ArticlePDF Available

Goethals, J., Ponsaers, P. (2014), “Is er wat mis met de mand (van de ‘rotte appels’)?”, in Goethals, J., Ponsaers, P. (eds.), Themanummer Wetenschapsfraude en Ethische Kwesties binnen het Criminologisch Onderzoek, Panopticon, Jg. 35, nr.4, Antwerpen, 257-266.

Authors:

Abstract

Sinds enige tijd staat de problematiek van wetenschapsfraude hoog op de agenda, zo ook in de criminologie. In dit editoriaal willen we deze discussie kaderen. Het ligt niet in onze bedoeling om aan koppensnellen te doen. We zullen dan ook zorgvuldig vermijden om in dit editoriaal namen van in opspraak gekomen personen of instellingen te noemen. We vragen ons immers af of het gaat om enkele 'rotte appels’ in de mand, of dat er meer aan de hand is, met andere woorden: is er wat gaande met de mand zelf? Bij een dergelijke onderneming meteen met de vinger wijzen in de richting van individuen of instellingen loopt immers vooruit op het beantwoorden van de vraag die we ons stellen.
257
PAN OPTICON 35 (4) | 2014
Editoriaal | Editorial
Johan Goethalsa
Paul Ponsaersb
Is er wat mis met de mand
(van de ‘rotte appels’)?
Panopticon, 35 (4), 257-266
© 2014 Maklu | ISSN 0771-1409 | JulI 2014
a
Prof. dr. Emeritus, Leuvens Instituut voor Criminologie, Faculteit Rechtsgeleerdheid, KU Leuven
(Corresp.: Johan.Goethals@law.kuleuven.be).
b
Prof. dr. Emeritus, Vakgroep Strafrecht en Criminologie, Faculteit Rechtsgeleerdheid, Universiteit
Gent (Corresp.: Paul.Ponsaers@Ugent.be).
Sinds enige tijd staat de problematiek van wetenschapsfraude hoog op de agenda,
zo ook in de criminologie. In dit editoriaal willen we deze discussie kaderen. Het ligt
niet in onze bedoeling om aan koppensnellen te doen. We zullen dan ook zorgvuldig
vermijden om in dit editoriaal namen van in opspraak gekomen personen of instel-
lingen te noemen. We vragen ons immers af of het gaat om enkele ‘rotte appels’ in
de mand, of dat er meer aan de hand is, met andere woorden: is er wat gaande met
de mand zelf? Bij een dergelijke onderneming meteen met de vinger wijzen in de
richting van individuen of instellingen loopt immers vooruit op het beantwoorden
van de vraag die we ons stellen.
De criminologie is een mooie wetenschap. Het is dan ook omdat we ons bekom-
meren om de toekomst ervan dat we dit themanummer hebben samengesteld en dit
editoriaal schrijven, waarbij we ons meteen ook de vraag stellen of de problematiek
van wetenschapsfraude zich al dan niet op een specifieke wijze stelt in deze discipline.
We beperken ons in dit editoriaal tot het Nederlands taalgebied en gaan in op de
recente geschiedenis om op het einde ervan enkele rode lijnen te trekken die uit deze
aaneenschakeling van evenementen kan afgeleid worden.
In 1993 publiceert wetenschapsjournalist Frank van Kolfschooten (1993) zijn boek
Valse vooruitgang. Bedrog in de Nederlandse wetenschap’. Amper een paar jaar later,
in 1996, komt één van de meest productieve Nederlandse psychologen, auteur van tal
van wetenschappelijke artikelen en boeken, in opspraak. Er wordt gesuggereerd dat
hij plagiaat heeft gepleegd. Een commissie wetenschappelijke integriteit, aangesteld
door de universiteit waaraan de man verbonden is, concludeert dat de betrokkene
‘onzorgvuldig’ is geweest, maar ook dat de aanvankelijke beschuldiging van plagiaat
niet houdbaar is, mede en vooral omdat er eigenlijk geen duidelijke definitie blijkt te
bestaan van plagiaat (hofstee & Drupsteen, 1996).
Concreet gaat het om een aanzienlijk aantal passages in de boeken van de hoog-
leraar die vrijwel letterlijk vertaald blijken uit publicaties van anderen. In één geval
gaat het om een stuk van 20 pagina’s. De in opspraak gekomen psycholoog houdt in
eerste instantie vol dat hij de kwestieuze passages zodanig bestudeerde dat hij zich bij
Panopticon_2014_4.indd 257 3/07/14 14:54
PAN OPTICON 35 (4) | 2014
258
het schrijven van zijn eigen werk niet meer realiseerde dat het om het gedachtegoed
van anderen ging, dan wel dat hij was vergeten de oorspronkelijke auteurs te noemen.
Een deel van de geplagieerde auteurs geeft achteraf aan weet te hebben gehad van
het feit dat betrokkene hun materiaal voor gezamenlijke publicaties zou gebruiken
en had daar geen bezwaar tegen. Het komt uiteindelijk tot een proces.
Bij het getuigenverhoor voor de rechtbank blijkt dat in het rapport van de on-
derzoekscommissie van de universiteit een ontlastend document en een verklaring
ontbreekt. Dat leidt er echter niet toe dat de universiteit afstand neemt van het rapport
van de commissie. De toenmalige rector oordeelt op grond van het rapport van de
commissie dat ‘als je bij herhaling met het geestelijk eigendom van andere mensen zo
omgaat, verspeel je het vertrouwen dat een hoogleraar absoluut nodig heeft’ (D
ijKhuis
et
al., 1997). Opvallend in deze zaak is wel dat de hoogleraar naderhand in de gelegenheid
was om zijn wetenschappelijke activiteiten terug op te nemen in zijn vakgebied, weze
het in een andere werkomgeving.
