BookPDF Available

Richtlijn vroegsignalering middelenproblematiek jongeren [Guideline for early screening on substance abuse and dependency by youth]

Authors:
resultaten scoren
rIcHtlIJn
vroegsIgnalerIng mIddelenmIsbruIk of -afHankelIJkHeId bIJ Jongeren
vroegsIgnalerIng
rIcHtlIJn vroegsIgnalerIng mIddelenmIsbruIk of -afHankelIJkHeId bIJ Jongeren
RICHTLIJN
vRoegsIgNaLeRINg mIddeLeNmIsbRuIk of -afHaNkeLIJkHeId bIJ JoNgeReN
vRoegsIgNaLeRINg
Anke Snoek, Elske Wits, Dike van de Mheen i.s.m. Gloria Wilbers
IVO, september 2010
Resultaten Scoren - Vroegsignalering - 2
Middelenmisbruik en afhankelijkheid komen onder de bevolking betrekkelijk veel voor,
vooral tabaksverslaving en alcoholmisbruik. Daarnaast is een relatief kleine groep ver-
slaafd aan drugs zoals heroïne of cocaïne. Cannabis is de meest gebruikte illegale drug
onder jonge mensen. Bij deze groep is er een grotere kans op psychopathologie en het
risico van cannabisafhankelijkheid is aanwezig. Andere moderne en meer leefstijl gebon-
den drugs zijn XTC en GHB; GHB is een riskant middel dat in toenemende mate geleid
heeft tot ziekenhuisopnames en stijging van GHB verslaafden.
Middelenmisbruik is bij jongeren en jongvolwassenen (leeftijd tussen 12 – 23 jaar) veel
eerder riskant dan bij volwassenen, omdat zij zowel lichamelijk als psychisch in een
kwetsbare fase zitten. Het blijkt dat jongeren sneller afhankelijk raken dan volwassenen.
Ook kan bijvoorbeeld alcoholgebruik remmend werken op de ontwikkeling van belang-
rijke vaardigheden die in de puberteit worden gevormd, zoals impulscontrole.
Er is in de praktijk nog maar weinig samenhang in de aanpak van verslavingsproblemen
onder jongeren. Een groot probleem is dat verslavingsproblematiek in de (jeugd)ketens
van zorg, opvoeding en justitie vaak niet, (te) laat, onvoldoende of niet in nauwe relatie
met andere problemen wordt onderkend en adequaat aangepakt.
Daarom heeft Resultaten Scoren, het kwaliteitsprogramma van de verslavingszorg, het
initiatief genomen om een richtlijn te (laten) ontwikkelen op het gebied van vroegsigna-
lering.
Het doel van vroegsignalering is om problemen met middelen zo vroeg mogelijk op te
sporen en in te grijpen. De gouden regel is hier “hoe eerder misbruik/verslaving wordt
onderkend, des te gunstiger de kans op herstel is (mits de juiste interventies worden
uitgevoerd)”. Van hulpverleners en andere sleutelfiguren die met jongeren werken vraagt
dat om de beheersing van een aantal “competenties”:
• Goede basiskennis over psychoactieve middelen en beloop van misbruik en verslaving
• Een attente, onbevooroordeelde attitude tegenover jongeren met verslavingsproblemen
(misbruik of afhankelijkheid)
• In staat zijn methoden van vroegsignalering toe te passen
• In staat zijn jonge cliënten te motiveren voor verandering: behandeling en verwijzingen
Voorwoord
Resultaten Scoren - Vroegsignalering - 3
Deze publicatie beschrijft hoe vroegsignalering in z’n werk gaat. Voorafgaand aan vroeg-
signalering is informatie nodig van alle bij de jongere betrokken organisaties en perso-
nen. Samenwerking op dit punt in de ketens van jeugdzorg, opvoeding & onderwijs (Cen-
tra voor Jeugd en Gezin, school), veiligheidshuis en het jongerenloket is essentieel.
Stappen die in dit opzicht van belang zijn: keuze van de specifieke doelgroep, analyse van
de geldende norm voor gebruik (onder de 16 jaar is elk gebruik problematisch), proble-
men met middelen in kaart brengen door middel van een screener, motivatie voor ver-
andering in gang zetten, etc.
Er zijn recent meer publicaties op het terrein van vroegsignalering en (vroeg)interventie
uitgebracht. Het Partnership Vroegsignalering Alcohol (PVA) publiceerde onlangs een
protocol voor signalering, screening en kortdurende interventie van risicovol alcoholge-
bruik bij jongeren (Risselada & Schoenmakers, 2010). Bij de totstandkoming van deze
richtlijn en het PVA-protocol heeft onderlinge afstemming plaatsgevonden.
Preventie & vroegsignalering is van belang om persoonlijke en sociale schade van proble-
matisch gebruik van middelen te voorkomen of te verhelpen.
Daar biedt deze richtlijn uitstekende handvatten en adviezen voor die in de praktijk zijn
getoetst. Bovendien bevat de richtlijn aanwijzingen voor implementatie.
Ik wil daarom deze publicatie, een belangrijke bouwsteen op gebied van preventie, van
harte een goede toepassing in het veld toewensen.
Amersfoort, oktober 2010
Martinus Stollenga,
Voorzitter stuurgroep Resultaten Scoren
Resultaten Scoren - Vroegsignalering - 4
Inhoudsopgave
 Richtlijn
Samenwerking ......................................................................................................................................... 6
Samenvatting ........................................................................................................................................... 7
 DeelI.Achtergrondendoelvanderichtlijn ......................................................................12
Aanleiding en doelstelling ................................................................................................................ 12
Methode .................................................................................................................................................. 12
Definities .................................................................................................................................................13
Wie behoort tot de doelgroep van de richtlijn? ....................................................................... 13
Wat is verschil tussen protocol en richtlijn? .............................................................................14
Wat is riskant middelengebruik? ....................................................................................................14
1. Hoeveelheid ...........................................................................................................................................15
2. DSM-IV criteria ..................................................................................................................................... 15
3. De driehoek van Zinberg (1984) ..................................................................................................16
Conclusie ................................................................................................................................................16
 DeelII.Inhoudvanderichtlijn ................................................................................................. 18
Inleiding: opzet richtlijn, leeswijzer .............................................................................................. 18
Fase1.Oriënteren,inventariserenenafbakenen ........................................................... 20
1. Bepaal een doelgroep ........................................................................................................................ 20
1.1. Bepaal een doelgroep ........................................................................................................................ 20
1.2. Maak een analyse van de problematiek en de knelpunten bij de zorg aan
deze doelgroep .....................................................................................................................................22
1.3. Bepaal een meetbaar effect van de vroegsignalering ...........................................................23
1.4. Evalueer de uitgangspunten (doelgroep, doel) periodiek .................................................... 23
2. Inventariseer de betrokken partijen en keteninitiatieven ....................................................23
2.1. Inventariseer de betrokken partijen ...........................................................................................23
2.2. Inventariseer de bestaande keteninitiatieven rondom de doelgroep .............................. 27
3. Maak een krachtenveldanalyse van de betrokken partijen ................................................. 28
3.1. Maak een analyse van de geldende norm rondom middelengebruik ............................. 29
3.2. Inventariseer de startpositie van de verschillende partijen ............................................... 29
3.3. Inventariseer de belangen van de verschillende partijen .................................................... 29
3.4 Bepaal of kan worden aangesloten bij bestaande keteninitiatieven ...............................30
 Fase2.Opstartenvroegsignalering ........................................................................................ 31
Optie 1: Aansluiten bij bestaande ketensamenwerking ....................................................33
1. Bepaal de mate van aandacht voor middelenproblematiek in de keteninitiatieven . 33
2. Randvoorwaarden ...............................................................................................................................33
2.1. Inventariseer de randvoorwaarden en afspraken van de bestaande keteninitiatieven .. 33
2.2. Bepaal de aansluiting met deze eisen ......................................................................................... 35
3. Introduceer (een intensievere aandacht voor) middelenproblematiek in de keten .. 35
3.1. Creëer steun voor de vroegsignalering van middelenproblematiek in de
keteninitiatieven .................................................................................................................................. 35
Resultaten Scoren - Vroegsignalering - 5
3.2. Probeer bij de partners draagvlak te creëren voor een gezamenlijke norm ............... 35
3.3. Bepaal doelen van de samenwerking en evalueer deze periodiek .................................. 35
4. Screening ................................................................................................................................................ 37
4.1. Inventariseer de gebruikte screeningsinstrumenten in de keteninitiatieven................37
4.2. Train medewerkers in de screener ............................................................................................... 38
4.3. Implementeer de screener in de relevante ketens ................................................................. 38
4.4. Evalueer de screener ......................................................................................................................... 39
5. Kies de juiste methodieken voor signaleren en motiveren ................................................. 39
5.1. Bepaal de rol van externe professionals. ...................................................................................39
5.2. Inventariseer of externe professionals getraind moeten worden ..................................... 40
5.3. Inventariseer of verslavingszorgmedewerkers getraind moeten worden ......................41
5.4. Inventariseer of er protocollen beschikbaar zijn waarin methodieken beschreven
staan ......................................................................................................................................................... 41
5.5. Train de methodieken ........................................................................................................................ 42
5.6. Implementeer de methodieken en stationeer eventueel medewerker(s) extern ....... 42
5.7. Evalueer de resultaten van de methodieken of samenwerking periodiek ....................42
6. Bepaal de vervolgstappen in de behandeling ........................................................................... 42
Optie 2: Opzetten van een nieuwe keten voor de doelgroep ......................................... 43
1. Bepaal de ketenpartners en de randvoorwaarden van samenwerking...........................43
1.1. Start de samenwerking .....................................................................................................................44
1.2. Zorg voor waarborging van de randvoorwaarden ................................................................... 45
1.3. Implementatie ....................................................................................................................................... 49
1.4. Maak de samenwerking zichtbaar zowel op management- als op uitvoerend niveau .. 49
1.5. Evalueer de samenwerking op strategisch niveau periodiek.............................................. 49
2. Bepaal een screeningsinstrument ................................................................................................. 50
2.1. Kies een screener ................................................................................................................................ 50
2.2. Train medewerkers in de screeningsinstrumenten ................................................................. 54
2.3. Implementeer de screener in de relevante ketens ................................................................. 54
3. Methodieken ......................................................................................................................................... 54
4. Bepaal de vervolgstap(pen) in de zorgtoeleiding ...................................................................55
Schematische weergave richtlijn vroegsignalering ................................................................. 57
 DeelIII.Implementatieentraining ......................................................................................... 61
Implementatieplan .............................................................................................................................. 61
1. Inleiding .................................................................................................................................................. 61
2. Implementatieplan van Grol en Wensink .................................................................................... 61
3. Resultaten van de pilot ..................................................................................................................... 62
Trainingsplan ......................................................................................................................................... 65
Dankwoord.............................................................................................................................................68
Literatuur ................................................................................................................................................ 70
Bijlage 1: Methode .............................................................................................................................. 79
Bijlage 2: Literatuurstudies .............................................................................................................. 82
Resultaten Scoren - Vroegsignalering - 6
Samenwerking
Graag willen wij alle instellingen bedanken die meegewerkt hebben aan de richtlijn:
Mondriaan
• Divisie Jongeren en Middelengebruik
• Ambulant team Jongeren & Middelengebruik
• Afdeling Preventie
• Jeugdpoli Wickraderheem
• Denktank Kinderen & Jeugdigen Mondriaan
• Sedna Zuid-Limburg
Novadic-Kentron
• Divisie Jeugd
Centrum Maliebaan
• Afdeling Preventie
Tactus Verslavingszorg
• Afdeling Preventie en consultancy
Brijder Verslavingszorg
• Divisie Zorg,
jeugd ambulant Noord- en Zuid-Holland
• Afdeling Preventie
• Divisie Leefstijl
Parnassia BAVO afdeling preventie
Meerkanten divisie jeugdverslaving
Halt Nederland
MOgroep Divisie Jeugdreclassering
Jongeren Informatie Punt
Bureau Jeugdzorg
• Rotterdam,
• Limburg, Kerkrade
Xonar
Gastenhof
Icarus
GGD Maastricht
Welzijnswerk
Atrium MC Heerlen
Jongerenloket (JoLo) Rotterdam
Gemini College
Flexus Jeugdplein,
expertteam middelengebruik
Partnership Vroegsignalering Alcohol
Resultaten Scoren - Vroegsignalering - 7
Samenvatting
De Richtlijn Vroegsignalering Middelenmisbruik of –afhankelijkheid bij Jongeren geeft op
organisatieniveau adviezen over hoe een systeem van vroegsignalering van middelenpro-
blematiek (en daarmee samenhangende problematiek) bij jeugdigen kan worden opge-
zet. Het is een richtlijn die in het eigen werkterrein van de verslavingszorg kan worden
toegepast en uitgewerkt, met of zonder externe partners. Een ‘richtlijn’ is een document
dat aanbevelingen, adviezen en instructies geeft als ondersteuning van besluitvorming in
de zorg (door professionals en cliënten). Richtlijnen gaan over wat er gedaan kan wor-
den, protocollen gaan over hoe het moet. De huidige richtlijn is ontwikkeld in opdracht
van Resultaten Scoren.
De richtlijn gaat in op de volgende aandachtsgebieden:
• Doelgroep en norm betreffende middelengebruik
• Screeningsinstrumenten
• De overgang van signaleren naar behandelen
• Methodieken ter motivatie voor behandeling
• Ketensamenwerking in vroegsignalering
• Ketensamenwerking in zorgtoeleiding en behandeling
Per aandachtsgebied worden afwegingen gepresenteerd die gemaakt kunnen worden,
lettend op de doelgroep en het beoogde doel van de vroegsignalering. De richtlijn geeft
adviezen over te gebruiken screeningsinstrumenten over risicogroepen die aandacht be-
hoeven, en handvatten voor het opzetten van een ketensamenwerking. Hoe deze advie-
zen in de praktijk vorm krijgen, is afhankelijk van de context. Zo kan bijvoorbeeld voor
de ene doelgroep of doelstelling een brede ketensamenwerking worden gestart met veel
deelnemende partijen, terwijl voor een andere doelgroep of doelstelling misschien één
ketenpartner voldoende is. De richtlijn is dus niet zozeer een rigide stappenplan, maar
eerder een checklist, een leidraad.
De richtlijn kent de volgende fasen:
Fase I: Oriënteren, inventariseren en afbakenen
Deze fase bestaat uit drie onderdelen:
1. Bepaal een doelgroep van het vroegsignaleren. De vraag stuurt de samenwerking.
Resultaten Scoren - Vroegsignalering - 8
Dit betekent dat een differentiatie van doelgroepen moet plaatsvinden. Belangrijk is ook
om de geldende norm ten aanzien van middelengebruik onder de doelgroep en de be-
trokken partijen te inventariseren.
Voorbeelden van risicogroepen onder jongeren: resultaten van literatuurstudie (zie bijlage 2)
- Jonge delinquenten
- Jongeren die in contact zijn geweest met institutionele zorg (denk aan jeugdzorg, pleeggezinnen,
maatschappelijke opvang)
- Schooldrop-outs, spijbelaars en scholieren met sociale of studieproblemen
- Jongeren met een (licht) verstandelijke beperking
- Jongeren met psychische, emotionele of gedragsproblemen (gedragsstoornissen zoals ADHD
en conduct disorder, angststoornissen, depressie en suïcidepogingen).
- Jongeren die opgroeien onder ongunstige omstandigheden (lage sociaal-economische status,
dak- en thuisloosheid, kinderen van verslaafde ouders, kinderen van psychiatrische patiënten)
- Jongeren die op jonge leeftijd begonnen zijn met middelengebruik
2. Inventariseer de betrokken partijen en keteninitiatieven die betrokken zijn bij de doel-
groep en die nodig zijn om de zorgvraag te beantwoorden. Denk hierbij aan: het systeem
rondom de jongere, de eigen interne organisatie, externe partijen, de keten die zorg moet
dragen voor continuïteit van zorg.
3. Maak een krachtenveldanalyse van de betrokken partijen, analyseer de belangen van de
verschillende partijen.
Fase II: Het opstarten van vroegsignalering
Aan het begin van fase II wordt een keuze gemaakt tussen twee opties voor verbetering
van de vroegsignalering:
Optie 1: Het aansluiten bij bestaande keteninitiatieven: hier de middelenproblematiek op
de agenda zetten of verder uitwerken.
Optie 2: Het opzetten van een nieuwe samenwerking of keten, met als doel het signale-
ren van middelenproblematiek onder de doelgroep.
Dit is afhankelijk van de doelgroep en van het feit of de belangrijkste partners al georga-
niseerd zijn in een keten of niet. Een combinatie van beide opties is ook mogelijk: aan-
sluiten bij bestaande ketens en met een selecte groep een uitbreiding van de bestaande
keten opzetten.
Beide opties kennen dezelfde vier kernelementen, namelijk:
a. Samenwerken en de randvoorwaarden hiervoor
Ketenzorg tracht een betere afstemming tussen professionals te bereiken, met als doel
betere zorg voor de cliënt. Professionals hebben zich veelal gespecialiseerd op een be-
Resultaten Scoren - Vroegsignalering - 9
paald deelterrein, maar cliënten knippen hun zorgvraag vaak niet op in allerlei onderde-
len. De zorg voor jongeren met multiproblematiek omvat verschillende sectoren, circuits
en ketens. Het is onmogelijk en ongewenst om alle beroepskrachten, instellingen en
sectoren te bundelen in één keten. Wel is het van belang zicht te krijgen op deze keten,
bestaande initiatieven tot samenwerking, hiaten hierin, de mogelijkheden om hierbij aan
te sluiten of een nieuwe keten op te zetten, en de randvoorwaarden in de organisatie van
deze samenwerking.
b. Screening en diagnostiek
Screeningsinstrumenten bevorderen vroegtijdige herkenning van middelenproblematiek.
Om te zorgen dat binnen de keten zoveel mogelijk dezelfde taal wordt gesproken, is het
aan te bevelen om binnen de keten dezelfde instrumenten voor screening en diagnostiek
te gebruiken. Deze instrumenten moeten afgestemd zijn op de setting waarin zij gebruikt
gaan worden. Het instrument kan los geïmplementeerd worden, of opgenomen worden
in bestaande systemen voor screening en diagnostiek.
Resultaten van de literatuurstudie naar screeningsinstrumenten (zie bijlage 2)
Uit een analyse van de verschillende instrumenten voor screening en diagnostiek blijkt dat er veel
keuze is. De wetenschappelijke literatuur biedt geen eenduidigheid over welk screeningsinstrument
het beste zou zijn.
Screening De CAGE-AID (middelen) en de SDQ (psychiatrie) zijn geschikte instrumenten. Ook
de CRAFFT of POSIT zijn goede korte vragenlijsten voor screening. De AUDIT-4
is geschikt, maar deze screent alleen op alcoholproblemen.
Diagnostiek Geschikte instrumenten zijn de euroADAD (middelen), de Europ-ASI (middelen) en
de YSR (psychiatrie). Verwacht wordt dat als de MATE-jeugd (middelen) ontwikkeld
is, dit ook een goed instrument kan zijn.
c. Methodieken om hetgeen gesignaleerd is te bespreken en te motiveren voor zorg
Signaleren leidt niet automatisch tot het effectief in gesprek gaan met de jongere en zijn
naasten en deze eventueel te motiveren voor zorg of geïndiceerde preventie. Hiervoor
zijn goede strategieën en methodieken nodig.
d. Toeleiden naar zorg
Vroegsignalering heeft als doel middelenproblematiek of de gevolgen ervan te voorko-
men. Daarom moet toegeleid worden naar de juiste zorg, of dit nu geïndiceerde preven-
tie is, begeleiding of behandeling.
Resultaten Scoren - Vroegsignalering - 10
Fase 1. Oriënteren, inventariseren en afbakenen
Bepaal
een
doelgroep
Inventariseer de
betrokken partijen
en keteninitiatieven
Maak een krachtenveldanalyse en
inventariseer de geldende norm m.b.t.
middelengebruik bij de de partijen
Fase 2. Opstarten vroegsignalering (een combinatie van beide opties is mogelijk)
Optie 1. Aansluiten bij bestaande
ketensamenwerking
Optie 2. Opzetten van een nieuwe
keten voor de doelgroep
Bepaal de mate van aandacht voor mid-
delenproblematiek in de keteninitiatieven
Inventariseer de randvoorwaarden van de
bestaande keteninitiatieven
Introduceer (een intensievere aandacht
voor) middelenproblematiek
Bepaal het benodigde van screening
Bepaal het benodigde op het gebied van
methodieken voor motivatie
Bepaal de vervolgstap(pen) in
zorgtoelichting
Bepaal de ketenpartners en de randvoor-
waarden van samenwerking
Maak een keuze tussen het gezamelijk
screenen op meerdere problemengebie-
den, of voor enkel screenen op middelen-
problematiek
Bepaal een screeningsinstrument
Bepaal de juiste methodieken voor be-
spreken en motiveren
Bepaal de vervolgstap(pen) in zorgtoe-
leiding
Bepaal de uitkomstmaten bij de verschillende stappen.
Maak afspraken over hoe en wanneer deze gemeten gaan worden.
Evalueer de resultaten periodiek.
Resultaten Scoren - Vroegsignalering - 11
Handige documenten met betrekking tot vroegsignalering
Brinkman, B., Voetee, C., Prinsen, B., Baat, M. de (2010). Jeugdketens sluitend verbinden. De samen-
werking Zorg- en adviesteam, Centrum voor Jeugd en Gezin, Veiligheidshuis. Den Haag: Ministerie
van Justitie en Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
Postma, S. (2008). JGZ-richtlijn Vroegsignalering van psychosociale problemen. Bilthoven: RIVM.
Risselada, A., & Schoenmakers, T. (2010). Protocol voor vroegsignalering en kortdurende interventie
van alcoholproblematiek bij jongeren: school en vrije tijd. Rotterdam: IVO.
Van der Lely, N., & De Visser, M. (2009). Protocol alcohol en jeugd setting ziekenhuis. Delft: Partner-
ship Vroegsignalering Alcohol.
Verstuyf, G. (2007). Dossier vroeginterventie. Brussel: Vereniging voor Alcohol- en andere Drugs-
problemen.
Handige documenten met betrekking tot behandeling
Ivens, Y. (2008). Cannabisbehandeling bij jongeren en jongvolwassenen (CB-J). Richtlijn en protocol
voor de behandelaar. Amersfoort: GGz Nederland / JellinekMentrum.
Miller, W., & Rollnick, S. (2005). Motiverende gespreksvoering: een methode om mensen voor te
bereiden op gedragsverandering: Uitgeverij Ekklesia.
Smit, E., Verdurmen, J., Monshouwer, K., & Bolier, L. (2008). Jongeren en verslaving - de effectiviteit
van behandelinterventies voor jongeren. Een literatuurstudie en een inventarisatie van behande-
laanbod in Nederland. Amersfoort: Resultaten Scoren.
Resultaten Scoren - Vroegsignalering - 12
Deel I
Achtergrond en doel van de richtlijn
Aanleiding en doelstelling
Middelenmisbruik is bij jongeren eerder risicovol dan bij volwassenen omdat zij zich in
een kwetsbare periode in hun ontwikkeling bevinden, zowel neurologisch, psychosociaal
als wat betreft opleiding. Het idee dat vroegsignalering en indicatiestelling noodzakelijk
zijn ter voorkoming van (een verergering van) middelenproblematiek bij jongeren wordt
breed gedeeld. Immers, hoe vroeger wordt opgetreden in het proces van problematisch
middelengebruik, hoe groter de perspectieven op gedragsverandering en de kans op
herstel (Verstuyf, 2007). Deze richtlijn biedt handvatten voor de vroegsignalering en
doorverwijzing van jongeren met middelenmisbruik of -afhankelijkheid.
Doel van deze richtlijn is om schade door middelenmisbruik of middelenafhankelijkheid
te voorkomen door zo vroeg mogelijk te signaleren en in te grijpen in het middelenmis-
bruik van jongeren, zodat zij tot gezonde groei kunnen komen. Zo kunnen onder andere
ook schoolproblemen, psychische problemen of bijvoorbeeld jeugdcriminaliteit worden
voorkomen of verminderd (King, Meehan, Trim & Chassin, 2006; Friedman, 1998).
