dan wel op basis van een vrijwillige keuze.
Het beleidsantwoord en de reactie uit de zones
Naar aanleiding van de evaluatie van de federale politieraad werd op vraag van de minister van
Binnenlandse Zaken een rapport opgesteld door een Werkgroep Optimalisatie11. De werkgroep boog
zich vooral over het verbeteren van de basisfuncties van de federale politie en kwam met een
rapport naar buiten op 18 januari 201312. Om die reden bleek dan ook de schaalgrootte van de PZ’s
op de achtergrond te verdwijnen. Niettemin lezen we in het rapport van de werkgroep : Er is echter
nog ruimte om de geïntegreerde werking te versterken en daar wil deze optimalisatie op inspelen. Om
deze reden kunnen we een optimalisatie en modernisering van de federale politie niet los zien van de
realiteit en evoluties in de lokale zones. Diverse kleine zones hebben het vandaag moeilijk om alleen
te overleven en zijn op zoek naar nieuwe samenwerkingsverbanden in de vorm van associaties en
fusies. De vraag die we ons moeten stellen, is of de federale politie hierbij kan helpen of faciliteren en
hoe we dit kunnen opnemen in de optimalisatiebeweging. Het is wel belangrijk dat de lokale politie
zelf de basispolitiezorg blijft opnemen. Zo niet kan het basisconcept van de geïntegreerde politie op
de helling komen te staan”. En dan een toch wel niet mis te verstane waarschuwing : “Het kan niet de
bedoeling zijn dat het behoud van te kleine politiezones, indien alternatieven voorhanden zijn, ten
koste zou gaan van de eveneens beperkte capaciteit van de federale politie”.
11 Het rapport wordt onderschreven door: Mandaathouder: Catherine De Bolle (i.s.m. François Farcy, Olivier Libois, Jean-
Marie Van Branteghem); Werkgroep: Willy Bruggeman (voorzitter), Jean-Marie Brabant (i.s.m. Geert Smet), Monique De
Knop, Brice De Ruyver, Christian De Valkeneer, Johan Delmulle, Jean-Claude Leys, John Robert, Frank Van Massenhoven;
Adviseurs: Luc Cap, ThierryMaurer, Ann Massei, Guy Marchal, Dominique Van Ryckeghem.
12 Zie: http://www.acod-lrb.be/nieuwspolitie/diversen/Rapport%20Optimalisatie%20Federale%20Politie.pdf
Het beleidsantwoord kwam er, maar later dan werd verwacht. Op 24 juli 2013 maakte de beperkte
Ministerraad een aantal principes bekend die goedgekeurd werden inzake de optimalisering van de
politiediensten : Een modernere politie met meer slagkracht, minder chefs en structuren en met
meer personeel op het terrein”, een optimaliseringsplan dat voortvloeide uit de evaluatie van de
federale politieraad en dat zich voornamelijk richtte op een bijstelling van de federale politie. De
minister van Binnenlandse Zaken voegde er evenwel een aantal elementen aan toe die betrekking
hadden op de lokale politie. Wat de schaalproblematiek van de lokale politie betrof werden een
aantal principes bekrachtigd, weze het op een wel (te?) erg algemeen niveau. De nota had het over
de versterking van de financieringscapaciteiten van de zones van de lokale politie, in het bijzonder
via de fusie van zones” en het “verbeteren van de werking van de zones van de lokale politie”, zonder
evenwel verder in detail te treden. Ook werd beslist dat de federale politie de steun aan de lokale
zones diende te versterken.
* * *
Het beleidsantwoord mag dan al zuinig zijn, daar waar het gaat om de schaalproblematiek van de
lokale zones, dat betekent niet dat er geen beweging valt waar te nemen op de werkvloer. Opvallend
is immers dat vandaag heel wat korpschefs durven te denken en te praten over de grenzen heen van
hun huidige politiezone. De mogelijkheid van vrijwillige fusies blijkt hoger op de lokale agenda te
staan dan ooit in het verleden. Wellicht houdt dit ook wel verband met het besef dat groeien moeilijk
wordt in tijden van economische schaarste.
Dat is de reden waarom we deze publicatie wensten te realiseren. Verschillende korpsen zijn een
zoektocht begonnen, wat aftastend en soms aarzelend, zich afvragend hoe je zo’n operatie kunt
opzetten en wat er zoal bij komt kijken. Dit boek bevat twee rapporten die elk op hun eigen wijze de
weg wijzen naar een waardevolle benadering.
Op de eerste plaats namen we het rapport van de hand van Brice De Ruyver en Jelle Janssens op “De
schaalvergroting van de Limburgse Politiezones : Maatwerk”. Het gaat om een rapport dat tot stand
kwam op vraag van de gouverneur van Limburg en dat een doorgedreven oefening bevat om de
volledige provincie, dus met een volledige dekking, te voorzien van robuuste fusie-PZ’s, zonder tot
een onwerkbare schaal te komen in functie van de basispolitiezorg. Het rapport bevat een duidelijke
methodologie en leidraad om een dergelijke oefening elders door te voeren, hetgeen het meer dan
interessant maakt voor andere provincies en korpsen.
