ArticlePDF Available
Het wantrouwen tussen politici en journalisten
Philip van Praag, Kees Brants & Claes de Vreese
Te verschijnen in Bestuurskunde (2010)
Al meer dan tien jaar vormen de media een grote bron van ergernis voor veel politici. In mei
2000 maakt VVD-fractievoorzitter Hans Dijkstal zich al grote zorgen over de vergroving van
de politieke journalistiek (Algemeen Dagblad, 26 mei 2000). Enige maanden later krijgt hij
bijval van Hans van Mierlo (2000: 15/16), die zijn verontrusting uitspreekt over het
entertainmentgehalte van het nieuws. Nog veel feller is vier jaar later Piet Hein Donner, toen
nog minister van Justitie, tijdens een lezing op de dag van de persvrijheid in het hol van de
leeuw, bij de Nederlandse Vereniging van Journalisten: ‘Een toenemend deel van het werk
van de overheid bestaat in het recht zetten van wat verslaggevers eerder uit hun verband
hebben gerukt; in het uitleggen waar de klepel hangt bij krantenberichten die de klok hebben
horen luiden’ (Donner, 2004).
Volgens de minister erodeert de basis voor de persvrijheid door de moordende
concurrentie in de mediawereld, wat hem de verzuchting ontlokt: ‘Bij iedere andere tak van
bedrijvigheid waar de producten zo belangrijk zijn voor de samenleving en het gevaar van
verlies van kwaliteit zo groot, zou de wetgever allang hebben ingegrepen’. Hij staat niet
alleen in deze opvatting. Herhaaldelijk hebben andere bewindslieden, Kamervoorzitter
Verbeet, leden van de Tweede Kamer en van advieslichamen van de overheid met een
beschuldigende vinger gewezen naar de media. In november 2009 stelde minsister Verburg
nog dat de journalistiek meer aandacht moet geven aan het ‘politieke compromis’ en niet
alleen zwart-witte kritiek mag leveren (Volkskrant, 14-11-2009). De Koninklijke uitspraak
‘De leugen regeert’ is inmiddels een historisch aforisme geworden.
Journalisten reageren op de verwijten door politici nieuwsmanagement en spin voor de
voeten te werpen. Maar ook journalisten kijken soms kritisch naar de ontwikkelingen binnen
hun professie. Zo riep Martin Sommer onlangs zijn collega’s op eens duchtig na te denken
over het sentiment dat politici qualitate qua bestreden moeten worden (de Volkskrant, 30 juni
2009). Instemmend citeert hij de Britse journalist John Lloyd die al eerder had geschreven dat
niemand beter wordt van de machtsstrijd tussen politiek en journalistiek. Lloyd zette zich
onder andere af tegen BBC’s sterinterviewer Jeremy Paxman, van wie de beroemde uitspraak
is dat journalisten politici moeten behandelen zoals een hond een boom.
Sommer krijgt weinig bijval. In een recente uitzending van Pauw en Witteman (23
september 2009) verbaast Marco Borsato zich over de harde aanpak van zijn tafelgenoot, de
Amsterdamse burgemeester Cohen, wiens beleid hij juist zegt te bewonderen. Als daarna Jean
Pierre Geelen, tv-recensent van de Volkskrant, constateert dat de kijker getuige is geweest van
een ‘klassieke reflex’ van journalisten ‘politici per definitie te willen ontmaskeren tot
incapabele bestuurders’ wordt snel van onderwerp veranderd. Met Geelen praat het
succesvolle duo liever verder over het spotten van vogels.
Het moge duidelijk zijn uit deze citaten en voorbeelden dat de relatie tussen media en
politiek de laatste decennia ingrijpend is veranderd.
Achtergronden
De relatie is na de ontzuiling lange tijd als een symbiotische gezien. Al meer dan dertig jaar
geleden sprak Vis (1975) van een politiek-publicitair complex, dat gekenmerkt wordt door
gedeelde belangen en wederzijdse afhankelijkheid. Politici hebben de media nodig om de
burgers op de hoogte te houden van de zaken waarmee ze bezig zijn; met het verdwijnen van
de oude banden tussen media en politieke partijen werd deze noodzaak slechts dwingender.
