Content uploaded by Paul Ponsaers
Author content
All content in this area was uploaded by Paul Ponsaers on Aug 25, 2017
Content may be subject to copyright.
1
OPENBARE VEILIGHEID IN BELGIË
ANDERHALVE EEUW STRIJD OM DE ZEGGENSCHAP OVER DE POLITIE
Paul Ponsaers1
Inhoudsopgave
Inleiding ........................................................................................................................................................... 1
1. Vóór de Belgische Revolutie ......................................................................................................................... 2
2. De Belgische Onafhankelijkheid, de Openbare Veiligheid en de Orangisten ................................................. 3
Het Voorlopig Bewind ......................................................................................................................................... 3
Nationaal Congres .............................................................................................................................................. 4
Grondwet ............................................................................................................................................................ 5
Een staatshoofd .................................................................................................................................................. 7
Le Sac d’Avril ....................................................................................................................................................... 8
Een directeur-generaal van de Algemene Politie van het Rijk? ........................................................................ 10
Een stabiliserende Gemeentewet ..................................................................................................................... 11
3. Centralisme en gemeentelijke autonomie op gespannen voet ................................................................... 12
Politieke vluchtelingen ...................................................................................................................................... 12
De gemeentelijke autonomie onder druk ......................................................................................................... 13
Het probleem Brussel ........................................................................................................................................ 14
“Le grand complot” ........................................................................................................................................... 15
Krachtmeting tussen centralistische en lokale tendenzen ................................................................................ 16
Illegale uitwijzingen .......................................................................................................................................... 17
4. De twee wereldoorlogen ............................................................................................................................ 18
De militaire veiligheid neemt het voortouw ..................................................................................................... 18
De oprichting van de Veiligheid van de Staat en van de Algemene Rijkspolitie ............................................... 18
Het uitbreken van WOII .................................................................................................................................... 19
Regering in ballingschap ................................................................................................................................... 20
Interne strijd ..................................................................................................................................................... 22
5. De Koude Oorlog ........................................................................................................................................ 23
De koningskwestie ............................................................................................................................................ 23
De eerste tekenen van openheid ....................................................................................................................... 25
Naar een wettelijk kader................................................................................................................................... 26
Bibliografie ................................................................................................................................................... 27
Inleiding
Deze bijdrage wil inzicht geven in de wijze waarop de discussie over de Openbare Veiligheid en de
controle erop in ons land werd gevoerd (Van Laethem, Vanderborght, 2013). Het is een geschiedenis
die vooral beoogt inzichtelijk te maken hoe het mogelijk is geweest dat in de Grondwet van 1830 met
geen woord gerept werd over de Openbare Veiligheid, om deze dienst pas in 1998, niet minder dan
168 jaar later, van een wettelijk kader te voorzien. Het is vooral een geschiedenis die de lezer inzicht
moet geven in de dominantie van de uitvoerende macht in deze materie, ten nadele van deze van de
primus inter pares van de machten, de wetgever. Dit, terwijl de Openbare Veiligheid de permanente
speelbal is geweest van machtsverwerving tussen diverse ministeries zoals Justitie, Binnenlandse
Zaken en Defensie. Het is een spiegel van de machtsstrijd tussen denkbeelden uit een oud verleden
en de moderne tijd, maar ook van strijd tussen de particuliere belangen en het algemeen belang,
1 Professor dr. emeritus, Hoogleraar Universiteit Gent, Faculteit Rechtsgeleerdheid, Vakgroep Strafrecht &
Criminologie, Onderzoeksgroep Sociale Veiligheidsanalyse.
2
tussen officiële stated goals en achterliggende sociale praktijk. Het is evenzeer de geschiedenis
waaruit blijkt dat de centrale macht op bepaalde momenten botst met de lokale democratie.
Maar het is vooral een historie van een instelling die zelf op momenten aan
machtsverwerving heeft trachten te doen door zélf meer controle te verwerven op andere
instellingen, ondermeer op de politiediensten of door de concurrentie aan te gaan met andere
inlichtingendiensten. Het is het gevecht om de heerschappij over de politieke politie.
Deze bijdrage beoogt geen volledigheid. Dat is niet mogelijk gebleken in het bestek van deze
publicatie. Overigens blijven de bronnen omtrent de Openbare Veiligheid, ondanks de groeiende
transparantie en het toenemend wetenschappelijk werk ter zake, eerder schaars en fragmentair.
Daarenboven is volledigheid niet noodzakelijk om bovenstaande doelstellingen te realiseren.
Integendeel zou een al te grote exhaustiviteit met zich mee hebben gebracht dat de grote lijnen van
het verhaal zouden verdwijnen in een overvloed aan details.
1. Vóór de Belgische Revolutie
Vanaf 30 september 1795 wordt het politiesysteem van de Franse bezetter ingevoerd in de Zuidelijke
Nederlanden. Tijdens de periode van de burgerlijke republiek (van 1794 tot 1799) staat de
revolutionaire gedachte nog voorop dat politie haar herkomst hoort te vinden in de burgerij, en dus
onder een burgerlijke controle dient te staan. Het directoire neemt de leiding, een collegiale instelling
onder controle van een tweekamerstelsel. Het bestaat uit zeven ministers. Eén van hen, de minister van
Politie en Justitie, heeft bevoegdheid over de Openbare Veiligheid en de beveiliging van het
grondwettelijk regime.
Napoléon geeft vanaf 1799 aan het politieapparaat een dictatoriale signatuur. Bonaparte plaatst
de politie niet naast bestuur en justitie, maar erboven. De politie moet de héle samenleving controleren,
dus ook wat het bestuur en de justitie hierin doen. Er is censuur, veel arrestaties en mobiele
politiemachten treden overal op. De burgerlijke controle raakt zo goed als uitgeschakeld. De leidende
politieke rol wordt waargenomen door het minister van Algemene Politie, Joseph Fouché. Hij is de
ontwerper van het Napoleontisch politiesysteem. Politie wordt een geheim, machtig en onontbeerlijk
wapen in de handen van de keizer. De "Police Générale" wordt meer en meer een politieke politie, met
informanten, tipgevers en sterke banden met tal van politiekorpsen.
Tijdens de Franse periode zijn er drie politiemachten. Ten eerste is er sinds 1798 het "Corps de la
Gendarmerie Nationale", dat op het einde van 1809 omgevormd wordt tot "Gendarmerie Impériale”.
Ten tweede voert het decreet van 10 augustus 1789 de gemeentelijke politie ("police municipale") in,
met als taak het voorkomen van de misdrijven, en de zorg voor de dagelijkse orde in de gemeenten en
steden. Ten derde wordt tussen 1800 en 1810 een burgerwacht ("garde nationale") opgericht, waarvan
Napoléon zelf de officieren aanstelt, die de openbare orde moet handhaven en de grenzen en kusten
dient te bewaken.
De Verenigde Provinciën (het grondgebied dat ongeveer overeenkomt met het huidige
Nederland in het noorden) en de Zuidelijke Nederlanden (het territorium dat zowat overeenkomt
met het huidige België in het zuiden), hebben sinds 1579 elk een eigen, zelfstandige ontwikkeling
doorgemaakt. Sinds 1810 echter maken ze samen deel uit van het Franse Keizerrijk onder Napoléon
Bonaparte, tot vanaf 1813 de Franse troepen zich terug beginnen te trekken. De geallieerde
mogendheden besluiten in 1814 verder te strijden tot de totale nederlaag van Napoleon. Er wordt
besloten Noord- en Zuid-Nederland te verenigen. Op 16 maart 1815 stelt Willem I zichzelf aan tot
koning van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden, het “Royaume Uni des Pays-Bas”.
3
De Hollandse overheersers, onder leiding van Willem I, nemen het Napoleontisch politiestelsel
over in 1815. Vanaf 1815 wordt Cornelis Felix van Maanen aangesteld tot minister van Justitie. Een
minister van Politie bestaat niet langer. van Maanen handhaaft echter de grondgedachte van de
Franse "Algemene Politie". Hij wordt even gevreesd en gehaat als Fouché. Op 27 februari 1814 beslissen
de machtshebbers om een maréchaussée-korps (de voormalige gendarmerie) in te richten in de
Belgische departementen. De gemeenten krijgen een wel zeggenschap over hun gemeentelijke korpsen.
Dit heeft te maken met een grote gemeentelijke autonomie, krachtens de zogenaamde fundamentele
wet van 1815. Deze gemeentelijke autonomie wordt echter vanaf 1825 terug ongedaan gemaakt,
doordat burgemeester en schepenen vanaf dan rechtstreeks door de koning worden benoemd.
Dat het gedurende de Hollandse periode ook niet goed gaat tussen de politiemachten, mag
alvast blijken bij het bezoek van Willem I aan Brussel, juist voor de Belgische revolutie, wanneer een
edelman aan de koning zegt: "Sire, ik ben ongerust. Er heerst geen goede verstandhouding tussen de
overheidspersonen. Er zijn drie politiemachten (gemeentelijke politie, de garde en de maréchaussée), die
mekaar bekampen en geen enkele is goed. Er kan zich elke dag een uitbarsting voordoen. Wie zal het
bevel voeren? Wie zal aan het hoofd staan?" Het oude politiesysteem opdoeken wordt een eis van de
Belgische revolutionairen in 1830, maar die zal alvast niet ingewilligd worden ...
2. De Belgische Onafhankelijkheid, de Openbare Veiligheid en de Orangisten
In 1830 doet de Belgische Revolutie zich voor, welke tot de onafhankelijkheid van België zal leiden.
Willem I had, zoals alle toenmalige Europese regimes van na 1815, een autoritaire regeerstijl, meer
en meer neigend naar despotisme. De weerstand hiertegen was gegroeid in de Zuidelijke
Nederlanden. Een opvoering van de opera ‘de Stomme van Portici’ op 25 augustus 1830 is de ultieme
aanleiding voor een opstand van de burgerij, gevolgd door volksrumoer. Het regeringsleger van
Willem I reageert op de kleine troepenmacht die de nieuwe Belgen in Brussel verzamelen, maar blijkt
niet voorbereid op een volksoproer in de nog kronkelige middeleeuwse straten van de stad.
Ondermeer de woning van de gehate van Maanen wordt in brand gestoken.
Burgerwachten van verschillende aard verschijnen in het straatbeeld op initiatief van de
burgerij, die opgeschrikt is door de gebeurtenissen. In enkele steden wordt aan deze wachten hulp
verleend door de Hollandse overheid. Ze beschermen bezittingen van de bourgeoisie en bedwingen
mogelijke volksopstanden. Na gevechten her en der raakt het Hollandse leger in ontbinding en wordt
het bijna geheel uit de zuidelijke provincies verdreven, als het al niet overloopt naar Belgische zijde
(Pirenne, 1933). Nog voordat België haar onafhankelijkheid uitroept richt het Voorlopig Bewind van
de Zuidelijke Nederlanden op 25 september 1830 de Openbare Veiligheid in (Plaisant, 1830).
Het Voorlopig Bewind
Het Voorlopig Bewind roept op 4 oktober 1830 de onafhankelijkheid uit. Er is echter nog geen sprake
van een geconsolideerde natie. België moet zich nog bewijzen ten opzichte van de buurlanden, en er
heerst een constante dreiging vanuit het Noorden die als een donderwolk naar het kleine land dreigt
over te komen. Daar bovenop komt nog eens dat België het eerste jaar zonder staatshoofd
doorbrengt. Er zijn verschillende kandidaten die in aanmerking komen voor een titel als koning. Van
deze zwakke positie wordt door de orangisten gebruik gemaakt om te trachten Willem I terug op de
troon te krijgen. Verscheidene complotten getuigen hiervan.
Bij de onafhankelijkheid is België een hoofdzakelijk ruraal land. Van de toenmalige 2.359
gemeenten zijn er slechts een 20-tal met meer dan 20.000 inwoners en een 50-tal met meer dan 10.000
inwoners. In de meeste (kleine) gemeenten vinden we een landelijke politie, in de grotere gemeenten
4
treffen we de gemeentelijke politie aan. De taken bestaan uit het doen toepassen van de
politiereglementen inzake “de cabaretten, de herbergen en de ontuchthuizen, … de huisbedienden, de
vreemdelingen, de bedelaars en de leurders " (Van Outrive et al., 1992).
Op 11 oktober 1830 worden de gehate politiedirecteurs afgeschaft uit het vorige regime. Amper
een paar dagen na de oprichting van België, op 15 oktober 18302, worden vijf administrateurs-
generaal benoemd voor vijf comités die de kern moeten worden van vijf toekomstige ministeriële
departementen: Oorlog, Binnenlandse Zaken, Financiën, Justitie en Openbare Veiligheid. Enkele
dagen later kwam daar ook nog een commissie Buitenlandse Zaken bij. Een dag later wordt het
besluit aangevuld met nog een ander. Door middel van deze besluiten wordt de administrateur-
generaal van de Openbare Veiligheid, Isidore Plaisant, benoemd en worden hem een aantal
bevoegdheden toegekend.
Plaisant is jurist, lid van de Brussels burgerwacht en één van de hoofdfiguren van de
Belgische revolutie (Cools et al., 2005). Hij staat in de eerste plaats in om de invloed van Oranje op de
aristocratische en opkomende industriële milieus in te dijken. De bevoegdheden van de
administrateur-generaal worden beperkt tot “het toezien op de uitvoering van de wetten en
reglementen van Algemene Politie”, uitdrukking waarmee verwezen wordt naar de oude
Napoleontische opvatting over de politieke funtie van de politie. Hij mag deze diensten vorderen om
de uitoefening van zijn opdrachten te garanderen3.
De burgerwachten worden door het Voorlopig Bewind erkend. Een decreet van 26 oktober 1830
bevestigt het bestaan van de burgerwachten officieel in de gemeenten van het rijk. De opdracht bestaat
uit "het handhaven van de gehoorzaamheid aan de wetten, het bewaren of herstellen van de orde en de
publieke rust, het helpen van nationale leger bij zijn binnenlandse operaties, het verzekeren van de
onafhankelijkheid van België, alsmede de integriteit van zijn grondgebied". Ze zijn ondermeer
onderworpen aan het gezag van de burgemeesters (Van Outrive et al., 1992).
Nationaal Congres
Op 3 november 1830 kiezen 30.000 cijns- en bekwaamheidskiezers de 200 leden van het Nationaal
Congres. Dit stelsel had natuurlijk invloed op de samenstelling van het Nationaal Congres, waarin
voornamelijk edellieden en vertegenwoordigers uit de hoge lagen van de bevolking waren
vertegenwoordigd. Het Congres opent zijn werkzaamheden op 10 november 1830. Om aan de
onzekerheid het hoofd te bieden beslist het Nationaal Congres om een voorlopig staatshoofd te
kiezen, de regent Surlet de Chokier, waarna het Voorlopig Bewind wordt ontbonden. In deze
toestand van onzekerheid op internationaal vlak is het van groot belang ieder mogelijk gevaar in het
oog te houden. Daarom krijgt de Openbare Veiligheid een grote vrijheid (Velle et al., 2003). De
belangrijkste taak van het Nationaal Congres is het opstellen van een Grondwet voor de nieuwe
staat.