Methode
De richtlijn is ontwikkeld volgens het Masterprotocol van Resultaten Scoren (Jansen &
Snoek, 2007). Dit houdt in dat er eerst een veldverkenning is geweest en een literatuur-
studie. Aan de hand hiervan is een concept richtlijn opgesteld, en deze is getoetst in de
praktijk. De literatuurstudie leverde weinig studies op naar vroegsignalering van midde-
lenproblematiek bij jongeren in zijn geheel, wel leverde de literatuurstudie belangrijke
inzichten op betreffende risicofactoren, risicogroepen en screeningsinstrumenten. Voor
de conceptrichtlijn stond de situatie model zoals deze in Limburg en omstreken is ont-
wikkeld door de divisie ‘Jongeren en middelengebruik’ van Mondriaan en haar ketenpart-
ners. Vervolgens is de richtlijn bij twee andere instellingen aan een externe toets onder-
worpen. Hierna is de richtlijn bijgesteld en ter beoordeling aan experts voorgelegd (expert
meeting). Ook is er een werkgroep van jeugdige cliënten bijeengekomen om het onder-
werp vroegsignalering te bespreken. Ten tweede is nauw samengewerkt met het Partner-
ship Vroegsignalering Alcohol, die het protocol Vroegsignalering van alcoholmisbruik
onder jongeren ontwikkelde.
Voor meer informatie over de methode: zie Bijlage 1. In Bijlage 2 zijn de resultaten van
Resultaten Scoren - Vroegsignalering - 13
de literatuurstudie te vinden. Voor informatie over de pilots, zie de losse digitale uitgave
Praktijktoetsen Richtlijn Vroegsignalering.
Definities
Wat is vroegsignalering
De World Health Organisation (WHO) definieert vroegsignalering als het vaststellen of
diagnosticeren van een stoornis in een vroeg ontwikkelingsstadium, als er nog een grote
kans op genezing is. Hierop volgt een tijdig ingrijpen in een verstoord – of dreigend ver-
stoord – ontwikkelingsproces. In deze richtlijn vertalen we dit als volgt: vroegsignalering
is het tijdig signaleren van (het ontstaan van) middelenmisbruik. Met ‘vroeg’ bedoelen we
vroeg in de levensloop van een mens, maar bovenal ook vroeg in het ontwikkelingspro-
ces van het probleem zelf (Hermanns et al., 2005). Vroegsignalering vindt plaats op een
moment dat er nog geen sprake is van een gediagnosticeerde stoornis (misbruik of af-
hankelijkheid van een middel) ondanks tekens, klachten en symptomen van potentieel
problematisch middelengebruik. De daaropvolgende ondersteuning is gericht op preven-
tie van middelenmisbruik en verslaving (zowel specifiek als geïndiceerd). We spreken van
geïndiceerde preventie (op individueel niveau) wanneer nog geen sprake is van midde-
lenmisbruik of verslaving. Wanneer vroegsignalering plaatsvindt, maar er bij een jongere
toch al sprake blijkt te zijn van middelenmisbruik of verslaving, dan noemen we dit
vroegtijdige diagnostiek. In dit geval is behandeling (groepsgewijs en/of individueel)
aangewezen. Deze richtlijn gaat (naast vroegsignalering) ook in op vroegtijdige diagnos-
tiek (zorgtoeleiding). Het toepassen van screeningsinstrumenten bevordert vroegtijdige
diagnostiek van middelenproblematiek. In deze richtlijn betreft het niet de screening van
de algemene populatie van jongeren, maar gaat het om gerichte screening wanneer de
aanwezigheid van (risicofactoren voor) middelenmisbruik of verslaving wordt vermoed.
Wie behoort tot de doelgroep van de richtlijn?
Gebruikers van de richtlijn zijn alle signaleerders en verwijzers van jongeren met mid-
delenproblematiek. Aangezien de richtlijn zich richt op ketensamenwerking om dit pro-
bleem aan te pakken, is de richtlijn geschikt voor alle settingen waarin vroegsignalering
plaatsvindt. Verder worden er nog settingenpecifieke aandachtspunten gegeven.
De doelgroep van de richtlijn zijn jongeren tussen van 12 tot en met 23 jaar, die riskant
middelen gebruiken. Jongeren worden vaak gedefinieerd aan de hand van leeftijdsgren-
zen. De vaststelling van deze grenzen verschilt echter per instelling en sector, en staat
niet de kalenderleeftijd maar de ontwikkelingsleeftijd of de sociaal-emotionele leeftijd
centraal. Grofweg wordt er onderscheid gemaakt tussen jonge-jongeren (ongeveer 12-
16) en oude-jongeren (ongeveer 16 tot 23). Een belangrijke ervaring die uit de veldver-
kenning naar voren kwam, is dat leeftijdsgrenzen er vaak voor zorgen dat jongeren tus-
sen wal en schip terechtkomen. De voorgestelde leeftijdsgrens in deze richtlijn is dus niet
rigide. Experimenteren met middelen begint niet precies op 12-jarige leeftijd en som-
mige ‘oudere jongeren’ kunnen erbij gebaat zijn als jongere en niet als ‘volwassenen’
Resultaten Scoren - Vroegsignalering - 14
behandeld te worden en omgekeerd. Om uitsluiting te voorkomen is het belangrijk naar
meer te kijken dan kalenderleeftijd alleen, hoewel voor jonge-jongeren wel een andere
maat geldt dan voor oudere jongeren. Maar, zoals Integraal Toezicht Jeugdzaken (2009)
stelt: leeftijdsgrenzen zouden geen grenzen voor zorg moeten zijn.
Wat is het verschil tussen protocol en richtlijn
Met ‘richtlijn’ bedoelen wij een document dat aanbevelingen, adviezen en instructies
geeft als ondersteuning van besluitvorming in de zorg (door professionals en cliënten).
Richtlijnen gaan over wat er het beste gedaan kan worden, protocollen gaan over hoe het
moet. Een protocol is de verzameling werk- en handelingsinstructies voor de uitvoering
van behandeling of zorg door een hulpverlener en/of organisatie binnen het kader van
een richtlijn voor de behandeling van een gezondheids- (of gedrags-) probleem van een
cliënt. Protocollen reguleren het gedrag van medewerkers en organisaties tot op het ni-
veau van concrete handelingen (Jansen & Snoek, 2007).
Figuur 1. Paraplumodel richtlijnen en protocollen
De onderliggende richtlijn geeft op organisatieniveau adviezen over hoe een systeem van
vroegsignalering van middelenproblematiek en daarmee samenhangende problematiek
bij jeugdigen kan worden opgezet.
Wat is riskant middelengebruik?
Vroegsignalering onder jongeren gaat niet alleen om het signaleren van middelenmisbruik
of -afhankelijkheid, maar ook om riskant gebruik. Er is nog dan geen sprake van een ge-
diagnosticeerde stoornis, maar er zijn tekens, signalen en/of symptomen die wijzen op
riskant middelengebruik dat vooraf kan gaan aan of een sterk risico met zich meebrengt
voor middelenmisbruik en -afhankelijkheid. Deze tekens, signalen of symptomen zijn:
• minder in aantal dan vereist bij de diagnose
• gedurende een kortere periode aanwezig
• minder intens en verstorend dan bij een diagnosticeerbare stoornis het geval is (Verstuyf,
2007).
multidisciplinaire richtlijn op diagnose-niveau
instellingsgebonden protocollen
instellingsoverschrijdende protocollen
Resultaten Scoren - Vroegsignalering - 15
De grens tussen middelengebruik, middelenmisbruik en middelenafhankelijkheid is lastig
te trekken. De verschillende fasen van gebruik (kennismaking, experimenteren, integra-
tie, gebruik op de voorgrond, niet meer zonder kunnen) lopen meestal subtiel in elkaar
over. Mede daardoor is het moeilijk om een harde maat te geven voor gebruik, misbruik
of afhankelijkheid, zeker bij jongeren. Wel zijn er handvatten om de ernst van het mid-
delengebruik in te schatten. Deze zijn:
1. Hoeveelheid
2. DSM-IV-criteria
3. Driehoek van Zinberg, een combinatie van:
- drug: welk middel
- persoon: (start)leeftijd, psychische en sociale problemen
- setting: welke setting
1. Hoeveelheid
De eerste maat is de hoeveelheid middelen die iemand gebruikt. De onderstaande crite-
ria voor problematisch drugsgebruik en adviezen voor verantwoord alcoholgebruik zijn
gebaseerd op het drinkadvies van jongeren van het Trimbos-instituut, te vinden op
“http://www.alcoholinfo.nl”, en het cannabisprotocol van Ivens (2008).
• Onder de 16: elk middelengebruik is problematisch
• Voor alcoholgebruik vanaf 16 is het advies:
- Drink minder dan de richtlijn verantwoord gebruik voor volwassenen, dat wil zeggen:
jongens drinken gemiddeld minder dan 2 glazen alcohol per dag, meisjes minder dan
1 glas alcohol per dag.
- Drink niet elke dag, hooguit één of twee avonden per week, maar vermijd piekdrinken
(het drinken van grote hoeveelheden op 1 dag).
- Drink niet als je nog aan het verkeer moet deelnemen of de volgende dag naar school
of werk moet
• Cannabisgebruik vanaf 16:
- Als iemand gedurende drie maanden minstens wekelijks cannabis gebruikt, is er
sprake van misbruik
Er zijn geen normen gevonden voor harddrugsgebruik, waarschijnlijk omdat dit in alle
gevallen als problematisch wordt gezien.
2. DSM-IV-criteria
De DSM stelt in de definitie van middelenmisbruik dat onaangepast gebruik niet een
voldoende criterium is, maar moet samengaan met significante beperkingen veroorzaakt
door dat gebruik.
De DSM maakt onderscheid tussen middelenmisbruik en middelenafhankelijkheid.
Middelenmisbruik verwijst naar een patroon van onaangepast gebruik dat significante
beperkingen veroorzaakt zoals in een periode van twaalf maanden blijkt uit ten minste
een (of meer) van de volgende situaties:
• niet meer kunnen voldoen aan verplichtingen op het werk, school of thuis
Resultaten Scoren - Vroegsignalering - 16
• door gebruik van het middel in fysiek gevaarlijke situaties komen
• herhaaldelijk, in samenhang met het middel, in aanraking komen met justitie
• voortdurend gebruik van het middel ondanks aanhoudende of terugkerende problemen
op sociaal terrein veroorzaakt of verergerd door de effecten van het middel.
Het criterium van middelenafhankelijkheid is dat er naast het misbruik ook sprake is van
minstens drie van de volgende kenmerken:
• tolerantie
• ontwenningsverschijnselen
• langer gebruik van het middel dan men van plan was
• weinig succesvolle pogingen om het gebruik te reguleren
• het besteden van veel tijd om aan het middel te komen
• voortzetten van gebruik ook al weet men dat het leidt tot problemen.
3. De driehoek van Zinberg (1984)
Zinberg stelt dat de risico’s van middelengebruik te verklaren zijn vanuit de interactie
tussen drie componenten: het middel zelf (drug), de persoon die het gebruikt (set), en
de omgeving (setting). Op basis van die drie componenten kan ingeschat worden hoe
risicovol het gebruik is.
Middel - Hoeveel verschillende middelen gebruikt een jongere
- Hoe vaak (frequentie) gebruikt hij of zij deze
- In welke hoeveelheid gebruikt hij of zij deze
Persoon - Leeftijd en leeftijd waarop gestart is met middelengebruik
- Psychische problemen
- Sociale problemen
Context - Waar? Tijdens het uitgaan of ook door de weeks of op school?
- Met wie? Is er druk vanuit de peergroep? Gebruikt iemand ook wel eens alleen
op zijn kamer?
- Op welke tijdstippen? Alleen ’s avonds, of ook ’s ochtends?
Conclusie
Gezien de mogelijk negatieve gevolgen van riskant middelenmisbruik voor jongeren richt
deze richtlijn zich niet alleen op het signaleren van middelenmisbruik of -afhankelijkheid
(DSM-IV criteria voor misbruik en -afhankelijkheid), maar ook op het signaleren van
riskant middelengebruik. Wat riskant middelengebruik is wordt bepaald door:
• de hoeveelheid en het type middel (zie drinkadvies voor jongeren van het Trimbos-
instituut; Driehoek van Zinberg);
• de kwetsbaarheid van de persoon die ze inneemt met name (start)leeftijd en bijko-
mende psychische problemen (zie de driehoek van Zinberg);
Resultaten Scoren - Vroegsignalering - 17
• de invloed die het heeft op zijn of haar leven (zie de DSM-IV criteria);
• de context waarin iemand de middelen gebruikt (zie de driehoek van Zinberg).
Resultaten Scoren - Vroegsignalering - 18
Deel II
Inhoud van de richtlijn
Opzet van de richtlijn
Vroegsignalering van middelenmisbruik staat nooit op zichzelf. In deel I hebben we ge-
zien dat de ernst van de middelenproblematiek niet alleen moet worden ingeschat op
basis van hoeveelheid en type middelengebruik, maar ook op basis van kenmerken van
de persoon (o.a. bijkomende sociale en psychische problematiek) en de context van het
gebruik. Hiervoor is informatie nodig van alle bij de jongere betrokken instanties en de
omgeving van de jongere. Vervolgens dient de behandeling van jongeren met multipro-
blematiek in onderlinge samenwerking plaats te vinden: (oorzaken van) risicogedrag en
problematiek overlappen, en daarmee ook de behandeling. Het is soms moeilijk vast te
stellen wat de primaire problematiek is, wat tot gevolg heeft dat multidisciplinaire sa-
menwerking gedurende het begeleidings- of behandeltraject noodzakelijk blijft. Vroeg-
signalering van middelenmisbruik is tenslotte veelal onderdeel van vroegsignalering van
problemen in brede zin (denk bijvoorbeeld aan de rol van Zorg Advies Teams op scholen),
en maakt in dat geval deel uit van een breed georiënteerde zorgketen van signaleren,
toeleiden naar zorg of begeleiding, behandelen/begeleiden en nazorg (of vervolgzorg).
Op basis van deze overwegingen is ervoor gekozen in de richtlijn een sterke nadruk te
leggen op het in ketenverband verbeteren van de vroegsignalering van middelenmis-
bruik. De richtlijn bestaat uit twee fasen, welke hieronder kort worden geïntroduceerd.
Vervolgens wordt de richtlijn schematisch weergegeven. Tenslotte worden alle verschil-
lende stappen uitgebreid toegelicht.
Fase I: Oriënteren, inventariseren en afbakenen
In deze fase wordt een doelgroep bepaald. De vraag stuurt de samenwerking. Dit bete-
kent differentiatie. (Van Montfoort, 2009). Hiervoor is het nodig eerst risicogroepen in
beeld te krijgen en hier vervolgens een inventarisatie te maken van de betrokken par-
tijen en keteninitiatieven. Tot slot wordt een krachtenveldanalyse gemaakt van de be-
trokken partijen.
Aan het eind van fase I wordt een keuze gemaakt tussen twee opties voor vroegsignalering:
• Optie 1: Het aansluiten bij bestaande keteninitiatieven: hier de middelenproblematiek op
de agenda zetten of verder uitwerken.
• Optie 2: Het opzetten van een nieuwe keten met als doel het signaleren van middelen-
problematiek onder de doelgroep.
Resultaten Scoren - Vroegsignalering - 19
Dit is afhankelijk van de doelgroep en van het feit of de belangrijkste partners al georga-
niseerd zijn in een keten of niet. Een combinatie van beide opties is ook mogelijk: aan-
sluiten bij bestaande ketens en met een selecte groep een uitbreiding van de bestaande
keten opzetten.
Fase II: Het opstarten van vroegsignalering
Hier zijn dus twee opties mogelijk, namelijk 1) aansluiten bij een bestaande keten of 2)
een nieuwe (aanvullende) keten opzetten. Het schema in de Samenvatting aan het begin
van deze rapportage geeft hiervan een overzicht. Beide opties kennen dezelfde vier
kernelementen, namelijk:
a. Samenwerken en de randvoorwaarden hiervoor
Ketenzorg heeft als doel om te zorgen voor een betere afstemming tussen professionals,
om te komen tot betere zorg voor de cliënt. Professionals hebben zich veelal gespeciali-
seerd op een bepaald deelterrein, maar cliënten knippen hun zorgvraag vaak niet op in
allerlei onderdelen (Rosendal, Ahaus & Huijsman, 2009). De zorg voor jongeren met mul-
tiproblematiek omvat verschillende sectoren, circuits en ketens. Het is onmogelijk en
ongewenst om alle beroepskrachten, instellingen en sectoren te bundelen in één keten
(Van Montfoort, 2009). Wel is het van belang zicht te krijgen op deze keten, bestaande
initiatieven tot samenwerking, hiaten hierin, de mogelijkheden om hierbij aan te sluiten
of een nieuwe keten op te zetten, en de randvoorwaarden en in de organisatie van deze
samenwerking.
b. Screenen
Screeningsinstrumenten bevorderen vroegtijdige herkenning van middelenproblematiek.
Om te zorgen dat binnen de keten zoveel mogelijk dezelfde taal wordt gesproken, is het
aan te bevelen om binnen de keten hetzelfde screeningsinstrument te gebruiken. Dit
screeningsinstrument moet afgestemd zijn op de setting waarin het gebruikt gaat wor-
den. Het screeningsinstrument kan los geïmplementeerd worden, of opgenomen worden
in bestaande screeningssystemen.
c. Methodieken om hetgeen gesignaleerd is te bespreken en te motiveren voor zorg
Signaleren leidt niet automatisch tot het effectief in gesprek gaan met de jongere en zijn
naasten en deze eventueel te motiveren voor zorg of geïndiceerde preventie. Hiervoor
zijn goede strategieën en methodieken nodig.
d. Toeleiden naar zorg
Vroegsignalering heeft als doel middelenproblematiek of de gevolgen ervan te voorko-
men. Daarom moet toegeleid worden naar de juiste zorg, of dit nu geïndiceerde preven-
tie is, begeleiding of behandeling.
Resultaten Scoren - Vroegsignalering - 20
Fase I
Oriënteren, inventariseren en afbakenen
1. Bepaaleendoelgroep
1. Bepaal een doelgroep 1.1. Bepaal een doelgroep
- Brede doelgroep
- Specifieke doelgroep
1.2. Maak een analyse van de problematiek en de knelpunten bij
de zorg aan deze doelgroep (op doelgroepniveau, niet individueel)
1.3. Bepaal een meetbaar effect van de vroegsignalering
1.4. Evalueer de uitgangspunten (doelgroep, doel) periodiek
1.1. Bepaal een doelgroep
De vraag stuurt de samenwerking. Dit betekent differentiatie van doelgroepen (Van
Montfoort, 2009). Hiervoor is het nodig eerst risicogroepen in beeld te krijgen. Gekozen
kan worden voor een brede doelgroep (bijvoorbeeld jongeren tussen de 11 en 18 jaar
die problematisch middelen gebruiken), of een specifieke doelgroep (jongeren met LVG
en problematisch middelengebruik, uitgaande jongeren die problematisch middelenge-
bruiken).
De doelgroep kan bepaald worden aan de hand van:
• wetenschappelijke literatuur en mediaberichten
• praktijkanalyses van niet-bereikte en bereikte doelgroepen via een Rapid Assement &
Response (RAR)-analyse of een quickscan
• klankbordgroep van jongeren, naasten en betrokken professionals (outreachend en be-
handelend)
Wetenschappelijke literatuur
In wetenschappelijke literatuur is de laatste stand van zaken te vinden betreffende ken-
nis over risicofactoren en risicogroepen van jongeren die problematisch middelen ge-
bruiken. Om geschikte vindplaatsen voor vroegsignalering te bepalen is informatie uit de
praktijk noodzakelijk. Ten behoeve van deze richtlijn is een veldverkenning en literatuur-
studie uitgevoerd naar risicogroepen en vindplaatsen. Figuur 2 geeft een overzicht weer
van doelgroepen zoals die werden gevonden (zie Literatuurstudies, bijlage 2). Daarnaast
Resultaten Scoren - Vroegsignalering - 21
kunnen mediaberichten nieuwe trends weergeven die nog niet wetenschappelijk zijn
onderzocht, maar wellicht wel actie behoeven.
Figuur 2 Voorbeelden van risicogroepen onder jongeren: resultaten van een literatuurstudie
• Jonge delinquenten
• Jongeren die in contact zijn geweest met institutionele zorg (denk aan jeugdzorg, pleeg
gezinnen, maatschappelijke opvang)
• Schooldrop-outs, spijbelaars en scholieren met sociale of studieproblemen
• Jongeren met een (licht) verstandelijke beperking
• Jongeren met psychische, emotionele of gedragsproblemen (gedragsstoornissen zoals
ADHD en conduct disorder, angststoornissen, depressie en suïcidepogingen).
• Jongeren die opgroeien onder ongunstige omstandigheden (lage sociaal-economische
status, dak- en thuisloosheid, kinderen van verslaafde ouders, kinderen van psychiatrische
patiënten)
• Jongeren die op jonge leeftijd begonnen zijn met middelengebruik
• Jongeren met sensatie-zoekend of angstig gedrag
Informatie over de laatste stand van zaken is bijvoorbeeld te vinden op www.ggzken-
nisnet.nl, in digitale nieuwsbrieven van het Trimbos-instituut, in kranten en tijdschriften
en op Pubmed voor Engelstalige publicaties.
Praktijkanalyses
Anderzijds kunnen risicofactoren vastgesteld worden door middel van een praktijkana-
lyse: door onderzoek te doen of te laten doen naar enerzijds de bereikte jongeren en
anderzijds de jongeren die niet bereikt worden. Bij de bereikte jongeren kan een dos-
sieronderzoek misschien nieuwe trends en risicofactoren indiceren. Voor de niet-bereik-
te jongeren kan een RAR-analyse (Rapid Assesment & Response), of een ander type
quick-scan uitgevoerd worden. Dit zijn snelle manieren om risicogroepen in de regio in
kaart te brengen.
Resultaten Scoren - Vroegsignalering - 22
Voorbeelden van uitgangsvragen bij onderzoek naar nieuwe risicogroepen
Bereikte jongeren die Welke problematiek wordt er gesignaleerd onder de jongeren die bereikt
problematisch worden door signaleringsteams? Welke middelen gebruiken ze, en is er
middelen gebruiken sprake van specifieke bijkomende problematiek? Welke trends kunnen
hieruit afgeleid worden? Is er sprake van nieuwe verslavingen, bijvoor-
beeld GHB? (Zie Meerkerk et al. (2009) Nieuwe verslavingen in zicht).
Is het nodig extra preventieve maatregelen in te zetten voor deze groep?
Overleg met preventieteams.
Zijn er doelgroepkenmerken die instroom en doorstroom belemmeren
(denk aan LVG, psychiatrische comorbiditeit). Welke ketenpartners zijn
nodig om hierin te ondersteunen?
Niet bereikte jongeren Wat signaleren outreachende werkers? Welke jongeren worden niet
die problematisch bereikt voor middelenproblematiek en hoe komt dat? Welke ketenpartners
middelen gebruiken zouden hierin een rol kunnen spelen?
Worden er risicofactoren over het hoofd gezien?
Klankbordgroep
Tenslotte kan ook gebruik gemaakt worden van een klankbordgroep van jongeren, hun
naasten, outreachende preventiewerkers en andere professionals. Dit geeft soms een
actueler inzicht in de stand van zaken.
1.2. Maak een analyse van de problematiek en de knelpunten bij de zorg aan deze
doelgroep
Nadat de bereikte en niet-bereikte risicogroepen in kaart zijn gebracht, moet inzicht
worden verkregen in de vraag van specifieke doelgroepen en moeten hun geprioriteerde
behoeften doorvertaald worden naar het zorgproces. Dit gebeurt op doelgroepniveau,
niet op individueel niveau. Dit is geen eenmalige activiteit, maar een lopend proces. Be-
langrijk is om hierin jongeren en hun naasten te betrekken. Veel jongeren kunnen zelf
goed aangeven wat vanuit hun perspectief goede ketenzorg is, zowel in vroegsignalering
als in behandeling. Vaak blijft echter lang onduidelijk wie deze vraag boven water haalt.
Het is belangrijk dat iemand het initiatief neemt om inzicht te krijgen in de vraag van een
specifieke doelgroep en de geprioriteerde behoeften vertaalt naar het zorgproces en
concrete verbeteracties (Van der Aa & Minkman, 2007).
Handige hulpmiddelen
C.J. van der Avoort en T. Binkhorst (2007), Toolbox Instrumenten voor patiëntenparticipatie
in ketenzorg. Utrecht: Kwaliteitsinstituut voor de Gezondheidszorg CBO
Van der Aa, A., & Minkman, M. (2007). Tools voor ketenzorg. Naar actie en reactie! Utrecht:
Kwaliteitsinstituut voor de gezondheidszorg CBO en Stichting Ketennetwerk.
Tool 2: Vraaggericht werken
Resultaten Scoren - Vroegsignalering - 23
1.3. Bepaal een meetbaar effect van de vroegsignalering
Effecten kunnen op verschillende niveau’s vastgesteld worden. Zo kan een effect van de
verbeterde vroegsignalering zijn dat de aanmeldingen van jongeren met middelenproble-
matiek toenemen - omdat ze beter naar zorg toegeleid worden - in verhouding tot de
omvang van de problematiek in de regio (het bereik van de zorg neemt toe). Een effect
zou ook kunnen zijn dat de aanmeldingen op de volwassenafdeling op den duur afne-
men.