Journalisten hebben op hun beurt de politici nodig als bron van nieuws en achtergrond
informatie. De symbiotische relatie was nooit volledig probleem- en spanningsloos, maar
werd veelal gezien als een geslaagd verstandshuwelijk waarin wederzijds respect en
vertrouwen overheersten. Deze pseudo-echtelijke verbintenis is de laatste vijftien jaar
getransformeerd in een relatie van achterdocht en wantrouwen. Een drietal ontwikkelingen is
daarvoor verantwoordelijk.
In de eerste plaats is de mediamarkt ingrijpend veranderd. Tot eind jaren tachtig
kenmerkten de media zich door een aanbodmarkt (Van Cuilenburg e.a., 1999). De
producenten van het nieuws bepaalden het aanbod, concurreerden slechts in geringe mate met
elkaar en boden de lezers en kijkers weinig alternatieven. Zeker als het om politiek nieuws
ging bepaalden de media, vanuit een identificatie met het algemeen belang, wat de burgers
dienden te weten. De komst van commerciële televisie brak eind jaren tachtig het Nederlandse
omroepbestel open, maakte een einde aan de dominante positie van de publieke omroep en
gaf het startschot voor de snelle transformatie van de mediamarkt in een vragersmarkt. Mede
door de komst van gratis kranten, de snelle groei van het gebruik van internet en het drastisch
veranderde mediagedrag van grote groepen burgers is er sprake van een sterk concurrerende
markt, waarop de keuzevrijheid voor de consument zeer groot is en elk medium en elk
programma doorlopend dient te letten op zijn marktaandeel en kijkcijfers. Journalisten moeten
nu continu rekening houden met de wensen en behoeften van hun lezers en kijkers en de
laatste kunnen niet alleen weg-zappen maar ook gemakkelijk online reageren en commentaar
leveren.
De politieke journalistiek is hierdoor ingrijpend veranderd. In de politieke
berichtgeving wordt meer dan voorheen prioriteit gegeven aan onderhoudende en vlot
gebrachte verhalen, winst- en verliescijfers in opiniepeilingen, en scoops waarin drama en
conflicten, grote en kleine schandalen en de strategische motieven van politieke actoren
centraal staan. De inhoudelijke behandeling van een onderwerp komt daarmee onder druk te
staan. De eisen en behoeften van de media en van de vragersmarkt domineren de politieke
verslaggeving, een situatie die vaak wordt aangeduid als de dominantie van de medialogica
(Mazzoleni, 1987; Van Praag & Brants, 2000; RMO, 2003).
In de tweede plaats is de relatie tussen burgers en politieke partijen diepgaand
veranderd. Partijen zijn nog maar voor weinig burgers de vertegenwoordigers van een brede
beweging die hun opvattingen over de ideale of rechtvaardige maatschappij tot uitdrukking
brengen. De onvoorwaardelijke en onkritische steun voor politieke partijen is verdwenen. Bij
elke verkiezing dienen zij voor elke stem te vechten. Daarbij is het programma van partijen
steeds minder belangrijk en heeft de uitstraling en stijl van toonaangevende politici een steeds
grotere invloed, een ontwikkeling die vaak wordt aangeduid als de transformatie van een
partijendemocratie naar een toeschouwersdemocratie (Manin, 1997; De Beus, 2001). In een
situatie waarbij de electorale verschuivingen in Nederland sinds 1994 bij elke verkiezing zeer
groot zijn en waarbij de beeldvorming rond partijen en politici van steeds belangrijker wordt,
staat de relatie tussen media en politiek onder grote druk. Veel meer dan in het verleden
2
voelen politici zich afhankelijk van de berichtgeving in de media en wantrouwen de motieven
van journalisten.
De derde belangrijke ontwikkeling wordt gevormd door het antwoord van de politieke
partijen, de departementen en de Rijksvoorlichtingsdienst op de veranderingen op de
mediamarkt. Dit antwoord bestaat niet alleen uit het aantrekken van een groeiend aantal
professioneel opgeleide voorlichters en communicatiedeskundigen, deskundigen die geen
spindoctor mogen heten, maar ook uit de ontwikkeling van een strategie van
nieuwsmanagement. Daartoe behoren niet alleen het framen van belangrijke boodschappen en
pogingen het gewenste interpretatiekader in de media te krijgen, maar ook het streven om
ongewenst nieuws uit de media te houden of het belang ervan sterk te relativeren, het
beheersen van wat naar buiten gaat via geautoriseerde interviews, het organiseren van pseudo
events, het weggeven van primeurs, het onderhouden van goede contacten met journalisten en
het eisen stellen ten aanzien van tafelgenoten en te bespreken onderwerpen in talk shows.