De discussie omtrent plagiaat is met deze zaak ingezet en zal niet meer van de
agenda verdwijnen. In april 2005, minder dan tien jaar na hoger vermelde zaak, pro-
moveert een Vlaams filosoof en criminoloog (X) op een doctoraal proefschrift in de
criminologie. Het proefschrift heeft betrekking op georganiseerde criminaliteit. Het
proefschrift zal nooit gepubliceerd worden als zodanig. In 2007 wordt de criminoloog
aangesteld als universitair hoofddocent (UHD) bij een vakgroep Criminologie aan
een Nederlandse universiteit. Hij laat zich opmerken als een verdienstelijk docent,
aangezien hij wordt genomineerd voor de onderwijsprijs van de universiteit. Zowat vijf
jaar na de verdediging van zijn proefschrift, in 2010, wordt betrokkene aangesteld als
hoogleraar criminologie aan een andere Nederlandse universiteit, waar een leerstoel
criminologie is vrijgekomen. Hij blijft nog enige tijd ook deeltijds verbonden aan de
eerstgenoemde Nederlandse universiteit.
Intussen doet zich een van de meest spraakmakende zaken voor van wetenschaps-
fraude in Nederland. Het gaat ditmaal om een hoogleraar sociale psychologie (Y) die
op grote schaal zou hebben gefraudeerd met onderzoeksgegevens. Verschillende
commissies bestuderen zijn publicaties en komen tot de conclusie dat betrokkene in
een groot aantal artikelen en boekhoofdstukken heeft gefraudeerd. In september 2011
zet de universiteit de man op non-actief. Hij geeft de fraude zelf toe: ‘Ik heb gefaald als
wetenschapper, als onderzoeker. Ik heb onderzoeksgegevens aangepast en onderzoeken
gefingeerd. Niet een keer, maar meerdere keren, en niet even, maar gedurende een
langere tijd’, stelt hij. ‘In de moderne wetenschap ligt het ambitieniveau hoog en is de
competitie voor schaarse middelen enorm. De afgelopen jaren is die druk mij te veel
geworden. Ik heb de druk te scoren, te publiceren, de druk om steeds beter te moeten
zijn, niet het hoofd geboden’ (v
olKsKrant
, 31-10-2011). Het waren jonge medewerkers uit
de onderzoeksgroep van de man zelf die de kat de bel aanbonden bij de academische
overheid. Frank van Kolfschooten (2012) schrijft een nieuw boek in de slipstream van
de affaire: ‘Ontspoorde Wetenschap’. Volgens de deskundigen in het boek is fraude
slechts een symptoom van een dieperliggend probleem, met name de meedogenloze
concurrentie en publicatiedwang.
Vanaf nu volgen de zaken elkaar snel op. Voorgaande zaak heeft het wetenschap-
pelijk milieu gevoelig gemaakt voor de problematiek en universiteiten willen in
toenemende mate reputatieschade vermijden. Terwijl tot dan toe de problematiek
beperkt bleef tot de menswetenschappen, keert dit tij in november 2011, wanneer een
senior onderzoeker bij een Nederlands universitair medisch centrum ontslag neemt,
nadat aan het licht komt dat zijn onderzoeksgegevens oncontroleerbaar zijn en dat
Panopticon_2014_4.indd 258 3/07/14 14:54
PAN OPTICON 35 (4) | 2014 259
hij bij het verzamelen ervan mogelijk onjuist heeft gehandeld. De onderzoeker deed
onderzoek naar pijnbeleving bij patiënten. De fraude kwam aan het licht dankzij een
promovendus die meehielp met het onderzoek (KnacK, 7-1-2014).
Dezelfde maand nog wordt een hoogleraar geneeskunde, internist en vasculair
geneeskundige op staande voet ontslagen door zijn Nederlandse universiteit wegens
schending van de wetenschappelijke integriteit. Hij zou gegevens hebben verzonnen,
gebruik hebben gemaakt van gegevens van patiënten die daartoe hun toestemming
niet gaven, en onderzoeksgegevens slecht en onoverzichtelijk hebben bijgehouden.
Het was een jonge onderzoeker die aan het werk van de hoogleraar twijfelde en de
kat de bel aanbond (volKsKrant, 9-10-2012).
In februari 2012, tijdens een maandelijks wetenschapscafé van De Balie, spreken
onder meer Frank v
an
K
olfschooten
en Cees s
chuyt
(emeritus hoogleraar sociologie
UVA en voorzitter van de commissie Wetenschap, Ethiek en Integriteit van de Konink-
lijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen – KNAW) over wetenschapsfraude
naar aanleiding van de zaak Y. schuyt hekelt het geschipper met meerdere auteurs in
wetenschappelijke tijdschriften, zoals dealtjes tussen wetenschappers om hun naam
onder elkaars artikelen te zetten om hun Hirsch-index, een vakafhankelijke index die
de ‘carrière-impact’ van de publicaties van een wetenschappelijk onderzoeker meet, te
verbeteren. schuyt: ‘Ik heb artikelen gezien met 138 auteurs. Er wordt bijna geen artikel
gepubliceerd of er is ruzie over de auteursplaats’
1
. s
chuyt
pleit ervoor wetenschappelijke
instellingen zoveel als mogelijk de verantwoordelijkheid voor fraudebestrijding zelf
te laten dragen. Dat zou bijvoorbeeld kunnen door ze de subsidies voor frauduleus
onderzoek weer terug te laten betalen aan de financierende overheid. s
chuyt
vindt het
vreemd dat coauteurs van plagiaatplegers of fraudeurs nauwelijks schade ondervinden
van zo’n affaire. Hij is de mening toegedaan dat fraude niet altijd makkelijk aanwijsbaar
is, maar stelt tezelfdertijd vast dat de bestrijding ervan in tien jaar niet veel is gevorderd.
In mei 2012 melden een aantal Vlaamse hoogleraren aan hun universiteit dat de
reeds hoger genoemde criminoloog X (werkzaam in Nederland als hoogleraar intus-
sen) naar hun oordeel plagiaat pleegde in zijn doctoraal proefschrift uit 2005. Het
gaat om letterlijke overnames door de betrokkene uit de werken van een Engelstalig
hoogleraar in management, zonder enige verwijzing naar deze auteur. De opbouw
van het proefschrift zou identiek zijn aan het werk van de geplagieerde professor,
fundamentele concepten en inzichten zouden zijn overgenomen, sommige titels of
passages zouden letterlijk vertaald zijn (D
e
M
orgen
, 30-5-2013). Bij ontstentenis van
een formele procedure werkt de Vlaamse universiteit die het doctorsdiploma afleverde
een omvangrijk traject uit, met respect voor de rechten van de betrokkene, vooraleer
verdere stappen te ondernemen.