1.4. Evalueer de uitgangspunten (doelgroep, doel) periodiek
Bepaal de momenten waarop de uitgangspunten geëvalueerd zullen worden. Dit kan ook
in overleg met de ketenpartners. Evalueer de uitgangspunten en koppel de resultaten
terug naar de betrokkenen. Geef de nieuwe werkwijze de tijd om effectief te worden
bevonden. Bepaal of bijsturing nodig is op inhoud (de werkwijze is niet effectief) of
uitvoeringsniveau (de werkwijze wordt niet op de juiste manier uitgevoerd/ is onvol-
doende of onjuist geïmplementeerd).
2. Inventariseerdebetrokkenpartijenenketeninitiatieven
2. Inventariseer de 2.1. Inventariseer de betrokken partijen die nodig zijn om de zorgvraag
betrokken partijen van de doelgroep te beantwoorden:
en keteninitiatieven - In het systeem rondom de jongere (familie, school, vrienden)
- In de interne organisatie
- Externe partijen
- Keten van continuïteit van zorg
2.2. Inventariseer de bestaande keteninitiatieven rondom de doelgroep
- Zijn de belangrijkste benodigde partners al vertegenwoordigd in
keteninitiatieven?
2.1. Inventariseerdebetrokkenpartijen
Om goede, integrale zorg te leveren zal in veel gevallen samengewerkt moeten worden
met verschillende ketenpartners en met het systeem rondom de jongere. Per cliënten-
groep moet worden nagegaan welke samenwerking nodig is met welke naast- of achter-
liggende instanties of personen. Inventariseer welke ketenpartners nodig zijn om de
zorgvraag van de doelgroep te beantwoorden. Het gaat om:
• De keten in de interne organisatie; is deze op orde?
• Wie zijn de belangrijkste externe partners?
• Het systeem rondom de jongere (familie, school, vrienden). Is er vanuit de zorg vol-
doende aandacht voor het systeem?
• Wat ontbreekt er nog in de keten van continuïteit van zorg: preventie, signaleren en
doorverwijzen, en behandeling?
Samenwerking binnen de organisatie, met andere organisaties en met naasten van de
Resultaten Scoren - Vroegsignalering - 24
jongere is nodig op het gebied van preventie, signaleren, doorverwijzen en behandelen.
Het systeem rond de jongere
Van der Vorst (2007) toonde aan dat ouders invloed hebben op het alcoholgebruik van
hun kinderen, en dan met name in de fase voordat jongeren beginnen met drinken. Ou-
derlijk drankgebruik komt hierbij naar voren als een stimulerende factor, ook als ouders
de intentie hebben om hun kinderen verantwoord te leren drinken. Frequent praten over
alcohol blijkt adolescenten eveneens aan te zetten tot alcoholconsumptie. Strenge alco-
holspecifieke regels hebben echter een sterke preventieve werking op het alcoholgebruik
van adolescenten. Daarnaast blijkt dat alcoholspecifieke opvoeding afhangt van de mate
van de algemene ouderlijke controle.
De naasten van jongeren hebben vaak veel zicht op veranderend gedrag van de jongeren.
Peers kunnen een belangrijke signalerende functie hebben bij middelenmisbruik. In de
eerste plaats is het vaak de omgeving die problemen signaleert in bijvoorbeeld de thuis-
situatie, op school, of op andere gebieden waarbij de middelenproblematiek in eerste
instantie niet als primair probleem wordt opgemerkt (Hulshoff et al, 2009). Het betrek-
ken van het systeem kan erg waardevol zijn bij het signaleren van middelenmisbruik en
–afhankelijkheid, maar ook bij het veranderen van gedrag, het motiveren van zorg of het
herstel in de behandeling (Smit et al., 2008).
Het is dus belangrijk het systeem rondom de jongere in kaart te brengen, gedacht kan
worden aan: ouders, andere familie, vrienden, peers, school, huisarts, sportvereniging.
Vervolgens kan gekeken worden hoe deze partners bereikt kunnen worden voor preven-
tie, signalering, doorverwijzing en ondersteunen bij de behandeling.
De keten in de interne organisatie
Voordat toenadering gezocht wordt met externe organisaties is het belangrijk de interne
organisatie goed op orde te hebben. Samenwerken en zelf veranderen, noemt van Mont-
foort dit (2009). Bij de keten in de interne organisatie kan gedacht worden aan de ver-
schillende afdelingen binnen de instelling op het gebied van preventie, outreachend wer-
kers, de voordeur, ambulante behandeling, klinische behandeling en nazorg. Maar er kan
ook gedacht worden aan andere afdelingen binnen de instelling die gespecialiseerde zorg
bieden: bijvoorbeeld een dubbele diagnose afdeling, of een aanbod op de volwassenen-
afdeling. Eerst moeten de hiaten in de interne samenwerking in kaart gebracht zijn voor-
dat externe samenwerking gezocht wordt. Belangrijk is met de afdelingen tot een geza-
menlijke verantwoordelijkheid te komen.
Resultaten Scoren - Vroegsignalering - 25
Good practice Atrium Medisch Centrum Heerlen: Werkgroep preventie alcoholmisbruik
bij jongeren
Soms ligt de voornaamste uitdaging niet in de externe samenwerking, maar in het op de agenda
zetten van alcoholproblematiek in de eigen organisatie. Het Partnership Vroegsignalering Alcohol
heeft een protocol voor ziekenhuizen ontwikkeld ter voorkoming van alcoholschade bij jongeren.
Dit protocol start bij de opname van een jongere met alcoholintoxicatie, waarin (spoedeisende)
medische hulp wordt geboden. De dag na opname wordt er een gesprek gevoerd met de jongere en
zijn ouders over de ernst en gevolgen van alcoholmisbruik en wordt de jongere en de ouders ook
psycho-sociale hulp geboden. Binnen zes weken na de opname wordt een afspraak gepland met
de ouders en jongere voor een screeningsgesprek bij de psycholoog. Na een aantal maanden vindt
een follow-up plaats.
Deze gestandaardiseerde werkwijze kan een enorm verschil maken in het verdere zorgproces en
de bewustwording van de jongere en de ouders over de ernst van de problematiek. Echter deze
werkwijze implementeren in de eigen organisatie kan veel voeten in de aarde hebben, aangezien
de organisatie omvangrijk is, en veel jongeren met alcoholintoxicatie op verschillende afdelingen
terecht komen, afhankelijk van het letsel. Dit goed coördineren, maar ook de administratie die erbij
betrokken is, vereist inzet en samenwerking. Desondanks heeft de werkgroep preventie alcoholmis-
bruik bij jongeren van het Atrium Medisch Centrum Heerlen een 90% compliance-rate bereikt: 90%
van de kinderen die wordt opgenomen voor alcoholintoxificatie wordt binnen 3 weken 2x gezien
en gesproken door de hulpverlening.
De werkgroep bestaat uit een multidisciplinair team te weten: 2 SEH verpleegkundigen, 2 kinder-
verpleegkundigen, 3 verpleegkundigen consulenten, 1 kinderpsycholoog en 1 kinderarts. Samen
zorgt het team dat het behandel- en begeleidingstraject vanaf SEH opvang, klinische opname en
poliklinische nazorg naadloos aansluit door middel van duidelijk gemaakte protocollaire afspraken
en de korte lijn voor onderling overleg. De nauwe betrokkenheid van de kinderpsycholoog vanaf
het moment van binnenkomst zorgt ervoor, dat er bij jongeren onderliggende verslavings- en/of
psychologische problemen snel worden herkend en verwijzing naar onze begeleidingspartners volgt.
Het team heeft een nauwe samenwerking met de divisie alcohol en middelen preventie van de Jeugd
Geestelijke Gezondheidzorg van de Mondriaan in Heerlen.
De keten van externe partners
Als de interne organisatie op orde is, kan gekeken worden naar samenwerking met ex-
terne partners. Om de externe partners te inventariseren kan gebruik gemaakt worden
van al bestaande sociale kaarten, of al bestaande keteninitiatieven (zie www.ketens-
netwerken.nl). Probeer zoveel mogelijk aan te sluiten bij de routes die ouders en kinde-
ren nu al volgen (Van Montfoort, p. 259).
Figuur 3 geeft een overzicht van organisaties die betrokken zijn bij de keten rondom het
signaleren van middelenmisbruik bij jongeren.
Resultaten Scoren - Vroegsignalering - 26
Figuur 3. Betrokken organisaties bij middelenmisbruik bij jongeren
De keten van continuïteit van zorg: preventie, signaleren en doorverwijzen en
behandeling
Wat ontbreekt er nog in de keten van continuïteit van zorg? Een keten bestaat niet zozeer
uit losse ketenpartners, maar is gericht op continuïteit van zorg. Interne en externe part-
ners kunnen een geïntegreerde keten vormen op het gebied van:
• preventie
• signaleren en doorverwijzen
• behandeling
Maar er moet ook gezocht worden naar ketenpartners die de continuïteit in deze ketens
kunnen waarborgen. Uiteindelijk moet gekomen worden tot een gezamenlijke verant-
woordelijkheid.
Met een procesanalyse is dit goed in kaart te brengen. Dit is een analyse van het traject
Verslavingszorg
Keten jongere
en middelen
Jeugdzorg
Medisch
Overkoepende teams
Specialisten
Naaste
omgeving
School
Justitie
Jeugdgevangenis
Jeugdreclassering
Jongerenpolitie
Spijbelpolitie
Halt
Nazorg
Klinieken
Ambulant
Preventie
Straathoekwerk
Outreachend Bureau Jeugdzorg
Jeugdhulpverlening
Raad voor de
kinderbescherming
Huisarts Ziekenhuis
Alcoholpoli
Jeugdpoli
Schoolarts
JJP
Trimbos
preventie
ZAT-teams
Veiligheidshuis
Ortho
psychiatrie
OGGZ
GGZ
GGD
RIAGG
Thuiszorg
LVG
Jongerenwerk
Psychiatrie
Vangnet
bemoeizorg
Zwerfjongeren
Maatschappelijke
opvang
Maatschappelijke
werk
Gemeente
Ouders
Familie
Horeca
Vrienden
Peers Jongere zelf
Bureau vroegtijdig
schoolverlaters CWI voor
schoolverlaters
Schoolarts
Leerlingbegeleiders
Zorgsystemen
Resultaten Scoren - Vroegsignalering - 27
dat de patiënt doorloopt. De procesanalyse weerspiegelt de stappen in het ketenproces
en maakt duidelijk welke ketenspelers waar hun bijdrage leveren (Van de Aa & Minkman,
2007).
Handige hulpmiddelen
Van der Aa, A., & Minkman, M. (2007). Tools voor ketenzorg. Naar actie en reactie! Utrecht:
Kwaliteitsinstituut voor de gezondheidszorg CBO en Stichting Ketennetwerk.
- Tool 3: Procesanalyse
2.2. Inventariseer de bestaande keteninitiatieven rondom de doelgroep
De laatste jaren is er een groot aantal keteninitiatieven gestart. Belangrijk is om niet
enkel te inventariseren welke partijen betrokken zijn bij de doelgroep, maar ook welke
bestaande keteninitiatieven. Uitgangspunten bij deze inventarisatie zijn:
• Welke keteninitiatieven zijn er?
• Zijn de belangrijkste benodigde partners al vertegenwoordigd in keteninitiatieven?
• Is er mogelijkheid om aan te sluiten bij deze initiatieven?
Dit wordt ook verder uitgewerkt in stap 3.
Gedacht kan worden aan bijvoorbeeld ZAT-teams, het veiligheidshuis, het netwerk ‘wer-
ken met risicojongeren’, en het jongerenloket.
In een zorg- en adviesteam (ZAT) werkt een groot aantal zorgpartners samen met de school. Zij
zetten elk hun specifieke expertise en wettelijke taken in en vullen elkaar daarbij aan om de func-
ties van het ZAT snel en doeltreffend te kunnen realiseren: goede hulp en ondersteuning bieden bij
door scholen gesignaleerde problemen bij jeugdigen en hun gezinnen. De samenstelling van een
ZAT-team verschilt in primair-, voortgezet- en middelbaar beroepsonderwijs. Maar ook op regionaal
niveau bestaan er verschillen in de samenstelling van de ZAT’s. Lokale omstandigheden kunnen
aanleiding geven om andere partijen in het ZAT op te nemen.
Voor het middelbaar beroepsonderwijs worden de volgende zorgpartners genoemd:
Kernpartijen: Medewerker bureau jeugdzorg, algemeen of schoolmaatschappelijk werk, leerplicht-
ambtenaar, medewerker GGZ, arts/verpleegkundige, politie, vertegenwoordiger REC-4.
Keuzepartijen: vertegenwoordiger verslavingszorg, vertegenwoordiger MEE.
Meer informatie op: www.zat.nl, of bij het Landelijk steunpunt ZAT, via (030) 230 64 81 ofinfozat@
nji.nl.
Waar de ZAT-teams zich vooral richten op scholen, opereren veiligheidshuizen vanuit de justitiële
invalshoek. Het algemene doel van het Veiligheidshuis is het creëren van een sluitende keten rond
zorg- en risicojongeren om te voorkomen dat ze uitvallen in geboden trajecten, shopgedrag gaan
vertonen of afglijden in de criminaliteit. Aanleiding voor het traject is vaak een strafbaar feit van een
cliënt die te maken kan hebben met problemen op andere terreinen, zoals huisvesting, verslaving,
werk en inkomen. Het Veiligheidshuis richt zich op de aanpak van deze multi-problematiek, die vaak
een structureel karakter heeft. Het concept Veiligheidshuis is in de gemeente Tilburg ontwikkeld.
Resultaten Scoren - Vroegsignalering - 28
Veiligheidshuizen zijn nu in alle regio’s te vinden. De volgende partners worden genoemd.
Justitie-ketenpartners: Politie, parket Openbaar Ministerie, raad voor de Kinderbescherming, reclas-
sering Nederland, verslavingsreclassering, Reclassering Leger des Heils, Dienst Justitiële Inrichtingen
/ Penitentiaire Inrichten (PI), Bureau Jeugdzorg, slachtofferhulp Nederland, Bureau Halt.
Overige partners/deelnemers: Gemeenten, gemeentelijke afdelingen Openbare orde en veiligheid,
gemeentelijke Dienst Maatschappelijke Ontwikkeling, GGD, leerplichtambtenaren, GGZ-partners, Di-
verse zorginstellingen.
Meer informatie op: www.veiligheidshuis.nl.
Het netwerk ‘Werken met Risicojongeren’ is een initiatief van het Expertisecentrum Veiligheid van
Avans Hogeschool. Het is een landelijk online netwerk voor en door sociale professionals werkzaam
in diverse disciplines zoals jongerenwerk, jeugdzorg, GGZ/zorg, maatschappelijk werk, onderwijs,
arbeidstoeleiding, justitie en politie. Dit netwerk is nog in de opbouwfase. Meer informatie: www.
werkenmetrisicojongeren.nl.
Diverse steden hebben een jongerenloket, dit is een centraal punt waar jongeren tussen de 16 en
23 jaar gratis terecht kunnen voor hulp en advies bij het zoeken naar werk en/of opleiding. In
Rotterdam is het jongeren loket betrokken bij de Deelgemeentelijke Organisatie Sluitende Aanpak
(DOSA). Doel van DOSA was om een eind te maken aan de versnippering van de jeugdhulpverlening
in de gemeente Rotterdam. Hieraan gekoppeld is een persoonsgerichte aanpak (PGA). Hiervoor
leveren partijen als jongerenwerk, politie en jeugdzorg informatie over de jongeren aan voor een
integrale analyse.
Meer informatie op: www.jongerenloket.com en www.jongerenloketrotterdam.nl.
3. Maakeenkrachtenveldanalysevandebetrokkenpartijen
3. Maak een 3.1. Maak een analyse van de geldende norm rondom middelengebruik bij:
krachtenveldanalyse - De jongeren en peers
van de betrokken - De ouders
partijen - In de interne organisatie
- Onder externe partners
- Keteninitiatieven
3.2. Inventariseer de startpositie van de verschillende partijen met
betrekking tot de vroegsignalering van middelenproblematiek
3.3. Inventariseer de belangen van de verschillende partijen:
- Welke partijen delen de probleemanalyse (zie 1.2)?
- Welke strategieën kunnen (nu of in de toekomst) gebruikt worden om
de overige partijen te betrekken?
Maak een keuze tussen, of bepaal een combinatie van:
- Het aansluiten bij bestaande keteninitiatieven: hier de middelenproble-
matiek op de agenda zetten of verder uitwerken
- Het opzetten van een nieuwe keten met als doel het signaleren van
middelenproblematiek onder de doelgroep
Resultaten Scoren - Vroegsignalering - 29
3.1. Maak een analyse van de geldende norm rondom middelengebruik
Bij het signaleren van problematisch middelengebruik bij jongeren, speelt de norm een
belangrijke rol. Wat als problematisch wordt ervaren verschilt vaak in hoge mate tussen
verschillende partijen. De norm onder de doelgroep speelt een belangrijke rol bij de
strategieën die ingezet moeten worden bij het motiveren van de jongeren tot behande-
ling. Maar ook de norm van ouders en samenwerkende instanties betreffende middelen-
gebruik kan de samenwerking en zorgtoeleiding belemmeren. Belangrijk is om in beeld
te krijgen hoe de eigen norm verschilt met die van de betrokken partijen. Maak daarom
een analyse van de geldende norm rondom middelengebruik bij:
• de jongeren en peers
• de ouders
• de interne organisatie
• de externe partners
• keteninitiatieven
3.2. Inventariseer de startpositie van de verschillende partijen
Inventariseer de startpositie van de verschillende partijen met betrekking tot de vroeg-
signalering van middelenproblematiek:
• Hoe kan het systeem rondom de jongere (familie, school, vrienden) betrokken worden bij
vroegsignalering en toeleiding van zorg? Is de instelling toegankelijk voor het systeem?
• Is de keten in de interne organisatie op orde?
• Wat zijn de belangen van de belangrijkste externe partners m.b.t. het signaleren van mid-
delenproblematiek?
• Wat ontbreekt er nog in de keten van continuïteit van zorg: preventie, signaleren en
doorverwijzen, en behandeling?
• Wat zijn de voorwaarden en werkwijze van de bestaande keteninitiatieven?
3.3. Inventariseer de belangen van de verschillende partijen
Momenteel is zowel samenwerken als bezinning op de eigen rol en ‘markt’ van een zorg-
organisatie van belang (Van Montfoort, 2009). Bovendien hebben verschillende organi-
saties verschillende belangen, maar ook verschillende visies op hetzelfde probleem. Jus-
titie kijkt bijvoorbeeld vanuit het perspectief van recidivevermindering naar verslaving,
terwijl de verslavingszorg vanuit een zorgperspectief kijkt.
Belangrijk is daarom een analyse te maken van de verschillende belangen van de betrok-
ken partijen. Welke partijen delen de eerder opgestelde probleemanalyse (1.2), en welke
niet? Welke strategieën kunnen ingezet worden om opbouwend samen te werken met
partijen die de probleemanalyse niet delen, maar wel betrokken zijn? Welke knelpunten
worden er verwacht bij de samenwerking?
Een tool die hiervoor gebruikt kan worden is de concurrentieanalyse. Deze kijkt ook naar
de kracht van de eigen organisatie.
Resultaten Scoren - Vroegsignalering - 30
Handige hulpmiddelen
Van der Aa, A., & Minkman, M. (2007). Tools voor ketenzorg. Naar actie en reactie! Utrecht: Kwali-
teitsinstituut voor de gezondheidszorg CBO en Stichting Ketennetwerk.
- Tool 10: Concurrentieanalyse
3.4. Bepaal of kan worden aangesloten bij bestaande keteninitiatieven
De resultaten van de voorgaande drie stappen zouden kunnen worden samengevat in de
volgende tabel:
Jongeren Ouders en Interne Externe Keten
en peers naasten organisatie organisatie initiatieven
Wat is de norm m.b.t.
middelengebruik?
Wat is de start-
positie m.b.t.
vroegsignalering
van middelen-
problematiek
Delen ze de
probleemanalyse
m.b.t. middelen-
gebruik uit 1.2?
Wat zijn de belangen
van de verschillende
partijen
Zijn de partijen
afdoende
vertegenwoordigd
in een keten
(zie 2.2.)
Welke strategieën
zouden gebruikt
kunnen worden
om de partijen
te betrekken?
Uit de ingevulde tabel blijkt waar zich de hiaten bevinden en waar de kansen en belem-
meringen voor verbetering van de vroegsignalering zich bevinden.
Resultaten Scoren - Vroegsignalering - 31
Fase II
Opstarten vroegsignalering
Fase II bestaat uit het opstarten van de vroegsignalering.
Hiervoor zijn twee opties:
• Aansluiten bij bestaande ketensamenwerking
• Een nieuwe keten opzetten
Er kan ook gekozen worden voor een combinatie van beide opties gedeeltelijk aansluiten
bij een bestaande keten, en gedeeltelijk een nieuwe keten opzetten.
Beide opties kennen dezelfde kernelementen:
a. Samenwerken en de randvoorwaarden hiervoor
b. Screenen
c. Methodieken om hetgeen gesignaleerd is te bespreken en te motiveren voor zorg
d. Toeleiden naar zorg
Verschil tussen beide opties is de beginsituatie van waaruit de vroegsignalering wordt
opgestart.
• Indien er aangesloten wordt bij een bestaande ketensamenwerking zullen er al veel af-
spraken vastliggen met betrekking tot randvoorwaarden voor samenwerking, gebruikte
screeningsinstrumenten, methodieken en toeleiding naar zorg. Zaak is dan vooral om de
bestaande afspraken en praktijken te inventariseren en te kijken of hierin meer aandacht
moet zijn voor middelenproblematiek, en hoe dit vorm gegeven kan worden.
• Indien ervoor gekozen wordt een nieuwe keten op te zetten, zal er meer vanaf de grond
opgebouwd moeten worden, en zal er meer ruimte zijn om beslissingen te nemen op
bovengenoemde punten.
Resultaten Scoren - Vroegsignalering - 32
Schematisch zien deze beide opties er als volgt uit:
Fase 1. Oriënteren, inventariseren en afbakenen
Bepaal
een
doelgroep
Inventariseer de
betrokken partijen
en keteninitiatieven
Maak een krachtenveldanalyse en
inventariseer de geldende norm m.b.t.
middelengebruik bij de de partijen
Fase 2. Opstarten vroegsignalering (een combinatie van beide opties is mogelijk)
Optie 1. Aansluiten bij bestaande
ketensamenwerking
Optie 2. Opzetten van een nieuwe
keten voor de doelgroep
Bepaal de mate van aandacht voor mid-
delenproblematiek in de keteninitiatieven
Inventariseer de randvoorwaarden van de
bestaande keteninitiatieven
Introduceer (een intensievere aandacht
voor) middelenproblematiek
Bepaal het benodigde van screening
Bepaal het benodigde op het gebied van
methodieken voor motivatie
Bepaal de vervolgstap(pen) in
zorgtoelichting
Bepaal de ketenpartners en de randvoor-
waarden van samenwerking
Maak een keuze tussen het gezamelijk
screenen op meerdere problemengebie-
den, of voor enkel screenen op middelen-
problematiek
Bepaal een screeningsinstrument
Bepaal de juiste methodieken voor be-
spreken en motiveren
Bepaal de vervolgstap(pen) in zorgtoe-
leiding
Bepaal de uitkomstmaten bij de verschillende stappen.
Maak afspraken over hoe en wanneer deze gemeten gaan worden.
Evalueer de resultaten periodiek.
Resultaten Scoren - Vroegsignalering - 33
Optie1:Aansluitenbijbestaandeketensamenwerking
In deze uitwerking van fase II wordt aangesloten bij bestaande ketensamenwerking(en).
Hierbij is sprake van bepaalde vaststaande ketenafspraken waarbij aangesloten kan wor-
den voor middelenproblematiek, en die zo nodig aangevuld zouden kunnen worden. De
stappen zijn gericht op inventariseren van de bestaande werkwijze van de keteninitiatie-
ven, nagaan hoe middelenproblematiek hierin een plaats zou kunnen krijgen en wat
aanvullend nodig is.
1. Bepaaldematevanaandachtvoormiddelenproblematiekindeketeninitiatieven
1. Bepaal de mate 1.1. Inventariseer binnen de keteninitiatieven:
van aandacht voor - In welke mate er aandacht is voor middelenproblematiek
middelen- - Welke aanknopingspunten er zijn om deze aandacht te vergroten
problematiek in de (bijvoorbeeld een probleemanalyse)
keteninitiatieven - De norm in de keten betreffende middelenproblematiek
Inventariseer binnen de bestaande keteninitiatieven in welke mate er aandacht is voor
middelenproblematiek. Let hierbij specifiek op aanknopingspunten die er zijn om de
aandacht hiervoor te vergroten. Deze kunnen bijvoorbeeld te vinden zijn in de probleem-
analyse uit fase I, punt 2.1. Maar ook outreachende werkers zouden hiervoor belangrijke
signalen opgemerkt kunnen hebben. De norm rondom middelengebruik bij de partners
binnen het keteninitiatief, die in fase I, punt 3.1. is geïnventariseerd kan belangrijke in-
dicaties geven voor het al dan niet aanwezig van aanknopingspunten.