Journalisten ervaren de professionalisering van het nieuwsmanagement vooral als een
belemmering voor hun werk en zijn bevreesd het slachtoffer te worden van beïnvloeding en
manipulatie van de kant van de politiek. Incidentele uitspraken van journalisten en politici
bevestigen deze analyse, maar onduidelijk is hoe breed het wederzijds wantrouwen wordt
onderschreven.
Onderzoek
Om beter inzicht te krijgen hoe politici en journalisten elkaar beoordelen hebben we in
oktober en november 2006 onderzoek uitgevoerd onder leden van de Tweede Kamer en onder
‘Haagse’ politieke journalisten. Dit onderzoek maakt deel uit van een internationaal
vergelijkende studie. Aan het onderzoek is door 98 journalisten deelgenomen (respons 62
procent) en 60 Kamerleden (respons 40 procent). De Kamerleden die hebben meegewerkt
vormen een goede afspiegeling van de oude samenstelling van het parlement, alleen de VVD
is licht ondervertegenwoordigd. In januari 2007 is de vragenlijst ook voorgelegd aan de nieuw
gekozen Kamerleden; 27 nieuwe leden vulden haar in (respons 45 procent). De antwoorden
van de nieuwe parlementariërs verschillen nauwelijks van die van de oude. In dit stuk wordt
alleen gerapporteerd over de antwoorden van de leden die in het najaar van 2006 lid waren
van de Kamer.
Allereerst zullen we ingaan op de intensiteit van de contacten tussen journalisten en
politici. Daarna zullen we bekijken hoe de macht van de media beoordeeld wordt, hoe gespitst
politici zijn op het verschijnen in de media (soms aangeduid als ‘mediageilheid’) en hoe
cynisch de beide groepen denken over het functioneren van de media
Onderlinge contacten
Journalisten en politici hebben zeer frequent contact met elkaar. Van de ondervraagde
Kamerleden geeft veertig procent aan bijna dagelijks contact te hebben met journalisten en
ruim dertig procent enkele keren per week. Voor de journalisten liggen die cijfers nog iets
hoger (zie tabel 1). Het initiatief gaat hierbij volgens de politici in 65 procent van de gevallen
uit van de journalist; dit is wat aarzelender dan de antwoorden van de journalisten, die
aangeven in 81 procent van de gevallen het initiatief te nemen. Gezien de regelmatige
contacten kan het geen verbazing wekken dat het uitwisselen van mobiele nummers voor
beide partijen geen enkel probleem vormt.
Deze intensieve contacten leiden in de praktijk ook nog wel eens tot advies van de
kant van de journalistiek aan een politicus. Eén kwart van de journalisten doet dat met enige
3
regelmaat; aan de kant van de politiek zijn de cijfers vergelijkbaar. Voor een grote minderheid
(41 procent) van de parlementariërs is dat zelfs taboe, ze vragen nooit een advies aan een
journalist, 38 procent doet het zelden en één op de vijf politici doet het soms. Ondanks het
wederzijdse wantrouwen zijn er blijkbaar toch vaak wel journalisten die men een advies durft
te vragen of politici die men een advies wil geven. Er zijn echter maar weinig ondervraagden
die beamen dat men elkaar als vriend beschouwt. Onder veel politici bestaat zelfs het adagium
dat een bevriende journalist niet bestaat, terwijl omgekeerd veel journalisten toch liever een
professionele afstand willen bewaren.
Tabel 1: Intensiteit van de contacten (in percentages)
P J
Geeft Gsm nummer aan journalisten/politici 97 94
Contact met journalisten/politici
(enkele keren per week of bijna elke dag)
72
84
Vraagt/ geeft vaak of soms advies aan journalisten/
politici
21 26
Journalisten /politici niet als vriend beschouwen 71 78
P = parlementariërs (N=60) J = journalisten (N=98)
De macht van de media
De intensiteit van de contacten zegt veel over het belang dat er aan gehecht wordt. Aan de
kant van de journalisten gaat het om de permanente behoefte aan politieke nieuws,
achtergrondinformatie en grote en kleine primeurs. Aan de kant van politici heeft het alles te
maken met de macht die zij de media toedichten. Als het gaat om de perceptie en de
beoordeling van de macht van de media loopt de mening tussen beide onderzochte groepen
echter sterk uiteen. Liefst tweederde van de Kamerleden is van mening dat de massamedia te
veel macht hebben en ruim de helft denkt dat niet zij maar de media bepalen welke thema’s
belangrijk zijn (tabel 2). Veel parlementariërs zijn allerminst overtuigd van de politieke
onafhankelijkheid van de journalisten.