In juni 2012 speelt alweer een andere zaak. Ditmaal betreft het een Vlaamse hoog-
leraar consumentengedrag aan een Nederlandse universiteit. Uit onderzoek van
de universitaire integriteitcommissie blijkt dat de hoogleraar twee artikelen heeft
gepubliceerd met onwaarschijnlijke resultaten. De data zijn niet meer beschikbaar
voor controle. Het zijn artikelen over de effecten van kleur op menselijk gedrag. Vol-
gens de hoogleraar stonden de gegevens op een computer waarvan de harde schijf
was gecrasht. De papieren enquêtes waren volgens betrokkene verdwenen na een
verhuizing. De hoogleraar geeft toe dat hij bij twee onderzoeken ‘data zodanig heeft
geselecteerd dat de gezochte effecten statistisch significant werden’ (eos, 25-06-2012).
De twee artikelen van de hoogleraar worden door de universiteit teruggetrokken uit
1 Zie http://www.foliaweb.nl/debat/wetenschapsfraude-%E2%80%98het-probleem-ligt-bij-
publicatiedruk%E2%80%99/. Laatst geconsulteerd op 17 mei 2014.
Panopticon_2014_4.indd 259 3/07/14 14:54
PAN OPTICON 35 (4) | 2014
260
wetenschappelijke tijdschriften. De hoogleraar dient zelf zijn ontslag in. Het was een
collega die de betrouwbaarheid van zijn onderzoeken in twijfel trok2.
Eind januari 2013 brengt de KNAW haar rapport ‘Zorgvuldig en integer omgaan
met wetenschappelijke onderzoeksgegevens’ naar buiten naar aanleiding van de
spraakmakende affaire Y
3
. In het rapport concludeert de commissie dat betere toe-
gankelijkheid van onderzoeksgegevens na afloop van het onderzoek kan bijdragen
aan de transparantie van het academisch onderzoek. De conclusies van het rapport
moeten toelaten toekomstig beleid te ontwikkelen voor het gebruik van academische
onderzoeksgegevens. Meer transparantie van auteurs zal worden verlangd. Cees s
chuyt
was voorzitter van deze KNAW-commissie.
De Nederlandse Vereniging voor Criminologie belegt kort daarop, naar aanleiding
van het KNAW-rapport, een studiemiddag met als onderwerp: ‘Transparantie van
onderzoek in de criminologie’. Op deze bijeenkomst is onder meer schuyt spreker. Hij
noemt het gevaarlijk dat wordt voortgegaan met inhakken op Y, zodat de indruk wordt
gewekt dat hij de spreekwoordelijke uitzondering vormt in de verder probleemloos
functionerende (sociale) wetenschappen. Hij vindt dat er te weinig bekend is over de
prevalentie van vormen van wetenschapsfraude: daar moet actief onderzoek naar
gedaan worden. Bijvoorbeeld door steekproefsgewijs zware controles uit te voeren.
Struikelblok vormen hier de universiteiten, die er niet veel voor voelen. De conclusie van
schuyt is duidelijk: er is geen reden om voor de criminologie een uitzonderingspositie
te voorzien4.
In februari 2013 speelt een andere zaak, waarbij een hoogleraar algemene rechtsleer
aan een Nederlandse universiteit is betrokken. Hij komt in opspraak nadat een krant
meldde dat hij hele stukken uit een onder zijn naam gepubliceerd handboek letterlijk
heeft overgenomen uit het boek van zijn voorganger. Volgens de integriteitcommissie
is er geen sprake van plagiaat of schending van de wetenschappelijke integriteit. Het
College van Bestuur oordeelt dat er geen sprake is van integriteitschending, van ‘fraude
of plagiaat’. Wel zou betrokkene niet de ‘zorgvuldigheid’ hebben betracht die van een
‘wetenschapper die het juiste voorbeeld moet geven mag worden verwacht’. Deze
onzorgvuldigheid was echter in de ogen van het College van Bestuur ‘excuseerbaar’
(nrc hanDelsblaD, 14-02-2013).
In maart 2013 wordt een Belgische neurowetenschapper ontslagen door zijn Vlaamse
universiteit omdat hij testresultaten heeft verzonnen. De 35-jarige hoogleraar had
zogenaamd een medicijn ontdekt tegen epilepsie, maar toen de proeven niet de ge-
hoopte resultaten opleverden, verzon hij andere resultaten (volKsKrant, 22-03-2013).
Op 29 mei 2013 wordt de promotie van een Nederlandse promovenda op het laatste
moment afgeblazen na een anonieme plagiaatklacht. De directe oorzaak lijkt slordig-
heid in referenties, maar er blijkt meer aan de hand te zijn. Het proefschrift is een
bundel gepubliceerde artikelen en het is niet geheel duidelijk in welke mate deze
artikelen door coauteurs geschreven zijn. Dit doet de vraag rijzen wat de intellectuele
bijdrage was van de promovenda hieraan, en ook of het proefschrift al dan niet bestaat
uit ‘de eigen woorden’ van de promovenda of uit die van de coauteurs? De promotor
van de promovenda is een vooraanstaand econoom, lid van de KNAW. Hij was van
2002 tot 2008 hoofd van de belangrijkste subsidieverstrekker voor wetenschappelijk
2 Zie http://www.scribd.com/doc/98165994/Rapport-CWI-Aangaande-Prof-Smeesters. Laatst gecon
-
sulteerd op 17 mei 2014.
3 Zie https://www.knaw.nl/nl/actueel/publicaties/zorgvuldig-en-integer-omgaan-met-wetenschap-
pelijke-onderzoeksgegevens. Laatst geconsulteerd op 17 mei 2014.
