Content uploaded by Hein A.M. Klemann
Author content
All content in this area was uploaded by Hein A.M. Klemann on Dec 11, 2015
Content may be subject to copyright.
J.M.M.J. Clerx, P.G.T.W. van Griensven en R.J.J. Stevens, red., De macht van de ministers van Financien. En hoe
collega-ministers de schatkist ledigen (SMO: 's-Gravenhage, 1993) 103 pp. ISBN 90-6962-095-2
Een vierta1 oud-ministers van Financiën (Hofstra, Zijlstra, Andriessen en Ru- ding), een topambtenaar van dat
departement (Thesaurier-generaal Brouwer) en een CDA-senator (de hoogleraar openbare financien Boorsma),
leverden een bijdrage aan dit bundeltje waarin naast een historische uiteenzetting over het gevoerde financiele
beleid sinds de Tweede Wereldoorlog ook de discussie wordt gevoerd of, en zo ja hoe, een terugkeer naar een
structureel begrotingsbeleid, zoals Zijlstra bepleit, moet worden nagestreefd.
De eerste bijdrage van prof. Hofstra over het begrotingsbeleid in de jaren van wederopbouw (daarin waren ach-
tereenvolgens Lieftinck, Van der Kieft en de auteur minister van Financien), heeft vooral een beschrijvend
karakter. Daarentegen is de bijdrage van Zijlstra over de jaren zestig meer een aanzet tot het debat over de vraag of
een structu- reel begrotingsbeleid destijds gewerkt heeft, en of het ook nu een oplossing zou kunnen bieden.
Zij1stra is van me- ning dat een structureel begrotingsbe- leid, een beleid waarin de begrotings- ruimte wordt
berekend door het maken van een schatting van de trendmatige groei zonder acht te slaan op de toevalli- ge
conjuncturele ontwikkeling, in een veeI stabielere politiek resulteerde. Bo- vendien kwam daardoor de macro-
economische functie van het begrotings- beleid beter tot zijn recht. Pas toen dit beleid in het midden van de jaren
zeven- tig werd losgelaten ging het mis met de Nederlandse overheidsfinancien. Zijl- stra pleit er daarom voor in
1994, bij de formatie van een nieuw kabinet, op- nieuw een structureel begrotingsbeleid in te voeren. Wei dient dit
beleid aan een aantal strikte voorwaarden te vol- doen.
De volgende auteur, oud-minister Andriessen, beschrijft hoe in de jaren dat Nelissen en Duisenberg de Finan- cien
beheerden niet aileen de groei en daarmee de structurele begrotingsruim- te te hoog werd geschat, maar boven-
dien allerlei andere argumenten een rol gingen spelen die er voor zorgden dat de overheidsuitgaven konden stijgen.
Het structurele begrotingsbeleid is zijns in- ziens een van de boosdoeners. Hij ziet wei in dat het uitzetten van een
tijdpad waarin het financieringstekort wordt te- ruggebracht, grote onzekerheid geeft ten aanzien van het
financiele beleid. Het bij elke tegenvaller telkens opnieuw de begroting moeten bijstellen, noemt ook Zijlstra als
een van de grote nadelen van het huidige beleid. Andriessen is van mening dat het tekort nog steeds iets te hoog is,
maar het daarmee de goede kant uit gaat. Minder opti- mistisch is hij over de ontwikkeling van de collectieve
lasten en de belasting- en premiedruk. Deze lOuden in Nederland te hoog zijn, maar de enige norm die hij
daarvoor aandraagt is de hoogte van de- ze cijfers in de omringende landen. Het feit dat men elders kiest voor een
ander beleid kan nauwelijks een sterk argu- ment worden genoemd om ook zo'n soort beleid te voeren.
Geeft Andriessen vooral zijn directe voorganger, Duisenberg er van langs, de volgende auteur, Ruding, meent dat
hij de zaak aardig op de rails begon te krij- gen, maar dat Kok het nu weer laat ver- sloffen. Hij had ook al
gewaarschuwd, ministers van Financien zijn er voor het impopulaire deeI van het beleid. Het is daarom minder
verstandig dat deze te- gelijkertijd politiek leider van een poli- tieke partij is, en al helemaal niet van de PvdA. Ook
hij meent dat de Zijlstra- norm of de structurele begrotingspoli- tiek niet ongevaarlijk is. Het betrof hier een norm
voor het tekort. Er dienen om zo'n beleid te kunnen voeren in de eerste plaats realistische macro-economische
ramingen te worden gemaakt. Toch meent hij dat, zodra de Nederlandse overheidsfinancien op orde zijn, een
structurele begrotingspolitiek onder strikte voorwaarden weer kan worden ingevoerd .
Het leukste artikel uit de bundel is de afsluitende bijdrage van Boorsma. Hij zet uiteen dat de overgang van een
structureel begrotingsbeleid naar een tijdpad waarin het tekort moest worden teruggedrongen, een omslag die hij
rond 1976 traceert, samenhangt met de om- slag in het economisch denken. Een structureel begrotingsbeleid is een
mild Keynesiaans gei"nspireerd beleid , het- geen al blijkt uit het feit dat aileen Zijlstra op de macroeconomische
bete- kenis van de overheidsfinancien wijst. V anaf het midden van de jaren zeventig wonnen neoklassieken, of de
daarmee verwante monetaristen terrein. De uiting daarvan in het beleid van de mi- nisters van Financien komt in
deze bun- del, lOnder dat deze stromingen worden genoemd, goed naar voren.
Het mag dan ook, ondanks het feit dat een enkele oud-minister nog maar weinig afstand heeft genomen en soms
een wat apologetische toon niet ont- breekt, een alleraardigste bundel wor- den genoemd. Beide uitgevers, het Cen-
trum voor Parlementaire Geschiedenis uit Nijmegen en de Stichting Maat- schappij en Onderneming, hebben hoe-
wei van weinig betekenis een foutje ge- maakt: op het omslag een foto van twee handen vol geld, op het eerste
gezicht vijf-gulden-stukken , die bij nadere be- schouwing Britse ponden blijken. Maar wellicht wordt dit
nauwelijks opgemerkt dankzij de pakkende ondertitel, die meer gekozen lijkt om lezers te trekken dan dat deze de
lading dekt.
Hein A.M. Klemann Rijksuniversiteit Utrecht