2. Randvoorwaarden
2. Randvoorwaarden 2.1. Inventariseer de randvoorwaarden en afspraken van de bestaande
keteninitiatieven op het gebied van:
- Zakelijke arrangementen
- Communicatie
- Technische hulpmiddelen
- Privacy en uitwisseling van informatie
- (Hoofd)verantwoordelijkheid en taken betreffende de cliënt
- Financiën
2.2. Bepaal in hoeverre deze aansluiten bij de eisen van de eigen
organisatie, waar verschillen zitten en welke strategie het meest gepast
is om met deze verschillen omgegaan
2.1. Inventariseer de randvoorwaarden en afspraken van de bestaande keteninitiatieven
Bestaande keteninitiatieven hebben vaak al een aantal randvoorwaarden en afspraken
Resultaten Scoren - Vroegsignalering - 34
vastgelegd (officieel of niet officieel). Bij het aansluiten bij deze ketens moet rekening
gehouden worden met deze eisen en hoe deze aansluiten bij de eigen werkwijze en de
eigen organisatie.
Zakelijke arrangementen
Vraag naar de zakelijke arrangementen en de beoogde prestatie-indicatoren, evenals de
manier waarop deze gemeten zullen worden.
Communicatie
Samenwerking staat of valt vaak met goede communicatie tussen de betrokken keten-
partners. Welke afspraken zijn er, officieel en officieus betreffende communicatie en te-
rugkoppeling gedurende het hele traject van de cliënt? Zijn er speciale netwerkbijeen-
komsten of presentaties om deze communicatie te verstevigen?
Technische hulpmiddelen
Soms wordt binnen een keten gebruik gemaakt van technische hulpmiddelen voor een
optimale en actuele uitwisseling van gegevens van de patiënt en diens traject. Sluiten
deze hulpmiddelen aan bij de eigen organisatie, indien nee, wat zou hiervoor nodig zijn
en wat zijn hiervan de kosten.
Privacy en uitwisseling van informatie
Het is voor professionals niet altijd duidelijk welke informatie over jongeren uitgewisseld
mag worden met andere sectoren. Veel professionals ondervinden hinder of aarzeling bij
het uitwisselen en/of opvragen van informatie over een jongere die ze in behandeling
hebben of krijgen. Vaak zijn binnen keteninitiatieven afspraken gemaakt over privacy en
het uitwisselen van informatie.
(Hoofd)verantwoordelijkheid en taken betreffende de cliënt
Belangrijk is dat er onderling afspraken zijn over de toewijzing van zorg, de hoofdverant-
woordelijke voor het behandeltraject en wie welke taken uitvoert betreffende de cliënt.
Financiën
Verschillende instanties hebben te maken met verschillende geldstromen. Dit kan de
samenwerking bemoeilijken. Wees hier alert op, en maak duidelijke afspraken, met name
ook over wie de cliënt toegewezen krijgt. Mogelijk wordt dit in de toekomst meer onder-
steund vanuit het Rijk. De Sociaal-Economische Raad pleit ervoor dat samenwerking
tussen instanties financieel beloond gaan worden door het kabinet (Volkskrant, 26 okto-
ber 2009).
Indien op één of meer van deze punten geen afspraken zijn, en hieraan wel behoefte is,
vindt u handvaten voor het vormgeven van deze afspraken in Fase II, optie 2, punt 1.2.
Resultaten Scoren - Vroegsignalering - 35
2.2. Bepaal de aansluiting met deze eisen
Bepaal in hoeverre de randvoorwaarden en afspraken aansluiten bij de eisen van de ei-
gen organisatie, waar verschillen zitten en welke strategie het meest gepast is om met
deze verschillen om te gaan. Inzicht in de randvoorwaarden verschaft ook inzicht in de
kosten en de tijdsinvestering die deelname vraagt. Koppel dit terug met het management
en ga indien nodig op zoek naar nieuwe mogelijkheden voor financiering.
3. Introduceer(eenintensievereaandachtvoor)middelenproblematiekindeketen
3. Introduceer (een 3.1. Creëer steun voor de vroegsignalering van middelenproblematiek in
intensievere) aandacht de keteninitiatieven
voor middelen- 3.2. Probeer bij de partners draagvlak te creëren voor een gezamenlijke
problematiek norm voor middelenproblematiek voor de specifieke doelgroep
in de keten 3.3. Bepaal doelen van de samenwerking en evalueer deze periodiek
3.1. Creëer steun voor de vroegsignalering van middelenproblematiek in de
keteninitiatieven
Introduceer het belang van het signaleren van middelenproblematiek in de keten. Ge-
bruik hiervoor de probleemanalyse en de eerdere gezochte aanknopingspunten. Ga hier-
in outreachend te werk. Koppel de resultaten goed terug, investeer in persoonlijke con-
tacten.
3.2. Probeer bij de partners draagvlak te creëren voor een gezamenlijke norm
Van Montfoort (2009) constateert dat verschillende instanties verschillende opvattingen
kunnen ontwikkelen omdat ze:
• andere informatie hebben
• de betrouwbaarheid van de informatie verschillend afwegen
• een andere norm hanteren over wat toelaatbaar is
Probeer bij de partners in de keten draagvlak te creëren voor een gezamenlijke norm
voor middelenproblematiek voor de specifieke doelgroep. Probeer binnen de keteniniti-
atieven te komen tot een gezamenlijke taal en een gezamenlijke norm over wat verstaan
wordt onder problematisch middelengebruik van jongeren en wanneer er van welke
expertise gebruik gemaakt moet worden. Probeer aan te sluiten bij elkaars werkwijze. Dit
bevordert het gezamenlijke probleembesef en de samenwerking. Voor suggesties voor
een gezamenlijke norm, zie het hoofdstuk Definities: wat is problematisch middelenge-
bruik in dit rapport. Ook het werken met een gezamenlijke screeningsinstrument kan
bijdragen aan eenduidigheid (zie hiervoor hoofdstuk 4. Screeningsinstrumenten).
3.3. Bepaal doelen van de samenwerking en evalueer deze periodiek
Het Integraal Toezicht Jeugdzaken (2009) geeft het advies dat de ketenaanpak vol-
doende tijd moet krijgen om ‘effectief te worden’: ‘Het is niet aan te raden om een vast-
Resultaten Scoren - Vroegsignalering - 36
gesteld – rigide – tijdpad te stellen aan de ketenaanpak. Wanneer de gewenste resultaten
niet binnen één of twee jaar zichtbaar zijn, is dit nog geen reden om de aanpak volledig
te herzien of te stoppen. Evalueer de (keten) aanpak en de onderdelen daarbinnen, en
laat hierbij ruimte om bij te stellen of aan te scherpen. Het op korte termijn niet-slagen
van een traject zou niet direct moeten leiden tot het beëindigen van een aanpak. Eerst
moet gekeken worden naar de oorzaken van het niet-slagen van het traject. Hiervoor
dient de tussentijdse evaluatie. Op basis van deze evaluatie, waarbij tussentijdse resulta-
ten en effecten worden gemeten, kan dan besloten worden om het traject een langere
doorlooptijd te geven, te stoppen, of de aanpak aan te passen’ (Integraal Toezicht Jeugd-
zaken 2009, p.22).
Figuur 4. Voorbeeld van een levensloopbeschrijving
Uit: Integraal Toezicht Jeugdzaken (2009).
J wordt geboren Hunnebedschool
(BaO):
J reageert niet
goed op
verandering;
Cognitieve en
gedragsproble-
men
Rechter:
‘Dader(s)’
niet
veroordeeld
Huisarts:
vermoeden
PDD/NOS
Aanmelding
bij GGZ;
J doorverwezen
door huisarts
J naar
Terra College
VMBO
Audi-centrum
J is niet doof,
maar heeft
spraak/
taalachterstand
Behandeling
logopedist
gestopt
J naar
Diepeldoorn
(BaO)
vanwege
gepest
worden
1990 1992 1994 1996 1998 2000
1989 1991 1993 1995 1997 1999 2001
Vermoeden
doofheid door
Consultatie-
bureau
Behandeling
bij logopedist
gestart
BJZ-
maatschappelijk
werk:
J zegt misbruikt
te zijn door
buurjongen
en vader van
een vriendin
Schoolarts
schrijft Ritalin
voor vanwege
ADHD.
BaO: aan
leerlingen
wordt uitgelegd
dat J ADHD heeft
en betekenis
hiervan
Huisarts
constateert
ontwikkelings-
achterstand
van 1,5 jaar
J besproken
in
Buurtnetwerk
Schoolarts
(26.9):
J opstandig.
Vermoeden
overgevoeligheid
voedings-
middelen-BAS
dieet.
Schoolarts
stoppen met
dieet, geen
oplossing.
Schoolarts:
allergietest,
geen
uitkomst
bekend
Resultaten Scoren - Vroegsignalering - 37
Het Integraal Toezicht Jeugdzaken (2009) beveelt aan om met levensloopbeschrijvingen
te werken voor snel zicht op resultaten. Met dit instrument wordt aan de hand van een
casus inzichtelijk gemaakt of en hoe voorzieningen samenwerken. Aan de hand van de
levensloop van een jongere die kampt met het onderzochte probleem, wordt in detail
geconstrueerd wat gedaan is, waarom, door wie en met welk resultaat. Meer informatie
hierover is te vinden op www.jeugdinspecties.nl. Figuur 4 geeft hiervan een voorbeeld.
Handige hulpmiddelen
Integraal Toezicht Jeugdzaken. (2009). Werkende Ketens? Metarapportage over zes onderzoeken
naar ketensamenwerking. Utrecht: Integraal Toezicht Jeugdzaken.
- Hoofdstuk 4: De jongere centraal: levensloopbeschrijving
4. Screening
4. Bepaal het 4.1. Inventariseer de gebruikte screeningsinstrumenten in de
benodigde op keteninitiatieven
het gebied van - Is hierin (voldoende) aandacht voor middelenproblematiek?
screening - Zou hieraan nog een korte screener toegevoegd kunnen worden voor
middelenproblematiek?
4.2. Train medewerkers indien nodig in het werken met de screenings-
instrumenten
4.3. Implementeer de screeningsinstrumenten in de relevante
keteninitiatieven
4.4. Evalueer de screeningsinstrumenten (bruikbaarheid, resultaten)
4.1. Inventariseer de gebruikte screeningsinstrumenten
Het gebruik van een screener structureert de vroegsignalering van middelenmisbruik bij
jongeren. Voordeel van een screener is dat er dezelfde taal wordt gesproken en er meer
eenduidigheid is over de norm, en over wanneer er moet worden doorverwezen naar het
aanbod van de verslavingszorg. Omdat wordt aangesloten bij een bestaande keten wordt
hier alleen ingegaan op de mogelijkheid van implementatie van een screeningsinstru-
ment voor middelenproblematiek. Wanneer een nieuwe samenwerking/keten wordt op-
gezet (optie 2) kan ook worden nagedacht over een gezamenlijk instrument voor diag-
nostiek (zie Optie 2, 2.1)
Inventariseer welke instrumenten voor screening worden gebruikt binnen de keteniniti-
atieven. Is hierin aandacht voor middelenproblematiek, en is deze aandacht ook vol-
doende? Inventariseer of er vraag is naar een screener gericht op middelenproblematiek
en inventariseer aanknopingspunten voor het implementeren hiervan.
Resultaten Scoren - Vroegsignalering - 38
Resultaten van de literatuurstudie naar instrumenten voor screening
Uit een analyse van de verschillende instrumenten blijkt dat er veel keuze is (zie voor het overzicht
de literatuurstudies, bijlage 2). De wetenschappelijke literatuur biedt geen eenduidigheid over welk
instrument het beste zou zijn.
Screening op alle middelen Hier sluiten wij aan bij de screener die Couwenbergh (2009)
aanbeveelt: de CAGE-AID (middelen). Ook de CRAFFT of
POSIT (Handboek verslaving, 2009) zijn goede screeners.
Screening op alleen alcohol Het protocol voor vroegsignalering en kortdurende behandeling
van alcoholproblematiek bij jongeren (school en vrije tijd) van
het Partnership Vroegsignalering Alcohol (Risselada & Schoen-
makers, 2010) raadt als screeningsinstrument de AUDIT-4 aan.
Let op: deze screent alleen op alcohol.
4.2. Train medewerkers in de screener
Voor de bovengenoemde screeningsinstrumenten is geen training nodig. Wel is belangrijk
dat medewerkers op de hoogte zijn van bij welk afkappunt zij doorverwijzen naar de
verslavingzorg en bij wie zij dan terecht kunnen. Een training en/of een goede schrifte-
lijke toelichting in de zin van korte aandacht voor de screener en het belang van scree-
nen van middelenproblematiek verhoogt wel de implementatie en de correcte uitvoering
en doorverwijzing. In Bijlage 2 Literatuurstudies vindt u bij de screeningsinstrumenten
een korte toelichting. Training in het gebruik van de screener kan onderdeel uitmaken
van de training in signaleren en motiveren die onder 5. Methodieken en in het Trainings-
plan wordt besproken.
Good practice Flexus Jeugdplein
Flexus Jeugdplein heeft contacten met scholen. Zij ondersteunen bij het ontwikkelen van een visie
op middelengebruik op scholen, hetgeen ook gecommuniceerd kan worden aan de ouders. Flexus
jeugdplein werkt aan de signaleringsmethodieken voor docenten, in het oog hebben voor ’er lijkt
iets aan de hand te zijn’. Belangrijk is dat docenten zich kunnen richten op hun primaire taak:
lesgeven, maar dat zij daarnaast weten op welke signalen zij moeten letten, en welke stappen ze
vervolgens kunnen nemen richting de zorgcoördinator of schoolmaatschappelijk werk, die de jon-
gere kunnen screenen.
4.3. Implementeer de screener in de relevante ketens
Zie hiervoor de implementatiestappen van Grol en Wensink en het implementatieplan
(Deel III: Implementatie en training).
Resultaten Scoren - Vroegsignalering - 39
4.4. Evalueer de screener (bruikbaarheid, resultaten)
Evalueer de screener op bruikbaarheid voor het voorafgesteld doel en op de resultaten
van de screener. Bepaal of bijsturing nodig is op inhoud (de screener is niet bruikbaar)
of uitvoeringsniveau (de screener wordt niet op de juiste manier uitgevoerd).
5. Kiesdejuistemethodiekenvoorsignalerenenmotiveren
5. Bepaal het 5.1. Beslis of externe professionals naast signaleren ook gedrag met
benodigde op jongeren zullen bespreken en hen zullen gaan motiveren tot verandering,
het gebied van en/of dat (getrainde) interne medewerker(s) worden gestationeerd bij
methodieken een externe organisatie.
5.2 Inventariseer of externe professionals getraind moeten worden in:
- methodieken om middelenproblematiek te signaleren, of deskundig-
heidsbevordering op het gebied van middelengebruik nodig hebben
- methodiek(en) om motivatie en probleeminzicht bij jongeren te verhogen
5.3. Inventariseer of verslavingszorgmedewerkers getraind moeten
worden in methodiek(en) om motivatie en probleeminzicht bij jongeren te
verhogen
5.4 Inventariseer of er protocollen beschikbaar zijn waarin strategieën of
methodieken beschreven staan (bijvoorbeeld van het PVA).
5.5. Train de methodieken
5.6. Implementeer de methodieken en stationeer eventueel
medewerker(s) extern
5.7. Evalueer de resultaten van de methodieken of samenwerking periodiek
5.1. Bepaal de rol van externe professionals
Ga na of externe professionals naast signaleren, ook gedrag met jongeren zullen bespre-
ken en hen zullen gaan motiveren tot verandering, en/of dat (getrainde) interne
medewerker(s) worden gestationeerd bij een externe organisatie. Maak een afweging of
de benodigde expertise en vaardigheden aangeleerd moeten worden onder externe pro-
fessionals of dat een interne medewerker gestationeerd wordt bij de externe organisatie.
Een combinatie van beide opties is ook mogelijk.
Good practice Novadic-Kentron
Bij verslavingszorginstelling Novadic-Kentron is een veldwerker voor vier uur verbonden aan een
justitiële instelling. Vanuit de justitiële instelling bleek toen dat de vraag naar ondersteuning veel
groter was. Signaleren alleen was niet genoeg, er was ook behoefte aan behandeling ter plaatse. Dit
was echter lastig te declareren bij de zorgverzekering, en behoorde niet tot de taakomschrijving van
de veldwerker. Uiteindelijk is het gelukt om verslavingszorg een vaste plek binnen de justitiële in-
stelling te geven, via de methode Open en Alert binnen de instelling en de mogelijkheid dat jongeren
Resultaten Scoren - Vroegsignalering - 40
een ambulant traject bij Novadic-Kentron volgen. Medewerkers van de JJI voeren zelf gesprekken
met de jongeren (screening) en verwijzen ze door.
5.2. Inventariseer of externe professionals getraind moeten worden
Inventariseer of externe professionals getraind moeten worden in:
• methodieken om middelenproblematiek te signaleren, of deskundigheidsbevordering op
het gebied van middelengebruik nodig hebben
• methodiek(en) om motivatie en probleeminzicht bij jongeren te verhogen
Een best practice methodiek zoals die ontwikkeld is door Flexus Jeugdplein (Rotterdam)
is erop gericht om als coach van de jongere buiten de hiërarchische relaties te blijven.
Good practice Flexus Jeugdplein
In hun methodiek bij het begeleiden van jongeren wordt een methode toegepast die gebaseerd is op
de instapmethodiek van de Thuislozen-Teams, waarbij een centraal element is dat de hulpverlener
van de jongere ‘buiten de hiërarchie blijft’, ofwel een hulpverlener die naast de jongere staat en de
jongere ondersteunt zonder daarnaast een rol te hebben naar bijvoorbeeld ouders of school. Daar
worden andere hulpverleners voor ingezet. Loyaliteit is erg belangrijk om de jongere te binden.
Meervoudige partijdigheid verstoort de behandelrelatie met de jongere.
Het signaleren van problemen leidt nog niet automatisch tot het op een constructieve
manier bespreken van deze signaleren met de jongeren. Hetgeen gesignaleerd is aan
problematisch middelengebruik moet bespreekbaar worden gemaakt met de jongere en
zijn of haar naasten om eventueel een hulpvraag te kunnen formuleren of de cliënt te
motiveren voor zorg. Gebrek aan motivatie en zelfinzicht van jongeren is een belangrijk
probleem. Er zijn veel jongeren die risicovol of problematisch gebruiken, maar de mees-
te van hen herkennen of erkennen dit niet. Zij staan daardoor niet open of zijn niet klaar
voor behandeling of hulp. Ook door ouders en andere naasten wordt het probleem niet
altijd onderkend. Gebrek aan motivatie hangt bij jongeren vaak samen met de korte duur
van het gebruik: ze ervaren weinig negatieve consequenties van hun gebruik, en vaak wel
directe positieve effecten (het dempen van onlust, sensatie, verbeteren van inslapen).
Jongeren ervaren vaak nog weinig last van hun middelengebruik, waardoor ze nauwelijks
gemotiveerd zijn voor behandeling. Gebrek aan motivatie hangt vaak ook samen met de
ontwikkelingsfase: jongeren zijn niet altijd even vaardig in het overzien van de conse-
quenties van hun gedrag. Ook de norm in de peergroep van meestal ook andere gebrui-
kers draagt niet bij aan het probleembesef (Hulshoff et al, 2009; Brusse, 2006).
Om gebrek aan probleembesef of motivatie te doorbreken, is het ook nodig dat mede-
werkers getraind zijn in de juiste methodieken. De voornaamste methodiek voor het
vergroten van motivatie en inzicht is motiverende gespreksvoering. Smit et al. (2007)
Resultaten Scoren - Vroegsignalering - 41
concluderen in een overzichtstudie dat motiverende gespreksvoering aanbevolen kan
worden als eerste screening bij hoogrisico groepen, om hen te bewegen in behandeling
te komen en therapietrouw te stimuleren. Motiverende gespreksvoering (Miller & Rollnick,
2005) is een cliëntgerichte benadering van hulpverlening zoals onder ander ontwikkeld
door Carl Rogers (Rogers, 1959). Deze methode biedt een referentiekader aan hulpver-
leners voor een interactiestijl die afgestemd is op de verschillende stadia van gedrags-
verandering en motiverend werkt. Motiverende gespreksvoering is gericht op het expli-
citeren en verhogen van de motivatie tot gedragsverandering. De gespreksstijl wordt
toegepast om mensen bewust te maken van hun middelengebruik en aan te zetten tot
vermindering hiervan. De techniek wordt met name aangeraden bij mensen die ambiva-
lent of onwillig staan tegenover gedragsverandering. Het is een cliëntgerichte en direc-
tieve methode, waarbij de zorgen en belangen van de cliënt centraal staan en er op een
doelbewuste manier aangestuurd wordt op het oplossen van ambivalentie. Uitgangspunt
bij de gesprekken zijn de aanwezige competenties van de jongere (Miller & Rollnick
2002). Miller en Rollnick (2005) gaan uit van vier algemene principes:
1. Druk empathie uit
2. Ontwikkel discrepantie
3. Beweeg mee met de weerstand
4. Ondersteun persoonlijke effectiviteit
Er zijn verschillende vragenlijsten om de motivatie van mensen met middelenproblema-
tiek te meten. Deze zijn echter niet specifiek voor jongeren ontwikkeld of aangepast.
Voor het inschatten van motivatie tot gedragsverandering bij alcohol- en andere drug-
problemen verwijst Verstuyf (2007) naar 2 instrumenten waarvan een Nederlandstalige
versie bestaat:
• De Nederlandstalige versie van de Readiness to Change Questionnaire (RCQ-D)
(L.Defuentes.Merillas et al, 2002). Dit is een vragenlijst met 12 items die kan afgenomen
worden voor de begeleiding start als tijdens het verloop. De afname van de test duurt
maar enkele minuten en de test blijkt betrouwbaar en valide.
• De University of Rhode Island Change Assessment Scale (URICA), Nederlandse verta-
ling (URICA-NL) (de Jonge et al., 2002). Deze vragenlijst werd zeer generiek opgesteld
waardoor ze gebruikt kan worden voor zowel problematische middelengebruik als voor
psychische stoornissen (Verstuyf, 2007).
5.3. Inventariseer of verslavingszorgmedewerkers getraind moeten worden
In 5.2 is het belang van motiverende gesprekstechnieken uiteengezet. Voor motiverende
gespreksvoering is een officiële training vereist (zie 5.5.).
5.4. Inventariseer of er protocollen beschikbaar zijn waarin strategieën of methodieken
beschreven staan
Ga na of er protocollen beschikbaar zijn waarin strategieën en/of methodieken worden
beschreven, bijvoorbeeld in kader van het Partnerschip Vroegsignalering Alcohol. Zij heb-
ben protocollen ontwikkeld voor de vroegsignalering in verschillende settingen, bijvoor-
Resultaten Scoren - Vroegsignalering - 42
beeld voor huisartsen en eerste lijn, ziekenhuizen, justitie, gemeenten en school en
straat. Zie voor meer informatie: www.vroegsignaleringalcohol.nl.
5.5. Train de methodieken
Indien gekozen wordt voor het trainen in motiverende gespreksvoering, hiervoor is een
officiële training vereist. Deze wordt op diverse plaatsen aangeboden, meer informatie is
gemakkelijk te vinden via Google.
Niet alleen hulpverleners kunnen getraind worden in motiverende gespreksvoering. Bij
het AMC is een training motiverende gespreksvoering gegeven aan ouders van problema-
tische cannabisgebruikers. De trainingen bestonden uit 12 sessies die 3 uur duurden. De
eerste analyses laten zien dat bij de ouders die de training volgden, ruim twee keer zoveel
kinderen stopten met cannabis dan in een controlegroep. Ook daalde de gebruikte hoe-
veelheid cannabis sterk: van 0,8 gram per keer naar 0,3 gram (ZonMw, mediator 6, 2009).
5.6. Implementeer de methodieken en stationeer eventueel medewerker(s) extern
Zie voor implementatie de implementatiestappen van Grol en Wensink (Deel III: Imple-
mentatie en training).