4 Zie http://www.keizersenkleren.nl/?p=354. Laatst geconsulteerd op 17 mei 2014.
Panopticon_2014_4.indd 260 3/07/14 14:54
PAN OPTICON 35 (4) | 2014 261
onderzoek in Nederland. Een integriteitcommissie wordt aangesteld door de rector van
de universiteit waaraan de promovenda en hoogleraar zijn verbonden. De samenstel-
ling van deze commissie wordt niet meteen bekend gemaakt5. Cees schuyt trekt in de
pers fel van leer tegen het in behandeling nemen van anonieme klachten. ‘Je geeft
op die manier ruimte aan roddel en achterklap en creëert een sfeer van achterdocht en
wantrouwen aan de universiteit’. Omdat het rapport van de commissie bovendien niet
openbaar wordt gemaakt, waardoor het werk van de commissie niet te controleren
valt, spreekt hij van een ‘geheim proces [...] dat haast gaat lijken op een heksenproces.
[...] Alles wat jurist in mij is komt hiertegen in opstand’6.
Eind mei 2013 trekt de universiteit, waar X in Vlaanderen promoveerde, zijn doctors-
titel in wegens plagiaat. Het nieuws komt via het studentenblad naar buiten en wordt
bevestigd door het bestuurscollege. De intrekking van het doctoraat zou volgens de
universiteit proportioneel zijn met de vastgestelde inbreuk. De Nederlandse universiteit,
waar X als hoogleraar Criminologie werkzaam is, stelt betrokkene op non-actief omdat
hij niet langer voldoet aan de benoemingseisen voor het hoogleraarschap. Het college
van bestuur van de Nederlandse universiteit verzoekt haar commissie wetenschap-
pelijke integriteit, onder leiding van dezelfde hoogleraar die de zaak Y onderzocht, de
publicaties van X te onderzoeken tijdens zijn aanstelling als hoogleraar. Het college van
bestuur hoopt dat het onderzoek naar mogelijk verdergaand plagiaat door de hoogle-
raar criminologie voor 1 oktober 2013 klaar zal zijn. De commissie wetenschappelijke
integriteit van de Nederlandse universiteit waar X als UHD had gewerkt voorheen
voert een gelijkaardig onderzoek voor de periode dat hij daar werkzaam was.
Begin juli 2013 komen de Nederlandse Wetenschappelijke Raad voor het Rege-
ringsbeleid (WRR) en het Rathenau-instituut met een rapport naar buiten, getiteld:
Hoeveel vertrouwen hebben Nederlanders in wetenschap? (t
ieMeijer
&
De
j
onge
, 2013). De
onderzoekers analyseerden bestaand onderzoek over het vertrouwen van burgers in
wetenschap en wetenschappers, en, omdat dat grotendeels ontbrak, hielden ze zelf een
enquête onder 800 respondenten. Die respondenten werd onder meer een reeks van
verschillende instituties voorgelegd en dienden op een schaal van 1 tot 10 aan te geven
hoeveel vertrouwen ze in de betrokken institutie hadden. Voor alle opleidingsniveaus
(variërend van laag, middel tot hoog) gold dat wetenschap het hoogste vertrouwen
kreeg. Ook worden wetenschappelijke bronnen hoog gewaardeerd als betrouwbare
bronnen van informatie. Reden voor de onderzoekers om te concluderen: ‘Van een crisis
in het vertrouwen in ‘de wetenschap’ lijkt dus geen sprake. Als men ondanks deze cijfers
toch wenst te spreken van een ‘crisis’ in het vertrouwen van wetenschap, is niet geheel
duidelijk welke nog veel zwaarder en dramatischer kwalificatie uit de kast getrokken
moet worden om het vertrouwen ten aanzien van de andere instituties te beschrijven’
5 Van het rapport van de commissie over de zaak verschijnt er eind 2013 enkel een beknopte samenvat-
ting op de site van de Nederlandse Vereniging van Universiteiten (VSNU). Het rapport blijft geheim,
ook nadat de commissievoorzitter het in januari 2014 in een kranteninterview ‘een probleem’
noemt dat het niet openbaar wordt gemaakt. De voorzitter wijst in het interview op fouten in de
samenvatting, maar de universiteit onderneemt geen actie om deze fouten te herstellen. Het is
niet duidelijk wat de commissie in haar rapport heeft gezegd over de inhoudelijke verstrengeling
van promotor en promovenda en over ontbrekende helderheid over individuele bijdragen van de
promotor en andere coauteurs.
Op 7 februari 2014 bevestigt de universiteit het bestaan van een tweede commissie, na een nieuwe
anonieme klacht van dezelfde klager over het kwestieuze proefschrift. Dit keer komt de promotor
zelf onder vuur te liggen omwille van vermeend (zelf)plagiaat. De man wijst de beschuldigingen
van de hand.
6 Zie http://frankvankolfschooten.nl/wordpress/?author=1&paged=2. Laatst geconsulteerd op 17 mei
2014.
Panopticon_2014_4.indd 261 3/07/14 14:54
PAN OPTICON 35 (4) | 2014
262
(tieMeijer & De jonge, 2013). Wel is het zo dat het vertrouwen in de wetenschap daalt,
naarmate mensen een groter maatschappelijk onbehagen voelen, maar waarschijnlijk
geldt hetzelfde voor het vertrouwen in alle instituties en heeft dat dus niet per se iets
met wetenschap als zodanig te maken, aldus de onderzoekers.
In augustus 2013 ontslaat een Nederlands universitair medisch centrum een Bel-
gische laboratoriumonderzoekster van de afdeling reumatologie, nadat uit intern
onderzoek blijkt dat zij laboratoriumonderzoek heeft gemanipuleerd. De vrouw zou een
test hebben ontwikkeld waarbij specifieke antistoffen bij patiënten met reumatoïde
artritis kon worden aangetoond. Na onderzoek blijkt dat ze ‘s avonds en ‘s nachts mon-
sters manipuleerde om de gewenste uitslagen te krijgen. Ze bekent en accepteert haar
ontslag. De universiteit trekt twee wetenschappelijke publicaties van de vrouw terug
7
.
Kort daarna, in september 2013, komt alweer een andere affaire naar voren. De
zaak komt aan het licht naar aanleiding van het boek ‘Ontspoorde Wetenschap’ in
de slipstream van de affaire Y. De gepensioneerde hoogleraar politieke antropologie,
verbonden aan een Nederlandse universiteit, verzon een groot aantal publicaties en
loog over onderscheidingen die hem te beurt zouden zijn gevallen8.