Politici vinden niet alleen dat de media te veel macht hebben, ruim een derde (37
percent) denkt ook dat journalisten vooral gedreven worden door het verlangen om zelf macht
uit te oefenen (tabel 4). Politici voelen zich bovendien sterk afhankelijk van de media, gezien
de ruime steun voor de stelling dat politici door hen gemaakt en gekraakt worden (68 percent
eens). Opvallend is dat op dit laatste punt de journalisten het in belangrijke mate eens zijn met
de politici, maar tegelijk vinden ze niet dat de media te veel macht hebben. Deze stelling
wordt slechts door 14 percent van hen onderschreven. Wel voelen ze zich vaak belemmerd in
hun werk door de communicatiedeskundigen die voor politici en departementen werken. Een
aanwijzing dat politici in de ogen van journalisten minder machteloos zijn dan ze zelf doen
voorkomen.
4
Tabel 2: Mediamacht (percentage ‘eerder eens’ en ‘helemaal eens’)
P J
De massamedia hebben te veel politieke macht 67 14
De meeste journalisten zijn politiek onafhankelijk 34 58
De media bepalen welke thema’s belangrijk zijn, de politiek
heeft daar weinig greep op
52 29
Politici worden gemaakt en gekraakt in de massamedia 68 51
Woordvoeders en andere communicatiedeskundigen
belemmeren journalisten in hun werk
23 53
De macht van de media wordt overdreven 18 42
P = parlementariërs (N=60) J = journalisten (N=98)
De honger naar publiciteit
De overtuiging dat journalisten veel macht hebben en politici kunnen maken en breken, leidt
ertoe dat politici alles doen om in de media te komen. Die mediagretigheid of het enorme
verlangen exposure te krijgen, zichtbaar te zijn in de media, wordt aan de borreltafel wel met
‘mediageilheid’ omschreven. Bijna driekwart van de Kamerleden onderschrijft deze behoefte,
meer zelfs dan journalisten denken (ruim zestig procent). Omgekeerd vinden journalisten
meer dan Kamerleden dat voor een politicus optreden in de media belangrijker is dan hard
werken (tabel 3). Politici kunnen verschillende redenen hebben om te lekken naar de media –
zeker als zij bang zijn dat journalisten meer macht hebben dan zij - maar dat het gebeurt wordt
door hen ook in ruime mate erkend. Zevenenzestig procent is het eens met de stelling dat
politici op dit punt journalisten gebruiken. Het percentage journalisten dat dit onderschrijft
ligt nog hoger. Het kan dan ook geen verbazing wekken dat journalisten in hun berichtgeving
vaak geïnteresseerd zijn in de strategische motieven van politici.
De drie items die aangeven hoe gretig politici zijn om in de media te komen, vormen
een redelijk sterke schaal (Brants e.a. in druk).1 Opvallend is vooral dat beide groepen het op
dit punt behoorlijk met elkaar eens zijn: de gemiddelde score op een vijfpuntsschaal bedraagt
voor de journalisten 3.7 en voor de politici 3.6.
Tabel 3: Mediagretigheid politici (percentage ‘eerder eens’ en ‘helemaal
eens)
P J
Politici doen alles om in de media te komen 72 61
Voor een politicus is in de media komen belangrijker dan hard
werken
44 59
Politici gebruiken journalisten vaak door hen informatie toe te
spelen via lekken
67 82
P = parlementariërs (N=60) J = journalisten (N=98)
De kwaliteit van de berichtgeving
De citaten aan het begin van dit artikel gaven het al aan: kwaliteit van de politieke
berichtgeving is een bron van stevige en soms hoogoplopende discussie. We hebben het
oordeel van journalisten en parlementariërs door middel van een zevental stellingen
5
onderzocht (tabel 4). Op een enkel punt, zoals over incidentenjournalistiek, zijn beide groepen
het redelijk met elkaar eens. Ook veel journalisten vinden dat er te weinig aandacht wordt
besteed aan de inhoud van de politiek, maar politici vinden dat nog beduidend vaker.