5.7. Evalueer de resultaten van de methodieken of samenwerking periodiek
Bepaal de momenten waarop de effectiviteit van de nieuwe werkwijze geëvalueerd zal
worden, en koppel de resultaten terug naar de betrokkenen. Bepaal of bijsturing nodig is
op inhoud (de werkwijze is niet effectief) of uitvoeringsniveau (de werkwijze wordt niet
op de juiste manier uitgevoerd/ is onvoldoende of onjuist geïmplementeerd).
6. Bepaaldevervolgstappenindebehandeling
Bepaal de vervolg- 6.1. Inventariseer de bestaande afspraken over zorgtoeleiding
stappen in de 6.2. Bepaal wat er verder nodig is op het gebied van zorgtoeleiding
behandeling 6.3. Bepaal de doelen van de zorgtoeleiding en evalueer deze periodiek.
Hoewel de ketensamenwerking al start bij de signalering, moet deze ook voortgezet
worden bij de toeleiding naar zorg en behandeling zodat continuïteit van zorg gewaar-
borgd wordt. Aangezien aangesloten wordt bij bestaande keteninitiatieven, zijn hierin
waarschijnlijk al afspraken gemaakt over zorgtoeleiding. Inventariseer deze en bepaal de
plaats van de eigen organisatie hierin (6.1.). Bepaal wat er verder nodig is op het gebied
van zorgtoeleiding (6.2.), en let hierbij vooral op of er afspraken gemaakt zijn over:
• of de problemen van de cliënt gelijktijdig of opeenvolgend behandeld gaan worden
• wie de hoofdbehandelaar is; of er een instellingsoverstijgende casemanager
• of er rekening mee wordt gehouden of het systeem van de cliënt ook hulp nodig heeft,
en zo ja, welke hulp.
Bepaal tot slot de doelen van de zorgtoeleiding, en evalueer deze periodiek (6.3.). Tips
hiervoor zijn te vinden in 3.3.
Resultaten Scoren - Vroegsignalering - 43
Optie2:Opzettenvaneennieuweketenvoordedoelgroep
Het vorige hoofdstuk beschreef het starten van vroegsignalering vanuit het aansluiten bij
een bestaande keten. Het is echter ook mogelijk dat voor de vastgestelde doelgroep nog
geen (sluitende) keten aanwezig is. Hiervoor is het nodig een nieuwe keten op te zetten
rondom vroegsignalering. Dit hoofdstuk biedt hier handvaten voor. Een aantal stappen
komen overeen met het vorige hoofdstuk, en zullen hier ook naar terugverwijzen. De
invalshoek verschilt: het gaat niet meer enkel om inventariseren en aanvullen, maar om
het ontwikkelen van een nieuwe ketensamenwerking waarin uiteraard wel gebruik ge-
maakt kan worden van bestaande producten en best-practices.
1. Bepaal de ketenpartners en de randvoorwaarden van samenwerking
1. Bepaal de keten- 1.1. Start de samenwerking
partners en de - Selecteer een kerngroep van ketenpartners met wie u tot een
randvoorwaarden gezamenlijke probleemanalyse bent gekomen
van samenwerking - Indien nodig: Breid de kerngroep uit
- Probeer bij de partners draagvlak te creëren voor een gezamenlijke
norm voor middelenproblematiek voor de specifieke doelgroep
- Sluit eventueel aan bij bestaande keteninitiatieven
1.2. Zorg voor waarborging van de randvoorwaarden en maak
afspraken over:
- Privacy en uitwisseling van informatie
- (Hoofd)verantwoordelijkheid en taken betreffende de cliënt
- Financiën
- Communicatie
- Zakelijke arrangementen
- Technische hulpmiddelen
1.3. Implementatie
1.4. Maak de samenwerking zichtbaar zowel op management- als op
uitvoerend niveau.
1.5. Evalueer de samenwerking op strategisch niveau periodiek
Ketenzorg heeft als doel om te zorgen voor een betere afstemming tussen professionals
om zo tot betere zorg voor de cliënt te komen. De zorg voor jongeren met multi-proble-
matiek omvat echter verschillende sectoren, circuits en ketens. Het is onmogelijk en
ongewenst om alle beroepskrachten, instellingen en sectoren te bundelen in één keten
(Van Montfoort, 2009). Wel is het van belang om alle ketens rondom jongeren met mid-
delenproblematiek en daaraan verwante problematiek globaal in beeld te krijgen. Een
totaalaanpak sluit niet altijd aan bij de vraag (Van Montfoort, 2009). Begin daarom met
een selecte groep van de belangrijkste ketenpartners. Breid van daaruit de samenwerking
uit.
Resultaten Scoren - Vroegsignalering - 44
1.1. Start de samenwerking
Selecteer een kerngroep van ketenpartners
Een totaalaanpak sluit niet altijd aan bij de vraag (Van Montfoort, 2009). Bovendien is
ketensamenwerking een intensief proces. Begin daarom met een selecte groep van de
belangrijkste ketenpartners die in de regio veel te maken hebben met jongeren en mid-
delenmisbruik. De kerngroep kan bestaan uit vier of vijf organisaties. Bijvoorbeeld: Bu-
reau Jeugdzorg, een instantie van jeugdhulpverlening, een orthopedagogisch instituut,
een justitiële instelling, een verslavingszorginstelling, en/of een scholengemeenschap.
Belangrijk is dat alle partners tot een gezamenlijke probleemanalyse komen, of dat daar
naartoe wordt gewerkt. Gestart kan worden met een vast maandelijks overleg met de
belangrijkste ketenpartners. Dit contact kan aangevuld worden met extra contacten op
casusniveau.
Indien nodig: breid de kerngroep uit
Vanuit de kerngroep ketensamenwerking voor het signaleren van middelenmisbruik on-
der jongeren, kan een uitbreiding plaatsvinden van ketenpartners. Enerzijds zal dit via
een sneeuwbalmethode gebeuren: de verschillende ketenpartners breiden het initiatief
uit naar hun eigen netwerk. Anderzijds kan dit gericht gebeuren, bijvoorbeeld voor spe-
cifieke risicogroepen, of voor specifieke domeinen (preventie, signalering en verwijzing,
behandeling). Afhankelijk van de gekozen doelgroep en het doel van de samenwerking
kunnen gericht ketenpartners worden gezocht.
Probeer tot een gezamenlijke norm te komen
Van Montfoort (2009) constateert dat verschillende instanties verschillende opvattingen
kunnen ontwikkelen omdat ze:
• andere informatie hebben
• de betrouwbaarheid van de informatie verschillend afwegen
• een andere norm hanteren over wat toelaatbaar is
Probeer bij de partners in de keten draagvlak te creëren voor een gezamenlijke norm
voor middelenproblematiek voor de specifieke doelgroep. Probeer binnen de keten te
komen tot een gezamenlijke taal en een gezamenlijke norm over wat verstaan wordt
onder problematisch middelengebruik van jongeren en wanneer er van welke expertise
gebruik gemaakt moet worden. Probeer aan te sluiten bij elkaars werkwijze. Dit bevor-
dert het gezamenlijke probleembesef en de samenwerking. Voor suggesties voor een
gezamenlijke norm, zie het hoofdstuk Definities: wat is problematisch middelengebruik in
dit rapport. Ook het werken met een gezamenlijke screener kan bijdragen aan eenduidig-
heid (zie hiervoor hoofdstuk 2. Screeningsinstrumenten).
Sluit eventueel aan bij bestaande keteninitiatieven
Bij het opzetten van een gezamenlijk systeem van vroegsignalering van middelen- en
bijkomende problematiek, kan aangesloten worden bij bestaande ketensamenwerking,
zowel landelijk als lokaal. Zoals bijvoorbeeld ZAT-teams, het veiligheidshuis, netwerk
‘werken met risicojongeren’, en het jongerenloket.
Resultaten Scoren - Vroegsignalering - 45
Zie voor verdere uitleg over het zorg- en adviesteam (ZAT) en good practices in het kader
op pagina 29.
1.2. Zorg voor waarborging van de randvoorwaarden
Als de samenwerking gestart is, is het belangrijk de afspraken over onderlinge terugkop-
peling, korte lijnen, waarborging op managementniveau en waarborging bij personeels-
wisselingen te formaliseren. Kortom, zorg voor waarborging van de randvoorwaarden en
maak afspraken over:
• Zakelijke arrangementen
• Communicatie
• Technische hulpmiddelen
• Privacy en uitwisseling van informatie
• (Hoofd)verantwoordelijkheid en taken betreffende de cliënt
• Financiën
Zakelijke arrangementen
Ketenzorg brengt niet alleen alle betrokken professionals bijeen, maar legt ook nieuwe
verbindingen tussen de inhoud, de organisatie en de bekostiging van de zorg (Rosendal
et al., 2009). Waarborging van de ketensamenwerking heeft alles te maken met geld, tijd
en middelen. Zowel op managementniveau als op uitvoeringsniveau moet draagvlak zijn.
Het is goed om tijdig naar de zakelijke aspecten van ketens te kijken en deze vast te
leggen in een zakelijk arrangement. In een zakelijk arrangement is de dienstverlening van
de keten uitgangspunt, niet (meer) het domein van organisaties of sectoren (Van de Aa
& Minkman, 2007). Om het draagvlak bij de betrokkenen te verhogen is het goed om
prestatie-indicatoren te benoemen, zodat resultaten in maat en getal zichtbaar zijn en de
doelen gemonitord kunnen worden. Indicatoren zijn een noodzakelijk ingrediënt voor
borging, sturing en innovatie in een keten.
Handige hulpmiddelen
Van der Aa, A., & Minkman, M. (2007). Tools voor ketenzorg. Naar actie en reactie! Utrecht: Kwali-
teitsinstituut voor de gezondheidszorg CBO en Stichting Ketennetwerk.
- Tool 5: Zakelijke arrangementen
- Tool 4: Indicatoren
Communicatie
Ketenzorg staat of valt vaak met goede communicatie tussen de betrokken ketenpart-
ners. Verbinding en vertrouwen tussen partners in de keten is essentieel. Daarvoor moe-
ten partners elkaar kennen en een ’positief gevoel’ hebben bij de samenwerking. Hier-
voor is het nodig om tot een effectieve communicatie te komen in ketens en netwerken,
tussen alle betrokkenen (Van de Aa & Minkman, 2007). Vooral terugkoppeling en korte
lijnen zijn belangrijk. Vooraf aan de ketensamenwerking is het belangrijk bijeenkomsten
te organiseren waarbij de betrokkenen worden geïnformeerd. Structureel overleg houdt
Resultaten Scoren - Vroegsignalering - 46
de contacten warm, terwijl contact op casusniveau de ervaring van de noodzaak van
ketensamenwerking versterkt. Netwerkbijeenkomsten kunnen helpen om de ‘bezieling’
in de keten te revitaliseren. Deze bijeenkomsten zijn nadrukkelijk niet alleen voor profes-
sionals. Van der Aa & Minkman (2007) leveren verschillende tools voor het verbeteren
van de communicatie en het verhelpen van communicatiestoornissen.
Handige hulpmiddelen
Van der Aa, A., & Minkman, M. (2007). Tools voor ketenzorg. Naar actie en reactie! Utrecht: Kwali-
teitsinstituut voor de gezondheidszorg CBO en Stichting Ketennetwerk.
- Tool 6: Interpersoonlijke communicatie
- Tool 7: Netwerkbijeenkomsten
- Tool 8: Verstoringen verhelpen
Technische hulpmiddelen Bij het opzetten van ketensamenwerking kunnen verschillende
technische hulpmiddelen ingezet worden. Het doel van keteninformatisering is het met
moderne ICT-middelen faciliteren van een optimale en actuele uitwisseling van gegevens
van de patiënt en diens traject en communicatie tussen zorgverleners onderling en met
de patiënt. Let wel, het invoeren van keteninformatisering is een geleidelijk proces (Van
der Aa & Minkman, 2007).
Handige hulpmiddelen
Van der Aa, A., & Minkman, M. (2007). Tools voor ketenzorg. Naar actie en reactie! Utrecht: Kwali-
teitsinstituut voor de gezondheidszorg CBO en Stichting Ketennetwerk.
- Tool 9: Keteninformatisering
Van der Aa, A. (2006). Praktische keteninformatisering. Samen werken aan gedeelde informatie in
ketens en netwerken. Hengelo: Stichting Ketennetwerk.
Privacy en uitwisseling van informatie
Het is voor professionals niet altijd duidelijk welke informatie over jongeren uitgewisseld
mag worden met andere sectoren. Veel professionals ondervinden hinder of aarzeling bij
het uitwisselen en/of opvragen van informatie over een jongere die ze in behandeling
hebben of krijgen.
Integraal toezicht Jeugdzaken (2009) stelt dat de afgelopen jaren de privacywetgeving
ruimer is geworden, zodat deze meer mogelijkheden biedt voor de informatieoverdracht
tussen professionals, terwijl de persoonsgegevens van de jongere toch beschermd blij-
ven. Echter, de communicatie over de verruimde regelingen schiet nog te kort. Profes-
sionals zijn vaak niet goed op de hoogte van de mogelijkheden binnen de privacyregelin-
gen. Onbekendheid met de mogelijkheden en ruimte binnen de privacyregelingen staat
een effectieve ketensamenwerking nog steeds in de weg.
Resultaten Scoren - Vroegsignalering - 47
De rapportage Omgang met cliëntgegevens in de jeugdzorg (Ministerie van VWS, 2003)
geeft inzicht in welke gegevens wel of niet mogen worden uitgewisseld met collega’s en
professionals uit andere sectoren. Hieronder de paragraaf uit deze rapportage betref-
fende regels voor het uitwisselen van cliëntgegevens binnen een netwerk:
Regels voor het uitwisselen van cliëntgegevens binnen een netwerk
Voor een zorgvuldige omgang met cliëntgegevens binnen het netwerk geldt een aantal
regels. Deze regels gelden voor casuïstiekbespreking waarbij het noodzakelijk is dat ook
cliëntgegevens worden uitgewisseld.
1. Er worden alleen cliëntgegevens uitgewisseld als het doel van de cliëntbespreking niet
kan worden bereikt door een anonieme casusbespreking.
2. Het overleg heeft tot doel de belangen te behartigen van de cliënt die besproken wordt.
3. Alle deelnemers aan het overleg over de cliënt hebben een directe (behandel) relatie met
de cliënt.
4. Cliënten worden alleen ingebracht als zij daarvoor toestemming hebben gegeven aan de
beroepskracht die hun situatie wil bespreken. Is er geen toestemming gegeven dan wordt een
cliënt alleen ingebracht als er sprake is van een overmachtsituatie.
5. Een beroepskracht die een cliënt inbrengt geeft aan het begin van de bespreking eerst aan of
hij toestemming voor de bespreking heeft. Is er geen toestemming, dan legt hij de overige
deelnemers uit waarom hij meent dat er sprake is van een overmachtsituatie waarin de cliënt,
ondanks het ontbreken
6. van toestemming, toch besproken moet worden.
7. De cliëntgegevens die door de deelnemers worden verstrekt zijn noodzakelijk voor het dienen
van het belang van de cliënt, worden alleen verstrekt aan die deelnemers van het overleg die
deze gegevens nodig hebben voor hun taakuitoefening.
8. Iedere cliëntbespreking wordt afgesloten met: afspraken over acties of vervolgstappen die
naar aanleiding van de bespreking zullen worden ondernomen door een of meer van de
deelnemers. NB: Bij het maken van deze afspraken behoudt iedere deelnemer zijn eigen
professionele verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de zorg of voor de behandeling
van de cliënt, afspraken over de wijze waarop de cliënt wordt geïnformeerd over de inhoud
en de resultaten van het overleg.
9. De deelnemers aan het netwerk gaan zorgvuldig om met de cliëntgegevens die in het netwerk
worden verstrekt. Zij verstrekken deze gegevens alleen aan andere beroepskrachten van
buiten het netwerk als daarover in het netwerk afspraken zijn gemaakt, in dat geval worden
alleen die gegevens verstrekt die noodzakelijk zijn voor het dienen van het belang van de cliënt.
10. Verslagen van besprekingen in het netwerk beperken zich tot de afspraken die naar aanleiding
van de bespreking zijn gemaakt. Deze verslagen maken deel uit van het dossier dat de ver-
schillende beroepskrachten die aan het netwerk deelnemen over de cliënt hebben aangelegd.
NB: Omdat het verslag deel uitmaakt van het dossier heeft de cliënt in principe recht op
inzage in het verslag, voor zover het verslag hem betreft.
Uit: Omgang met cliëntgegevens in de jeugdzorg (Ministerie van VWS, 2003)
Resultaten Scoren - Vroegsignalering - 48
(Hoofd)verantwoordelijkheid en taken betreffende de cliënt
De Sociaal-Economische Raad (SER) pleit voor één loket voor probleemjongeren. De
toekomstige Centra voor Jeugd en Gezin (CJG) zouden hierin kunnen voorzien. De SER
vindt dat alle instanties één lijn moeten trekken voor wanneer jongeren in aanmerkingen
komen voor zorg. Ook moet elke jongere een eigen hulpverlener krijgen die de zorg
coördineert. Een mogelijke werkwijze is dat de eerste instelling die de verantwoordelijk-
heid voor de behandeling van een jongere accepteert verantwoordelijk blijft voor het
hele behandeltraject (Volkskrant 26 oktober 2009). Bij Mondriaan is met de ketenpart-
ners afgesproken dat de instelling met expertise op het hoofdprobleem van de jongere
de jongere in behandeling krijgt. Maar de toewijzing zou ook via een centraal loket gere-
geld kunnen worden, in veel steden is al een jongerenloket. Belangrijk is in ieder geval
om onderling afspraken te maken over de toewijzing van zorg, de hoofdverantwoorde-
lijke voor het behandeltraject en wie welke taken uitvoert betreffende de cliënt.
Het Integraal Toezicht Jeugdzaken (2009) beveelt aan om ouders en jongeren zich te
laten committeren aan de hulpverlening middels het tekenen van een (keten)contract. ‘In
een dergelijk contract wordt – in samenspraak met jongeren en ouders - opgenomen wat
de doelen van de hulpverlening zijn, hoe de hulpverlening opgezet wordt, en welke part-
ners betrokken zijn/worden bij de hulpverlening. Ook committeren de hulpverleners,
jongere en ouders zich eraan om het gewenste resultaat te behalen. Het bereiken van de
achttienjarige leeftijd, het aflopen van leerplicht en andere (huidige) belemmeringen
spelen dan geen rol meer’ (p.24).
Good practice divisie Jongeren en Middelengebruik Mondriaan en ketenpartners
De divisie Jongeren en Middelengebruik van Mondriaan heeft samen met een aantal ketenpartners
(waaronder Bureau Jeugdzorg, Xonar (jeugdhulpverlening) en Gastenhof (orthopedagogisch behan-
delinstituut)) een gezamenlijke screening van problematiek bij jongeren opgezet. Het uitgangspunt
van behandeling is:
De jongere krijgt de behandeling die hij/zij nodig heeft, daar waar de expertise voor het primaire
probleem ligt. Diagnostiek is hierin bepalend.
Is middelengebruik het primaire probleem, dan beschikt het behandelaanbod Jongeren en Midde-
lengebruik over de gewenste expertise en zal de behandeling, ook van co-morbiditeit, daar plaats-
vinden.
Is er primair sprake van orthopsychiatrische problematiek, dan wel psychiatrische problematiek, dan
zal de behandeling plaatsvinden bij een instelling die meer gespecialiseerd is in orthopsychiatrie.
Wanneer naast het primaire probleem nog andere problematiek speelt is er sprake van samenwer-
king en/of co-behandeling. Dit kan op de volgende manieren worden vormgegeven:
• Consultatie tussen professionals onderling, eenmalig of periodiek als onderdeel van de behandeling.
• Mee-behandelen op individueel niveau.
• Mee-behandelen op groepsniveau.
• Co-behandeling als geïntegreerde zorg waarbij de expertise op meerdere terreinen gekoppeld
worden.
In de beleidsnotitie ‘Behandelaanbod Jongeren en Middelengebruik’ (Wetsels & Wilbers, 2009) wor-
Resultaten Scoren - Vroegsignalering - 49
den de volgende randvoorwaarden voor de ketensamenwerking genoemd:
1. Diagnostiek is een bepalende factor t.a.v. de samenwerkingsvorm;
2. Een goede overleg- en communicatiestructuur;
3. Commitment en flexibiliteit van alle partijen om de juiste zorg voor jongeren als een gezamenlijk
product te beschouwen.
Financiën
Verschillende instanties hebben te maken met verschillende geldstromen. Dit kan de
samenwerking bemoeilijken. Wees hier alert op, en maak duidelijke afspraken, met name
ook over wie de cliënt toegewezen krijgt. Mogelijk wordt dit in de toekomst meer onder-
steund vanuit het Rijk. De Sociaal-Economische Raad pleit ervoor dat samenwerking
tussen instanties financieel beloond gaan worden door het kabinet.
1.3. Implementatie
Zie voor de implementatie Deel III: Implementatie en training.
1.4. Maak de samenwerking zichtbaar zowel op management- als op uitvoerend niveau
Na de implementatie bestaat er altijd risico op verwateren van de samenwerking. Maak
de samenwerking zichtbaar, expliciteer en formaliseer. Dit zowel op management- als op
uitvoerend niveau, en zowel binnen de eigen organisatie als naar externe partijen: toon
de gebundelde expertise aan en houd deze warm. Dit kan via nieuwsbrieven of netwerk-
bijeenkomsten.
Handige hulpmiddelen
Van der Aa, A., & Minkman, M. (2007). Tools voor ketenzorg. Naar actie en reactie! Utrecht: Kwali-
teitsinstituut voor de gezondheidszorg CBO en Stichting Ketennetwerk.
- Tool 7: Netwerkbijeenkomsten
1.5. Evalueer de samenwerking op strategisch niveau periodiek
Het evalueren van de samenwerking kan op procesniveau (wat loopt wel en niet goed in
de samenwerking), en op uitkomstniveau (leidt de samenwerking tot betere zorg voor de
jongere).
Het Integraal Toezicht Jeugdzaken (2009) geeft het advies dat de ketenaanpak wel vol-
doende tijd moet krijgen om ‘effectief te worden’: ‘Het is niet aan te raden om een vast-
gesteld – rigide – tijdpad te stellen aan de ketenaanpak. Wanneer de gewenste resultaten
niet binnen één of twee jaar zichtbaar zijn, is dit nog geen reden om de aanpak volledig
te herzien of te stoppen. Evalueer de (keten) aanpak en de onderdelen daarbinnen, en
laat hierbij ruimte om bij te stellen of aan te scherpen. Het op korte termijn niet-slagen
van een traject zou niet direct moeten leiden tot het beëindigen van een aanpak. Eerst
moet gekeken worden naar de oorzaken van het niet-slagen van het traject. Hiervoor
dient de tussentijdse evaluatie. Op basis van deze evaluatie, waarbij tussentijdse resulta-
ten en effecten worden gemeten, kan dan besloten worden om het traject een langere
Resultaten Scoren - Vroegsignalering - 50
doorlooptijd te geven, te stoppen, of de aanpak aan te passen’ (Integraal Toezicht Jeugd-
zaken 2009, p.22).
Het Integraal Toezicht Jeugdzaken (2009) beveelt aan om met levensloopbeschrijvingen
te werken voor snel zich op resultaten. Met dit instrument wordt aan de hand van een
casus inzichtelijk gemaakt of en hoe voorzieningen samenwerken. Aan de hand van de
levensloop van een jongere die kampt met het onderzochte probleem, wordt in detail
geconstrueerd wat gedaan is, waarom, door wie en met welk resultaat. Meer informatie
hierover is te vinden op www.jeugdinspecties.nl (zie figuur 4 met een voorbeeld van een
levensloopbeschrijving).
Handige hulpmiddelen
Integraal Toezicht Jeugdzaken. (2009). Werkende Ketens? Metarapportage over zes onderzoeken
naar ketensamenwerking. Utrecht: Integraal Toezicht Jeugdzaken.