Eind december 2013, dus zowat drie maanden na het beoogde tijdstip, maakt de
integriteitcommissie bekend dat in de wetenschappelijke publicaties van hoogleraar cri-
minologie X, in de periode dat hij daar werkzaam was, geen plagiaat werd aangetoond.
De conclusie van de Commissie wordt door het College overgenomen. De commissie
wetenschappelijke integriteit van de universiteit waar X werkte als UHD is tot een
gelijkluidende conclusie gekomen. Beide commissies hebben tijdens het onderzoek
met elkaar contact gehouden over het verloop van het onderzoek.
Er werden veertig publicaties van X onderzocht. Uit het ene onderzoek blijkt dat
betrokkene ‘omvangrijke passages’ uit zijn proefschrift hergebruikte in zijn artikelen.
Hier zitten echter geen ‘als plagiaat gekenmerkte passages’ bij. In zes publicaties
wordt één steeds dezelfde passage uit het proefschrift hergebruikt. Deze passage
is oorspronkelijk toe te schrijven aan een boek van een andere auteur dan X. De
criminoloog schrijft wel dat hij de betreffende theorie niet zelf heeft ontwikkeld en
verwijst naar de wetenschapper die dat wel deed. Maar hij laat na te vermelden dat hij
de verwoording van de auteurs van het boek heeft gebruikt. De commissie noemt dit
‘onzorgvuldig’. De commissie sprak ook met zeven collega’s van X. Uit die gesprekken
komt in het algemeen naar voren dat de criminoloog hard werkte, sterk gemotiveerd
was en dat studenten hem waardeerden. Er zouden ook conflicten geweest zijn met
twee collega’s. De commissie is echter niet van mening dat betrokkene zich dermate
intimiderend heeft gedragen of personen zodanig onder druk heeft gezet dat hij zich
verwijtbaar heeft gedragen. De universiteit ontslaat criminoloog X omdat hij niet meer
voldoet aan de benoemingseisen voor het hoogleraarschap (De telegraaf, 19-12-2013).
Wat leren we uit deze korte kroniek?
We stellen vast dat wetenschapsfraude diverse vormen kan aannemen. c
ornelis
(2013),
een Vlaamse wetenschapsfilosoof, lijst in zijn boek Eerlijke Wetenschap. Waarom heb-
ben wetenschapsmensen een geweten nodig? diverse vormen van ‘onzorgvuldigheid’
(zelf spreekt hij van ‘wanstaltigheid’) op. Plagiaat verwijst naar het overnemen van
7 Zie http://nos.nl/artikel/540180-onderzoeker-ontslagen-door-lumc.html. Laatst geconsulteerd op
17 mei 2014.
8 Zie http://nos.nl/artikel/554286-hoogleraar-verzon-64-publicaties.html. Laatst geconsulteerd op
17 mei 2014.
Panopticon_2014_4.indd 262 3/07/14 14:54
PAN OPTICON 35 (4) | 2014 263
materiaal zonder adequate bronvermelding, een vorm van intellectuele diefstal. Dit
varieert van het letterlijk overnemen van stukken tekst zonder verwijzing naar de
oorspronkelijke bron, tot zelfplagiaat, het herhalen van eigen werk als origineel. In
dit laatste geval worden bijna letterlijke delen uit eigen artikelen gerecycleerd voor
andere publicaties zonder verwijzing naar het origineel (recyclage), worden stukken
tekst uit eigen artikelen of boeken aaneengeplakt zonder verwijzing (collage) of worden
(onderzoeks)resultaten over meerdere publicaties verdeeld (haspelen: salami slicing).
De vlotte toegankelijkheid van internet maakt dit gemakkelijk: zinnen worden uit
verschillende internetdocumenten geplukt, door elkaar gemengd en aaneengeschreven
tot een paper zonder referenties. Daarnaast bestaan vormen van datafraude (vormen
van oplichterij): het zich onrechtmatig toe-eigenen en onwetenschappelijk aanpassen
van gegevens, het ‘fabriceren van data’ (het zelf verzinnen van data), het bijschroeven
van gegevens zodat ze passen bij het verwachte resultaat (datamassage), het op een
misleidende wijze voorstellen van data die weliswaar correct verzameld, doch niet
voldoende overtuigend lijken voor de onderzoeker (vervalsing) en het presenteren van
foute of misleidende statistieken. Naast deze ‘technische’ vormen van fraude verwijst
hij ook naar het zich opportunistisch richten op onderzoeksthema’s die misschien
maatschappelijk en wetenschappelijk niet relevant zijn, doch cash opleveren in termen
van kredieten, media-aandacht en wetenschappelijke publicaties. Opportunisme
uit zich ook o.m. in het manipuleren van reviewprocedures of het aanvaarden van
coauteurschappen zonder een bijdrage te hebben geleverd tot het onderzoek. Deze
laatste vormen strafrechtelijk geen probleem, doch stellen wel degelijk ethische vragen.
Tot enkele maanden geleden was wetenschapsfraude ook eerder een buitenlands
dan een Belgisch probleem. In ons land hadden we weliswaar gehoord van enkele
Nederlandse fraudezaken en van bedenkelijke praktijken, doch veel stof deed één en
ander niet opwaaien in het Vlaamse universitaire milieu. Een enquête bij onderzoekers
in de biomedische wetenschappen in het blad Eos leidde echter tot ontnuchtering
toen bleek dat ook hier sprake was van bedenkelijke praktijken, van een ‘grijze zone’:
gevallen die niet dadelijk als regelrechte fraude kunnen bestempeld worden, doch die
bedenkelijk zijn vanuit het standpunt van wetenschappelijke integriteit9.
Niet alleen in de biomedische wetenschappen loert het gevaar van fraude om
de hoek; wetenschapsfraude doet zich zowel voor in de alfawetenschappen als in de
bèta- en gammawetenschappen, al dient het probleem ook te worden gerelativeerd.