De zeven items geven aan in welke mate er cynisme bestaat ten aanzien van de
kwaliteit van de journalistieke berichtgeving en de veronderstelling dat die bijdraagt aan het
politiek wantrouwen onder het publiek. Samen vormen de items een redelijke schaal die kan
aangeduid worden als de mediacynisme schaal2. Het cynisme onder politici over de media is
vrij hoog, met een gemiddelde van 3.7. Journalisten zijn gemiddeld een stuk minder negatief
over de eigen beroepsgroep (gemiddeld 2.8), zeker als ze daar expliciet naar gevraagd
worden.
Het mediacynisme van politici wordt niet beïnvloed door de intensiteit van hun
contacten met de media, hun parlementaire ervaring, hun sekse of leeftijd. Wel zijn politici
die vinden dat de media een grote invloed hebben op de politieke agenda, cynischer over de
berichtgeving van de media. Positieve ervaringen met de aandacht van de media voor hun
eigen optreden maakt politici duidelijk minder cynisch (Brants e.a., in druk).
Tabel 4: Mediacynisme (percentage ‘eerder eens’ en ‘helemaal eens’)
P J
De politieke verslaggeving wordt gekenmerkt door
incidentenjournalistiek
75 65
Journalisten besteden te weinig aandacht aan de inhoud van de
politiek en te veel aan het politieke bedrijf
75 48
Wat vooral telt voor een journalist tegenwoordig, is een
sensationeel verhaal dat veel publiek trekt
60 32
Journalisten geven te veel hun eigen interpretatie van wat er in
de politiek gebeurt
58 26
De huidige berichtgeving draagt bij tot wantrouwen in de
politiek
66 34
De politieke journalistiek is tegenwoordig te cynisch 61 22
Wat vele politieke journalisten drijft is het verlangen om zelf
politieke macht uit te oefenen (onderdeel cyn. Schaal)
37 8
P = parlementariërs (N=60) J = journalisten (N=98)
Concluderende opmerkingen
De relatie tussen politici en journalisten was ooit, volgens toenmalig PvdA-voorman en
minister van Financiën Anne Vondeling, als tussen stekker en stopcontact. Die schets van
symbiose gaf hij meer dan dertig jaar geleden. Inmiddels lijkt er eerder sprake van gevaar
voor kortsluiting. Men gaat nog wel veel met elkaar om – de noodzaak daarvan zien beiden in
– maar vooral politici vinden dat journalisten te veel macht hebben, zijn wantrouwig over de
motieven van journalisten en zijn behoorlijk cynisch over de politieke berichtgeving van de
media. Voor journalisten geldt, omgekeerd, misschien eerder een zekere meewarigheid over
de politici, maar met een ondertoon van irritatie. Ze onderkennen dat ze macht hebben, maar
die wordt sterk overdreven en politici vergeten dat ze met hun nieuwsmanagement een deel
van de controle in eigen hand hebben. De grote aandacht voor incidenten en strategische
6
motieven en het gebrek aan belangstelling voor inhoudelijke onderwerpen lijken de politici in
hun honger naar publiciteit voor een belangrijk deel over zichzelf af te roepen.
Het is ook de vraag of het publieke ongenoegen van politici over het functioneren van
de media niet averechts werkt. Uit het onderzoek naar het vertrouwen in politieke instituties
blijkt steeds dat de media aanzienlijk meer vertrouwen genieten dan de regering, het
parlement of de politieke partijen. Gezien dat vertrouwen zullen journalisten, ook in hun
negatieve berichtgeving over de politiek, toch vaak het voordeel van de twijfel krijgen van
veel burgers. Herhaalde kritiek op de journalistiek zou dan wel eens als een boemerang
kunnen werken op de geloofwaardigheid van de politici.
7
8
Literatuur
Beus, J. de (2001) Een primaat van de politiek. Amsterdam: Vossiuspers UvA (oratie)
Brants, K., C. de Vreese, J. Möller & P. van Praag (in druk). The real spiral of cynicism?
Symbiosis and mistrust between politicians and journalists. The International Journal
of Press Politics.
Cuilenburg, J van, J., Neijens, P., & Scholten, O. (red.). (1999). Media in overvloed.
Amsterdam: Amsterdam University Press.
Donner, P.H. (2004) Pers en media moeten eigen verantwoordelijkheid onder ogen zien.