Na de instelling van het Nationaal Congres wordt de dynastie van Nassau vervallen verklaard
op 24 november. Toch zal een groep van orangisten blijven ijveren om de Prins van Oranje als
toekomstige vorst van België op de troon te krijgen, hoewel de meest populaire kandidaat als vorst
van België de hertog van Nemours was, zoon van de koning van Frankrijk. Maar de koning van
2 Pasinomie, 1830-1831, I, 30-31.
3 Pas in 1884 zal worden opgemerkt dat deze bevoegdheden onwettig zijn. Een ambtenaar kan namelijk bij KB
geen speciale bevoegdheden krijgen. Maar zoals de toenmalige minister van Financiën opmerkte, werd het
budget voor de Openbare Veiligheid intussen al 35 keer gesemd en werd het KB voordurend toegepast. Zie:
Annales Parlementaires de la Chambre, 4 décembre 1884, 153-170.
5
Frankrijk weigert dit aanbod. Het land zit enkele maanden na het uitroepen van zijn
onafhankelijkheid nog steeds zonder staatshoofd. Dit doet het gevoel van onzekerheid toenemen.
Op 13 december 1830 brengt administrateur-generaal Isidore Plaisant verslag uit aan het
Nationaal Congres omtrent de stand van zaken in het land met betrekking tot de Openbare Veiligheid
(Plaisant, 1830). Hij onderhoudt de vergadering over de wanorde en de provocaties die het land
heeft ondergaan. Plaisant werpt zich op in zijn betoog als leider van de politie. Hij pleit voor een
onafhankelijke politie, autonoom ook van de regering, waarmee hij aangeeft dat nog hem nog steeds
het Franse model van “La Police Générale” voor ogen staat. Hij wijst erop dat de gemeentepolitie
hem de meeste zorgen baart en voor verbetering vatbaar is (De Chabrol-Chaméane & Plaisant, 1835-
1836). “De politie dient vrij te zijn van elke vreemde invloed. Op deze wijze heeft de politie in al haar
geledingen geen andere opdracht dan de handhaving van de openbare orde, van de vrijheid en van de
veiligheid van personen en hun eigendommen”, zo stelt hij (Plaisant, 1830, 389).
Plaisant houdt een vurig pleidooi ten voordele van de creatie van een “centraal punt” waar
de politie en andere diensten hun informatie aan moeten doorspelen en kunnen terugvinden. En hij
rondt af met te stellen: “Naar dit centrale punt, dat over niet meer macht dient te beschikken als een
directie, moeten alle inlichtingen worden verzonden. Daar worden ze met elkaar in verband gebracht,
worden ze tegen elkaar afgewogen, meegedeeld aan die overheden waarvoor ze nuttig kunnen zijn,
en die kunnen dan de noodzakelijke maatregelen treffen en nagaan hoe ze door een algemeen
toezicht nadelige projecten en schendingen van de sociale orde kunnen voorkomen. Dit is, mijne
heren, de opdracht die werd toevertrouwd aan de algemene administratie van de Openbare
Veiligheid” (Plaisant, 1830, 390). Verder benadrukt hij dat de Openbare Veiligheid de goede werking
van een aantal diensten dient na te gaan: de postdiensten en de verkeerswegen (omwille van het
belang ervan voor de handel), het bedrijfsleven (omwille van het economisch belang), theaters
(omwille van de vrijheid van meningsuiting en de kunst). Hij gaat uitvoerig in op de gevangenissen en
de huizen van bewaring en weldadigheid, (de Le Court, 1903)4.
Na een conferentie in Londen erkennen op 20 december 1830 de grote mogendheden,
Groot-Brittannië en Frankrijk voorop, de onafhankelijkheid van België (Pirenne, 1933).
Grondwet
Op 7 februari 1831 wordt de Grondwet goedgekeurd. Als staatsvorm wordt geopteerd voor een
constitutionele monarchie binnen een parlementaire democratie. België krijgt één van de meest
liberale grondwetten uit deze tijdsperiode. Inderdaad wijdt Titel II opvallend veel aandacht aan de
Belgen en hun vrijheden, de vrijheid van woord, godsdienst, vergadering, pers en vereniging
(Keunings, 1988). Het is duidelijk dat de Belgische grondwetgever zich nadrukkelijk wenst te ontdoen
van het onderdrukkende imago van het Hollandse regime van voor de onafhankelijkheid (Delhaye,
1995).
Niettemin blijft het Nationaal Congres in de praktijk erg voorzichtig met het toekennen van
deze vrijheden. Dat geldt in eerste instantie op het coalitieverbod. Dat verbod dateerde al van 1791,
uit de Franse tijd, maar wordt eveneens in de Belgische grondwet opgenomen. Het coalitieverbod
stelt dat elke vereniging van werknemers of werkgevers in strijd is met de grondbeginselen van
vrijheid en gelijkheid. Wanneer overeenkomsten worden gesloten die betrekking hebben op
werkweigering of wanneer er samenscholingen plaats vinden om de vrijheid van arbeid of nijverheid
te belemmeren (stakingen ondermeer), dient de openbare macht op te treden, zo voorziet de
grondwet.
4 Pandectes belges, T. IV, Administration de la Sûreté Publique, 433.
6
Er blijven nog andere bronnen van ontevredenheid. Bepaalde delen van de bevolking vinden
dat er te weinig rekening wordt gehouden met de midden- en lagere klasse waartoe een groot deel
van de democratische republikeinen behoort. Door de nieuwe grondwet en de invoering van het
cijnskiesrecht worden ze uitgesloten van het hele politieke gebeuren, ondanks het feit dat ze een niet
te ontkennen rol hadden gespeeld in de Belgische revolutie (Lamberts, 2001). Ook bevindt de
economie, die onder het bewind van Willem I een grote bloei had gekend, zich in een dal. Dit maakt
dat vele handelaars en industriëlen hopen op een terugkeer onder Hollands bewind. Dit alles zorgt
voor grote verwarring en onrust.
In de Grondwet wordt niets ingeschreven omtrent een dienst die zou moeten instaan voor de
Openbare Veiligheid, laat staan omtrent de controle erop. Toch blijft de administrateur-generaal in
functie. Het Nationaal Congres voert wel een debat, maar niet over de parlementaire controle op de
dienst, zoals gewenst door bepaalde leden, maar enkel over de positie van de administrateur-
generaal (Libert, 2005). Er wordt in de Grondwet ook niets specifiek ingeschreven met betrekking tot
het statuut van de gemeentelijke of de landelijke politie (Van Outrive et al., 1992). Wel worden artikelen
voorzien inzake de burgerwacht (artikel 122) en de gendarmerie (artikel 120), doch wettelijke
initiatieven tot regeling van beide diensten blijven uit.
Keunings (1989, 4) merkt op dat de Belgen van bij de start twee grote principes hanteren bij
de inrichting van de Openbare Macht, enerzijds de controle vanwege de wetgever op de Openbare
Macht, anderzijds de terugkeer naar een zeer strenge decentralisatie, waarbij aan de burgemeesters
een centrale rol wordt toebedeeld (Keunings, 1988). De Belgische wetgever kiest dus voor een grote
mate van gemeentelijke autonomie. Deze wordt in artikel 41 van de grondwet vastgelegd5.
In datzelfde jaar, op 16 februari 1831, verdwijnt de functie van administrateur-generaal en
komen er ministers voor in de plaats. De voormalige comités zijn uitgegroeid tot ministeriële
departementen, met uitzondering van de Openbare Veiligheid, die een administratie blijft onder de
leiding van een administrateur-generaal. Reeds op 3 maart 1831 wordt de Openbare Veiligheid
opgeslorpt door het ministerie van Binnenlandse Zaken (Libert, 2005). Er wordt voorzien dat de
Openbare Veiligheid zal worden opgeheven vanaf 1 april 18316. De reden hiervoor blijft vaag. In ieder
geval zal deze beslissing nooit worden uitgevoerd.
In mei 1831 wordt Emmanuel François, voormalig lid van het Nationaal Congres en
Luxemburgs advocaat, benoemd tot administrateur-generaal van de Openbare Veiligheid, in
opvolging van advocaat-generaal Plaisant. François blijft het ambt bekleden tot aan zijn dood in
1839. Hij heeft twee klerken, twee expeditieklerken en een deurwachter tot zijn beschikking. Hij
moet alle geschreven stukken zelf opstellen, tot hij er in 1835 eindelijk een afdelingshoofd bij krijgt.
François betreurt dat hij niet over geheime archieven beschikt, noch over dossiers aangaande
onder toezicht geplaatste vreemdelingen. Hij krijgt de informanten van zijn voorganger
doorgeschoven, waaronder hij - naar zijn oordeel - zes “onbetrouwbare personen” aantreft. In feite is
hij in grote mate afhankelijk van de gendarmerie, die hem elke maand een verslag over het klimaat
bij de openbare opinie bezorgt. De beschikbare middelen zijn uiterst krap: tussen 30.000 en 80.000
fr. op jaarbasis (Keunings, 1987). Hij beklaagt er zich over niet te beschikken over spionnen in het
buitenland, terwijl het land overspoeld wordt door geheimagenten die betaald worden door de
Hollandse regering.
5 Art. 41 bepaalt : “De uitsluitend gemeentelijke (…) belangen worden door de gemeenteraden (…) geregeld
volgens de beginselen bij de Grondwet vastgesteld”.
6 Regentbesluit van 3 maart 1931.
7
De politieke toestand in het land is verre van stabiel. Reeds snel na de Belgische Revolutie
blijkt immers een relatief grote groep mensen twijfels te hebben over hun nieuwe vaderland. De
orangisten situeren zich in welbepaalde arrondissementen, vooral in het Noorden van het land7. De
voorstanders van een opslorping door Frankrijk (de unionisten) vinden we vooral terug in het Zuiden
van het land. In deze periode is België nog steeds in staat van oorlog met Holland en moet de
Openbare Veiligheid instaan voor het indijken van het orangisme en het unionisme.
Een staatshoofd
Het Nationaal Congres verkiest uiteindelijk een staatshoofd, Leopold I, op 4 juni 1831 met een grote
meerderheid van 152 op 196 stemmen. Leopold heeft wat het congres denkt nodig te hebben,
namelijk de steun van Engeland en internationale ervaring en prestige. Ook bij de Franse koninklijke
familie staat hij goed aangeschreven. Het Nationaal Congres blijft als wetgevend orgaan
voortbestaan tot aan de verkiezing van het eerste Parlement op 8 september 1831.
De regering dient een wetsvoorstel in op 1 oktober 1831 “aangaande de Veiligheid van de
Staat”8 bij de Kamer van Volksvertegenwoordigers, bij monde van de ministers Jean Raikem
(Justitie)9 en Felix De Meûlenaere (Binnenlandse Zaken)10. Het voorstel ademt de tijdsgeest uit,
refereert naar de staat van oorlog, en de regering is van mening dat deze toestand noopt tot een
uitzonderingswet. De wet zal slechts van kracht zijn tot op het ogenblik dat de vrede weer wordt
ingesteld, zo wordt voorop gesteld.
In het oorspronkelijk voorstel trekt de regering behoorlijk wat bevoegdheden naar zich toe in
de vrijwaring van de Openbare Veiligheid. Het voorstel wordt grondig geamendeerd en wordt op 6
oktober 183111 in de Kamer voorgesteld. Het uiteindelijke voorstel stelt diegenen strafbaar die
contacten onderhouden met vijandelijke mogendheden of inlichtingendiensten, en daardoor de
militaire of politieke situatie van België schaden. Het voorstel is erop gericht vreemdelingen te
verplichten zich op te houden in de hen toegewezen gemeente. Zij die deze gemeentegrenzen
overschrijden zullen uit het land worden gezet.
Er wordt voorgesteld de administrateur-generaal van de Openbare Veiligheid ruime
bevoegdheden toe te wijzen, onder het onmiddellijk gezag van de ministers. Hij zou beschikken over
de hoedanigheid van officier van gerechtelijke politie in het Brusselse arrondissement en andere
officieren van gerechtelijke politie (van de gemeentelijke politie) kunnen vorderen om vaststellingen
te doen. Verder zou hij gemachtigd worden om mandaten tot meenemen af te leveren, verdachten
te ondervragen en om hen te verwijzen naar de onderzoeksrechter, en hij zou in beschuldiging
gestelde vreemdelingen kunnen laten opsluiten in afwachting van een rechterlijke beslissing. Verder
zou de administrateur huiszoekingen kunnen verrichten, in aanwezigheid van een
onderzoeksrechter, die verplicht zou zijn te voldoen aan het eerste verzoek van de administrateur-
generaal, op straffe van afzetting.
7 In de jaren 1831-1834 doen zich nogal wat onlusten voor waarbij orangisten zijn betrokken.
8 1 octobre 1931, Projet de loi concernant la Sûreté de l’Etat, présenté par les Ministres de la Justice et de
l’Intérieur, Rapport à l’appui du projet de loi ayant pour objet la Sécurité de l’État.
9 Raikem speelde een belangrijke rol in het Nationaal Congres. De eerste wet op de rechterlijke organisatie
werd door Raikem voorgesteld. Hij bracht ook de Openbare Veiligheid (Sûreté) en het Gevangeniswezen onder
de verantwoordelijkheid van de minister van justitie.
10 Nadat de nieuwe koning op 21 juli 1831 was geïntroniseerd en de eed had afgelegd, belastte hij de
Mûelenaere met de samenstelling van een regering.
11 6 octobre 1931, Rapport de la section centrale, fait par M. Bourgeois, Sur le projet de loi concernant la Sûreté
de l’Etat, Chambre des Représentans.
8
Het voorstel wordt na drie dagen intensief debatteren ingetrokken, als gevolg van de
tegenstand van de meerderheid van de sprekers, die ruim de voorkeur geven aan het lokale gezag
ten nadele van de centrale macht. De eerste poging om de Openbare Veiligheid van een wettelijk
kader te voorzien wordt hiermee afgevoerd. De Openbare Veiligheid slaagt er dus niet in de hand te
leggen op de gemeentelijke politie. De burgemeesters willen niet in dit politieke project meestappen.
Het is echter veelbetekenend dat op dat moment de gemeentelijke politie van Brussel amper 8
commissarissen, 11 agenten en 16 stadswachten telt (Keuning et al., 2004).