Van de circa 1.600.000 wetenschappelijke artikelen die jaarlijks worden gepubliceerd
moeten er 300 worden teruggetrokken wegens fouten of fraude. Dit is 0.02% van alle
wetenschappelijke output (hooghe, 2013). Het probleem is bovendien helemaal niet
nieuw. De meest spectaculaire vervalsing blijft immers nog steeds deze van Dawson
een eeuw geleden, de ‘Piltdown’mens uit 1912: een frauduleuze archeologische vondst
beschreven door D
awson
om zijn theorie over de afstamming van de mens te bewijzen
(h
ooghe
, 2013). Het wijst erop dat hybris en theoretische verblinding altijd op de
loer hebben gelegen in het wetenschappelijk onderzoek, zelfs voor er sprake was van
publicatiedruk …
Ook moeten we concluderen dat de criminologie geen uitzonderingspositie in
dit debat inneemt, niettegenstaande het feit dat criminologen zichzelf vaak een rol
toeschrijven van een (maatschappij)kritische onderzoeker die vertrekkende vanuit
juridische, ethische en mensenrechtelijke criteria maatschappelijke instellingen en
functies kritisch beoordeelt. Dit verhindert niet dat ook criminologen soms betrapt
9 Zie http://www.darkpharma.nl/uploads/7/3/2/8/7328594/025_eos_1304.pdf. Laatst geconsulteerd
op 17 mei 2014.
Panopticon_2014_4.indd 263 3/07/14 14:54
PAN OPTICON 35 (4) | 2014
264
worden op vormen van (opzettelijke) onzorgvuldigheid. Een wetenschapper is immers
in de eerste plaats een mens en elke mens is gevoelig voor eer, status en menselijke
zwakheden. Eén van de hier boven vermelde fraudeurs (weliswaar geen criminoloog)
verklaarde gedreven te zijn door ‘scoringsdrift, ambitie, luiheid, nihilisme, hang naar
macht, statusangst, publicatiedruk, arrogantie, emotionele onthechting en verslaving’.
Hij wou aan de top staan van zijn discipline, doch met de resultaten van eerlijk onder-
zoek lukte hem dat niet. Dan maar data en bewijzen verzinnen (r
itseMa
, in c
ornelis
, 2013).
Uit meerdere bijdragen en getuigenissen blijkt evenwel dat niet zozeer individuele
kenmerken en behoeften dergelijke uitschuivers verklaren, doch dat vooral externe
factoren meespelen: in alle wetenschapsdomeinen is sprake van een grote externe
druk op de wetenschapper, veroorzaakt door (te) grote verwachtingen van maat-
schappij en opdrachtgevers, door competitie-, selectie- en publicatiedruk, leidend tot
intense concurrentie met collega-onderzoekers om onderzoekskredieten en status
en door vermarkting (bv. cornelis, 2013). In hun bijdrage ‘Over wetenschapsfraude als
bliksemafleider’ leggen gutwirth en christiaens in dit nummer net de nadruk op deze
externe druk. Zij definiëren wetenschappelijke fraude als ‘opzettelijke, kwaadwillige of
bedrieglijke inbreuken op de objectiteit en het collectieve vertrouwen die kenmerkend
zijn voor de wetenschappelijke praktijk’. Zij spreken in navolging van l
atou r
van
objectiteit in plaats van objectiviteit, omdat de wetenschapper gebonden is door wat
hij onderzoekt: hij ontleent er het recht tot wetenschappelijk spreken aan, hij deelt
het lot van de feiten, … Zij klagen aan dat aan de universiteiten de wetenschappers
een marktlogica wordt opgedrongen, waarin vraag en aanbod en concurrentie tussen
wetenschappers tot principes zijn verheven. Het echt wetenschappelijke dat wordt
gekenmerkt door samenwerking, vertrouwen en transparantie wordt gekoloniseerd
door de knowledge economy. Dit is niet alleen het geval voor de wetenschappers
die octrooieerbare en technologische producten afleveren, maar ook voor de sociale
wetenschappen en humanities, waar output in termen van publicaties en doctoraten,
en dan vooral van de groei daarvan, het eindcriterium vormt. Net die onderwerping
aan de markt schaadt de open samenwerking tussen wetenschappers, het onderlinge
vertrouwen en transparantie, en de noodzakelijke mogelijkheid op wederzijdse kritiek.
Verder leren de opgesomde gevallen dat dergelijke wetenschapsfraude in grote mate
aan het licht komt dankzij journalistiek werk en door klokkenluiders. In veel gevallen
gaat het om (jonge) collega’s die fraude aan het licht brengen en klacht indienen.
Hoewel dit een vorm van zelfreinigend vermogen inhoudt dient opgepast dat hier
geen klikcultuur ontstaat. Waar de behandeling van dergelijke klachten uiteraard
confidentieel dient te gebeuren, dient uiterste voorzichtigheid aan de dag gelegd te
worden met anonieme klachten. Het zou niet de eerste keer zijn dat collega’s dit soort
klachten gebruiken als middel om met lastige collega’s af te rekenen. Bovendien
blijkt dat de bestrijding van wetenschapsfraude weinig voortgang maakt en dat de
doorlooptijd om tot een afgewogen beslissing te komen lang is, zeker wanneer er geen
heldere procedures zijn voorzien. Universiteiten haasten zich daarom om commissies
wetenschappelijke integriteit op te zetten die ongetwijfeld nuttig werk verrichten.
Sinds 2007 bestaat er aan de KU Leuven een meldpunt voor wie een voorval van
inbreuk op integriteit of manifeste fraude wil rapporteren. In geval van een integri-
teitkwestie wordt de Commissie voor Wetenschappelijke Integriteit ingeschakeld,
die advies geeft voor remediëring en indien nodig voor sanctionering (Meyvis, 2014).