Lezing voor de Nederlandse Vereniging van Journalisten. Amsterdam, 5 mei 2004
Praag, P. van, & Brants, K. (2000)(red.). Politieke Communicatie in een
consensusdemocratie. In P. Van Praag & K. Brants (Eds.), Tussen beeld en inhoud.
Politiek en media in de verkiezingen van 1998. Amsterdam: Het Spinhuis, pp.
Manin, R. (1997). The Principles of Representative Government. Cambridge: University
Press.
Mazzoleni, G. (1987) Media logic and party logic in campaign coverage: The Italian general
election of 1983. European Journal of Communication 2, pp. 81 -103
Mierlo, H. van (2000). Democratie en politieke vernieuwing. Thorbecke Lezing. Wassenaar:
Thorbecke Vereniging.
RMO (2003). Medialogica. Den Haag: Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling
Vis, J.J. (1975) ‘Parlementaire pretenties, praktijken en problemen’. In: H. Daalder (red.),
Parlement en politieke besluitvorming in Nederland. Alphen aan den Rijn: Samson,
pp. 24-46.
1 Cronbachs alpha 0.59/0.72 voor respectievelijk de journalisten en de politici
2 Cronbachs alpha 0.53/0.62 voor respectievelijk de journalisten en de politici
... Verrassend genoeg zijn de hoofdrolspelers in het politieke communicatieprocespolitici en journalistenhet er in hoofdlijnen over eens dat de media veel macht hebben. Volgens een enquête onder leden van de Tweede Kamer vindt twee derde zelfs dat ze té veel macht hebben en bovendien denkt 37 procent dat 'wat vele politieke journalisten drijft, is het verlangen om zelf politieke macht uit te oefenen' ( Van Praag et al., 2010). De journalisten zijn er zelf eveneens in grote getale van overtuigd dat de media veel macht hebben. ...
Article
Full-text available
The relationship among media, politicians, and the public has been studied a lot, especially how the media’s portrayal of politics affects people’s (cynical) attitudes. Scholars know little about the antecedent of this assumed spiral of cynicism: How cynical are politicians and journalists about each other and about politics? Based on a survey among Dutch politicians and political journalists, the research presented in this article tries to fill this gap. The results show that politicians are rather cynical about media and journalists, especially when they feel media are out to set the political agenda. Journalists are equally cynical about politicians as the latter are about themselves, but it is a relative cynicism since it is lower than that of the general public. Journalists are, however, convinced that most politicians are driven by what we call “media salacity,” a drive to get journalists’ attention and coverage, a conviction shared, surprisingly, by the politicians themselves.
Article
Full-text available
This article gives an account of the first attempt in Italy to investigate the behaviour of the mass media in an election campaign, from the perspectives of both information and propaganda. Starting from the observation of major changes in the Italian political scene, such as the secularization of politics, the crisis of the mass party and the increased commercialization of broadcasting, it was hypothesized that the media, traditionally subordinate to the party influence, would experience some emancipation. This was expected to appear in the following forms: a preponderance of `media logic' over `party logic'; a greater independence of journalists; a tendency for media to set the agenda of the election debate. Despite some contradictory evidence, the findings confirm some tendencies in the predicted direction.
Pers en media moeten eigen verantwoordelijkheid onder ogen zien. Lezing voor de Nederlandse Vereniging van Journalisten
  • P H Donner
Donner, P.H. (2004) Pers en media moeten eigen verantwoordelijkheid onder ogen zien. Lezing voor de Nederlandse Vereniging van Journalisten. Amsterdam, 5 mei 2004
Democratie en politieke vernieuwing
  • H Mierlo
  • Van
Mierlo, H. van (2000). Democratie en politieke vernieuwing. Thorbecke Lezing. Wassenaar: Thorbecke Vereniging.
Medialogica Den Haag: Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling VisParlementaire pretenties, praktijken en problemen
RMO (2003). Medialogica. Den Haag: Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling Vis, J.J. (1975) 'Parlementaire pretenties, praktijken en problemen'. In: H. Daalder (red.), Parlement en politieke besluitvorming in Nederland. Alphen aan den Rijn: Samson, pp. 24-46.
Pers en media moeten eigen verantwoordelijkheid onder ogen zien. Lezing voor de Nederlandse Vereniging van
  • P H Donner
Donner, P.H. (2004) Pers en media moeten eigen verantwoordelijkheid onder ogen zien. Lezing voor de Nederlandse Vereniging van Journalisten. Amsterdam, 5 mei 2004