Op 9 januari 1832 wordt de Openbare Veiligheid naar Justitie, bij Koninklijk Besluit op
initiatief van minister van Justitie Jean Raikem (Libert, 2005), zonder dat er een wet voorhanden is
om dit KB te kaderen12. Pas in 1884 zal men zich bewust worden van het illegale karakter van dit
besluit. Een ambtenaar kan immers geen bijzondere machten toegekend krijgen bij KB (Libert,
2005)13. Het hoofd van de Openbare Veiligheid wordt in het KB ermee belast toe te zien op de
uitvoering van de wetten en de reglementering inzake de algemene politie onder de bevoegdheid
van de minister van Justitie. Het wordt hem toegelaten rechtstreeks te corresponderen met de
andere ministers. Het wordt hem tevens toegestaan rechtstreeks te corresponderen met alle
openbare ambtenaren, met de officieren van de gendarmerie en met de commandanten van de
verschillende brigades van dit korps. Hij kan hen vorderen om de noodzakelijke acties te
ondernemen die moeten toelaten de wetten en de reglementering inzake de Algemene Politie te
doen toepassen. Nog steeds ademt het KB met andere woorden de Napoleontische gedachte uit,
afkomstig uit het verleden.
In de praktijk komt het erop neer dat de dienst contacten dient te onderhouden met de
politie. De administrateur-generaal van de Openbare Veiligheid kan vorderen en contacten
onderhouden met de leden van de gendarmerie. In feite wordt gesuggereerd dat hij zich boven de
andere diensten van de Openbare Macht situeert, zonder dat dit uitdrukkelijk zo gesteld wordt
(Picard & d’Hoffschmidt, 1881). Het KB verschaft evenwel geen enkel dwangmiddel. De
burgemeesters, die verantwoordelijk zijn voor de gemeentepolitie, zien de samenwerking tussen
“hun” politie en de Openbare Veiligheid met lede ogen aan, terwijl de Openbare Veiligheid zich
beklaagt over het gebrek aan medewerking vanwege de gemeentepolitie (Keunings, 1989, 7).
In een rapport dat de Openbare Veiligheid opstelt ten aanzien van de regering in 183314 staat
te lezen: “.. Wij zijn verplicht te zeggen dat de politie van de stad (n.v.d.r. bedoeld wordt Brussel)
algemeen gesproken absoluut niets waard is (…) Er zijn er bij die vijanden zijn van de regering. Zij
vergemakkelijken het plegen van inbreuken op reglementen. Anderen verzetten zich min of meer
openlijk tegen bevelen die gegeven worden door hun politiecommissaris. Allen zijn lui (…) Er zijn er
zelfs bij die zich voornamelijk bezighouden met het publiek maken van de geheimagenten van de
administrateur-generaal van de Openbare Veiligheid. Soms lijkt het wel alsof zij in opdracht
handelen”.
Le Sac d’Avril
Tussen 1831 en 1834 doen zich nogal wat anti-orangistische collectieve acties voor in Brussel,
Antwerpen, Gent en Luik. In totaal gaat het om 32 acties die variabel waren qua morfologie, duur,
omvang, intensiteit, gewelddadigheid en destructiviteit (Deneckere, 1996). In 1834 verbiedt de
minister van Justitie publiekelijk uitdrukking te geven aan een orangistische gezindheid. De Openbare
12 Handgeschreven correspondentie, bron: Veiligheid van de Staat.
13 In 1884 stelt men vast dat het besluit in feite continu werd toegepast en 35 keer de begroting werd gestemd.
14 A.G.R., Police des étrangers, d.g., n°93 (geciteerd door Keunings (1989, 7)
9
Veiligheid wordt terug ondergebracht bij Binnenlandse Zaken (Libert, 2005), en de orangisten gaan
grotendeels ondergronds. De talrijke overhevelingen van de Openbare Veiligheid zijn in wezen te
verklaren door het ontbreken van een controle op de dienst. De uitgeoefende controle blijft meer
symbolisch dan praktisch van aard (Libert, 2005).
De zgn. “plundering van de Brusselse adel” (ook : “le sac d'avril”) vindt plaats op 5 en 6 april
1834. Vermoedelijk gaat het om een afrekening van pro-Belgische betogers op de orangistische adel,
die nog veel aanhangers kent in het jonge België (Van Kalken, 1936, 9-35). Aanleiding is de verkoop
van de in beslag genomen paarden uit de stoeterij van de prins van Oranje in Tervuren, waaronder
het paard van de prins, waarmee deze nog had gevochten in de Slag bij Waterloo. De Openbare
Veiligheid infiltreert in orangistische en anti-orangistische kringen, maar ook in kringen van
republikeinen.
De orangisten vrezen dat het dier zal gebruikt worden in een carnavalsoptocht om het oude
regime te ridiculiseren, en besluiten geld in te zamelen om het paard terug te kopen en aan de prins
te schenken. De lijst van orangistische ondertekenaars wordt echter onderschept en publiek
gemaakt. De orangisten, waarvan de meerderheid van adel, worden aldus plots geïdentificeerd en te
schande gemaakt.
Voor het eerst wordt het leger ingezet bij binnenlandse ordehandhaving op vordering van de
Brusselse burgemeester. De ongedisciplineerdheid van de troepen, de opvallende inertie bij de
opwelling van patriottische woede en de vijandigheid van de officieren tegen de burgerlijke overheden
brengt aardig wat kritiek met zich mee. De gendarmerie dient te interveniëren om het leger de controle
te laten behouden. De koning geeft een blaam aan de verantwoordelijke generaal voor de mislukking
van de legeroperaties.
Niet minder dan 77 beklaagden worden gearresteerd (en later vrijgesproken), alsook drie
vermeende pamfletschrijvers, die beschuldigd worden van het opjutten van de volksmassa tegen de
orangisten. De vrijspraak komt er omdat sommige militairen zouden meegewerkt hebben aan het
volksoproer en zo de volksmassa zouden hebben aangespoord tot wanordelijkheden (Deneckere,
1996).
Leopold I schrijft aan de minister van Binnenlandse Zaken, de Theux de Meylandt, naar
aanleiding van de gebeurtenissen. Er staat: “Z.M. verbindt U ertoe rechtstreeks informatiemiddelen te
bedenken, wat tot op heden door onze politieke politie (nvdr.: hiermee wordt de Openbare Veiligheid
bedoeld) verwaarloosd werd” (Simon, 1963, 62). In een andere brief richt de Koning zich rechtstreeks
tot de minister: “Tracht de politie zo te organiseren dat zij inlichtingen inwint bij goedwillende
personen uit de samenleving. Ik heb redenen om te geloven dat er nog steeds vele intriges spelen met
Holland, of meer bepaald met de overheden van dat land. Hou me op de hoogte van hetgeen er
gebeurt” (Bronne, 1943).
Leveren de gemeentelijke polities steun aan de Openbare Veiligheid? Bij gebrek aan
personeel en ten gevolg van de zwakte van de gendarmerie, ziet de dienst zich verplicht een beroep
te doen op de gemeentelijke polities, voornamelijk dan deze van Brussel, om in enige mate ingelicht
te worden over de toestand in het land. De relaties tussen de Openbare Veiligheid en de plaatselijke
overheden blijven echter gespannen (Keunings, 1988).
De minister van Justitie D’Huart dient op 15 mei 1834 een wetsvoorstel in met betrekking tot
de Openbare Veiligheid, naar aanleiding van de “plundering van de Brusselse adel”15. In essentie
komt het voorstel erop neer dat de bestuurlijke overheden in hiërarchische orde (burgemeesters,
15 18 juni 1834, Rapport fait par M. D’Huart, au nom de la section centrale, Sur le projet de loi présenté par M.
le ministre de la justice dans la séance du 15 mai 1834, sur la Sûreté Publique, Chambre des Représentans.
10
gouverneurs, minister) de gewapende macht (gendarmerie en/of de burgerwacht) preventief kunnen
vorderen wanneer de openbare orde wordt bedreigd. Een oude politiewet uit de Franse
revolutionaire tijd voorziet immers dat de gemeenten de schade dienen te vergoeden (tot het dubbel
van de werkelijke waarde) die voortvloeit uit het oproer op hun territorium. De rechter had de stad
Brussel, naar aanleiding van “Le sac d'avril”, veroordeeld tot het betalen van dergelijke schadeclaims.
Vrij vlug worden in het Parlement dan ook de debatten geopend over de Openbare Veiligheid16,
echter zonder enig resultaat. Twee stellingen staan lijnrecht tegenover elkaar: sommigen pleiten
voor het behoud van een politieke politie ten bate van de regering, anderen vinden de Openbare
Veiligheid doelloos en weinig doeltreffend. Deze laatsten vinden dat er teveel aandacht gaat naar
hetbestrijden van de republikeinen (Keunings, 1988). De kredieten die het Parlement toestaat aan de
Openbare Veiligheid zijn behoorlijk klein en schommelen tussen de 30 à 45.000 frank.
Een wettelijke regeling met betrekking tot de uitwijzing van vreemdelingen, die in
uizonderingen voorziet wanneer de vreemdeling met België verbonden is door familiale of andere
banden, komt er in 1835. Uitwijzingskwesties worden geconcentreerd bij de uitvoerende macht
(Cuvelier, 1939, 21-39).
Een directeur-generaal van de Algemene Politie van het Rijk?
Een nieuwe poging wordt ondernomen op 27 augustus 1839 door de toenmalige administrateur-
generaal van de Openbare Veiligheid Emmanuel François om zijn dienst van een wetgevend kader te
voorzien. François komt terug op de oude Franse gedachte en stelt voor alle politiemensen van het
rijk onder het rechtstreeks gezag te plaatsen van een directeur-generaal van de Openbare Veiligheid.
Meer precies bedoelt hij alle politiecommissarissen, politieagenten, stadswachten, veld- en
boswachters. Verder wenst hij ter beschikking te krijgen: alle burgerwachten, de gendarmerie en de
Brusselse veiligheidsgardes. Tevens wenst hij het leger te kunnen vorderen. In feite doet François een
voorstel voor een directoraat-generaal van een Algemene Politie van het Rijk, of gaat het om een
ministerie van Politie, eerder dan van de Openbare Veiligheid17? Het voorstel bevat tal van andere,
vrij heterogene aanzetten.
Zo eigent hij zich ondermeer het recht toe wetten en reglementen inzake de Openbare
Veiligheid te publiceren (sic) en kan hij officieren die beschikken over de hoedanigheid van officier
van gerechtelijke politie vorderen. Hij stelt voor de gemeentelijke politie van Brussel en van Laken,
Schaarbeek, Sint-Joost-ten-Noode, Etterbeek, Elsene, Sint-Gillis, Anderlecht en Molenbeek samen te
voegen. De burgemeesters mogen enkel na zijn uitdrukkelijk advies het aantal manschappen
verminderen. Hij stelt verder voor het afleveren van reispaspoorten, van visa en van
werkmansboekjes te beheren, waartoe hij de burgemeesters wel kan delegeren. Hij wenst toe te zien
op de toepassing van de wet op de bedelarij en landloperij. Ook plaatst hij het toezicht op de
penitentiaire inrichtingen onder zijn gezag in het voorstel, alsook de cabaretten, drankgelegenheden
en ontuchthuizen. Ook stelt hij voor toe te zien op drukkerijen en boekhandels, maar ook
schouwburgen, in functie van de goede zeden. Het voorstel maakt administrateur-generaal François
over aan zijn voogdijminister, de minister van Binnenlandse Zaken de Theux de Meylandt, die het
overmaakt aan zijn ambtsgenoot van Justitie Antoine Ernst voor advies.
16 Mon. B., 22 janvier 1835.
17 Handgeschreven correspondentie, bron: Veiligheid van de Staat.
11
In september 1839 schrijft Ernst naar zijn ambtsgenoot van Binnenlandse Zaken18. Hij wijst
erop dat de achterliggende gedachte om een sterkere politie op de been te brengen een goede
gedachte is, doch dat in het voorliggend ontwerp het gevaar schuilt van een politieke politie die
ingaat tegen de bevoegdheden van de lokale en gerechtelijke politie. Het komt volgens de minister
van Justitie niet toe aan een centrale macht om de lokale belangen te behartigen. Overigens is hij de
mening toegedaan dat bestuurlijke en gerechtelijke opdrachten, onderscheid dat uit de
napoleontische periode stemt19, niet met elkaar mogen verward worden en dat deze opdrachten
zo’n diverse taken inhouden dat ze onmogelijk gestuurd kunnen worden vanuit een centrale dienst.
De minister is de gedachte van een politieke politie wel genegen, doch deze zou zich moeten
beperken tot de Openbare Veiligheid en dus niet alle andere politie-instanties mogen impliceren.
Toch vindt de minister dat het ontwerp enkele interessante gedachten bevat. Zo is hij er
voorstander van dat alle inlichtingen die betrekking hebben op de Openbare Veiligheid snel worden
ingewonnen en teruggespeeld naar de betrokken overheden. Ook is hij te vinden voor het feit dat de
Openbare Veiligheid goede contacten onderhoudt met de penitentiaire instellingen. Vooral de
situatie in de hoofdstad, Brussel, houdt hem bezig en ook in dit verband vindt hij elementen in het
voorstel van François die van nut kunnen zijn. De gedachte om in Brussel, “strijdtoneel van politieke
passies”, een soort van “prefecture” op te richten vindt hij interessant20. Doch, dit laatste zou veeleer
het voorwerp dienen uit te maken van een afzonderlijk wetsvoorstel. In interne kabinetsnota’s21
wordt de administrateur-generaal verweten teveel macht naar zich toe te willen trekken. Ook wordt
eraan herinnerd dat de Openbare Veiligheid de gerechtelijke overheden al voldoende in verlegenheid
heeft gebracht en dat een dergelijk project dus niet aan de orde kan zijn. Een tweede poging om de
Openbare Veiligheid van een wettelijk kader te voorzien wordt hiermee afgevoerd zonder dat er
maar een begin van een parlementair debat heeft plaatsgevonden.
Een stabiliserende Gemeentewet
Op 30 maart 183622 komt er uiteindelijk een Gemeentewet, in grote mate onder impuls van de
minister van Binnenlandse Zaken de Theux de Meylandt. Ze is geïnspireerd door de Franse
wetgeving en voert een evenwicht in tussen de centralisatietendens en het streven naar meer
plaatselijke autonomie. Om de gemeenten aan de eventuele willekeur van de uitvoerende macht te
onttrekken, draagt de grondwetgever de regeling van de gemeentelijke instellingen op aan de
wetgever. De wetgever moet bij deze opdracht een aantal principes eerbiedigen die in de grondwet
(artikel 108) zijn opgenomen en die globaal steunen op drie grondgedachten: de gemeentelijke
autonomie, het administratief toezicht en de openbaarheid van gemeentezaken.