- Hoofdstuk 4: De jongere centraal: levensloopbeschrijving
2. Bepaalinstrumentenvoorscreening,diagnostiek
2. Bepaal 2.1. Kies een of meer instrumenten voor screening en/of diagnostiek.
instrumenten Dit is afhankelijk van:
voor screening, - De doelgroep
diagnostiek - De keten(s) en setting(s) waarin u de instrumenten wilt implementeren
- De levensgebieden die u in kaart wilt brengen: alleen middelengebruik
of ook andere problematiek
- Of alleen screening of ook diagnostiek eenduidig dient plaats te vinden
2.2. Train medewerkers in afname van de vragenlijst(en)
2.3. Implementeer de vragenlijst(en) in de relevante ketens
2.4. Evalueer de vragenlijst(en) (bruikbaarheid, resultaten)
2.1. Kies een instrument voor screening, diagnostiek
Het gebruik van een screener structureert de vroegsignalering van middelenmisbruik bij
jongeren. Voordeel van een screener is dat er dezelfde taal wordt gesproken en er meer
eenduidigheid is over de norm. Wanneer een nieuwe samenwerking of keten wordt op-
gezet kan ook worden gekozen voor eenduidigheid in diagnostiek. Er is veel keuze in
instrumenten voor screening en diagnostiek. Voor welk instrument gekozen wordt is
afhankelijk van:
• De doelgroep
• De keten(s) en setting(s) waarin u de instrumenten (vragenlijsten) wilt implementeren
• De levensgebieden die u in kaart wilt brengen: alleen middelengebruik of ook andere
problematiek
• Of alleen screening of ook diagnostiek eenduidig dient plaats te vinden
Resultaten Scoren - Vroegsignalering - 51
Hierachter gaan twee modellen schuil. In het eerste model wordt een korte screener
geïmplementeerd die als doel heeft dat externe partners snel kunnen doorverwijzen naar
de verslavingszorg. In het tweede model wordt met een aantal ketenpartners een geza-
menlijk systeem opgezet van vroegsignalering van middelenproblematiek, maar ook van
veelvoorkomende comorbide problematiek. Problemen op meerdere leefgebieden wor-
den in kaart gebracht zodat al in een vroeg stadium begonnen kan worden met een ge-
integreerde behandeling. Beide modellen sluiten elkaar niet uit.
Bepaal de doelgroep
De doelgroep is niet alleen de cliënt, maar ook de samenwerkende organisaties. Hoe
breder (universeler) de doelgroep, hoe korter de screener doorgaans is, en hoe specifie-
ker (geïndiceerd/selectief) de doelgroep, hoe uitgebreider de screener kan zijn.
Bepaal de keten(s) en setting(s) waarin u de vragenlijsten wilt implementeren
De vragenlijst moet aansluiten bij de keten(s) en setting(s) waarin deze geïmplemen-
teerd zal worden. Hierbij kan gedacht worden aan de onderstaande settingen (bijvoor-
beeld school, uitgaansleven, justitiële settingen, psychiatrische settingen), of aan ketens
(bijvoorbeeld voordeur, straatwerk, behandeling).
Gedacht kan worden aan de onderstaande settingen:
Risicogroep Settingen
Jonge delinquenten Justitie, Halt, jeugdgevangenis, jeugdreclassering,
jongerenpolitie
Jongeren die in contact zijn geweest met Bureau jeugdzorg, jeugdhulpverlening, Raad van
institutionele zorg Kinderbescherming
Schooldrop-outs, spijbelaars en scholieren Spijbelpolitie, leerlingbegeleiders, Bureau vroegtijdig
met sociale of studieproblemen schoolverlaters, CWI voor schoolverlaters, schoolarts
Jongeren met een licht verstandelijke Instanties voor LVG-jongeren zoals MEE
beperking
Jongeren met psychische problemen GGZ, RIAGG, Orthopsychiatrie
Jongeren die opgroeien onder ongunstige Raad van de Kinderbescherming, Jeugdhulpverlening,
omstandigheden Bureau Jeugdzorg, OGGZ, vangnet bemoeizorg,
thuiszorg, zwerfjongeren, maatschappelijke opvang,
KOPP/KVO-trajecten
Jongeren die op jonge leeftijd begonnen Alcoholpoli, huisartsen, ziekenhuis, jeugdpoli, school-
zijn met middelengebruik artsen, straathoekwerk, verslavingszorg, ouders, peers
Resultaten Scoren - Vroegsignalering - 52
Gedacht kan worden aan de volgende ketens:
Per setting en keten moet gekeken worden naar de volgende vragen:
• Wat zijn de problemen in deze setting?
• Wat is het doel van screening en/of diagnostiek in deze setting?
• Hebben uw ketenpartners vooral behoefte aan een screener om de blinde vlekken be-
treffende middelenmisbruik in kaart te brengen, of is er behoefte aan een gezamenlijk
systeem om jongeren op meerdere levensgebieden gelijktijdig te screenen of diagnos-
ticeren?
Bepaal de levensgebieden die u in kaart wilt brengen en de problematiek die u wilt
screenen
Uit de literatuurstudie blijkt dat middelenmisbruik of -misbruik vaak samen gaat met
problemen op andere levensgebieden (Couwenberg, 2009). Middelenmisbruik bij ado-
Grijs
gebied
Vroeginterventie en preventie
Preventieafdeling verslavingszorg
GGD
Type screener:
Geen screener nodig voor preventie
Voor vroeginterventie een korte
screener alleen gericht op midde-
len, eventueel aangevuld met korte
screeners voor andere problematiek
Veld en voordeur
Outreachende preventiewerkers
Peergroup
Eerstelijnsinstellingen zoals huisarts
Alcoholpoli
Type screener:
Korte screener, alleen gericht op
middelen
Eventueel aangevuld met een korte
screener gericht op andere proble-
matiek
Ouders, peers, naasten
Thuis, school, horeca
Type screener:
signalenlijsten over veranderend
gedrag
Zelftests op internet
Behandeling
Verslavingszorg
Partners op het gebied van complexe
problematiek: GGZ, Justitie, LVG, MO
Type instrument:
Middellange screener gericht op
meerdere problemen, of:
Uitgebreid diagnostisch instrument
voor middelen, screeners voor an-
dere problematiek
Diagnostiek op meerdere problemen
Resultaten Scoren - Vroegsignalering - 53
lescenten is vaak geen apart probleem, maar slechts een deel van een uitgebreid pro-
bleemgebied. Middelenmisbruik hoeft ook niet altijd het voornaamste probleem te zijn.
Goed inzicht in de multi-problematiek is essentieel om de meest geschikte en effectief-
ste behandeling te bepalen. Levensgebieden zijn bijvoorbeeld: school, sociale problemen,
familie, psychologische problemen, criminaliteit en middelengebruik. Centraal staat de
vraag: is het alleen nodig om het middelengebruik te screenen of ook andere problema-
tiek? Hier zijn twee modellen mogelijk:
• één screener die verschillende levensgebieden integreert
• een combinatie van verschillende korte vragenlijsten voor screening (bijvoorbeeld 1 op
middelengebruik, 1 op psychische problematiek). Deze korte vragenlijsten voor scree-
ning worden dan als set geïmplementeerd.
Handige hulpmiddelen
Postma, S. (2008). JGZ-richtlijn Vroegsignalering van psychosociale problemen. Bilthoven: RIVM.
Bepaal of alleen screening of ook diagnostiek nodig is
Voortvloeiend uit de bovenstaande beslissingen volgt de afweging tussen een korte
screener gericht op signalering van problemen rond een of meer middelen, of een lan-
gere diagnostische vragenlijst die meerdere leefgebieden in kaart brengt. De keuze voor
een vragenlijst is afhankelijk van de setting waarin de screener toegepast gaat worden.
Hoe dichter bij ‘de straat’, hoe meer een screener aangewezen is. Er is dan immers vaak
nog geen band met de jongere, waardoor deze moeilijker te motiveren is voor een langer
gesprek.
Korte vragenlijsten voor screening zijn vaak gericht op een specifiek leefgebied, bijvoor-
beeld middelengebruik of psychiatrie, terwijl langere vragenlijsten vaak meerdere leefge-
bieden in kaart brengen. Korte screeners en lange vragenlijsten voor diagnostiek sluiten
elkaar niet uit. Een korte vragenlijst zou indien nodig opgevolgd kunnen worden door
een lange. Het voordeel van een korte vragenlijst is dat deze minder intensief is, dus
waarschijnlijk ook minder intensief om te implementeren. Ook kan in een vroeg contact
door outreachende teams vaak makkelijker gewerkt met een korte vragenlijst waar geen
pen en papier voor nodig is. Het nadeel van een korte vragenlijst is dat deze maar be-
perkt de problematiek in kaart brengt, en slechts een indicatie geeft van mogelijke pro-
blemen. Middelenmisbruik of –afhankelijkheid gaat vaak samen met problemen op an-
dere levensgebieden. Middelenmisbruik hoeft niet altijd het voornaamste probleem te
zijn. Goed inzicht in de multi-problematiek is essentieel om de meest geschikte en ef-
fectieve behandeling te bepalen. Dit zou pleiten voor een wat uitgebreidere vragenlijst
die niet alleen het middelenmisbruik in kaart brengt. Een nadeel van een langere vragen-
lijst is dat deze tijdsintensiever is, en moeilijker te implementeren.
Resultaten Scoren - Vroegsignalering - 54
Resultaten van de literatuurstudie naar instrumenten voor screening en diagnostiek
Uit een analyse van de verschillende instrumenten voor screening en diagnostiek blijkt dat er veel
keuze is (zie literatuurstudies, bijlage 2). Er zijn veel vragenlijsten voor jongeren die zich richten
op verschillende problemen. De wetenschappelijke literatuur biedt geen eenduidigheid over welk
instrument het beste zou zijn.
Screening Geschikte screeners zijn de CAGE-AID (middelen) en de SDQ (psychiatrie)
(Couwenbergh, 2009). Ook de CRAFFT of POSIT (Handboek verslaving, 2009)
zijn geschikt. De AUDIT-4 is geschikt voor de settingen school en vrije tijd
(Risselada & Schoenmakers, 2010), maar deze screent alleen op alcoholproblemen.
Diagnostiek Geschikte instrumenten voor diagnostiek zijn de EuroADAD (middelen), de ASI
(middelen) en de YSR (psychiatrie). Verwacht wordt dat als de MATE-jeugd
ontwikkeld is, dit ook een goed instrument zou kunnen zijn.
2.2. Train medewerkers in de screeningsinstrumenten
Training in het gebruik van de screeningsinstrumenten kan onderdeel uitmaken van de
training in signaleren en motiveren die onder paragraaf 3: Methodieken wordt bespro-
ken. Zie hiervoor Deel III, p. 59: Trainingsplan.
2.3. Implementeer de screener in de relevante ketens
Zie hiervoor de implementatiestappen van Grol en Wensink en het implementatieplan
(zie Deel III: Implementatie en training).
2.4. Evalueer de screeningsinstrumenten (bruikbaarheid, resultaten)
Evalueer het screeningsinstrument op bruikbaarheid voor het voorafgesteld doel en op
de resultaten van het screeningsinstrument. Bepaal of bijsturing nodig is op inhoud (het
instrument is niet bruikbaar) of uitvoeringsniveau (het instrument wordt niet op de juis-
te manier uitgevoerd).
3. Methodieken
3. Bepaal het 3.1. Beslis of externe professionals naast signaleren ook gedrag met
benodigde op jongeren zullen bespreken en hen zullen gaan motiveren tot
het gebied van verandering, en/of dat (getrainde) interne medewerker(s) worden
methodieken gestationeerd bij een externe organisatie.
3.2 Inventariseer of externe professionals getraind moeten worden in:
- methodieken om middelenproblematiek te signaleren, of
deskundigheidsbevordering op het gebied van middelengebruik
nodig hebben
- methodiek(en) om motivatie en probleeminzicht bij jongeren te verhogen
Resultaten Scoren - Vroegsignalering - 55
3.3. Inventariseer of verslavingszorgmedewerkers getraind moeten
worden in methodiek(en) om motivatie en probleeminzicht bij jongeren te
verhogen
3.4 Inventariseer of er protocollen beschikbaar zijn waarin strategieën of
methodieken beschreven staan (bijvoorbeeld van het PVA).
3.5. Train de methodieken
3.6. Implementeer de methodieken en stationeer eventueel
medewerker(s) extern
3.7. Evalueer de resultaten van de methodieken of samenwerking periodiek
Deze stappen zijn beschreven bij Optie 1: aansluiten bij bestaande keteninitiatieven,
hoofdstuk 5.
4. Bepaaldevervolgstap(pen)indezorgtoeleiding
4. Bepaal de vervolg- 4.1. Leid de cliënt naar de juiste hulp
stap(pen) in de 4.2. Kijk wat de cliënt naast hulp op het gebied van middelengebruik
zorgtoeleiding nog meer nodig heeft
4.3. Bepaal of de problemen van de cliënt gelijktijdig of
opeenvolgend behandeld gaan worden
4.4. Bepaal wie de hoofdbehandelaar is; kies eventueel voor een
instellingsoverstijgende casemanager
4.5. Evalueer de praktijksamenwerking op uitvoeringsniveau periodiek
Hoewel de ketensamenwerking al start bij de signalering, moet deze ook voortgezet
worden bij de toeleiding naar zorg en behandeling zodat continuïteit van zorg gewaar-
borgd wordt. Waar in het vorige hoofdstuk aangesloten kon worden bij bestaande afspra-
ken over de zorgtoeleiding, zal bij het opzetten van een nieuwe keten voor vroegsigna-
lering ook de samenwerking in zorgtoeleiding vanaf de grond opgezet moeten worden.
Aangezien deze stappen gedeeltelijk al aan de orde zijn gekomen, zal het kort besproken
worden.
De cliënt naar de juiste hulp leiden (5.1) kan zich richten op hulp voor middelenproble-
matiek, hetgeen behandeling of preventie kan zijn (zie figuur 5), of hulp op het gebied
van andere leefgebieden.
Resultaten Scoren - Vroegsignalering - 56
Figuur 5. De verhouding tussen signaleren, behandeling en preventie.
Met de cliënt wordt niet alleen de jongere bedoeld, maar ook zijn naasten. De jongere
zelf kan alleen behandeld worden, of samen met zijn naasten, of alleen de naasten kun-
nen in behandeling gaan.
Er moet dus een inventarisatie gemaakt worden van de verschillende leefgebieden waar-
op de cliënt hulp nodig heeft (5.2). Vervolgens moeten hier de juiste zorgpartners bij
gekozen worden en moet bepaald worden of de problemen van de cliënt gelijktijdig of
opeenvolgend behandeld gaan worden (5.3). Bepaal wie de hoofdbehandelaar is; kies
eventueel voor een instellingsoverstijgende casemanager (5.4), bouw hierin eventueel
voort op afspraken die gemaakt zijn bij 3.2.: de waarborging van randvoorwaarden en
afspraken over de verantwoordelijkheid voor de cliënt en het toewijzen van een hoofd-
behandelaar. De resultaten van deze praktijksamenwerking moeten op uitvoeringsniveau
periodiek geëvalueerd worden (5.5), bijvoorbeeld door middel van een levensloopbe-
schrijving. Tips hiervoor vindt u bij 3.5.
Signalering
middelengebruik
Voorkomen
middelenmisbruik
Problematisch?
Niet problematisch?
Verwijzing behandeling
Verwijzing preventie
Resultaten Scoren - Vroegsignalering - 57
Schematischeweergaverichtlijnvroegsignalering
FASE I: Oriënteren, inventariseren en afbakenen
1. Bepaal een 1.1. Bepaal een doelgroep
doelgroep - Brede doelgroep
- Specifieke doelgroep
1.2. Maak een analyse van de problematiek en de knelpunten bij de
zorg aan deze doelgroep (op doelgroepniveau, niet individueel)
1.3. Bepaal een meetbaar effect van de vroegsignalering
1.4. Evalueer de uitgangspunten (doelgroep, doel) periodiek
2. Inventariseer de 2.1. Inventariseer de betrokken partijen die nodig zijn om de zorgvraag
betrokken partijen van de doelgroep te beantwoorden:
en keteninitiatieven - In het systeem rondom de jongere (familie, school, vrienden)
- In de interne organisatie
- Externe partijen
- Keten van continuïteit van zorg
2.2. Inventariseer de bestaande keteninitiatieven rondom de doelgroep
- Zijn de belangrijkste benodigde partners al vertegenwoordigd in
keteninitiatieven?
3. Maak een krachten- 3.1. Maak een analyse van de geldende norm rondom middelengebruik bij:
veldanalyse van - De jongeren en peers
de betrokken partijen - De ouders
- In de interne organisatie
- Onder externe partners
- Keteninitiatieven
3.2. Inventariseer de startpositie van de verschillende partijen met
betrekking tot vroegsignalering van middelenproblematiek
3.3. Inventariseer de belangen van de verschillende partijen:
- Welke partijen delen de probleemanalyse (uit 1.2)?
- Welke strategieën kunnen (nu of in de toekomst) gebruikt worden
om de overige partijen te betrekken?
Maak een keuze tussen, of bepaal een combinatie van:
- Het aansluiten bij bestaande keteninitiatieven: hier de middelen-
problematiek op de agenda zetten of verder uitwerken
- Het opzetten van een nieuwe keten met als doel het signaleren
van middelenproblematiek onder de doelgroep
Resultaten Scoren - Vroegsignalering - 58
FASE II: Opstarten vroegsignalering
Optie 1: Aansluiten bij bestaande ketensamenwerking
1. Bepaal de mate van 1.1. Inventariseer binnen de keteninitiatieven:
aandacht voor - In welke mate er aandacht is voor middelenproblematiek
middelenproblematiek - Welke aanknopingspunten er zijn om deze aandacht te vergroten
in de keteninitiatieven (bijvoorbeeld een probleemanalyse)
- De norm in de keten betreffende middelenproblematiek
2. Randvoorwaarden 2.1. Inventariseer de randvoorwaarden en afspraken van de bestaande
keteninitiatieven op het gebied van:
- Zakelijke arrangementen
- Communicatie
- Technische hulpmiddelen
- Privacy en uitwisseling van informatie
- (Hoofd)verantwoordelijkheid en taken betreffende de cliënt
- Financiën
2.2. Bepaal in hoeverre deze aansluiten bij de eisen van de eigen
organisatie, waar verschillen zitten en welke strategie het meest
gepast is om met deze verschillen omgegaan
3. Introduceer (een 3.1. Creëer commitment voor de vroegsignalering van middelen-
intensievere aandacht problematiek in de keteninitiatieven
voor) middelen- 3.2. Probeer bij de partners draagvlak te creëren voor een gezamenlijke
problematiek norm voor middelenproblematiek voor de specifieke doelgroep
in de keten 3.3. Bepaal doelen van de samenwerking en evalueer deze periodiek
4. Bepaal het 4.1. Inventariseer de gebruikte screeningsinstrumenten in de
benodigde op het keteninitiatieven
gebied van - Is hierin (voldoende) aandacht voor middelenproblematiek?
screenings- - Zou hieraan nog een korte screener toegevoegd kunnen worden
instrumenten voor middelenproblematiek?
4.2. Train medewerkers indien nodig in de screener van middelen-
problematiek
4.3. Implementeer de screener in de relevante keteninitiatieven
4.4. Evalueer de screener (bruikbaarheid, resultaten)
5. Bepaal het 5.1. Beslis of externe professionals, naast signaleren, ook gedrag met
benodigde op het jongeren zullen bespreken en hen zullen gaan motiveren tot
gebied van verandering, en/of dat (getrainde) interne medewerker(s) worden
methodieken gestationeerd bij een externe organisatie.
5.2 Inventariseer of externe professionals getraind moeten worden in:
- methodieken om middelenproblematiek te signaleren, of
deskundigheidsbevordering op het gebied van middelengebruik
nodig hebben
Resultaten Scoren - Vroegsignalering - 59
- methodiek(en) om motivatie en probleeminzicht bij jongeren te
verhogen
5.3. Inventariseer of verslavingszorgmedewerkers getraind moeten
worden in methodiek(en) om motivatie en probleeminzicht bij
jongeren te verhogen
5.4 Inventariseer of er protocollen beschikbaar zijn waarin strategieën
of methodieken beschreven staan (bijvoorbeeld van het PVA).
5.5. Train de methodieken
5.6. Implementeer de methodieken en stationeer eventueel mede-
werker(s) extern
5.7. Evalueer de resultaten van de methodieken of samenwerking
periodiek
6. Bepaal de vervolg- 6.1. Inventariseer de bestaande afspraken over zorgtoeleiding
stap(pen) in de 6.2. Bepaal wat er verder nodig is op het gebied van zorgtoeleiding
zorgtoeleiding 6.3. Bepaal de doelen van de zorgtoeleiding en evalueer deze periodiek.
Optie 2: Opzetten van een nieuwe keten voor de doelgroep
1. Bepaal de keten- 1.1. Start de samenwerking
partners en de - Selecteer een kerngroep van ketenpartners met wie u tot een
randvoorwaarden gezamenlijke probleemanalyse bent gekomen
van samenwerking - Indien nodig: Breid de kerngroep uit
- Probeer bij de partners draagvlak te creëren voor een gezamenlijke
norm voor middelenproblematiek voor de specifieke doelgroep
- Sluit eventueel aan bij bestaande keteninitiatieven
1.2. Zorg voor waarborging van de randvoorwaarden en maak
afspraken over:
- Privacy en uitwisseling van informatie
- (Hoofd)verantwoordelijkheid en taken betreffende de cliënt
- Financiën
- Communicatie
- Zakelijke arrangementen
- Technische hulpmiddelen
1.3. Implementatie
1.4. Maak de samenwerking zichtbaar zowel op management- als op
uitvoerend niveau.
1.5. Evalueer de samenwerking op strategisch niveau periodiek
2. Bepaal een 2.1. Kies een screeningsinstrument en/of diagnostisch instrument
screeningsinstrument Dit is afhankelijk van:
- De doelgroep
- De keten(s) en setting(s) waarin u het instrument wilt implementeren
Resultaten Scoren - Vroegsignalering - 60
- De levensgebieden die u in kaart wilt brengen: alleen middelen-
gebruik of ook andere problematiek
- Of alleen screening, of ook diagnostiek eenduidig dient plaats te
vinden
2.2. Train medewerkers in de screeningsinstrumenten
2.3. Implementeer de screeningsinstrumenten in de relevante ketens
2.4. Evalueer de screeningsinstrumenten (bruikbaarheid, resultaten)
3. Bepaal het Beslis of externe professionals, naast signaleren, ook gedrag met jongeren
benodigde op het zullen bespreken en hen zullen gaan motiveren tot verandering, en/of
gebied van dat (getrainde) interne medewerker(s) worden gestationeerd bij een
methodieken externe organisatie.
3.1 Inventariseer of externe professionals getraind moeten worden in:
- methodieken om middelenproblematiek te signaleren, of deskundig-
heidsbevordering op het gebied van middelengebruik nodig hebben
- methodiek(en) om motivatie en probleeminzicht bij jongeren te
verhogen
3.2. Inventariseer of verslavingszorgmedewerkers getraind moeten
worden in methodiek(en) om motivatie en probleeminzicht bij
jongeren te verhogen
3.3 Inventariseer of er protocollen beschikbaar zijn waarin strategieën
of methodieken beschreven staan (bijvoorbeeld van het PVA).
3.4. Train de methodieken
3.5. Implementeer de methodieken en stationeer eventueel mede-
werker(s) extern
3.6. Evalueer de resultaten van de methodieken of samenwerking
periodiek
4. Bepaal de vervolg- 4.1. Leid de cliënt naar de juiste hulp
stap(pen) in de 4.2. Kijk wat de cliënt naast hulp op het gebied van middelengebruik
zorgtoeleiding nog meer nodig heeft
4.3. Bepaal of de problemen van de cliënt gelijktijdig of opeenvolgend
behandeld gaan worden
4.4. Bepaal wie de hoofdbehandelaar is; kies eventueel voor een
instellingsoverstijgende casemanager
4.5. Bepaal of het systeem van de cliënt ook hulp nodig heeft, en zo
ja, welke hulp.
4.6. Evalueer de praktijksamenwerking op uitvoeringsniveau periodiek
Resultaten Scoren - Vroegsignalering - 61
Deel III
Implementatie en training
 Implementatieplan
1. Inleiding
Bij het implementeren van de richtlijn vinden drie momenten plaats waarop implemen-
tatie speciale aandacht behoeft:
• implementatie van screeningsinstrumenten in de relevante settingen
• implementatie van methodieken voor motiveren en signaleren
• implementatie van de ketensamenwerking
Bij implementatie vinden steeds de volgende aandachtspunten plaats:
1. Informeren
2. Trainen en waarborgen
3. Evalueren (zowel op proces als op uitkomst)
In het onderstaande implementatieplan worden deze aandachtspunten uitgewerkt voor
implementatie. Dit implementatieplan is opgesteld aan de hand van Grol en Wensink
(2006), de door Calsbeek en Rosendal (2007) gesignaleerde bevorderende en belem-
merende factoren voor het slagen van ketensamenwerking, en de ervaringen van de
geïnterviewden van de pilot bij Mondriaan.
2. Implementatieplan van Grol en Wensink
Het implementatieplan van Grol en Wensink (2006) bevat de volgende zes stappen:
1) Het ontwikkelen van een concreet en haalbaar voorstel voor verandering. Cruciale
kenmerken van een succesvolle innovatie zijn ondermeer dat ze meer voordelen oplevert
dan de bestaande werkwijze en dat de resultaten van de nieuwe werkwijze goed zichtbaar
zijn, ook voor anderen.