Op de tweede plaats bevat dit boek een rapport van de hand van de lokale adviseurs van de vier PZ’s
uit Vlaams-Brabant, onder de titel : Haalbaarheidsstudie fusie politiezones Beersel, Dilbeek Halle en
Sint-Pieters-Leeuw”. Hier gaat het om een rapport dat weergeeft hoe deze korpsen zijn tewerk
gegaan bij het objectiveren en valideren van hun fusiepoging van deze korpsen. Dit rapport bevat
waardevolle handvaten, indicaties en suggesties voor die korpsen die een gelijkaardige fusie-operatie
wensen op te zetten en geeft aan welke aspecten ter sprake dienen te komen bij een dergelijke
oefening.
Wij hopen van harte dat deze publicatie bij mag dragen tot het opschalen van de lokale zones tot
robuustere entiteiten, die toch voldoende voeling houden met het lokaal bestuursniveau. Want,
daarover lijkt intussen iedereen het eens, vrijwillige fusies mogen niet leiden tot al te grote
geografische omschrijvingen die de lokale hartslag nog onvoldoende voelen kloppen in het
hoofdkantoor van de zone. Gemeenschapsgerichte politie (Van Branteghem et al., 2007) mag en
moet fors zijn, maar zich niet te ver verwijderen van het gemeentelijk bestuursniveau (Devroe &
Ponsaers, 2013b).
Paul Ponsaers - Gent, 31 oktober 2013
Bibliografie
BISSCHOP, L., DEVROE, E., EASTON, M., PONSAERS, P., VERHAGE, A. (2010), “Politie in de Maatschappij Bakens voor
de toekomst. De kerk in het midden houden”, in : Panopticon, Antwerpen, Jg. 31, nr.6, 54-64 (ISSN 0771-1409).
BRUGGEMAN, W., PONSAERS, P. (2009), “Editoriaal : Evaluatie 10 jaar politiehervorming”, in : Panopticon ,
Antwerpen, Jg. 30, nr. 4, p. 1-20.
BRUGGEMAN, W., DEVROE, E., EASTON, M. (eds.) (2010), Evaluatie van 10 jaar politiehervorming, Panopticon Libri
n°4, Maklu, Antwerpen-Apeldoorn.
BRUGGEMAN, W., PONSAERS, P. (2012), “De Nederlandse politiehervorming, gezien vanuit een Belgisch perspectief”,
in VLEK, F., VAN REENEN, P. (Eds.), Voer voor Kwartiermakers, Wetenschappelijke kennis voor de inrichting van de
Nationale Politie, Politie & Wetenschap Overzichtsstudies, Amsterdam: Reed Business, 57-78.
CACHET, L., DE KIMPE, S., PONSAERS, P., RINGELING, A. (eds.) (2008). Governance of Security in the Netherlands and
Belgium, Boom Juridische Uitgevers, Reeks Het groene gras, Den Haag, pp. 356.
DE RUYVER, B. et al. (eds.) (2007), Commissie ter begeleiding van de politiehervorming op lokaal niveau, Politeia,
Brussel.
DEVROE, E., PONSAERS, P. (2013a). Het historisch dunne vernis van de gemeentelijke autonomie, In DEVROE, E.,
PONSAERS, P., EASTON, M., CACHET, L., MEERSHOEK, G. (Eds.). Cahiers Politiestudies - Schaalveranderingen,
Antwerpen/Apeldoorn, Jg. 2013-1, nr. 26, 193-212.
DEVROE, E. , PONSAERS, P. (2013b). Reforming the Belgian police system between central and local, In FYFE, N.R.,
TERPSTRA, J., TOPS, P. (Eds.), Centralizing forces? Comparative perspectives on contemporary police reform in
northern and western Europe, The Hague: Boom Legal Publishers/Eleven, 77-98.
EASTON, M., ENHUS, E., PONSAERS, P., VAN DE SOMPEL, R. (eds.) (2003). De Politiehervorming - Een evaluatie vanuit
de praktijk, Themanummer Orde van de Dag , Kluwer, Mechelen, nr. 23, pp. 148.
FIJNAUT, C., (1995). Een kleine geschiedenis van de huidige organisatie van het Belgische politiewezen, Arnhem,
Gouda Quint.
HAAGSMA, J.H., SMITS, I., WAARSING, H., WIEBRENS, C.J. (eds.) (2011). Onderzoek naar de sterkte van de politie in
Nederland, België, Denemarken, Engeland & Wales en Nordrhein-Westfalen, Reed Business, Amsterdam, Politie &
Wetenschap, Apeldoorn: Andersson Elffers Felix, 87-99.
HUYBRECHTS, L. et al. (1997). Eenheid in verscheidenheid - Vrijheid in gebondenheid , Eindrapport Commissie voor
een Efficiëntere Politiestructuur, Federale Voorlichtingsdienst, Brussel, pp. 118.
MEERSCHAUT, K. & DE HERT, P. (2008). Een integraal veiligheidsbeleid op gewestelijk niveau. Het Brusselse Gewest
naderbij bekeken. Rechtsleer & Doctrine, 542-576.