Ook de UGent en VUB beschikken over een dergelijke Commissie Wetenschappelijke
Integriteit (CWI), die meteen functioneert als meldpunt voor eventuele gevallen van
fraude. Uiteindelijk is het ‘zelfreinigend vermogen’ van universitaire instellingen
Panopticon_2014_4.indd 264 3/07/14 14:54
PAN OPTICON 35 (4) | 2014 265
relatief groot. Het is evenwel van belang erop toe te zien dat de bevindingen van
dergelijke commissies de toets van de openbaarheid doorstaan. Het bestrijden van
frauduleus gedrag mag niet als gelegenheid worden aangegrepen om het persoonlijk
functioneren, middels subjectieve waardering van geruchten, te beoordelen. Het is
van belang daarbij op een degelijke wijze de rechten van de verdediging te vrijwaren.
Bovendien volstaat dit ‘repressief achteraf optreden’ niet. Meer controle zal het
probleem niet oplossen. Criminologen weten dit maar al te goed. Preventie is minstens
even belangrijk. In die zin meldde de campuskrant van de KU Leuven op 26 februari 2014
dat aan de universiteit van Leuven initiatieven werden opgestart rond bewustwording
en preventie rond wetenschappelijke integriteit. Zo werd een werkgroep opgestart
onder de Raad Onderzoeksbeleid die een reeks preventie-initiatieven heeft uitgewerkt.
Aan de Groep Biomedische Wetenschappen krijgen doctorandi vanaf hun eerste jaar
een hoorcollege over integriteit in het onderzoek. Momenteel wordt dit hoorcollege
universiteitsbreed uitgebouwd voor alle startende doctorandi. Binnen de doctoral
schools kunnen disciplinespecifieke kwesties verder uitgediept worden. Er komt ook een
onlinecursus rond wetenschappelijke integriteit: LIRIcs (Leuven Institutional Research
Integrity – Culture and Self Reflection), toegepast op vijf grote wetenschapsdomeinen,
en ook sterk aanbevolen aan gesettelde ZAPleden. En het Centrale Beleid zal in samen-
werking met ICTS ondersteuning bieden aan het beheer van onderzoeksgegevens. Ook
worden studiedagen gewijd aan ethiek binnen het wetenschappelijk onderzoek. Zo
organiseert het Flanders Training Network for Methodology and Statistics (Flames)
momenteel studiedagen waarop (beginnende) onderzoekers gewezen worden op de
gevaren van onoordeelkundig gebruik van statistische technieken.
De vraag is evenwel of controle en preventie volstaan. Wetenschapsmensen weten
immers wat mag en wat niet mag, en weten wat de gevolgen kunnen zijn van een
scheve schaats. Grosso modo zijn de ethische regels gekend. Ook de studenten wordt
onderwezen wat de regels zijn bij het schrijven van een scriptie. Het is dan ook de vraag
of het zal volstaan de regels te verscherpen, de controle en de pakkans te vergroten,
en te vervolgen, zeker in het licht van de door de auteurs van dit nummer beschreven
problemen.
Ethische kwesties in het criminologisch domein houden niet enkel verband met
hoger geschetste problematiek. Lode w
algrave
gaat in dit nummer in op de maatschap-
pelijke verantwoordelijkheid van criminologen. Hij herinnert er ons op een indringende
wijze aan dat wetenschap niet in een sociaalethisch vacuüm wordt beoefend. Hij on-
derscheidt hierin drie lagen. Op de eerste plaats stelt de auteur vast dat de criminologie
gaat over gedragingen die wettelijk en vaak ook moreel verwerpelijk zijn, en dat deze
wetenschap tevens praktijken en beleidsopties onderzoekt die onvermijdelijk ook een
sociaalethische dimensie inhouden. Op de tweede plaats houdt walgrave voor dat de
deontologie de intern wetenschappelijke onderzoekspraktijk regelt. Dat houdt volgens
hem niet enkel verband met integriteitkwesties en eventuele wetenschapsfraude,
maar ook met het respecteren van de rechten van de onderzochte subjecten. In laatste
instantie zoomt de auteur in op de extern wetenschappelijke ethiek, die verband houdt
met de maatschappelijke positie van het wetenschappelijk onderzoek en de rol daarin
van de onderzoeker.
In een andere bijdrage gaan Dirk v
an
D
aele
et al. in op een belangrijk ethisch
vraagstuk, met name het waarborgen van anonimiteit van de respondenten en van de
vertrouwelijkheid van gegevens in criminologisch onderzoek. Hoewel er deontologische
richtlijnen bestaan waarop de criminoloog-onderzoeker zich kan beroepen, werd in
België tot nog toe relatief weinig aandacht besteed aan de vraag of en in welke mate
Panopticon_2014_4.indd 265 3/07/14 14:54
PAN OPTICON 35 (4) | 2014
266
de bronnenbescherming in het criminologisch onderzoek in het algemeen en het
waarborgen van anonimiteit en geheimhouding van de bronnen in het bijzonder ook
daadwerkelijk gewaarborgd c.q. afgedwongen kunnen worden. Het is op dit vraagstuk
dat in deze bijdrage wordt ingezoomd.
Jeroen MaesschalcK et al. pleiten ervoor het debat over wetenschappelijke ethiek
niet te beperken tot het controlerend en sanctionerend optreden na schandalen. Zij
pleiten ervoor dat universiteiten onderzoekers meer ondersteunen op het vlak van
wetenschappelijke integriteit. Onderzoekers worden geconfronteerd met morele
dilemma’s en weten niet altijd hoe daarmee adequaat om te gaan. Het gaat hierbij
niet zozeer om zware integriteitschendingen, maar om lastige ethische problemen
waarmee onderzoekers geconfronteerd worden. In deze bijdrage wordt gefocust op
drie domeinen waarbinnen de criminologische onderzoeker geconfronteerd kan
worden met dilemma’s: ‘informed consent’, persoonlijke omgang met respondenten
en rapportering van onderzoeksresultaten.
Gerben b
ruinsMa
, voorzitter van het Nederlandse Studiecentrum Criminaliteit
en Rechtshandhaving (NSCR), werd door de editors van dit nummer aangezocht te
beschrijven hoe de leden van het NSCR ethisch verantwoord omgaan met databanken in
hun wetenschappelijk onderzoek. Dit studiecentrum beschikt over 100 databestanden
en heeft 80 onderzoeken lopen. Het doel van dit stuk is aan te geven vanuit welke
beroepsmoraal in deze instelling wordt gehandeld.