2) Het in kaart brengen van de feitelijke zorg: welke zorg wordt nu geleverd, is deze
conform de voorgestelde werkwijze, waar liggen de belangrijkste afwijkingen en welke
aspecten zijn al voldoende geïmplementeerd? Om de feitelijke zorgverlening goed in kaart
Resultaten Scoren - Vroegsignalering - 62
te brengen, zijn ondermeer indicatoren nodig waarmee men de gewenste wijze van
werken kan meten.
3) Het analyseren van de doelgroep en de setting. Hiermee wordt het analyseren van de
context bedoeld waarbinnen verandering van routines plaatsvindt, van kenmerken van de
doelgroep en van bevorderende en belemmerende factoren ten aanzien van de voor-
gestelde verandering.
4) Het ontwikkelen of selecteren van strategieën. Voorbeelden van strategieën zijn het
ontwikkelen van protocollen, reminders, disease- of casemanagementsystemen, enzovoort.
Omdat er meestal meerdere factoren een rol spelen is er meestal een combinatie van maat-
regelen nodig om succes te boeken.
5) Het ontwikkelen, testen en uitvoeren van de implementatieactiviteiten. Het implementatie-
plan kan bijvoorbeeld eerst op kleine schaal worden getest op geschiktheid en haalbaarheid.
6) Het evalueren en (eventueel) bijstellen van het plan. In deze laatste stap gaat het om
een evaluatie van de bereikte resultaten: zijn de beoogde doelen bereikt? De uitkomsten
kunnen consequenties hebben voor ondermeer het bijstellen van de doelen en aanvullende
analyses ten aanzien van belemmerende en bevorderende factoren.
3. Resultatenvandepilot
In de interne toets bij Mondriaan is gevraagd waar een goede implementatie van vroeg-
signalering via een ketensamenwerking aan zou moeten voldoen. Hieraan gekoppeld zijn
de adviezen over de bevorderende en belemmerende factoren voor het slagen van ke-
tensamenwerking van Calsbeek en Rosendal (2007) die in kaders zijn toegevoegd.
1. Voorbereiding
Communiceren over het initiatief: informeren en trainen
Bij het opzetten van ketensamenwerking is het nodig de betrokken partijen goed te in-
formeren. Hiervoor is een goede PR-campagne nodig. Zorg dat mensen die op cruciale
plekken zitten geïnformeerd en geïnstrueerd worden. Belangrijk is om hierin outreachend
te werk te gaan. Organiseer bijeenkomsten om mensen te informeren. Cruciaal bij het
informeren is om te benadrukken dat de invoering van de ketensamenwerking evidence-
based is, dat er goed beargumenteerd wordt waarom deze innovatie nodig is en at het
doel ervan is. Good-practice voorbeelden uit andere regio’s kunnen hier ook ondersteu-
nend bij werken. Nadat mensen geïnformeerd zijn, zorg ervoor dat de contacten warm
blijven.
Naast informeren is het belangrijk mensen ook te trainen en studiedagen en workshops
hiervoor te organiseren. Dit bevordert de kennis en vaardigheden van de medewerkers.
2. Randvoorwaarden vooraf
Zorg dat de ketensamenwerking praktisch is, en toegespitst op de context waarin men-
Resultaten Scoren - Vroegsignalering - 63
sen werken, op het werkveld en op de jongeren zelf. Zorg dat de ketensamenwerking een
duidelijke structuur heeft. Landelijke en provinciale richtlijnen en regels zouden helpend
kunnen zijn om te zorgen dat implementatie en verwijzing overal op dezelfde manier
wordt opgezet.
Factoren gerelateerd aan de organisatorische context (Calsbeek & Rosendal 2007)
- aanwezigheid (of afwezigheid) van een organisatiestructuur en regie op de keten
- aanwezigheid (of afwezigheid) van een ketenprotocol
- (on)duidelijkheid over benodigde deskundigheden, vaardigheden, verdeling van taken,
bevoegdheden en verantwoordelijkheden
- (on)duidelijkheid over samenwerking en afbakening tussen bijvoorbeeld eerste- en
tweedelijnszorg
- aanwezigheid (of afwezigheid) van goede informatiestromen, zoals EPD
3. Waarborging op directieniveau
Het management heeft een belangrijke rol bij het implementeren van ketensamenwer-
king. Het probleem moet daar erkend worden, en ook daar moeten de middelen en de
faciliteiten vrij gemaakt worden: tijd, geld en ruimte. Op directieniveau moeten afspraken
gemaakt worden over de ketensamenwerking: wat kan je verwachten, hoe verlopen be-
taling en doorverwijzing. Zorg dat er uren zijn om aan te sluiten bij structurele overleg-
gen.
Wellicht is het nodig het belang van ketensamenwerking niet alleen op directieniveau te
benadrukken, maar ook een stap hoger: in de politiek. Daar zouden al middelen vrijge-
maakt kunnen worden om de ketensamenwerking te ondersteunen.
Factoren gerelateerd aan de economische en juridische context (Calsbeek & Rosendal 2007)
- aanwezigheid (of afwezigheid) van financiële en organisatorische schotten tussen verschillende
zorgvormen waar patiënten gebruik van maken
- (ontbreken van) structurele financiering van ketenzorg
- (ontbreken van) ondersteuning van verzekeraars, gemeente en provincies in combinatie met de
inzet van samenwerkende bestuurders van zorginstanties
4. Waarborging op hulpverleningsniveau
Naast een top-down benadering vanuit de directie, is het ook nodig aan een bottom-up
benadering te werken vanuit cliënt- of hulpverleningsniveau. Vanuit cliëntniveau staat
absoluut centraal dat de ketenzorg moet leiden tot een betere zorg voor de cliënt.
De bottum-up benadering op hulpverleningsniveau kan op twee manieren verlopen. Ten
eerste vanuit bepaalde casussen of problematieken, ten tweede in structurele overleg-
gen. Professionals vinden elkaar rondom bepaalde thema’s of een casus. Van daaruit kan
Resultaten Scoren - Vroegsignalering - 64
verder gewerkt worden aan de implementatie van samenwerking. Er wordt gestart vanuit
een concrete situatie, en de ervaringen dat de partijen baat hebben gehad bij het geza-
menlijk aanpakken van deze casus. Vanuit deze ervaring wordt de samenwerking verder
uitgebouwd. Zorg voor een goede terugkoppeling.
Ten tweede is het van belang om structureel contact te houden, de lijnen warm te hou-
den ook als er niet direct aanleiding toe is. Neem deel aan structurele overleggen met de
verschillende partners. Blijf werken aan de verstandhouding, dit is een continu proces.
Om ketensamenwerking in stand te houden is veel overleg nodig.
Als groot knelpunt wordt ervaren dat instellingen niet dezelfde taal spreken en niet de-
zelfde norm hanteren. Voor andere organisaties is middelengebruik vaak niet het hoofd-
probleem, waardoor zij soms lastig te motiveren zijn. Om dezelfde taal te gaan spreken
en elkaar te informeren over de eigen expertise zijn scholing en training nodig. Het is van
belang goed aan te sluiten bij elkaars werkwijze en regels omtrent middelengebruik. Een
screeningsinstrument wordt hierbij als uitermate ondersteunend ervaren, maar ook een
tool als motiverende gespreksvoering zou breed ingezet kunnen worden bij andere in-
stellingen. Er moet een gevoel ontstaan van gezamenlijk verantwoordelijkheid voor de
cliënt. Kernwoorden voor een goede ketensamenwerking zijn: samen doen en flexibiliteit.
De borging moet breed gebeuren aangezien de verslavingszorg een groot verloop in
personeel kent (ook op managementniveau). Belangrijk is elkaar te kennen, dat duidelijk
is wie wat doet. Het helpt om via bestaande structuren binnen te komen, via de contac-
ten die er al zijn.
Factoren gerelateerd aan individuele hulpverleners (Calsbeek & Rosendal, 2007)
- (on)duidelijkheid over het extra werk dat ketenzorg met zich meebrengt en wat van de
individuele zorgverleners wordt verwacht;
- (on)duidelijkheid over de doelgroep van patiënten
- (on)duidelijkheid over wie met welke richtlijn en welk protocol werkt en over aan- of
afwezigheid van samenwerkingsafspraken
- (on)duidelijkheid over de effecten van ketenzorg; er is behoefte aan feedback op de werkwijze
Factoren gerelateerd aan de sociale context (Calsbeek & Rosendal, 2007)
- (moeizame) onderlinge samenwerking, persoonlijke contacten, situatie voorafgaand aan
ketenzorg
- (ontbreken van) vertrouwen in deskundigheid van de andere zorgverleners: andermans taken
opnieuw moeten uitvoeren
- balans of spanning tussen samenwerking en concurrentie
Algemeen
Ketensamenwerking heeft veel tijd nodig en gaat vaak met vallen en opstaan. Als je el-
kaar op één gebied hebt gevonden, moet je elkaar soms op een ander gebied weer he-
Resultaten Scoren - Vroegsignalering - 65
lemaal opnieuw vinden. Als het ene obstakel is overwonnen, moet voor het volgende
obstakel het wiel soms toch opnieuw uitgevonden worden. Het is een intensief proces
dat regelmatig van voor af aan begint.
 Trainingsplan
De Richtlijn kent verschillende momenten waarop extra training wellicht nodig is. Dit is
afhankelijk van de capaciteiten en vaardigheden van medewerkers en trainingen die zij
eerder hebben gevolgd.
1. Training psycho-educatie middelengebruik en jongeren (deskundigheidsbevordering
professionals)
Trainingen in het signaleren van middelenproblematiek en deskundigheidsbevordering
van intermediairs en professionals worden vormgegeven door de diverse verslavingszor-
ginstellingen in Nederland.
2. Training werken met screeningsinstrumenten
Voor het afnemen van een aantal vragenlijsten, bijvoorbeeld de EuroADAD, is een training
verplicht. Zonder deze training kan de validiteit van de vragenlijst niet gegarandeerd
worden. Voor de EuroADAD zijn trainers getraind en erkend door de EuroADAD groep.
Een training voor interviewers is twee dagen; voor interviewers die al getraind zijn in de
ASI is een eendaags programma mogelijk. Na afgeronde training ontvangt de interviewer
een certificaat en heeft hij het recht om het EuroADAD interview uit te voeren. Een
bron/code handleiding wordt tijdens de training verstrekt. Meer informatie over een
training voor de EuroADAD is te vinden via info@euroadad.com.
Voor gebruikers van de MATE is een MATE-training ontwikkeld waarin getraind wordt in
het gebruik van de MATE. Deze training wordt gegeven door trainers die zijn opgeleid
door de ontwikkelaars van de MATE. Deze trainers hebben de MATE Train-de-Trainers
training met succes gevolgd en zijn gecertificeerd MATE Trainer. Het LeerNetWerk Versla-
vingszorg verstrekt en beheert de certificaten voor de trainers. Meer informatie is te
vinden op http://www.mateinfo.eu/dutch/matetraining.html.
Voor de meeste korte vragenlijsten voor screening is geen training vereist, maar wordt
het wel aanbevolen binnen het team het screeningsinstrument te bespreken en oefenen.
3. Training motiverende gespreksvoering
Voor motiverende gespreksvoering is een training vereist. Deze wordt op diverse plaatsen
aangeboden, meer informatie is gemakkelijk te vinden via Google.
Niet alleen hulpverleners kunnen getraind worden in motiverende gespreksvoering. Bij
het AMC is een training motiverende gespreksvoering gegeven aan ouders van problema-
tische cannabisgebruikers. De trainingen bestonden uit 12 sessies die 3 uur duurden. De
eerste analyses laten zien dat bij de ouders die de training volgden, ruim twee keer zoveel
kinderen stopten met cannabis dan in een controlegroep. Ook daalde de gebruikte hoe-
veelheid cannabis sterk: van 0,8 gram per keer naar 0,3 gram (ZonMw, mediator 6, 2009).
Resultaten Scoren - Vroegsignalering - 66
4. Training opzetten ketensamenwerking
Voor zover bekend zijn er geen trainingen in ketensamenwerking. Wel zijn er tools voor
ketenzorg beschikbaar:
• Van der Aa, A., & Minkman, M. (2007). Tools voor ketenzorg. Naar actie en reactie! Utrecht:
Kwaliteitsinstituut voor de gezondheidszorg CBO en Stichting Ketennetwerk.
Ook het volgende rapport geeft inzichten, adviezen en best-practices van ketensamen-
werking omtrent jongeren:
• Integraal Toezicht Jeugdzaken (2009) Werkende Ketens? Metarapportage over zes on-
derzoeken naar ketensamenwerking. Utrecht: Integraal Toezicht Jeugdzaken
Een mogelijkheid tot e-learning over ketens en netwerken is er via de website
www.ketens-netwerken.nl/.
Het onderstaande schema formuleert basiskennis en competentie die professionals no-
dig hebben om het betreffende deel van de handleiding goed uit te voeren. In de schuin-
gedrukte kolom eronder staan tips en mogelijkheden tot verdere training indien deze
competenties onvoldoende aanwezig zijn.
Jongeren en
middelen-
problematiek
Vaardigheden
De professional kan de kennis naar
zijn eigen praktijk vertalen
- Intercollegiale uitwisseling
- Intersectorale uitwisseling
- Cursus deskundigheidsbevor-
dering voor intermediairen van
de dichtstbijzijnde verslavings-
zorginstelling
- Setting gebonden training
verzorgd door PVA.
Kennis
De professional is voldoende op de
hoogte van de laatste stand van zaken
op het gebied van jongeren en mid-
delenproblematiek: welke ‘nieuwe drugs’
zijn er, wat zijn de laatste inzichten
uit de verslavingszorg, neurobiologie,
kinder- en jeugdpsychiatrie en andere
relevantie vakgebieden
- Zie website Resultaten Scoren,
Trimbos & EMCDDA
- Zie rapport nieuwe verslaving
(Meerkerk et al., 2009)
Resultaten Scoren - Vroegsignalering - 67
Signaleren
Instrumenten
voor screening en
diagnostiek
Bespreken /
motiverende
gespreksvoering
Ketensamenhang
Vaardigheden
De professional heeft voldoende
vaardigheden om middelenproble-
matiek te signaleren bij jongeren
- Intercollegiale uitwisseling
- Intersectorale uitwisseling
- Cursus deskundigheidsbevor-
dering voor intermediairen van
de dichtstbijzijnde verslavings-
zorginstelling
De professional heeft voldoende
vaardigheden om de betref-
fende instrumenten adequaat af te
nemen
- Voor verschillende screenings
instrumenten en diagnostische
instrumenten zijn specifieke
trainingen beschikbaar
- Intervisie en supervisie
De professional heeft voldoende
vaardigheden om signalen of
resultaten van vragenlijsten op een
adequate manier met de cliënt te
bespreken
Voor motiverende gespreksvoering
zijn diverse trainingen beschikbaar
- Intervisie en supervisie
De professional heeft voldoende
vaardigheden om een goede keten-
samenwerking op te zetten
- In de keuken kijken bij collega-
bedrijven
- Tools voor ketensamenwerking
Kennis
De professional heeft voldoende kennis
over de signalen die wijzen op mid-
delenproblematiek
- Intercollegiale uitwisseling
- Intersectorale uitwisseling
- Cursus deskundigheidsbevordering
voor intermediairen van de dichtst-
bijzijnde verslavingszorginstelling
De professional heeft voldoende ken-
nis over de randvoorwaarden voor
screeningsinstrumenten (hoe letterlijk
moeten de vragen gesteld worden, hoe
wordt het gescoord, voor welke setting
is het instrument geschikt)
- Voor verschillende screenings-
instrumenten en diagnostische
instrumenten zijn specifieke
trainingen beschikbaar
De professional heeft voldoende kennis
met betrekking tot het bespreken van
signalen of resultaten van vragenlijsten
- Voor motiverende gespreksvoering
zijn diverse trainingen beschikbaar
De professional heeft voldoende kennis
over de basisprincipes van ketensamen-
werking
- Zie: Rosendal, H., Ahaus, K., Huijsman,
R., & Raad, C. (2009). Ketenzorg.
Praktijk in perspectief. Maarssen:
Elsevier Gezondheidszorg.
Resultaten Scoren - Vroegsignalering - 68
 Dankwoord
Graag willen wij de volgende mensen bedanken:
Geïnterviewde experts
Erik Wiersma Beleidsadviseur Halt Nederland
Agnes Derksen Projectleider Jeugdreclassering
Jolanda Westera Gedragswetenschapper Jeugdreclassering
Joke Kooiman Preventie afdeling GGZ (Parnassia-BAVO)
Klaas Meijering Manager Verslavingszorg Meerkanten Jeugdverslaving
Gloria Wilbers Projectmanager Mondriaan
Mariken Muller Projectleider Jeugd Brijder Verslavingszorg
Ellen van Es Medewerker voorlichting en advies Jongeren Informatie Punt (JIP)
Brigitte Rijbroek Jeugdzorg
Deelnemers aan de interne toets
Anne Wetsels Ambulante team Jongeren & Middelengebruik Mondriaan
Dominique Vermeulen Ambulante team Jongeren & Middelengebruik Mondriaan
Francis Houben Ambulante team Jongeren & Middelengebruik Mondriaan
Guido Machiels Ambulante team Jongeren & Middelengebruik Mondriaan
Ivo Aben Ambulante team Jongeren & Middelengebruik Mondriaan
Jan Speetjens Ambulante team Jongeren & Middelengebruik Mondriaan
Willeke van Esch Ambulante team Jongeren & Middelengebruik Mondriaan
Femke Rokx Jeugdpoli Wickraderheem, Heerlen
Natasja Vermeeren Sedna Zuid Limburg, Mondriaan
Richard Brunenberg Sedna Zuid Limburg, Mondriaan
Miriam Kramer Mondriaan Preventie (outreachend)
Marijke Bouts Mondriaan Preventie
Marjo Geilen Bureau Jeugdzorg Limburg, Kerkrade
Britt Emonts Xonar
Lone Linssen Gastenhof
Jeroen Coenjaarts Icarus
Bert Hesdahl GGD
Stefan van Vreedendaal Welzijnswerk
Jami Busari Kinderpsycholoog Atrium MC
Gloria Wilbers Projectmanager Mondriaan
Hans Dupont Unitmanager verslavingspreventie Mondriaan
Resultaten Scoren - Vroegsignalering - 69
Deelnemers aan de externe toets
Leontien Hommels Senior programmaleider Preventie, Tactus Verslavingszorg
Judith Boonstra Programmaleider Preventie, Tactus Verslavingszorg
Hans Keizer Circuitmanager Preventie en Consultancy,
Tactus Verslavingszorg
Marga Gerrmann Teammanager zorg, jeugd ambulant Noord- en Zuid-Holland
Brijder Verslavingszorg
Mariken Muller Programmaleider Leefstijl jeugd, Brijder Verslavingszorg
Marion Kooij Preventiemedewerker Brijder Verslavingszorg
Deelnemers aan de expertmeeting
Erik Wiersma Beleidsadviseur Halt Nederland
Agnes Derksen Projectleider Jeugdreclassering
Paul de Keyzer Wooncoördinator risicojongeren, Bijzondere jongerenhuis-
vesting Jongerenloket (JoLo)
Ria Reinders Projectleider Jeugd Novadic-Kentron
Liesbeth van Rikxoort Zorgcoördinator Gemini College
Annette Lambers Teamleider preventie Centrum Maliebaan
Enrico Blokker Expertteam middelengebruik Flexus jeugdplein
Wietske Oosterhuis Expertteam middelengebruik Flexus jeugdplein
Denktank Kinderen & Jeugdigen Mondriaan
Anke, Line, Maud, Yannick, Koen, Mitchel, Priscilla, Antoine, Maud, Sandro, Merel, Sanne en
Susanne van den Broek.
Partnership vroegsignalering alcohol
IVO-collega’s
Serina Amadmoestar
Marloes Kleinjan
Anneke Risselada
Tim Schoenmakers
Anja Huizink
Resultaten Scoren - Vroegsignalering - 70
 Literatuur
• Achenbach, T. M. (1990). The Young Adult Self Report. Burlington: University of Vermont.
• Achenbach, T. M. (1991). Manual for the Child Behavior Checklist. 4-18 and 1999 pro-
file. Vermont: University of Vermont / department of Psychiatry.
• Aertgeerts, B., Buntinx, F., Bande-Knops, J., Vandermeulen, C., Roelants, M., Ansoms, S.,
et al. (2000). The value of CAGE, CUGE, and AUDIT in screening for alcohol abuse and
dependence among college freshmen. Alcohol Clin Exp Res, 24(1), 53-57.
• Armstrong, T. D., & Costello, E. J. (2002). Community studies on adolescent substance
use, abuse, or dependence and psychiatric comorbidity. J Consult Clin Psychol, 70(6),
1224-1239.
• Becker, J., & Roe, S. (2005). Drug use among vulnerable groups of young people: findings
from the 2003 Crime and Justice Survey. London: The Research, Development and Sta-
tistics Directorate.
• Bolognini, M., Plancherel, B., Laget, J., Chinet, L., Rossier, V., Cascone, P., et al. (2001).
Evaluation of the Adolescent Drug Abuse Diagnosis instrument in a Swiss sample of drug
abusers. Addiction, 96, 1477-1484.
• Bransen, E., Schipper, H., Mutsaers, K., Haverman, M., & Blekman, J. (2009). Aard en om-
vang van middelengebruik bij lichtverstandelijk gehandicapte jongeren. Een eerste ver-
kenning bij jongeren zelf en hun begeleiders Utrecht: Trimbos-Instituut.
• Brinkman, B., Voetee, C., Prinsen, B., Baat, M. de (2010). Jeugdketens sluitend verbinden.
De samenwerking Zorg- en adviesteam, Centrum voor Jeugd en Gezin, Veiligheidshuis.
Den Haag: Ministerie van Justitie en Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijks-
relaties.
• Broekman, M. (2010 ). Afhankelijkheid, misbruik en gokproblemen. in press.
• Brusse, N. (2006). Protocol cognitieve gedragstherapie bij jonge cannabisgebruikers:
behandeling in het kder van Project ‘De Helling’. Den Haag: Parnassia Addiction Research
Centre.
• Bukstein, O. G. (2000). Disruptive behavior disorders and substance use disorders in
adolescents J. Psychoactive Drugs 32, 67-79.
• Burnett, R. (2004). To offend or not to reoffend? The ambivalence of convicted property
offenders. In S. I. Maruna, R (Ed.), After crime and punishment: pathways to offender
reintegration (pp. 152-180). Devon: Cullompton Willan Publishing.
• Bush, K., Kivlahan, D., McDonell, M., Fihn, S., & Bradley, K. (1998). The AUDIT Alcohol Con-
sumption Questions (AUDIT-C): an effective brief screening test for problem drinking. .
Archives of Internal Medicine(158), 1789-1795.
• Calsbeek, H., & Rosendal, H. (2007). Waarom ketenzorg zo moeizaam van de grond komt:
de slaag- en faalfactoren. Nederlands Tijdschrift voor Evidence Based Practice 5.
• Castellanos, C., & Conrod, P. J. (2006). Efficacy of brief personality-targeted cognitive be-
havioural interventions in reducing and preventing adolescent emotional and behavioural
problems. . Journal of Mental Health, 15(6), 1-14.
• Centraal Bureau voor de Statistiek. (2003). Gezondheid en Welzijn, Jeugd 2003. Cijfers
en feiten. . Voorburg/Heerlen: CBS.
Resultaten Scoren - Vroegsignalering - 71
• Chung, T., Colby, S., Barnett, N., Rohsenow, D., Spirito, A., & Monti, P. (2000). Screening
adolescents for problem drinking: performance of brief screens against DSM-IV alcohol
diagnoses. Journal of Studies on Alcohol, 61(4), 579-587.
• College voor Zorgverzekeringen. (2009). Preventie van problematisch alcoholgebruik.
Diemen: College voor Zorgverzekeringen.
• Conrod, P. J., Stewart, S. H., Comeau, N., & Maclean, A. M. (2006). Efficacy of cognitive-
behavioral interventions targeting personality risk factors for youth alcohol misuse. . J
Clin Child Adolesc Psychol., 35(4), 550-563.
• Couwenbergh, C. (2009). Stubstance abuse and its co-occurrence with other mental
health problems in adolescents. Radboud Universiteit Nijmegen, Nijmegen.
• Couwenbergh, C., van den Brink, W., Zwart, K., Vreugdenhil, C., van Wijngaarden-Cremers,
P., & van der Gaag, R. J. (2006). Comorbid psychopathology in adolescents and young
adults treated for substance use disorders: a review. Eur Child Adolesc Psychiatry, 15(6),
319-328.
• Creemers, H. E., Dijkstra, J. K., Vollebergh, W., Ormel, J., Verhulst, F. C., & Huizink, A. C. (In
progress). Cannabis use during adolescence. Predicting lifetime and regular cannabis use
during adolescence; the roles of temperament and peer substance use - The TRAILS-
study.