Met de Gemeentewet van 30 maart 1836 worden de bevoegdheden inzake politie eenduidig
aan de burgemeesters overlaten. Het is de logische consequentie van het wantrouwen van het
Parlement in de centrale macht (Keuning et al., 2004). De Openbare Veiligheid is er niet in geslaagd
de hand te leggen op de gemeentelijke korpsen. In de Gemeentewet wordt het regime vastgelegd
voor de politie. Voor een goed begrip van de notie “gemeentelijke autonomie” is deze wet essentieel.
18 Handgeschreven correspondentie, bron: Veiligheid van de Staat.
19 Dit onderscheid blijft tot op de dag van vandaag één van de grondvesten van het Belgische politiebestel, ook
na de hervorming van 1998.
20 Ook de “prefecture” stamt uit de napoleontische periode en bestaat nog steeds in Frankrijk.
21 Handgeschreven correspondentie, bron: Veiligheid van de Staat.
22 De wet werd pas op 24 juni 1988 volledig vervangen door de ‘nieuwe gemeentewet’.
12
De wet voorziet dat de burgemeesters en de schepenen worden benoemd door de Koning uit de leden
van de gemeenteraad23, welke verkozen worden, toen nog, volgens het mannelijk cijnskiesrecht.
De gemeentelijke politieambtenaren zijn deel van het gemeentelijk personeel en worden
betaald door de gemeenten zelf. De uitgestrekte bevoegdheden die de burgemeester verkrijgt inzake
politie zorgen ervoor dat hij een preventieve aanpak inzake openbare orde kan ontwikkelen (Van
Outrive et al., 1992). Hij krijgt voor deze taak formeel de algemene politiebevoegdheid (Renaut,
1999). De burgemeester, die verantwoordelijk is voor openbare ordehandhaving op het grondgebied
van de gemeente, heeft het recht andere politiediensten dan de gemeentepolitie te vorderen. De
burgemeester beschikt over de bestuurlijke politie, waarvan de wetgeving op het gemeentelijk vlak
teruggaat tot de oude Franse revolutionaire decreten van 178924 en 179025 (Vandendriessche, 2001).
Als reactie op de nieuwe gemeentewet komt een nieuw wetsvoorstel tot stand in de schoot
van de Openbare Veiligheid26. Opnieuw wordt voorgesteld een directeur-generaal van de politie aan
te stellen, ditmaal echter met provinciale directies die onder de verantwoordelijkheid van de
directeur-generaal zouden moeten ageren. De provinciale directeurs zouden dan over de
politiebevoegdheden beschikken die bij gemeentewet van 1836 aan de gemeentelijke overheden
werden overgedragen. Het voorstel blijft in de fardes van de Openbare Veiligheid opgeborgen zonder
enig politiek gevolg. De poging om de Openbare Veiligheid van en wettelijke grondslag te voorzien en
de gemeentelijke autonomie te doorbreken op het vlak van politie blijft dan ook opnieuw zonder
enig gevolg.
Slechts na 1839 zullen de orangisten het verzet opgeven. Nederland erkent de Belgische
onafhankelijkheid pas in 1839, na een lange en kostbare zgn. “volhardingspolitiek”. De Belgische
overheid besluit de Openbare Veiligheid als dienst te behouden, enerzijds omwille van de delicate
positie van het land op internationaal vlak, anderzijds omwille van het toenemend aantal
vreemdelingen dat naar België vlucht.
3. Centralisme en gemeentelijke autonomie op gespannen voet
In deze periode begint de werkende bevolking -die tot dan toe slecht is georganiseerd, ondermeer
omwille van het coalitieverbod- zich onder druk van de werkloosheid en de crisis te manifesteren. Er
breken regelmatig (algemene) stakingen uit. De geïmmigreerde arbeiders worden terug naar hun land
van herkomst gestuurd. De Openbare Veiligheid intervenieert in republikeinse kringen. In 1867 zal het
coalitieverbod afgeschaft worden.
Politieke vluchtelingen
Alexis Hody volgt de overleden Emmanuel François op als administrateur-generaal van de Openbare
Veiligheid op 3 januari 1839 (Keunings, 1985-1986). Hij bouwt de dienst verder uit, onder meer door
een uitgewerkt fichesysteem, door regelmatige contacten met buitenlandse veiligheidsdiensten,
door de aanwerving van bekwame medewerkers en door het gebruikmaken van de ontluikende
23 De gemeenteraad is het ‘beraadslagend orgaan’ van de gemeente, vertegenwoordigt de bevolking en
beschikt over de volheid van bevoegdheden voor de aangelegenheden van gemeentelijk belang.
24 Art. 50 van het Decreet van 14 december 1789 ‘relatif à la constitution des municipalités’.
25 Art. 3 van het Decreet van 16-24 augustus 1790 ‘sur l’organisation judiciaire’.
26 Handgeschreven correspondentie, bron: Veiligheid van de Staat.
13
fotografie27. Vanaf 1839 wordt de politie verzocht dagelijks een uitreksel uit het register van
hotelhouders en kamerverhuurders over te maken aan de Openbare Veiligheid.
In 1840 verhuist de Openbare Veiligheid opnieuw naar het departement Justitie en wordt
samengevoegd met de Administratie der Gevangenissen (Libert, 2005). Er zijn nogal wat politieke
vluchtelingen die uit Frankrijk het land binnenstromen. Het toezicht op vreemdelingen wordt vanaf
1840 aangescherpt onder administrateur-generaal Hody. De gemeentepolitie wordt verplicht iedere
aankomst van een vreemdeling die zich in de gemeente wil vestigen aan de Openbare Veiligheid te
melden. Het is de administrateur-generaal die dan oordeelt over de wettigheid van de aanwezigheid
(Cuvelier, 1939, 12-35).
Vanaf 1840 heeft de Openbare Veiligheid ook de handen vol met het opkomend socialisme.
Hody pakt de 'verspreiders van de kiemen van anarchie en wanorde' aan (Kuypers, 1930). Vooral
Fransen en Duitsers (onder wie Karl Marx en Friedrich Engels) ontvluchten hun land en zoeken in
België asiel. De Openbare Veiligheid probeert ze zo veel als mogelijk te weren en, als dat niet lukt,
hen tot politieke inactiviteit te brengen. Na de val van de Parijse Communie in Frankrijk concentreert
de Openbare Veiligheid zich met behulp van de politie van Brussel en Luik op de Franse politieke
vluchtelingen. Ze werkt daarbij nauw samen met de Parijse politie en met de andere politiediensten
in België. Er wordt trouwens ook nog melding gemaakt van een late orangistische oprisping (Bronne,
1959).
Hody zorgt ervoor dat er een omzendbrief komt op 13 februari 1840 die de politie verplicht
dagelijks een lijst te bezorgen van alle vreemdelingen die tijdelijk of definitief in het land wensen te
blijven. De lijst bevat biografische data, activiteiten, antecedenten, financiële gegevens, edm. (Libert,
2005). De uitwijzingen gebeuren niet altijd op wettelijke gronden en dat wordt door de rechtbanken,
tot in Cassatie, vastgesteld. Vanaf datzelfde jaar moeten de Procureurs-Generaal gegevens
verstrekken aan de Openbare Veiligheid over het resultaat van hogere beroepen in correctionele
zaken en de aard van de processen aangespannen voor de assisenhoven, vooral in verband met
vrijspraken van vreemdelingen. In datzelfde jaar worden legercommandanten verplicht een uitreksel
te bezorgen uit het inschrijvingsregister betreffende elke vreemdeling die het Belgische leger verlaat
(Libert, 2005). Met de omzendbrief van 6 januari 1842 moeten de gemeentebesturen de activiteiten
van vreemdelingen nagaan en de Openbare Veiligheid rapporteren over hun betrokkenheid bij
buitengewone omstandigheden.
De gemeentelijke autonomie onder druk
Op 30 juni 1842 wordt de gemeentewet gewijzigd. De wijziging voorziet in de mogelijkheid voor de
koning om eveneens een burgemeester te kiezen buiten de leden van de gemeenteraad. Deze wet geeft
de burgemeester persoonlijk, als afgevaardigde van de regering de controle op de politie en op de
uitvoering van de politiereglementen. Er wordt sterk beklemtoond dat de burgemeester boven alles de
afgevaardigde van de regering is en de agent van de administratieve macht. Bij Koninklijk Besluit van 21
november 1846 wordt een gedeelte van de Administratie der Gevangenissen en van de Openbare
Veiligheid tot het Bureau de Sûreté Publique omgevormd. Dit bureau wordt bevoegd voor algemene
politie, binnenlandse veiligheid en houdt toezicht op de vreemdelingen (Libert, 2005, 28)28.
27 In 1840 kreeg hij er de opdracht bij van inspecteur generaal van de gevangenissen. Samen met Edouard
Ducpétiaux en Adolphe Quételet, werd hij één van de voorvechters van het cellulair systeem. Hij bleef deze
tweede functie uitoefenen tot in 1848.
28 Deze bevoegdheden worden nog eens herhaald in een KB van 14 april 1880.
14
De aanval op de gemeentelijke autonomie door de wijziging in de gemeentewet van 1842 doet
heftige kritieken ontstaan, die een nieuwe wetswijziging met zich meebrengt op 31 maart 1848. Vanaf
dan kan de koning geen burgemeester meer benoemen buiten de leden van de gemeenteraad. De
gemeentelijke autonomie zal voorwerp zijn van voortdurende polemieken. Zeker voor wat betreft de
controle op de interventie van de diensten, belast met de handhaving van de openbare orde in de
steden en op het platteland.
De wens van Hody om de politie te centraliseren brengt hem ook in conflict met sommige
burgemeesters, ondermeer met Charles de Brouckère, toenmalig burgemeester van Brussel. Na de
revolutie van 184829 en de staatsgreep in Frankrijk van 1851 wil de Brouckère het land openstellen
voor Franse ballingen. Als de Brouckère bepaalde annexionisten30 in bescherming neemt loopt het
dispuut hoog op. De Openbare Veiligheid beschikt over tal van informanten in Parijs, aan de grenzen,
in republikeinse clubs, ... De betaling ervan werd door het Rekenhof als geheime uitgave beschouwd
(Libert, 2005). “Het zal hij of ik zijn”, laat de Brouckère aan de koning en aan de eerste-minister
weten. Het gevolg is dat Hody wordt verzocht ontslag te nemen.
Hody wordt in 1852 opgevolgd door Napoleon Verheyen als administrateur-generaal van de
Openbare Veiligheid. Hij blijft aan het hoofd tot aan zijn dood in 1869. Leopold II volgt zijn vader,
Leopold I, op als staatshoofd op 17 december 1865. Victor Berden volgt Verheyen op in 186931. Hij
blijft deze functie uitoefenen tot in 1882. Het is alweer onrustig in het land bij zijn benoeming. Het is
de periode van de Frans-Duitse Oorlog, de instorting van het Tweede Franse Keizerrijk en de aanvang
van de Derde Franse Republiek. De vele vreemdelingen die hierdoor naar België vluchtten worden
alweer van nabij gevolgd. Ook de onrust in de industriële gebieden brengt werk mee voor de
Openbare Veiligheid.
Het probleem Brussel
De territoriale bevoegdheid van de officieren van gerechtelijke politie zorgt voor moeilijkheden,
vooral in het Brusselse. Een eerste poging om het probleem aan te pakken komt tot stand, wanneer
in 1872 besloten wordt een speciale afdeling van een 50-tal leden in de schoot van de gemeentelijke
politie van Brussel op te richten die zich uitsluitend met gerechtelijk werk zal bezighouden. Tussen
1872 en 1880 zijn de paspoortbrigade en de gerechtelijke afdeling van de Brusselse politie echte
filialen van de Openbare Veiligheid en van het parket. De parketten, zo blijkt, beginnen een niet te
verwaarlozen rol te spelen op het gebied van de politieke politie (Libert, 2005).
Als op 18 juni 1878 de liberale regering Frère-Orban - Van Humbeeck gevormd wordt treedt
Jules Bara aan als minister van Justitie. Hij roept Berden in oktober 1879 bij zich om hem aan te
stellen als secretaris-generaal van het ministerie, ook al blijft Berden nog gedurende een paar jaar de
Openbare Veiligheid leiden.
In februari 1880 schaft de toenmalige burgemeester van Brussel Anspach de gerechtelijke
sectie binnen zijn korps terug af. Hij stelt immers vast dat de afdeling een “bijkantoor van het parket”
is geworden, dat volkomen aan zijn controle ontsnapt. Anspach wenst niet langer een stedelijke
dienst te financieren, die voor het hele land werkt (De Le Court, 1969, 13).
In 1881 richt de minister een veiligheidsbrigade op die de Koning en de Koningin op hun
reizen moet beschermen. Deze brigade verlegt evenwel al snel haar activiteiten naar de controle van
de socialisten (Libert, 2005).
29 In 1848 wordt Karl Marx door de Openbare Veiligheid uitgewezen.
30 Voorstanders van de annexatie van België door Frankrijk.
31 Berden heeft vooral naam gemaakt door de inspanningen die hij deed voor de penitentiaire inrichtingen.
15
Georges Gautier de Rasse wordt in 1882 administrateur-generaal van de Openbare
Veiligheid, in opvolging van Victor Berden. De activiteit van de dienst is in deze periode vooral gericht
tegen de quasi-revolutionaire activiteiten binnen de socialistische beweging en tegen anarchisten
(Puissant, 1979). In beide gevallen zijn er heel wat vreemdelingen bij betrokken.
In 1882 roept de Brusselse burgemeester Buls zijn politie tot de orde en verzoekt haar enkel
nog informatie over socialisten en anarchisten door te spelen naar de Openbare Veiligheid (Keunings,
1983, 153-154).
Op 12 maart 1883 maakt Gautier een wetsvoorstel over aan de minister van Justitie32. Het is
het vierde in rij dat uitgaat van de Openbare Veiligheid. Het voorstel strekt ertoe om in Brussel een
politie op te richten die bevoegd is inzake de openbare veiligheid, de vreemdelingenpolitie en de
bijstand bij de strijd tegen de criminaliteit.
Met het oog op de criminaliteitsbestrijding wordt voorgesteld dat een aantal agenten ter
beschikking worden gesteld van het parket om de magistratuur bij te staan in de uitoefening van hun
functies. Dit voorstel beperkt zich tot het gerechtelijk arrondissement Brussel.
Daar waar het gaat om de openbare veiligheid en de vreemdelingenpolitie wordt voorgesteld
dat het personeel zal werken voor de Openbare Veiligheid, onder de verantwoordelijkheid van de
minister van Justitie op het volledige territorium van het land. Aan het hoofd zou een directeur
komen te staan en twee adjuncten. Verder zou de dienst bestaan uit inspecteurs en agenten,
waarvan het aantal bij MB zou vastgesteld worden. Het personeel zou aangesteld worden door de
minister van Justitie, na advies van de Procureur-Generaal van Brussel.