PONSAERS, P. (ed.) (2002). Interzonale Samenwerking, oliteia, Centrum voor Politiestudies, Brussel, pp. 122.
PONSAERS, P. (2005). “Evaluatie van de distributie van politiecapaciteit”, in : 10 miljoen klanten moet je verdienen
Bijdrage(n) tot de evaluatie van politie en justitie, PONSAERS, P., ENHUS, E., EASTON, M., BRUGGEMAN, W.,
COLLIER, A. (eds.), Politeia, Centrum voor Politiestudies, Brussel, 127-144.
PONSAERS, P., BRUGGEMAN, W., BISSCHOP, L., DE KIMPE, L. (eds.) (2012). Themanummer Bestellen en Schalen, Orde
van de Dag , 57, Mechelen: Kluwer, Mechelen, 1-105.
PRINS, R.S., CACHET, A., PONSAERS, P. & HUGHES, G. (2012). Fragmentation and Interconnection in Public Safety
Governance in the Netherlands, Belgium and England. In M. FENGER & V. BEKKERS (Eds.), Beyond Fragmentation
and Interconnectivity, Amsterdam: IOS Press, 19-43.
VAN BRANTEGHEM, J.-M., VAN DE SOMPEL, R., PONSAERS, P., BOEKAERT, T. (2007). “De pijlers van een
gemeenschapsgerichte politiezorg in België”, in : Naar een excellente politiezorg, BRUGGEMAN, W., VAN
BRANTEGHEM, J.-M., VAN NUFFEL, D. (eds.), Politeia, Brussel, p. 67-87.
VANDEVOORDE, N., VAEREWYCK, W., ENHUS, E., PONSAERS, P. (2003). Politie in de steigers Bouwen aan
gemeenschapsgerichte politiefuncties in een lokale context, Politeia, Brussel, pp. 294.
ResearchGate has not been able to resolve any citations for this publication.
Chapter
Full-text available
During the last decades of the 20th century, crime rates rose rapidly and complex public safety problems evolved. New actors and organizations from public and private sectors have tried to help governments to satisfy an ever increasing need for public safety. This has resulted in a fragmented policy domain including multiple actors dealing with a wide variety of public safety problems. Consequently, an urgent need for interconnection has emerged. This has led to various mechanisms for coordination of actors, goals and accountability on both administrative and political levels. The chapter describes these seemingly contradictory trends of almost simultaneous fragmentation and interconnection in local public safety governance in the Netherlands, Belgium and England.
Chapter
Full-text available
This chapter discusses the most significant reform of the Belgian police system that occurred by law in 1998 3 . The actual implementation of the act dates from the beginning of 2001. The reform includes regrouping of the three regular police forces that existed previously. This involved the municipal police, the Gendarmerie, and the judicial police at the public prosecutor's office. These three police forces were rearranged into 'a single, integrated police force, structured on two levels'. In this chapter we will not limit ourselves to a purely formal discussion of this intervention. In the first paragraph we go back to the origin and significance of the three police forces that were grouped for the reform. The second paragraph goes into the reform and its background, and also how it worked out and how it continues to operate. We close in the third paragraph with an evaluation of the reform, which is discussed now, and also whether or not it is considered necessary to introduce new reform. Origin and significance of the Belgian system prior to the 1998 reform
Editoriaal : Evaluatie 10 jaar politiehervorming
  • W Bruggeman
  • P Ponsaers
BRUGGEMAN, W., PONSAERS, P. (2009), "Editoriaal : Evaluatie 10 jaar politiehervorming", in : Panopticon, Antwerpen, Jg. 30, nr. 4, p. 1-20.
De Nederlandse politiehervorming, gezien vanuit een Belgisch perspectief
  • W Ponsaers
BRUGGEMAN, W., PONSAERS, P. (2012), " De Nederlandse politiehervorming, gezien vanuit een Belgisch perspectief ", in VLEK, F., VAN REENEN, P. (Eds.), Voer voor Kwartiermakers, Wetenschappelijke kennis voor de inrichting van de Nationale Politie, Politie & Wetenschap Overzichtsstudies, Amsterdam: Reed Business, 57-78.
De Politiehervorming-Een evaluatie vanuit de praktijk
  • M Enhus
  • E Ponsaers
  • P Van De Sompel
EASTON, M., ENHUS, E., PONSAERS, P., VAN DE SOMPEL, R. (eds.) (2003). De Politiehervorming-Een evaluatie vanuit de praktijk, Themanummer Orde van de Dag, Kluwer, Mechelen, nr. 23, pp. 148.
Onderzoek naar de sterkte van de politie in Nederland
  • J H Haagsma
  • I Smits
  • H Waarsing
  • C J Wiebrens
HAAGSMA, J.H., SMITS, I., WAARSING, H., WIEBRENS, C.J. (eds.) (2011). Onderzoek naar de sterkte van de politie in Nederland, België, Denemarken, Engeland & Wales en Nordrhein-Westfalen, Reed Business, Amsterdam, Politie & Wetenschap, Apeldoorn: Andersson Elffers Felix, 87-99.