De editors van dit themanummer menen dat met deze bijdragen een groot aantal
ethische kwesties in het criminologisch onderzoek zijn afgedekt, maar exhaustiviteit
durven zij niet te verhopen. Veeleer hopen zij dat dit themanummer de aanzet mag
zijn om de aandacht voor ethische kwesties in het onderzoek te activeren, ook in
de criminologische wetenschappen. Ieder heeft daarin als onderzoeker zijn eigen
verantwoordelijkheid te nemen, ongetwijfeld, maar het zou getuigen van naïviteit om
te geloven dat de som van al die individuele gedragingen zal leiden tot een ethische
onderzoekspraktijk. Ook beleidsvoerders en besluitvormers hebben hierin een grote
verantwoordelijkheid en rol. Het zijn zij die de vorm van de mand bepalen waarin
appels kunnen rijpen of … rotten.
Referenties
c
ornelis
, g.c. (2013). Eerlijke wetenschap. Waarom hebben wetenschapsmensen een
geweten nodig? Tielt: Lannoo.
DijKhuis, j., heuves, w., hofsteDe, M., janssen, M. & rorsch, a. (1997). Leiden in Last. De
zaak Diekstra nader bekeken. Rijswijk: Elmar.
hofstee, w.K.b & Drupsteen, th.g. (1996). Rapport van de Onderzoekscommissie inzake
beschuldigingen Diekstra. Leiden.
hooghe, M. (2013). Over integriteit. In j. tollebeeK, j.c. verstraete & e. van De perre (ed.),
Onweerstaanbaar veranderlijk. Over de cultuur van de wetenschap, 108-109.
Meyvis, l. (2014). Verder bouwen aan een huis van vertrouwen. Campuskrant, 26 februari
2014, 9.
tieMeijer, w. & De jonge, j. (2013). Hoeveel vertrouwen hebben Nederlanders in wetenschap?
Den Haag: Rathenau Instituut.
v
an
K
olfschooten
(1993). Valse vooruitgang. Bedrog in de Nederlandse wetenschap.
Amsterdam: Veen.
van Kolfschooten, f. (2012). Ontspoorde WetenschapOver fraude, plagiaat en acade-
mische mores. Amsterdam: De Kring.
Panopticon_2014_4.indd 266 3/07/14 14:54
... Het zal er naar ons gevoelen in grote mate op neerkomen dat vernieuwend handelen zich zal ontwikkelen in een 'triple helix'-structuur (Fuller, 2000), waarbinnen zowel de overheid, het ondernemingsleven als het wetenschappelijk onderzoek hun plaats kunnen krijgen, met respect voor elkaars eigenheden. Een dergelijk project vergt evenwichtskunst, ook wat betreft de toegang voor onderzoekers van noodzakelijke (interne) bronnen en het openbaar maken van onderzoeksresultaten. Het behoort tot het wezen van wetenschap dat zij in een dergelijk project een kritische functie opneemt (Goethals & Ponsaers, 2014b). ...
Article
Full-text available
Er is duidelijk wat mis met de verhouding politie & (sociale) wetenschap. Dat deze relatie steeds problematisch is geweest is niet nieuw. Dat werd reeds bij herhaling door collega’s met verve beargumenteerd en gedemonstreerd (Cachet, 1985; Reiner, 1992; Reiner, 2000; Fijnaut, 2004, 2014). Er is echter wat meer aan de hand en daar willen we in deze bijdrage de vinger op leggen. De politie, zowel in Nederland als in België, is er mettertijd van overtuigd geraakt dat samenwerking en partnership essentiële onderdelen zijn van goed politiewerk en evidenties zijn. De politie moet er al lang niet meer van overtuigd worden dat samenwerking met anderen in grote mate bijdraagt tot een betere veiligheidszorg. Het lijkt een vanzelfsprekendheid geworden. Zo ook wanneer het gaat om samenwerking met sociale wetenschappers? Het is onze overtuiging en ervaring dat er wel degelijk een erg fundamenteel probleem bestaat en we wensen deze zienswijze te onderbouwen aan de hand van vier kernargumenten.
Leiden in Last De zaak Diekstra nader bekeken. Rijswijk: Elmar. hofstee, w.K.b & Drupsteen, th.g Rapport van de Onderzoekscommissie inzake beschuldigingen Diekstra Over integriteit
  • J Dijkhuis
  • M Hofstede
  • M Janssen
DijKhuis, j., heuves, w., hofsteDe, M., janssen, M. & rorsch, a. (1997). Leiden in Last. De zaak Diekstra nader bekeken. Rijswijk: Elmar. hofstee, w.K.b & Drupsteen, th.g. (1996). Rapport van de Onderzoekscommissie inzake beschuldigingen Diekstra. Leiden. hooghe, M. (2013). Over integriteit. In j. tollebeeK, j.c. verstraete & e. van De perre (ed.), Onweerstaanbaar veranderlijk. Over de cultuur van de wetenschap, 108-109.
Verder bouwen aan een huis van vertrouwen. Campuskrant, 26 februari 2014, 9. tieMeijer, w. & De jonge, j
  • L Meyvis
Meyvis, l. (2014). Verder bouwen aan een huis van vertrouwen. Campuskrant, 26 februari 2014, 9. tieMeijer, w. & De jonge, j. (2013). Hoeveel vertrouwen hebben Nederlanders in wetenschap? Den Haag: Rathenau Instituut. van Kolfschooten (1993). Valse vooruitgang. Bedrog in de Nederlandse wetenschap. Amsterdam: Veen. van Kolfschooten, f. (2012). Ontspoorde Wetenschap -Over fraude, plagiaat en academische mores. Amsterdam: De Kring.
Rapport van de Onderzoekscommissie inzake beschuldigingen Diekstra
  • W K Hofstee
  • Th G Drupsteen
hofstee, w.K.b & Drupsteen, th.g. (1996). Rapport van de Onderzoekscommissie inzake beschuldigingen Diekstra. Leiden. hooghe, M. (2013). Over integriteit. In j. tollebeeK, j.c. verstraete & e. van De perre (ed.), Onweerstaanbaar veranderlijk. Over de cultuur van de wetenschap, 108-109.