Er komt opnieuw niets van terecht. Een aantal gebeurtenissen zullen immers de bespreking
ervan flink doorkruisen. Nog steeds is er geen enkel wetsvoorstel door het Parlement geraakt dat de
Openbare Veiligheid van een wettelijke grondslag voorziet en de controle op de dienst zou kunnen
grondvesten.
“Le grand complot”
In 1884 is de Openbare Veiligheid op de hoogte van alle betogingen die worden voorbereid,
ondermeer deze die betrekking hebben op de schoolstrijd. In alle vroegsocialistische clubs en later
ook andere progressieve groeperingen in die jaren zitten informanten.
Alfred Dufuisseaux, de stichter van de “Republikeinse Socialistische Partij” in 1887, denkt dat
het uur van de grote confrontatie geslagen is. Hij roept op tot het houden van volksvergaderingen en
wil een “constituante” samenstellen. Op 2 december 1888 houden de aanhangers van Dufuisseaux
een geheime bijeenkomst te Châtelet om een revolutionaire staking voor te bereiden. Laloi (waarvan
later blijkt dat hij een provocateur is in dienst van de Openbare Veiligheid), slaagt erin voorzitter van
het congres te worden en zijn handlangers te laten infiltreren in de beweging. Zij mengen zich bij
manifestaties onder de arbeiders en aarzelen niet arbeidersbetogingen te doen ontaarden. De
regering verkondigt dat er een uitgebreide samenzwering tegen de Openbare Veiligheid is ontdekt en
schuift de verantwoordelijkheid in de schoenen van Dufuisseaux.
Het komt tot een assisenproces. Niet minder dan 27 personen staan terecht. Tijdens het
proces blijkt dat de Openbare Veiligheid een provocatie organiseerde om de Waals revolutionare
beweging te discrediteren (Mommen, 1980, 52-53). Een zekere Leonard Pourbaix, die tevens terecht
staat, blijkt als informant van de Openbare Veiligheid te hebben gefungeerd. Het blijkt dat hij affiches
verspreidde in de Borinage-streek, waarin opgeroepen werd tot opstand. Provocateurs mengden zich
bij betogingen onder de arbeiders en werden door de Openbare Veiligheid betaald. Ze schrokken er
32 Handgeschreven correspondentie, bron: Veiligheid van de Staat.
16
niet voor terug dynamiet te gebruiken om de spanning op te drijven en stelden zelfs voor Leopold II
te vermoorden (Dijck, 1959, 370). Er wordt gesuggereerd dat eerste minister August Beernaert (die
Pourbaix zou ontvangen hebben) en zijn vroegere minister van Justitie Joseph Devolder van de
plannen op de hoogte waren. Het blijkt dat administrateur-generaal Gautier over inlichtingen
beschikte die hij naar de oppositie doorgespeeld had, terwijl zijn eigen minister, Jules Lejeune, er zich
over beklaagt niet over deze inlichtingen te hebben beschikt (Christiaensen, 2004).
De meeste beschuldigden worden in 1889 vrijgelaten. Pourbaix wordt evenwel veroordeeld.
De provocatie blijkt overduidelijk. Leonard Pourbaix wordt beschouwd als het brein achter het hele
opzet, voor rekening van de Openbare Veiligheid.
Over de zaak Pourbaix werden talrijke interpellaties gehouden in het Parlement. De liberale
volksvertegenwoordiger Jules Bara gaat in het Parlement tekeer tegen Beernaert, die hij beschuldigt
het oproer te hebben uitgelokt om een streng optreden tegen links te kunnen rechtvaardigen. Bara is
vanaf 4 december 1898 vier dagen lang aan het woord. Hij maakt het proces van de Openbare
Veiligheid en van de hoge medeplichtigen. Hij onthult de tegenstellingen tussen het Parket-Generaal
en de Openbare Veiligheid. De administrateur-generaal van de Openbare Veiligheid, de Rasse, wordt
in 1890 “op disponibiliteit” gesteld en al zijn bevoegdheden werden hem ontnomen door minister
August Beernaert. Het budget van de Openbare Veiligheid wordt drastisch teruggeschroefd van
60.000 tot 15.000 Bfr. (Libert, 2005).
Op 25 januari 1890 worden de sinds 1832 toegekende bevoegdheden van de administrateur-
generaal afgeschaft en wordt de functie eveneens afgeschaft. Er wordt een directeur-generaal van de
Openbare Veiligheid met beperkte bevoegdheden geïnstalleerd. Voortaan kan alleen de minister van
Justitie (en niet de directeur-generaal zelf) zich voor veiligheidsaangelegenheden tot openbare
ambtenaren wenden, maar in feite zal hij een groot deel van zijn prorogatieven terug delegeren naar
de directeur-generaal, zodat alles in feite bij het oude blijft (Suys, 1980, 24).
Krachtmeting tussen centralistische en lokale tendenzen
De mensen trekken massaal van het platteland naar de industriële centra, waar het werkaanbod
echter beperkt blijft. De lonen dalen en er komt werkloosheid. Er is ondervoeding en de werk- en
woonomstandigheden zijn erbarmelijk. In 1886 komt het tot een keerpunt. Op verschillende plaatsen
breken grootschalige stakingen uit. Ze worden gewelddadig onderdrukt in de industriële en stedelijke
gebieden. Leopold II kondigt in 1886 de noodzaak van een politiek van sociaal verweer aan. Een
parlementaire commissie moet voorstellen formuleren om de toestand van de arbeiders te
verbeteren. In 1887 is er opnieuw beroering, ondermeer in het centraal steenkoolbekken. Groepen
arbeiders komen gewapend op straat en er breken stakingen uit.
De meest kenmerkende ontwikkeling voor deze periode is ongetwijfeld de groeiende impact van
de burgemeester op de politie. Door de wet van 30 december 1887 worden de artikels 2 en 90 van de
gemeentewet van 1836 aangepast. Alleen de burgemeester staat voortaan in voor de uitvoering van de
politiereglementen en politiewetten. Deze hoogste gemeentelijke instantie oefent nu alleen gezag uit
over de politieagenten.
Het is temidden van deze roerige periode dat besloten wordt een “neutrale zone” in te
stellen rond het koninklijk paleis, het Parlement en de ministeries te Brussel. De neutrale zone moet
als het ware een afzonderlijke gemeente vormen, waar het Brussels korps onder het bevel van de
regering zou optreden tegen de oproerkaaiers. Eerste minister Bernaert sluit er in 1890-1891 een
akkoord over met de burgemeester van Brussel. Alle betogingen in de zone worden verboden. De
regering kan voortaan de politie vorderen om de orde te handhaven, zonder eerst de lokale overheid
17
te raadplegen (de Selliers de Moranville, 1939, 318-319). Deze regeling, die tot op vandaag nog
steeds geldt, krijgt geen wettelijke basis.
In 1896 dient minister van Justitie Begerem een ontwerp van wet in tot oprichting van een
aan het parket verbonden speciale dienst, belast met de bestrijding van criminaliteit. De oppositie en
de gemeentepolitie protesteren heftig (Libert, 2005).
Op 26 februari 1892, tijdens het debat over het budget van Justitie, stelt minister van Justitie, F.
Lejeune, opnieuw voor een afzonderlijke politie op te richten, die belast wordt met de strijd tegen de
misdadigheid. Volgens hem blijft teveel criminaliteit nog ongestraft en doet de politie er veel te weinig
aan. De reacties op deze voorstellen zijn unaniem. Men wil niets weten van een dergelijk project, dat als
voorwendsel de strijd tegen de misdadigheid neemt om de gemeentelijke autonomie aan te tasten en
een regerings- of staatspolitie te creëren, die al snel een politieke politie kan worden. Ze kan gemakkelijk
gebruikt worden, zo wordt opgeworpen, door de directeur van de Openbare Veiligheid om de betogers
en de politieke meetings te bewaken33.
Illegale uitwijzingen
Op 12 februari 1897 komt er een nieuwe wet op de vreemdelingen. De socialisten zijn
verontwaardigd over de protectionistische reflex van de regering. Die wordt ervan beschuldigd de
macht over de vreemdelingen volledig in handen van de politie te geven34. In het Parlement worden
willekeurige uitwijzingen, zoals die van Victor Hugo, aan de kaak gesteld. Men blijft illegaal optreden,
ook tegen voorlopig verblijvende vreemdelingen. Men drijft ze uit bij KB, hoewel dit wettelijk enkel
kan voor legaal gevestigde vreemdelingen. Als ze het land weer binnenkomen, werden ze gevangen
gezet35. Bovendien gebeuren er voortdurend administratieve uitwijzingen bij gewone
politiemaatregel, zonder enige formaliteit. De minister beroept zich hiervoor op een decreet dat nog
dateert uit de periode van het Voorlopig Bewind, van 6 october 1830. De geldigheid van de
toepassing van deze “uitzonderingswetten” wordt uiteraard ernstig betwist. Toch gaat de Openbare
Veiligheid gewoon door met aanhoudingen, uitwijzingen of gevangenneming van vreemdelingen,
met als enige argument dat hun aanwezigheid op het grondgebied wel eens een bedreiging zou
kunnen betekenen voor de openbare rust (Godding, 1976, 9-11).
De oppositie dringt er voortdurend op aan dat de vreemdelingen meer waarborgen moeten
krijgen. Ze eisen een rechtelijke uitspraak in plaats van de bestaande administratieve afhandeling.
Steevast krijgt ze als antwoord dat Justitie niet bevoegd is om zich met politieke aangelegenheden in
te laten. Bovendien is de gerechtelijke procedure te langzaam en kan het gerecht moeilijk vanuit een
nationaal oogpunt oordelen over het gedrag van de vreemdeling. Trouwens, elke vorm van
openbaarheid kan schadelijk zijn voor de vreemde persoon (Godding, 1976, 312). De oppositie vraagt
meer dan eens naar een algemene wet, die het statuut van de vreemdeling definitief zou regelen,
zodat hij zou weten waar hij aan toe is. Maar die komt er niet.
Een besluit van 2 april 1905 bestendigt de positie van de burgemeesters ten aanzien van hun
korpsen: de gemeenteraad heeft geen enkele bevoegdheid om in de wettelijke opdracht van de
burgemeester of in de verhoudingen tussen burgemeester en politie tussen te komen. De burgemeester
vertegenwoordigt aldus een quasi-totale controle op de politie. De vorderingsbevoegdheid (van
rijkswacht en leger) van de burgemeester blijft gehandhaafd.
33 Pas in 1919 zal de gerechtelijke politie bij de parketten van een wettelijke basis worden voorzien.
34 X (1934), “L’expulsion des étrangers et le délit de rupture de ban”, in Revue de Droit Pénal et de Criminologie
et Archives Internationales de Médecine Légale, Janvier, 118.
35 Ibidem, 118.
18
Het is niet eenvoudig in te schatten hoe de Openbare Veiligheid in deze periode precies
functioneert. Omtrent de opeenvolgende administrateurs-generaal, de Latour (1890-1903), de Rode
(1903-1906) en Gonne (1906-1917) komen we weinig te weten. De dienst richt haar acties vooral op
vreemdelingen, anarchisten en politieke vluchtelingen. Maar zijn die groepen of personen nu echt zo
gevaarlijk voor de bestaande orde als de Openbare Veiligheid doet uitschijnen? Het is moeilijk om in
te schatten. Zelfs indien de repressieve apparaten van de centrale macht zich ongerust maken over
het toestromen van vreemdelingen in precaire situaties, lijkt de regering toch serener en kent ze
slechts beperkte middelen toe aan de Openbare Veiligheid. Het budget van de Openbare Veiligheid
bedraagt in deze periode immers nooit meer dan een half proces van de Justitie-begroting.
4. De twee wereldoorlogen
Op 23 december 1909 wordt Albert I Koning van België. Vijf jaar later, op 2 augustus 1914, stelt
Duitsland België een ultimatum met de eis tot vrije doortocht. België weigert, waarop Duitsland het
neutrale België de oorlog verklaart. Op 4 augustus trekt Duitsland België binnen. Op politioneel vlak is
de toestand tijdens de wereldoorlog volkomen veranderd. Een reglement van 11 oktober 1916 geeft de
centrale uitvoerende macht tijdens oorlog of staat van beleg meer bevoegdheden. De regering oefent
alle politiebevoegdheden uit (Van Outrive et al., 1992). De gendarmerie en de politie vervoegen het
leger, waardoor een vacuüm ontstaat.
De militaire veiligheid neemt het voortouw
Bij KB van 1 april 1915 wordt een "Veiligheidsdienst van het Leger" opgericht en dit voor de ganse
duur van de oorlog (Vanneste, 2000). Deze dienst wordt belast met de beteugeling van misdaden en
delicten in de legerzone, waaronder spionagedaden. Door het decreet van 16 oktober 1916, in volle
oorlog, wordt de Militaire Veiligheidsdienst opgericht, samengesteld uit agenten met een
gerechtelijke bevoegdheid (Libert, 2005). In 1917 wordt bij het ministerie van Landsverdediging een
dienst in het leven geroepen die belast wordt met taken van contraspionage in al haar vormen en
van toezicht op subversieve groepen binnen het leger36.
Op 11 november 1918, om 5 uur 's ochtends werd de wapenstilstand getekend. Tussen 1918
en 1939 volgen achttien coalitieregeringen mekaar met een snel ritme op. Een dertigtal
regeringscrisissen hebben tot gevolg dat de democratie op haar grondvesten davert. Er is veel politieke
agitatie en zowel de links- als de rechts-extremistische bewegingen kennen veel succes.
Zowat een jaar na de wapenstilstand, op 30 september 1919, wordt de Militaire Veiligheid
afgeschaft en vervangen door twee nieuwe veiligheidsdiensten: de Militaire Veiligheid in Bezet
Duitsland, uitsluitend belast met de beveiliging van Belgische bezettingstroepen, en de 2de Sectie van
de Algemene Staf van het Leger.
In hetzelfde jaar komt ook de wet op de gerechtelijke politie bij de parketten tot stand, op 7
april 1919. Blijkbaar is nu alle weerstand uit naam van de gemeentelijke autonomie weggevallen. In
1920 wordt bij het ministerie van Landsverdediging een dienst in het leven geroepen die belast
wordt met de taken van contraspionage in al haar vormen en van toezicht op subversieve groepen in
het leger (Libert, 2005).
De oprichting van de Veiligheid van de Staat en van de Algemene Rijkspolitie
Met het KB van 25 november 1925, houdende het organiek reglement van het ministerie van Justitie,
wordt de functie van hoofd van de Openbare Veiligheid terug ingevoerd, vanaf nu wordt hem de titel
36 Parl. St. Kamer 1995-96, nr.638/14, 7.
19
van administrateur-directeur-generaal toegekend. De dienst is belast met de algemene politie, de
paspoorten en visa, de vreemdelingenpolitie, de school voor criminologie en wetenschappelijke
politie, de gerechtelijke techniek en laboratoria en de gerechtelijke identificatiedienst en fotografie
(Libert, 2005)37. In de schoot van de Openbare Veiligheid wordt een eerste directie Veiligheid van de
Staat opgericht. De tweede directie wordt belast met de Vreemdelingenpolitie en de derde directie
met de School voor Criminologie en Wetenschappelijke Politie. Een organiek reglement van de
Openbare Veiligheid komt tot stand bij KB op 3 april 1929 dat de hiërarchie en discipline regelt.
René Beltjens, magistraat, wordt in 1929 hoofd van de Openbare Veiligheid bij Justitie.
Beltjens is pas 54 als hij plots overlijdt. Robert de Foy, magistraat, vervult vanaf 8 augustus 1933, na
het plotse overlijden van René Beltjens, de taak van dienstdoende administrateur van de Openbare
Veiligheid. Robert de Foy wordt officieel benoemd op 30 december 1934 als hoofd van de Openbare
Veiligheid. Datzelfde jaar wordt Leopold III gekroond tot Koning van België. Op 5 juni 1934 verhuist de
Openbare Veiligheid nog maar eens van het ministerie van Justitie naar Binnenlandse Zaken, om een
weinig later de omgekeerde weg terug te gaan (Van Outrive et al., 1992).
Uiteindelijk wordt bij wet van 25 juni 1934 de Algemene Rijkspolitie (ARP) officieel opgericht, als
een onderdeel van de administratie van het ministerie van Binnenlandse Zaken. De voorbereiding van de
oprichting heeft enige tijd in beslag genomen. Dit nieuwe orgaan is een administratieve dienst, wiens rol
het is de minister bij te staan en raad te geven bij de uitoefening van zijn opdrachten van administratieve
politie. Dit betekent in de praktijk dat de Algemene Rijkspolitie op een regelmatige basis de informatie
verzamelt vanwege de rijkswacht, de Openbare Veiligheid, de gemeentepolitie en de Militaire Veiligheid,
omtrent politieke bewegingen, zogenaamde subversieve groepen, stakingen, meetings, en dergelijke
meer (Van Outrive et al., 1992). Blijkbaar is Binnenlandse Zaken het gependel van de Openbare
Veiligheid tussen Justitie en Binnenlandse Zaken zo grondig beu dat ze ditmaal met de steun van de
regering, én eindelijk bij wet, een eigen dienst op de coördinatie tussen de politiediensten tot stand
brengt. De bevoegdheid op de “Police Générale” komt vanaf nu niet meer voor in de opdracht van de
Veiligheid van de Staat.
Het uitbreken van WOII
De verkiezingen van 24 mei 1936 kondigen het begin aan van een regimecrisis, zoals België er nog nooit
één kende in zijn geschiedenis. De extremistische partijen krijgen 46 zetels, wat neerkomt op één-vierde
van het totaal, terwijl de traditionele partijen 18% van hun aanhang verliezen (Van Outrive et al., 1992).
Het communisme wordt als het dreigende gevaar beschouwd. Veiligheidsdiensten van verschillende
landen, waaronder België, nemen deel aan de “IKK – Internationale Kriminalpolizeiliche
Kommission”, de voorloper van Interpol. Men wil de uitwisseling van vertrouwelijke gegevens
organiseren om de communistische infiltratie tegen te gaan. De IKK komt onder invloed van de
Gestapo mettertijd. Enkele ambtenaren van de Veiligheid van de Staat, waaronder de Foy, nemen
deel aan een congres van de IKK te Berlijn eind augustus 1937. Robert de Foy is zeer terughoudend
tegenover dergelijke bijeenkomsten en neemt er zo weinig mogelijk aan deel (Libert, 2005).
In 1937 verwerft de Generale Staf van de Krijgsmacht de bevoegdheid over de militaire
veiligheid, alweer bij niet gepubliceerd KB38. Walter Ganshof van der Meersch wordt in februari 1940
voorgedragen om auditeur-generaal bij het Militair Gerechtshof te worden. Pas na aandringen van
eerste minister Hubert Pierlot en de tussenkomst van de koning aanvaardt hij. Hij wordt geïnstalleerd
op 9 april 1940.
37 Bij KB van 16 maart 1929 wordt de Militaire Veiligheid overgeheveld.
38 K.B. 27 mei 1937 (niet gepubliceerd).
20
Bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog wordt de Openbare Veiligheid van het
ministerie van Justitie overgeheveld naar het ministerie van Landsverdediging bij KB van 8 maart
1940 “tot inrichting van het Bestuur van de Veiligheid van den Staat”. De administrateur krijgt
verregaande bevoegdheden inzake coördinatie van de politiediensten en het speuren naar bewijzen
van bedreigingen van burgerlijke en militaire veiligheid (Gerard-Libois & Gotovich, 1971). Vanaf nu
staat de Foy aan het hoofd van de pas opgerichte dienst.
Bij Besluitwet van 10 maart 1940 krijgen bepaalde ambtenaren van de Veiligheid van de Staat,
bevoegdheid van officier van gerechtelijke politie, toegevoegd aan auditeur-generaal Ganshof van der
Meersch. Dat geldt ondermeer voor administrateur-generaal de Foy en inspecteur-generaal Louwage. Zij
hebben zelfs recht van voorrang op de officieren van gemeentepolitie en van de rijkswacht, ook op de
burgemeester. Dit geldt tot op de dag dat het leger weer op vredesvoet is (Van Outrive et al., 1992). In
een brief van de hand van Louwage39 staat uitdrukkelijk vermeld “dat het steeds de Auditeur-Generaal
was” (nvdr: Ganshof van der Meersch dus), “die de Veiligheid van de Staat in werkelijkheid leidde”.
Regering in ballingschap
Met de oorlog die dreigt worden veiligheidsmaatregelen genomen. Een coördinatiecomité wordt
opgericht dat de maatregelen moet voorbereiden die in geval van invasie dienen genomen te
worden. Dit comité bestaat uit Paul-Emile Janson (minister van Justitie), Alfred Remy40, Camille
Pholien en Alfred Destexhe (respectievelijk procureur-generaal bij de hoven van Beroep van Gent,
Brussel en Luik), Raoul Hayoit de Termicourt (advocaat-generaal bij het Hof van Cassatie) en Robert
de Foy (administrateur van de Staatsveiligheid).
Op 16 april 1940 geeft minister van Justitie Janson opdracht aan de procureurs des Konings
(en via hen aan de gerechtelijke politie, de krijgsauditeurs, de rijkswacht en de
politiecommissarissen) om lijsten op te maken van Belgische of buitenlandse personen die ervan
verdacht worden betrekkingen te onderhouden met Duitse overheden of die de militaire operaties
konden belemmeren. Op 7 mei 1940 geeft Janson opdracht over te gaan tot arrestatie van
verdachten indien vijandelijkheden zouden uitbreken. De oorlogstoestanden brengen met zich mee
dat de administrateur-directeur-generaal van de Openbare Veiligheid over enorme bevoegdheden
beschikt.
Na de inval van de Duitsers in België op 10 mei 1940 werd door de Belgische regering de
staat van beleg uitgevaardigd. Diezelfde dag werd door de administrateur-generaal van de
Staatsveiligheid, Robert de Foy, het bevel gegeven om alle verdachte Belgen en vreemdelingen te
arresteren. Enkele duizenden Duitsters, onder wie spionnen en uit Duitsland gevluchte Joden, alsook
enkele honderden Belgen werden opgepakt: leden van VNV, Verdinaso, Rex en communisten.
Op 12 mei 1940 krijgt Inspecteur-Generaal Fernand Louwage van de auditeur-generaal en
van de administrateur-generaal de opdracht Brussel te verlaten met het personeel en alle
documentatie en zich voorlopig op te houden in Diksmuide41. Louwage voert dit order uit. Als hij
echter merkt dat noch de auditeur-generaal, noch de administrateur-generaal intussen Brussel
hebben verlaten laat hij het commando over aan zijn vervanger en keert hij terug naar Brussel om
met zijn chefs te overleggen.
39 Gedactylografeerde correspondentie, bron: Veiligheid van de Staat, dd. 5 september 1940.
40 Remy was gedurende enkele jaren administrateur-generaal geweest van de Openbare Veiligheid, gedurende
de periode 1927-1929.
41 Gedactylografeerde correspondentie, bron: Veiligheid van de Staat, dd. 5 september 1940.
21
Op 15 mei krijgt Louwage het bevel van de auditeur-generaal om te vertrekken naar Le Havre
Ste-Adresse, waar hij zich met zijn personeel ter beschikking moet stellen van minister van Justitie De
Vleeschouwer. De administrateur-generaal bevestigt dit order in de loop van de namiddag. Robert de
Foy zou aan Louwage gezegd hebben dat hij hem zou vervoegen. Dit plan wordt evenwel onmogelijk
gemaakt door de snelle vorderingen die de Duitse troepen maken. Op 23 mei draagt de auditeur-
generaal Ganshof op aan Louwage te vertrekken naar Poitiers, waar hij zich ter zijn beschikking dient
te houden. Op 27 mei wordt Louwage geroepen naar Parijs door de auditeur-generaal. Louwage
schrijft42: “Dat ik van deze gelegenheid gebruik heb gemaakt om een bezoek te brengen aan de
Franse Sûreté Nationale om de moeilijkheden toe te lichten die de Belgische Staatsveiligheid
ondervindt in Frankrijk. De Franse autoriteiten hadden de inlijving van onze dienst en mezelf in de
Franse Sûreté in het vooruitzicht gesteld”.
Op 28 mei 1940 capituleert Leopold III en wordt daarmee krijgsgevangene. De regering
verklaart dat de koning als krijgsgevangene in de onmogelijkheid is om te regeren. Bijgevolg oefent
de ministerraad de koninklijke macht voorlopig uit. De regering gaat in ballingschap. Hubert Pierlot
komt in scherp conflict met de Koning naar aanleiding hiervan (Velaers & Van Goethem, 1994). De
koningskwestie is een feit.
Diezelfde dag keert inspecteur-generaal Louwage terug van de Franse Sûreté, waar hij
geconfronteerd werd met een opvallende vijandigheid ten gevolge van de beslissing van Leopold III43.
Hij schrijft: “De Fransen hadden het over de internering van de Belgen, anderen over de noodzaak om
de eed van trouw te eisen ten aanzien van de Franse overheden”. Louwage getuigt van het feit dat
een officier van het 2de Franse bureau hem is komen vinden in Poitiers en dat deze de loyaliteit (ten
aanzien van de geallieerden) van het personeel van de Staatsveiligheid in twijfel trekt. De auditeur-
generaal Ganshof bevestigt dat de Franse Sûreté Nationale ook bij hem heeft geklaagd omtrent de
verdachte houding van bepaalde ambtenaren van de Staatsveiligheid. Ganshof beveelt hem het
personeel te waarschuwen loyaal te blijven aan de regering en de geallieerden.
Kort hierop richt Fernand Louwage zich vanuit Poitiers tot alle leden van de dienst in een
rondschrijven44, waarin hij aandringt op loyaliteit ten aanzien van de regering en zich te onthouden
van commentaar op de actuele gebeurtenissen, zelfs in de private sfeer. Louwage getuigt in zijn brief
van 5 september dat hij met deze actie conflicten tussen de ambtenaren en agenten van zijn dienst
wenste te voorkomen, omwille van hun geografische verspreiding, maar eveneens omwille van hun
diverse herkomst. Zij waren immers afkomstig uit zowat alle politiekorpsen van het land.
De Duitse bezetter is niet tevreden over de acties van de Foy tegen hun sympathisanten en
begin juli wordt hij door de Duitsers gearresteerd. Hij wordt echter niet naar de gevangenis
verwezen, maar naar Duitsland overgebracht. Ganshof van der Meersch wil de Belgische regering
naar het buitenland volgen, maar hij wordt door de snelle opmars van de Duitse troepen
tegengehouden. In juli 1940 keert hij naar België terug en wordt onmiddellijk door de Duitse bezetter
opgepakt en tot het einde van het jaar in de gevangenis van Sint-Gillis opgesloten. Eenmaal
vrijgelaten begint hij met het organiseren van inlichtingendiensten ten behoeve van de Belgische
regering in ballingschap.
Nog datzelfde jaar wordt de Veiligheid van de Staat opnieuw overgebracht naar het
ministerie van Justitie voor de ganse duur van de oorlog (Vanneste, 2000). De activiteiten van zijn
Dienst zijn voortaan echter beperkt tot de Vreemdelingenpolitie, terwijl de Dienst Veiligheid van de
42 Gedactylografeerde correspondentie, bron: Veiligheid van de Staat, dd. 5 september 1940.
43 Gedactylografeerde correspondentie, bron: Veiligheid van de Staat, dd. 5 september 1940.
44 Gedactylografeerde correspondentie, bron: Veiligheid van de Staat, dd. 30 mei 1940.
22
Staat officieel wordt afgeschaft. Na verloop van tijd wordt de Foy vrijgelaten, op basis van de goede
betrekkingen die de Duitse geheime diensten vóór de oorlog met de Foy en de Belgische
Staatsveiligheid hadden onderhouden in de strijd tegen het communisme.
Op 14 augustus 1940 komt de Foy terug in Brussel aan. Hij mag zijn functie terug opnemen
en oefent die uit tot aan zijn bevordering tot secretaris-generaal van het ministerie van Justitie in
194345(Van Doorslaer, 1990). Bij zijn terugkeer in Brussel stelt Fernand Louwage vast dat men zijn
trouw ten aanzien van de Koning in twijfel trekt. Hij schrijft op 5 september 1940 (cfr. supra) een
brief vanuit Poitiers aan de voorzitter van de commissie van secretarissen-generaal46 om zich te
verantwoorden. Hij beklaagt zich over het feit dat men twijfels heeft geuit “terwijl hij, ondanks de
bedreigingen die men aan mijn adres uitsprak, altijd partij heeft getrokken voor de Koning”.
Fernand Lepage, magistraat, wordt het hoofd van de Geheime Dienst tijdens de Tweede
Wereldoorlog voor de regering in London. Hij komt op 5 november 1940 in Londen aan en wordt
onmiddellijk aan het hoofd gesteld van de Belgische Dienst voor de Staatsveiligheid, onder de voogdij
van de minister van Justitie. Zijn benoeming op 19 november vermeldt hem als 'administrateur ad
interim'. Hij zal vier jaar lang die functie bekleden. De opdracht was duidelijk: binnen de
clandestiniteit van het verzet de contacten met het bezette land herstellen en alle initiatieven van
strijd tegen de bezetter stimuleren (Peeters, 1998). De Belgische regering brengt nauw contact tot
stand tussen het Belgische verzet en de geallieerde legerleiding. Veel van de opdrachten van Lepage
diende op het terrein te worden afgesproken en gerealiseerd door het verzet in België, uiteraard in
het grootste geheim. Sommige verzetsgroepen lijden onder inwendige verdeeldheid of worden door
de Duitsers ontmanteld of opgerold, zodat telkens moest worden herbegonnen (De Lovinfosse,
1974).
Lepage krijgt niet altijd steun van Pierlot en van minister van Buitenlandse Zaken Spaak. De
eerste vreest dat Lepage te zeer aan de hand liep van de Britse geheime diensten, de tweede vreest
het inzetten van ambassadepersoneel in sommige buitenlandse ambassades. Ook is de regering
beducht voor conflicten met de 2de Sectie van de Algemene Staf van het Leger, met wie er
concurrentie bestaat over wie de bestemmeling moet zijn van de informatie die uit België komt wie
een beroep kan doen op de Britse diensten (Debruyne, 2004).
Interne strijd
Vanaf juni 1943 wordt Lepage geflankeerd door William Ugeux, uit België ontsnapt, die directeur-
generaal wordt van een hervormde militaire directie 'Inlichtingen en Actie'. Vanaf eind juli 1943
wordt Lepage daarenboven overvleugeld door de in Londen gearriveerde Ganshof van der Meersch
die het tot Hoog Commissaris voor de Staatsveiligheid schopt, bevoegd voor de coördinatie van het
Verzet en voor de handhaving van orde en veiligheid na de Bevrijding (Velu, 1994). Hiermee komt
Ganshof zowel boven de Staatsveiligheid als boven de 2de Sectie van de Algemene Staf van het Leger
te staan en kan hij de disputen tussen beide arbitreren (Strubbe, 1992). Hij bereidt de naoorlogse
repressie en epuratie voor.
Het is de Foy die contacten legt met de regering en de Staatsveiligheid in Londen, en meer in
het bijzonder met Ganshof van der Meersch en Ugeux. Ondertussen slaagt de Foy erin om in oktober
45 De vorige secretaris-generaal, Gaston Schuind had op 1 oktober 1943 een ambtsverbod gekregen. Het was
Schuind niet gelukt om van de Duitsers te bekomen dat de Belgische justitie, vanaf de politiediensten tot aan
de gerechtshoven, onafhankelijk kon blijven en niet ondergeschikt werd aan de bezetter.
46 Ingesteld op 13 juli 1940.
23
1943 een akkoord te bereiken met de Duitse bezetter omtrent de continuïteit van de Belgische
rechtsgang (Van Doorslaer, 1990). de Foy blijft secretaris-generaal tot aan de Bevrijding van Brussel.
In de zomer van 1944 onderneemt een doodseskader van het verzet, aangevoerd door
Robert Verbelen47, een mislukte poging om de Foy uit de weg te ruimen. De Foy was toen al geruime
tijd in contact met verzetslui en was in de mogelijkheid hen diensten te bewijzen. De laatste weken
voor de Bevrijding duikt de Foy onder.
Op 30 augustus 1944 schrijft Lepage vanuit London een brief naar zijn minister van Justitie
met het oog op het nemen van maatregelen aan de grensposten in het licht van de nakende
bevrijding48. Hij vraagt hiervoor personeel te kunnen inzetten afkomstig uit de lokale politiekorpsen
en de lokale rijkswacht.
Op 1 september 1944 wordt de Foy door de regering in Londen geschorst in zijn functie.
Nochtans verklaart de regering dat zijn houding onberispelijk was geweest (Van Den Wijngaert,
1990).
Op 3 september 1944, dag van de bevrijding van Brussel, wordt Ganshof (terug in België)
bevorderd tot de graad van luitenant-generaal en bekleedt hij de functie van hoog commissaris voor
de Staatsveiligheid. Hij is tevens hoofd van de 3de Sectie van de Belgische Militaire Missie bij het
hoofdkwartier van de geallieerde strijdmachten. Hij nam zijn taak van auditeur-generaal bij het
Krijgshof weer op, belast met de ontwapening van het verzet, met de vervolging van collaborateurs
wegens het plegen van misdrijven tegen de uitwendige veiligheid van de Staat en het weren van
“incivieken” uit overheidsdiensten (Dumon, 1994). Tijdens deze periode wordt hij 'vice-koning van
België' genoemd. Als hoog commissaris voor de Staatsveiligheid reorganiseert Ganshof de diensten
van de staatsveiligheid. Het land is veilig. Op 21 september 1944 keert de regering Pierlot terug uit
haar ballingschap te Londen.
5. De Koude Oorlog
Na WOII blijft de aandacht uitgaan naar communistische groeperingen, zeker na het uitbreken van de
koude oorlog. Maar ook de andere kant van het politieke spectrum, uiterst rechts, wordt in de gaten
gehouden. Uit de collaboratie gegroeide extreem-rechtse groeperingen vormen een mogelijke
bedreiging voor de eenheid van België49. Op te merken valt dat de Openbare Veiligheid in die periode
nog steeds geen wettelijke basis heeft. Veel wordt nog steeds geregeld via K.B.'s, al dan niet
gepubliceerde M.B's en dienstnota's.
De koningskwestie
Ondertussen is de regering Pierlot vervangen door een regering van nationale eenheid onder leiding
van Achille Van Acker, die besprekingen start met het oog op de terugkeer van de koning. Deze lopen
op niets uit als blijkt dat de regering troonsafstand eist. Van Acker biedt het ontslag van de regering
aan. Leopold III vraag Ganshof van der Meersch om een regering te vormen, maar hiervoor bestaat
geen parlementaire meerderheid. Ganshof vreest dat de terugkeer van de koning aanleiding zou
geven tot ernstige rellen en de handhaving van de openbare orde niet kan worden gewaarborgd. Hij
weigert de opdracht.
47 Verbelen was leider van het Veiligheidskorps van DeVlag en medewerker van de Sicherheitsdienst (SD). Het
Korps hield verschillende razzia's tegen leden van het verzet,
48 Gedactylografeerde correspondentie, bron: Veiligheid van de Staat, dd. 30 augustus 1944.
49 Zo wordt bv. De Vlaamse militanten Orde (VMO) sedert 1953 in het oog gehouden. Ook Voorpost, Were Di
en het Front de la Jeunesse kunnen rekenen op de belangstelling van de Veiligheid van de Staat.
24
Na de Bevrijding brengt Lepage zijn diensten over naar Brussel. Zoals vele van de Londense
medewerkers die aan een nieuwe carrière begonnen of hun vroegere activiteiten hernemen verlaat
hij snel de Dienst en wordt vanaf november 1944 opgevolgd door Paul Bihin als administrateur-
generaal van de Veiligheid van de Staat. In januari 1945 wordt de Veiligheid van de Staat opnieuw
ondergebracht bij het ministerie van Landsverdediging50.
Het politieke klimaat is niet gunstig voor de Foy. Er wordt tegen hem een gerechtelijk
onderzoek geopend. In november neemt hij ontslag uit zijn functie. Hij wordt buiten vervolging
gesteld51 (Van Doorslaer & Verhoeyen, 1986). Op 1 augustus 1947 komt hij terug naar België en
wordt in hetzelfde jaar opnieuw administrateur-generaal van de Staatsveiligheid. De terugkeer van
de Foy valt samen met het begin van de acties die gevoerd worden tegen communisten en de Sovjet-
Unie, die zouden aanzwellen naarmate de Koude Oorlog meer actueel wordt (Debruyne, 2005)52.
Bij besluiten van de Regent van 1 april 1948 en van 28 mei 1948 wordt de Veiligheid van de
Staat terug bij de Algemene Directie van de Openbare Veiligheid van het ministerie van Justitie
gevoegd. Tot 1993 zal de dienst één van de twee afdelingen van de Openbare Veiligheid vormen,
samen met de Vreemdelingenpolitie (later de Dienst Vreemdelingenzaken).
De uitzonderingswetgeving van '39 blijft van kracht tot 1 juni 1949, omwille van de repressie ten
aanzien van collaborateurs en communisten. De Veiligheid van de Staat blijft ressorteren onder het
ministerie van Landsverdediging. Er wordt samengewerkt met de militaire inlichtingendienst. De
diensten doen een beroep op militairen, ook op gedetacheerde rijkswachters en leden van de
gerechtelijke politie. De Veiligheid van de Staat, maar vooral de militaire inlichtingendienst, doen
eveneens een beroep op parallelle, private inlichtingendiensten, die soms nog onder de bezetting
binnen de weerstand functioneren. Algemeen kan gesteld worden dat de Openbare Veiligheid zich
vooral inlaat met de repressie, met behulp van de inlichtingendiensten uit het verzet (Van Outrive et al.,
1992). In 1947 verwerft de Generale Staf van de krijgsmacht de bevoegdheid over de militaire
inlichtingen, de militaire contraspionage en de verwerking van de rapporten van de militaire attachés
en de Belgische officieren in het buitenland53.
Op 20 april 1948 zegt de kommunist Demany in de Kamer: "Het is voor niemand een geheim dat
de hoedanigheid van het personeel van de staatsveiligheid zeer te wensen overlaat. De vroeger
afgestane leden van de gerechtelijke politie, die waardevol waren en ervaring hadden, keren terug naar
de gerechtelijke politie en er blijven elementen over die nogal fantaisistisch werden gerecruteerd, slecht
gevormd zijn en die ons niet alle geruststelling bieden. Waar lopen zij school? Wij weten er niets over.
Wat is die politie waard en welke is de kwaliteit van haar agenten? Wil men er nog eens 500 aanwerven?
Wordt het een soort vrijkorps, bestaande uit twijfelachtige elementen, gevoelig voor een zekere externe
druk?" (Van Outrive et al., 1992).
In maart 1950 komt in Wallonië een algemene staking tegen de terugkeer van de koning tot
stand. Als de regering volgens de uitslag van een referendum de goedkeuring van de verenigde
kamers wil stemmen, weigert de liberale coalitiepartner en verlaat de regering. De verkiezingen in
juni 1950 hebben dan ook de koningskwestie als inzet. De nieuwe regering-Duvieusart stelt op 20 juli
1950 vast dat aan de onmogelijkheid van de Koning om te regeren een einde is gekomen en op 22 juli
50 Activiteitenverslag van het Comité I, 1995, Titel 1, hoofdstuk 1, 6.
51 Van april 1946 tot maart 1947 is hij rechter in de internationale rechtbank van Tanger om zich in België wat
te doen vergeten.
52 De Staatsveiligheid is, samen met het Tweede Bureau van het Belgisch Leger, betrokken bij het organiseren
van 'stay behind' groepen. Dit gebeurt in het grootste geheim en zal pas een halve eeuw later volop bekend
raken (Erdman & Hasquin, 1991).
53 Regentsbesluit 23 februari 1947 (niet gepubliceerd).
25
keert Leopold III terug naar België. Daarop worden in Wallonië en in Vlaanderen nieuwe stakingen
gehouden.
Te Grâce-Berleur, bij Luik, worden op 30 juli 1950 drie betogers gedood door
rijkswachtkogels, een vierde overleed later (Van Outrive et al., 1992). De situatie dreigt te ontsporen
door een “mars op Brussel” op 2 augustus 1950. Spoedoverleg tussen de drie grote politieke families
leidt tot een akkoord om de koninklijke bevoegdheden over te dragen aan kroonprins Boudewijn. Op
31 juli ontvangt Leopold III de eerste minister en stemt hij in met dit plan. Tijdens de daaropvolgende
nacht komt hij terug op zijn beslissing. Nadat Duvieusart dreigt met ontslag en haast alle andere
ministers zich solidair verklaren met de premier, bindt de koning op 1 augustus in en gaat hij akkoord
met de troonsafstand ten voordele van zijn zoon. Op 11 augustus 1950 legt Boudewijn de
grondwettelijke eed af voor de Verenigde Kamers54. De toestand stabiliseert zich.
Een echte schoolstrijd ontbrandt in september '54, wanneer de regering 110 leraren uit het
officieel onderwijs, gediplomeerden uit het vrij onderwijs, afzet. Het ACV dwingt onderwijsminister
Collard de helft terug in dienst te nemen. Maar de minister vermindert de toelagen aan het vrij
onderwijs en richt veel nieuwe rijksscholen op. Het "Nationaal Comité voor Vrijheid en Demokratie"
houdt op 27 februari 1955 een nationale protestdag te Brussel. Er vinden confrontaties plaats met de
ordemachten. De schoolstrijd eindigt met het schoolpact op 20 november 1958. Het is in de stroom van
deze gebeurtenissen dat de wet op de rijkswacht van 2 december '57 wordt gestemd, meer dan 125 jaar
nadat deze voorzien was in de constituante. Voorlopig beschikt de Veiligheid van de Staat nog steeds
niet over een dergelijk wettelijk kader.
De eerste tekenen van openheid
In 1958 wordt Ludovic Caeymaex, magistraat, administrateur-generaal hoofd van de Openbare
Veiligheid, in opvolging van de Foy, van wie hij de adjunct was55. De dienst blijft nu goed en wel onder
de bevoegdheid van de minister van Justitie, en bevat twee afdelingen: (1) de Vreemdelingenpolitie, die
de wettelijke en administratieve bepalingen inzake vreemdelingen toepast; en (2) de Veiligheid van de
Staat, die samengesteld is uit centrale directies en buitendiensten.
Het is al woelig bij het begin van 1960. De CVP-liberale regering zet de zogenaamde
"Eenheidswet" op stapel, die aanleiding zal geven tot belangrijke mijnsluitingen. Het initiatief lokt felle
reacties uit. De staking zal vijf weken duren, en 700.000 werknemers zullen eraan deelnemen. Er worden
een 300-tal betogingen gehouden. Begin maart staken 4.000 mijnwerkers uit de Borinage 15 dagen lang
omwille van mijnsluitingen. De Eenheidswet wordt op 4 november '60 aan het parlement voorgelegd.
Spontane werkonderbrekingen en stakingen volgen mekaar op. In december wordt de staking werkelijk
algemeen. Sabotages langs bruggen en spoorlijnen, opbreken van wegen, vernielen van gebouwen,
bezettingen, hardhandig aanpakken van werkwilligen doen zich voor. Dit gebeurt vooral in de mijnstreek
van de Borinage en het Centrum. Op 20 februari 1961 valt de regering G. Eyskens, zonder dat de
Eenheidswet gestemd werd (Van Outrive et al., 1992).
In 1964 treedt administrateur-directeur-generaal van de Openbare Veiligheid, Caeymaex, in
de openbaarheid met een tekst over de "Machten, zendingen en methoden van de Veiligheid van de
Staat" (Caeymaex, 1964). Hij ziet voor de Veiligheid een algemene en bijzondere zending weggelegd.
54 Tijdens de eedaflegging komt het tot een incident toen het communistische kamerlid en partijvoorzitter
Julien Lahaut uitriep "Vive la République". Op 18 augustus 1950 wordt Lahaut door enkele aanhangers van
Leopold III vermoord. Het gerechtelijk onderzoek blijft zonder resultaat, doch in 1985 slagen Rudi van Doorslaer
en Etienne Verhoeyen erin de daders te identificeren (Van Doorslaer & Verhoeyen, 1985).
55 Vanaf het ontstaan ervan was hij betrokken bij de organisatie van de Stay-behind activiteiten. De
Staatsveiligheid had hiervan de leiding voor wat betreft de burgerlijke operaties, onder de afkorting STC:Mob.
26
Wat betreft de algemene zending blijft de auteur bijzonder vaag: "De algemene zending aan de
Veiligheid van de Staat toegedeeld ligt in deze zin zwaar van woorden en van betekenis; het is haast
onmogelijk deze zending op klaardere wijze te definiëren omdat in feite de concrete zendingen van de
Veiligheid van de Staat veeltallig zijn, kies en dikwijls door omstandigheden bepaald". Bedoeld wordt
dat de Veiligheid van de Staat een instrument is van de staat om zo te waken over het behoud van
haar soevereiniteit, d.w.z. haar onafhankelijkheid, "hare integriteit en de goede gang van haar
instellingen, door het behoud van de orde en de openbare vrede te verzekeren".
In '72 verschijnt opnieuw een werstuk van de hand van de administrateur-direkteur-generaal
Caeymaex (1972). De zeer ruime bepaling die hij aan de Openbare Veiligheid geeft springt meteen in het
oog: dit omvat al wat de veiligheid van de machten en van de bevolking betreft. Het is een prerogatief
van de uitvoerende macht en het gaat om preventieve, administratieve politie. Alle administratieve en
gerechtelijke "mechanismen" zijn erbij betrokken.
Caeymaex verwijst in deze tekst verder naar de bijzondere opdrachten van de rijkswacht inzake
openbare veiligheid, krachtens de wet van '57. Ook worden al de instanties van administratieve politie
opgesomd, die eveneens met de openbare veiligheid gelast zijn: de Algemene Rijkspolitie, de rijkswacht,
de procureurs-generaal en hun ondergeschikten, de krijgsauditeurs, de gerechtelijke politie, de
administratie van de gevangenisinrichtingen, de dienst gerechtelijke identificatie, de gouverneurs en de
arrondissementscommissarissen, de burgemeesters en de gemeentepolitie. De ambtenaren van de
Openbare Veiligheid mogen de medewerking van al deze instanties rechtstreeks vragen en hebben
toegang tot alle inlichtingen.
De Caeymax-theorie laat ongetwijfeld een diepe stempel op op het politieel inlichtingenwerk,
omdat zij opnieuw de ruime praktijk legitimeert dat alle politiediensten eigenlijk bij het politiek
inlichtingenwerk betrokken horen te zijn.
Naar een wettelijk kader
In 1975 wordt Albert Raes (magistraat) adjunct administrateur-generaal van de Openbare Veiligheid,
bij Caeymaex, die hij in 1977 opvolgt. Volgens het KB van 25 november '77 beschikt het Bestuur
Openbare Veiligheid over een personeelsbestand van 341 personen. Het Bestuur wordt geleid door een
administrateur-direkteur-generaal en door een adjunkt-administrateur voor elk van de twee diensten
(Veiligheid van de Staat, Vreemdelingenzaken). Verder zijn er nog zeven directeurs.
Tijdens de jaren 70-80 komt de Staatsveiligheid vaak in woelig vaarwater terecht. Bij
herhaling wordt de werking van de dienst in vraag gesteld. Een jaren aanslepend probleem is dit van
kleine extreemrechtse groepen, onder meer Westland New Post en Front de la Jeunesse waarbij
sommige infiltraties van agenten van de Staatsveiligheid werden in vraag gesteld. Dit gaf aanleiding
tot parlementaire onderzoeken (De Bock, 1981).
Om een einde te maken aan het juridische kluwen, verschijnt op 30 november 1998 eindelijk
de wet houdende de regeling van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Voor het eerst sedert haar
ontstaan, worden opdracht en bevoegdheid van de Veiligheid van de Staat nu wettelijk geregeld.
Sinds 18 juli 1991 was de toezichtswet op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten tot stand
gekomen56, waardoor beide Belgische inlichtingendiensten – Veiligheid van de Staat en ADIV – onder
56 Als we deze evolutie vergelijken met deze van de Gendarmerie, valt het op dat de Grondwet van 1830 wel
degelijk een wet inzake deze politiedienst in het vooruitzicht stelde. De Wet op de Rijkswacht heeft ook lang op
zich laten wachten, ze kwam er slechts in 1957, terwijl de toezichtswet op de parlementaire controle op de
politiediensten slechts naderhand tot stand kwam.
27
toezicht van het permanente comité voor de controle op de inlichtingendiensten, het “Comité I”
werden geplaatst.
Bibliografie
BRONNE, C. (1943). Lettres de Léopold 1er , premier roi des Belges, Bruxelles.
BRONNE, C. (1959). La conspiration des paniers percés, Brussel 1959.
CAEYMAEX, L. (1964). "Machten, zendingen en methoden van de Veiligheid van de Staat", in De politieofficier,
nr. 9.
CAEYMAEX, L. (1972). In Répertroire pratique du droit belge, tome IV, Comp.
CHRISTAENSEN, S. (2004). Tussen klassieke en moderne criminele politiek. Leven en beleid van Jules Lejeune,
Leuven.
COOLS, M., DASSEN, K., LIBERT, R., PONSAERS, P. (eds.) (2005), De Staatsveiligheid: essays over 175 jaar
Veiligheid van de Staat, Brussel: Politeia.
CUVELIER, F. (1939). Technique de l’arbitraire ou le ‘statut’ des étrangers en Belgique, Bruxelles.
DE BOCK, W. (1981). Extreem-rechts en de Staat, EPO, Berchem.
DEBRUYNE, E. (2005). Un service secret en exil. L’Administration de la Sûreté de l’État à Londres, novembre
1940 – septembre 1944, in: Cahiers d'Histoire du Temps présent, n° 15.
DEBRUYNE, E. (2004). Le nerf de la guerre secrète. Le financement des services de renseignements en Belgique
occupée, 1940-44, in: Cahiers d'Histoire du Temps Présent, n°13-14.
DE CHABROL-CHAMÉANE, F.-E., PLAISANT, I. (1835-1836). Dictionnaire de législation usuelle contenant les
notions du droit civil, commercial, criminel et administratif avec toutes les formules des actes et contrats, et
le tarif du droit d'enregistrement, Edition entièrement refondue et augmentée de la législation du royaume
de Belgique, Précédé de la Constitution belge annotée par Isid[ore] Plaisant, procureur général près la Cour
de cassation, Brussel, 2 Vol.
DE LE COURT, E. (1969). “De gerechtelijke politie bij de parketten”, in: De gerechtelijke politie bij de parketten
1919-1969, Jubileumboek, Nijvel.
DE LE COURT, J. (1903). Isidore Plaisant, in: Biographie nationale de Belgique, t. XVII, Brussel, col.706-711.
DELHAYE, B. (1995). Le controle de la sûreté de l’état en Belgique, Mémoire présenté en vue de l’obtention du
diplôme de licencié en Management des Affaires Internationales et Européennes, Facultés Universitaires
Catholiques de Mons, Sciences Politiques et Administratives, Année Académique 1994-1995.
DE LOVINFOSSE, G. (1974). Au service de leurs majestés. Histoire secrète des Belges de Londres, Strombeek-
Bever, Byblos.
DENECKERE, G. (1996). De plundering van de orangistische adel in april 1834 - De komplottheorie voorbij, in
Belgisch Tijdschrift voor Nieuwste Geschiedenis / Revue belge d'Histoire contemporaine, XXVI, 3-4,
29-63.
DE SELLIERS DE MORANVILLE, A. (1939). “Au temps du général Pontus (1884-1887) – Souvenirs”, in La Revue
Générale, Mars.
DIJCK, J. (1959). “Een politiek proces: het groot complot”, in Rechtskundig Weekblad, 25 oktober 1959, Jg. 23,
nr. 8.
DUMON, F. (1994). Walter J. Ganshof van der Meersch et la répression de la collaboration avec l’ennemi , in:
Journal des Tribunaux, 26 maart 1994.
ERDMAN, F., HASQUIN, H. (1991). Parlementair onderzoek naar het bestaan in België van een geheim
internationaal inlichtingennetwerk, Belgische Senaat, 1990-1991 (referentie: 1117-4)
GERARD-LIBOIS, J., GOTOVICH, J. (1971). L'an 40. La Belgique occupée, Brussel.
GODDING, P. (1976). “L’expulsion des étrangers en droit belge, Aperçu historique”, in Anneles de droit, XXX.
KEUNINGS, L. (1985-1986). Baron Alexis de Hody-Warfusée, in: Biographie nationale de Belgique, T. XLIV,
Brussel, col. 625-633.
KEUNINGS, L. (1983), De geschiedenis van het Brusselse politiekorps (van 1831 tot 1914), in Driemaandelijks
Tijdschrift van het Gemeentekrediet van België, juli, n° 145.
28
KEUNINGS, L. (1987), Les relations entre l’administration de la Sûreté publique et la police de Bruxelles (1830-
1839). Contribution à l’histoire du maintien de l’ordre en Belgique, in Actes du Colloque des Cercles
archéologiques de Nivelles, t. III, Nivelles.
KEUNINGS, L. (1988). Geheime politie en politieke politie in België van 1830 tot 1914, in Panopticon, 9 (2), 128-
158.
KEUNINGS, L. (1989). Les Grandes Etapes de l’Evolution de la Police Secrète en Belgique au XIXème Siècle, in
Revue du Crédit Communal, n° 169, 1989/3.
KEUNINGS, L., MAJERUS, B., ROUSSEAUX, X. (2004), L’évolution de l’apparail policier en Belgique (1830-2002),
in Politieke en Sociale Geschiedenis van Justitie in België van 1830 tot heden, HEIRBAUT, D., ROUSSEAUX,
X., VELLE, K., Brugge: Die Keure.
KUYPERS, J. (1930). Jacob Kats, agitator, Gent.
LAMBERTS, E., (2001). “België sinds 1830”, in: J.C.H. BLOM, E. LAMBERTS eds., Geschiedenis van de
Nederlanden, Baarn, HBuitgevers, 2001.
LIBERT, R. (2005). ‘In vogelvlucht: De geschiedenis van 175 jaar Veiligheid van de Staat’, in COOLS, M., DASSEN,
K., LIBERT, R., PONSAERS, P. (eds.), De Staatsveiligheid. Essays over 175 jaar Veiligheid van de Staat, Brussel,
Politeia.
LUYKX, Th. (1973). Politieke geschiedenis van België, Gent.
MOMMEN, A. (1980). De Belgische Werkliedenpartij, Gent.
PEETERS, L. (1998). "Het Vast Comité van Toezicht op de inlichtingendiensten: toezicht op en controle over de
Belgische inlichtingendiensten", verhandeling bij het eindexamen voor de graad van licentiaat in de
criminologie, academiejaar 1997-98.
PICARD, E., D’HOFFSCHMIDT, N. (1881). Pand. B., t. VI, Bruxelles, kol. 433-436.
PIRENNE, H. (1933). Geschiedenis van België, Deel 7, Samenwerkende Maatschappij Volksdrukkerij, Gent.
PLAISANT, I. (1830). Rapport sur la situation du département de la Sûreté publique, présenté devant le Congrès
national, par Isidore Plaisant, administrateur general, Pièces justificatives, n° 216, 387-391.
PUISSANT, J. (1979). L'évolution du mouvement ouvrier dans le Borinage, Brussel.
RENAUT, M. H. (1999). Vagabondage et mendicité. Délits périmés, réalité toujours quotidienne. Revue
Pénitentiaire et de droit pénal, 1, 67.
SUYS, W. (1980). De sectie Veiligheid van de Staat bij het Ministerie van Justitie, St Baafs-Vijve.
SIMON, A. (1963), Léopold 1er, Bruxelles.
STRUBBE, F., (1992). Geheime Oorlog 1940-45, Tielt.
TIXHON, A. (2004). Victor Berden, in: Nouvelle Biographie Nationale, volume 6.
VANDENDRIESSCHE, A. (2001). De algemene administratieve politie op gemeentelijk vlak in de rechtspraak van
de Raad van State. Tijdschrift voor de Gemeente, 165-188.
VAN DEN WIJNGAERT, M. (1990). Tussen vijand en volk. Het bestuur van de secretarissen-generaal tijdens de
Duitse bezetting 1940-1944, in: België in de Tweede Wereldoorlog. Deel 9, Het minste kwaad, uitg. DNB,
Pelckmans, Kapellen.
VAN DOORSLAER, R., VERHOEYEN, E. (1985). De moord op Lahaut, het communisme als binnenlandse vijand,
Leuven.
VAN DOORSLAER, R., VERHOEYEN, E. (1986). L'Allemagne nazie, la police belge et l'anticommunisme en Belgique
(1936-1944) - Aspects des relations belgo-allemandes, in Belgisch Tijdschrift voor Nieuwste Geschiedenis.
VAN DOORSLAER, R. (1990). De Belgische politie en magistratuur en het probleem van de ordehandhaving, in:
België in de Tweede Wereldoorlog. Deel 9, Het minste kwaad, uitg. DNB, Pelckmans, Kapellen.
VAN KALKEN F. (1936). Les commotions populaires en Belgique (1834-1902). Bruxelles.
VAN LAETHEM, W., VANDERBORGHT, J. (eds.) (2013). Inzicht in toezicht – Twintig jaar democratische controle
op de inlichtingendiensten / Regards sur le controle – Vingt ans de controle démocratique sur les services de
renseignement, Antwerpen/Cambridge: Intersentia.
VANNESTE, F. (2000). De wet van 30 november 1998. Houdende de regeling van de inlichtingen- en
veiligheidsdienst, in Jura Falconis, Jg. 36, 1999-2000, nr. 3.
29
VAN OUTRIVE, L., CARTUYVELS, Y., PONSAERS, P. (1992). Sire, ik ben ongerust, Geschiedenis van de Belgische
Politie 1794-1991, Leuven: Kritak.
VELAERS, J., VAN GOETHEM, H. (1994). Leopold III, de Koning, het Land, de Oorlog, Tielt.
VELLE, K., ROUSSEAUX, X., HEIRBAUT, D. (2003). Politieke en sociale geschiedenis van justitie in België, Gent.
VELU, J. (1994). Le Vicomte Ganshof van der Meersch, in: Journal des Tribunaux, 26 maart 1994.