• Creemers, H. E., Dijkstra, J. K., Vollebergh, W. A., Ormel, J., Verhulst, F. C., & Huizink, A. C.
(2010). Predicting life-time and regular cannabis use during adolescence; the roles of
temperament and peer substance use: the TRAILS study. Addiction.
• Creemers, H. E., van Lier, P. A., Vollebergh, W. A., Ormel, J., Verhulst, F. C., & Huizink, A. C.
(2009). Predicting onset of cannabis use in early adolescence: the interrelation between
high-intensity pleasure and disruptive behavior. The TRAILS Study. J Stud Alcohol Drugs,
70(6), 850-858.
• Creemers, H. E., Verhulst, F. C., & Huizink, A. C. (2009). Temperamental risk factors for
adolescent cannabis use: a systematic review of prospective general population studies.
Subst Use Misuse, 44(13), 1833-1854.
• D’Amico, E. J., Orlando, E., Miles, J. N. V., & Morral, A. R. (2008). The longitudinal associa-
tion between substance use and delinquency among high-risk youth. Drug and alcohol
dependence, 1(2), 85-92.
• De Jonge, J., M., Schaap, C. P. D., & Schippers, G. M. (2002). Motivatie voor verandering; een
Nederlandse versie van de University of Rhode Island Change Assessment (URICA-NL).
Diagnostiek-wijzer, 5(3), 114-122.
• Deas, D., & Thomas, S. E. (2001). An overview of controlled studies of adolescent sub-
stance abuse treatment. The American journal on addictions / American Academy of
Psychiatrists in Alcoholism and Addictions, 10(2), 178-189.
• Defuentes-Merillas, L., De Jong, C. A. J., & Schippers, G. M. (2002). Reliability and validity
of the dutch version of the readiness to change questionnaire. Alcohol & Alcoholism,
37(1), 93-99.
• DeWit, D. J., Adlaf, E. M., Offord, D. R., & Ogborne, A. C. (2000). Age at first alcohol use: a
risk factor for the development of alcohol disorders. The American journal of psychiatry,
157(5), 745-750.
Resultaten Scoren - Vroegsignalering - 72
• Dijck, D. v., & Knibbe, R. A. (2005). De prevalentie van probleemdrinken in Nederland. Een
algemeen bevolkingsonderzoek. Maastricht: Universiteit van Maastricht.
• Dom, G., Raes, V., De Wilde, B., & Van den Brink, W. (2004). Meetinstrumenten bij stoornis-
sen in het gebruik van middelen. Tijdschrift voor psychiatrie, 46(2006), 671-674.
• Dorsselaer S van, E, Z., Eeckhout S van den, Bogt T ter, & W., V. (2007). HBSC 2005: ge-
zondheid en welzijn van jongeren in Nederland. Utrecht: Trimbos-instituut.
• Earlywine, M., LaBrie, J., & Pedersen, E. (2008). A brief Rutgers Alcohol Problem Index with
less potential for bias. Addictive Behaviors(33), 1249-1253.
• European Monitoring Centre for Drugs and Drug Addiction. (2007). Drugs use and rela-
ted problems among very young people (under 15 years old). Lisabon: European Moni-
toring Centre for Drugs and Drug Addiction.
• European Monitoring Centre for Drugs and Drug Addiction. (2008). Drugs and vulnerable
groups of young people. Lisabon: European Monitoring Centre for Drugs and Drug Ad-
diction.
• Fountain, J., Howes, S., Marsden, J., Taylor, C., & Strang, J. (2003). Drug and alcohol use
and the link with homelessness: results form a survey of homeless people in London.
Addiction Research and Theory, 11(4), 245-256.
• Frank, D., DeBenedetti, A., Volk, R., Williams, E., Kivlahan, D., & Bradley, K. (2008). Ef-
fectiveness of the AUDIT-C as a screening test for alcohol misuse in three race/ethnic
groups. Journal of General Internal Medicine, 23(6), 781-787.
• Friedman, A. S., Terras, A., & Oberg, D. (2001). EuroADAD – De Europese versie van
de Adolescent Assessment Dialogue. Nederlandse Vertaling: Haack, M.J., Soyez V., Roo-
zendaal, R.
• Friedman, A. S., & Utada, A. (1989). A method for diagnosing and planning the treatment
of adolescent drug abusers (the Adolescent Drug Abuse Diagnosis [ADAD] instrument).
Journal of drug education, 19(4), 285-312.
• Fuller, P. G., Jr., & Cavanaugh, R. M., Jr. (1995). Basic assessment and screening for sub-
stance abuse in the pediatrician’s office. Pediatr Clin North Am, 42(2), 295-315.
• Goodman, A., & Goodman, R. (2009). Strengths and difficulties questionnaire as a di-
mensional measure of child mental health. J Am Acad Child Adolesc Psychiatry, 48(4),
400-403.
• Goodman, R. (1997). The Strengths and Difficulties Questionnaire: a research note. J
Child Psychol Psychiatry, 38(5), 581-586.
• Goodman, R., Ford, T., Simmons, H., Gatward, R., & Meltzer, H. (2003). Using the Strengths
and Difficulties Questionnaire (SDQ) to screen for child psychiatric disorders in a com-
munity sample. Int Rev Psychiatry, 15(1-2), 166-172.
• Goodman, R., Meltzer, H., & Bailey, V. (2003). The Strengths and Difficulties Question-
naire: a pilot study on the validity of the self-report version. Int Rev Psychiatry, 15(1-2),
173-177.
• Goodman, R., & Scott, S. (1999). Comparing the Strengths and Difficulties Questionnaire
and the Child Behavior Checklist: is small beautiful? J Abnorm Child Psychol, 27(1), 17-24.
• Grant, B. F., & Dawson, D. A. (1998). Age of onset of drug use and its association with
DSM-IV drug abuse and dependence: results from the National Longitudinal Alcohol Epi-
demiologic Survey. Journal of substance abuse, 10(2), 163-173.
Resultaten Scoren - Vroegsignalering - 73
• Grant, J. D., Scherrer, J. F., Lynskey, M. T., Lyons, M. J., Eisen, S. A., Tsuang, M. T., et al. (2006).
Adolescent alcohol use is a risk factor for adult alcohol and drug dependence: evidence
from a twin design. Psychological medicine, 36(1), 109-118.
• Griswold, K. S., Aronoff, H., Kernan, J. B., & Kahn, L. S. (2008). Adolescent substance use
and abuse: recognition and management. Am Fam Physician. 1, 77(3), 331-336.
• Groenland, D. (2007). Mediaan - Jeugdigen en middelenmisbruik in de jeugd GGZ. Soci-
ale Psychiatrie, 25(81), 47-54.
• Grol, R., & Wensing, M. (2006). Implementatie. Effectieve verbetering van de patiënten-
zorg. Maarssen: Elsevier Gezondheidszorg.
• Gruenewald, P. J., & Klitzner, M. (1990). Results of Preliminary POSIT Analyses: Pacific
Institute for Research and Evaluation, Inc. Unpublished report to the National Institute
on Drug Abuse.
• Gual, A., Segura, L., Contel, M., Heather, N., & Colom, J. (2002). AUDIT-3 and AUDIT-4: ef-
fectiveness of two short forms of the alcohol use disorders identification test. . Alcohol
and Alcoholism, 37(6), 591-596.
• Harder, A. T., Knorth, E. J., & Zandberg, T. (2006). Residentiële jeugdzorg in beeld. Een
overzichtsstudie naar de doelgroep, werkwijzen en uitkomsten. Amsterdam: SWP.
• Hendriks, V. (2009). Meten en meetinstrumenten. In I. Franken & W. Van den Brink (Eds.),
Handboek verslaving. Zoetermeer: De Tijdstroom.
• Henry, K. L., & Huizinga, D. H. (2007). Truancy’s effect on the onset of drug use among
urban adolescents placed at risk. Journal of Adolescent Health, 40(4), 358 e359-317.
• Hermanns, J., F. Öry, G. Schrijvers, m.m.v. M. Junger en M. Blom (2005). Helpen bij op-
groeien en opvoeden: eerder, sneller en beter. Een advies over vroegtijdige signalering
en interventies bij opvoed- en opgroeiproblemen. Utrecht: Inventgroep (www.integra-
tedcare.nl).
• Hingson, R. W., & Zha, W. (2009). Age of drinking onset, alcohol use disorders, frequent
heavy drinking, and unintentionally injuring oneself and others after drinking. Pediatrics,
123(6), 1477-1484.
• Holzer, L., Tchemadjeu, I. K., Plancherel, B., Bolognini, M., Rossier, V., Chinet, L., et al.
(2006). Adolescent Drug Abuse Diagnosis (ADAD) vs. Health of Nation Outcome Scale
for Children and Adolescents (HoNOSCA) in clinical outcome measurement. Journal of
Evaluation in Clinical Practice, 12, 482-490.
• Hulshoff, A., Wegen, S., & Den Ouden, R. (2009). Kinderen, jongeren en adolescenten met
verslavingsproblemen. In R. Rutten, C. Loth & A. Hulshoff (Eds.), Verslaving. Handboek
voor zorg, begeleiding en preventie. Maarssen: Elsevier gezondheidszorg.
• Integraal Toezicht Jeugdzaken. (2009). Werkende Ketens? Metarapportage over zes on-
derzoeken naar ketensamenwerking. Utrecht: Integraal Toezicht Jeugdzaken.
• Ivens, Y. (2008). Cannabisbehandeling bij jongeren en jongvolwassenen (CB-J). Richtlijn
en protocol voor de behandelaar. Amersfoort: GGz Nederland / JellinekMentrum.
• Ivens, Y. (2008). Verander je cannabisgebruik. Werkboek. Amersfoort: GGz Nederland /
JellinekMentrum.
• IVZ. (2008). Voorpublicatie kerncijfers 2007. Hulpvraag in Nederland. Houten: IVZ.
• Junger-Tas, J., Steketee, M., & Moll, M. (2008). Achtergronden van jeugddelinquentie en
middelengebruik Utrecht: Verwey-Jonker Instituut.
Resultaten Scoren - Vroegsignalering - 74
• Kaminer, Y., Bukstein, O., & Tarter, R. E. (1991). The Teen-Addiction Severity Index: ratio-
nale and reliability. Int J Addict, 26(2), 219-226.
• Kaminer, Y., Wagner, E., Plummer, B., & Seifer, R. (1993). Validation of the teen addiction
severity index (T-ASI). American Journal on Addiction, 2, 221-224.
• Kelly, T., Donovan, J., Chung, T., Bukstein, O., & Cornelius, J. (2009). Brief screens for
detecting alcohol use disorder among 18-20 year old young adults in emergency de-
partments: comparing AUDIT-C, CRAFFT, RAPS4-QF, FAST, RUFT-Cut, and DSM-IV 2-item
scale. . Addictive Behaviors 34, 668-674.
• Kelly, T. M., Donovan, J. E., Kinnane, J. M., & Taylor, D. M. (2002). A comparison of alcohol
screening instruments among under-aged drinkers treated in emergency departments.
Alcohol Alcohol, 37(5), 444-450.
• King, K. M., Meehan, B. T., Trim, R. S., & Chassin, L. (2006). Marker or mediator? The effects
of adolescent substance use on young adult educational attainment. Addiction, 101(12),
1730-1740.
• Klitzner, M., Schwartz, R. H., Gruenewald, P., & Blasinsky, M. (1987). Screening for risk
factors for adolescent alcohol and drug use. Am J Dis Child, 141(1), 45-49.
• Knight, J. R., Sherritt, L., Harris, S. K., Gates, E. C., & Chang, G. (2003). Validity of brief al-
cohol screening tests among adolescents: a comparison of the AUDIT, POSIT, CAGE, and
CRAFFT. Alcoholism, clinical and experimental research, 27(1), 67-73.
• Knight, J. R., Sherritt, L., Shrier, L. A., Harris, S. K., & Chang, G. (2002). Validity of the
CRAFFT substance abuse screening test among adolescent clinic patients. Arch Pediatr
Adolesc Med, 156(6), 607-614.
• Korhonen, T., Van Leeuwen, A. P., Reijneveld, S. A., Ormel, J., Verhulst, F. C., & Huizink, A. C.
(2010). Externalizing Behavior Problems and Cigarette Smoking as Predictors of Can-
nabis Use: The TRAILS Study. Journal of the American Academy of Child & Adolescent
psychiatry, 49(1), 61-69.
• LADIS. (2008). LADIS Nieuwsflits. Voorpublicatie Kerncijfers 2007 Hulpvraag in Neder-
land. Houten: Stichting IVZ.
• Latimer, W. W., Winters, K. C., & Stinchfield, R. D. (1997). Screening for drug abuse among
adolescents in clinical and correctional settingen using the Problem-Oriented Screening
Instrument for Teenagers. Am J Drug Alcohol Abuse, 23(1), 79-98.
• Lloyd, C. (1998). Risk factors for problem drug use: identifying vulnerable groups. Drugs:
education, prevention and policy, 5(3), 217-323.
• Loeber, R., & Hay, D. (1997). Key issues in the development of aggression and violence
from childhood to early adulthood. Annual Review of Psychology, 48(1), 371-411.
• Maruna, S. (2001). Making Good: How Ex- Convicts Reform and Rebuild their Lives.
Washington: APA.
• Matthys, W., Vanderschuren, L. J. M. J., Nordquist, R. E., & Zonnevylle-Bender, M. J. S.
(2006). Factoren die bij kinderen en adolescenten een risico vormen voor gebruik, mis-
bruik en afhankelijkheid van middelen. Den Haag: ZonMW.
• Mayer, J., & Filstead, W. J. (1979). The Adolescent Alcohol Involvement Scale. An instru-
ment for measuring adolescents’ use and misuse of alcohol. J Stud Alcohol, 40(3), 291-
300.
Resultaten Scoren - Vroegsignalering - 75
• McCrystal, P. (2009). Substance misuse amongst young people in non-school settingen:
challenges to practitioners and policy makers. Child Abuse Review, 18(4), 240-253.
• McGillicuddy, N. B. (2006). A review of substance use research among those with mental
retardation. Ment Retard Dev Disabil Res Rev, 12(1), 41-47.
• Meerkerk, G.-J., Van Rooij, A. J., Amadmoestar, S. S., & Schoenmakers, T. (2009). Nieuwe
verslavingen in zicht. Een inventariserend onderzoek naar aard en omvang van ‘nieuwe
verslavingen’ in Nederland. Rotterdam: IVO.
• Meyers, K., McLellan, A. T., Jaeger, J. L., & Pettinati, H. M. (1995). The development of the
Comprehensive Addiction Severity Index for Adolescents (CASI-A). An interview for as-
sessing multiple problems of adolescents. J Subst Abuse Treat, 12(3), 181-193.
• Miller, W., & Rollnick, S. (2005). Motiverende gespreksvoering: een methode om mensen
voor te bereiden op gedragsverandering: Uitgeverij Ekklesia.
• Ministerie van Volksgezondheid, W. e. S. (2005). Wet op de jeugdzorg. Informatiebro-
chure. Den Haag: Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,.
• Ministerie van VWS. (2003). Omgang met cliëntgegevens in de jeugdzorg. Den Haag:
Omgang met cliëntgegevens in de jeugdzorg.
• Monshouwer, K., S, V. A. N. D., Verdurmen, J., Bogt, T. T., R, D. E. G., & Vollebergh, W. (2006).
Cannabis use and mental health in secondary school children. Findings from a Dutch
survey. Br J Psychiatry, 188, 148-153.
• Monshouwer, K., Van Dorsselaer, S., Gorter, A., & Vollebergh, W. (2004). Jeugd en riskant
gedrag 2003. Kerngegevens uit het peilstationsonderzoek. Utrecht: Trimbos.
• Monshouwer, K., Verdurmen, J., Dorsselaer, S. v., Smit, E., Gorter, A., & Vollebergh, W.
(2008). Jeugd en riskant gedrag 2007. Kerngegevens uit het peilstationsonderzoek scho-
lieren. Roken, drinken, drugsgebruik en gokken onder scholieren vanaf tien jaar. Utrecht:
Trimbos-Instituut.
• Muris, P., Meesters, C., & van den Berg, F. (2003). The Strengths and Difficulties Question-
naire (SDQ) - further evidence for its reliability and validity in a community sample of
Dutch children and adolescents. European child & adolescent psychiatry, 12(1), 1-8.
• Mutsaers, K., Blekman, J. W., & Schipper, H. C. (2007). Licht verstandelijk gehandicapten en
middelengebruik. Wat is er tot op heden bekend? . Utrecht: Trimbos-Instituut.
• NDM. (2005). Nationale Drug Monitor 2005 - Jaarbericht 2005. Utrecht: Trimbos-in-
stituut.
• Postel, M., Jansma, M., Veltman, R., Grollemans, J., Westendorp, H., & Keizer, H. (2008).
Online zelfhulpprogramma voor de excessieve cannabisgebruiker. Amersfoort: GGz Ne-
derland / Tactus.
• Postma, S. (2008). JGZ-richtlijn Vroegsignalering van psychosociale problemen. Biltho-
ven: RIVM.
• Prochaska, J., & DiClemente, C. (1983). Stages and processes of self-change of smoking:
Toward an integrative model of change. Journal of Consulting and Clinical Psychology,
51(3), 390-395.
• Rahdert, E. (1991). The Problem Oriented Screening Instrument for Teenagers (POSIT).
In E. R. Rahdert (Ed.), The Adolescent Assessment/Referral System Manual. Rockville, MD:
U.S. Department of Health and Human Services: DHHS Publication No. (ADM) 91-1735.
Resultaten Scoren - Vroegsignalering - 76
• Reinert, D., & Allen, J. (2007). The Alcohol Use Disorders Identification Test: an update
of research findings. Alcoholism: Clinical and Experimental Research, 31(2), 185-199.
• Risselada, A., & Schoenmakers, T. (2010). Protocol voor vroegsignalering en kortdurende
interventie van alcoholproblematiek bij jongeren: school en vrije tijd. Rotterdam: IVO.
• Rogers, C. (1959). A theory of therapy, personality, and interpersonal relationships as de-
veloped in the client-centered framework. In S. Koch (Ed.), Psychology: The study of a
science, Vol.3: Formulations of a person and the social contexts. (pp. 184-256). New York.
• Rollnick, S., & Miller, W. (1995). What is motivational interviewing? Behavioral Cognitive
Psychotherapy, 23, 325-334.
• Rosendal, H., Ahaus, K., & Huijsman, R. (2009). Ketenzorg. In H. Rosendal, K. Ahaus, R.
Huijsman & C. Raad (Eds.), Ketenzorg. Praktijk in perspectief (pp. 17-22). Maarssen:
Elsevier Gezondheidszorg.
• Saunders, J., Aasland, O., Babor, F., De La Fuente, J., & Grant, M. (1993). The development
of the alcohol use disorders identification test (AUDIT): WHO collaborative project on
early detection of persons with harmful alcohol consumption. Addiction, 88(6), 791-
804.
• Schaffer, D., Fisher, P., Lucas, C. P., Dulcan, M. K., & Schwab-Stone, M. E. (2000). NIMH
Diagnostic Interview Schedule for Children Version IV (NIMH DISC-IV): Description, dif-
ferences from previous versions, and reliability of some common diagnoses. Journal of
the American Academy of Child and Adolescent psychiatrie, 39(1), 28-38.
• Schaus, J., Sole, M., McCoy, T., Mullett, N., & O’Brien, M. (2009). Alcohol screening and brief
intervention in a college student health center: A randomized controlled trial. Journal of
Studies on Alcohol and Drugs(Suppl 16), 131-141.
• Schippers, G. M., Broekman, T. G., & Buchholz, A. (2007). Mate. Handleiding en protocol.
Amersfoort: Resultaten Scoren.
• Schrijvers, C. T. M., & Schoemaker, C. G. (2008). Spelen met gezondheid. Leefstijl en psy-
chische gezondheid van de Nederlandse jeugd. Bilthoven: RIVM.
• Smit, E., Verdurmen, J., Monshouwer, K., & Bolier, L. (2008). Jongeren en verslaving - de
effectiviteit van behandelinterventies voor jongeren. Een literatuurstudie en een inventa-
risatie van behandelaanbod in Nederland. Amersfoort: Resultaten Scoren.
• Sumnall, H., Jones, L., Burrell, K., Witty, K., McVeigh, J., & Bellis, M. (2006). Annual Review of
Drug Prevention. Liverpool: National Collaborating Centre for Drug Prevention.
• SWOV. (2006). Factsheet driving under the influence of alcohol and drugs. Leidschen-
dam: Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid.
• Valkenberg, H., Lely, N. v. d., & Brugmans, M. (2007). Alcohol en jongeren: een ongeluk-
kige combinatie: Op: http://medischcontact.artsennet.nl.
• Van der Aa, A. (2006). Praktische keteninformatisering. Samen werken aan gedeelde
informatie in ketens en netwerken. Hengelo: Stichting Ketennetwerk.
• Van der Aa, A., & Minkman, M. (2007). Tools voor ketenzorg. Naar actie en reactie! Utrecht:
Kwaliteitsinstituut voor de gezondheidszorg CBO en Stichting Ketennetwerk.
• Van der Avoort, C. J., & Binkhorst, T. (2007). Toolbox Instrumenten voor patiëntenpartici-
patie in ketenzorg. Utrecht: Kwaliteitsinstituut voor de Gezondheidszorg CBO.
• Van der Lely, N., & De Visser, M. D. C. (2009). Protocol alcohol en jeugd setting ziekenhuis.
Delft: Partnership Vroegsignalering Alcohol.
Resultaten Scoren - Vroegsignalering - 77
• Van der Vorst, H. (2007). The key to the cellar door. The Role of the Family in Adoles-
cents’ Alcohol Use. Radboud Universiteit, Nijmegen.
• Van Dijk, J. J. M., Sagel- Grande, H. I., & Toornvliet, L. G. (2006). Actuele criminologie. Den
Haag: Sdu Uitgevers.
• Van Gelder, P., Reinerie, P., Smitz, M., Burer, I., & Hendriks, V. M. (2004). Uit (je dak) in
den Haag 2003. Uitgaande jongeren en genotmiddelengebruik. Rapportage. Den Haag:
Psychomedisch Centrum Parnassia en GGD Den Haag.
• Van Leijenhorst, L., & Crone, E. (2009). Het adolescentenbrein: Inzichten in risicovol ge-
drag in de adolescentie uit de cognitieve neurowetenschappen. Neuropraxis, 1.
• Van Meurs, I., Reef, J., Verhulst, F. C., & Van der Ende, J. (2009). Intergenerational transmis-
sion of child problem behaviors: a longitudinal, population-based study. J Am Acad Child
Adolesc Psychiatry, 48(2), 138-145.
• Van Montfoort, A. (2009). Jeugdzorg: ketens voor kinderen? In H. Rosendal, K. Ahaus, R.
Huijsman & C. Raad (Eds.), Ketenzorg. Praktijk in perspectief (pp. 259-266). Maarssen:
Elsevier Gezondheidszorg.
• Van Widenfelt, B. M., Goedhart, A. W., Treffers, P. D., & Goodman, R. (2003). Dutch ver-
sion of the Strengths and Difficulties Questionnaire (SDQ). Eur Child Adolesc Psychiatry,
12(6), 281-289.
• Velleman, R. D., Templeton, L. J., & Copello, A. G. (2005). The role of the family in preven-
ting and intervening with substance use and misuse: a comprehensive review of family
interventions, with a focus on young people. Drug Alcohol Rev, 24(2), 93-109.
• Verdurmen, J., Abraham, M. D., Planije, M., Monshouwer, K., Dorsselaer, S. v., Schulten, I.,
et al. (2006). Alcoholgebruik en jongeren onder de 16 jaar: schadelijke effecten en ef-
fectiviteit van interventies. Utrecht: Trimbos-instituut.
• Verdurmen, J., Monshouwer, K., van Dorsselaer, S., ter Bogt, T., & Vollebergh, W. (2005).
Alcohol use and mental health in adolescents: interactions with age and gender-findings
from the Dutch 2001 Health Behaviour in School-Aged Children survey. J Stud Alcohol,
66(5), 605-609.
• Verstuyf, G. (2007). Dossier vroeginterventie. Brussel: Vereniging voor Alcohol- en an-
dere Drugsproblemen.
• Volkskrant. (26 oktober 2009). SER: één loket voor probleemjongere.
• Wilens, T. E., Biederman, J., Adamson, J. J., Henin, A., Sgambati, S., Gignac, M., et al. (2008).
Further evidence of an association between adolescent bipolar disorder with smoking
and substance use disorders: a controlled study. Drug Alcohol Depend, 95(3), 188-198.
• Williams, C., Epstein, J. A., Botvin, G. J., & Ifill-Williams, M. (1999). Marijuana use among
minority youths living in public housing developments. Journal of Urban Health, 76(1),
85-101.
• Winters, K. C., & Henly, G. A. (1993). Adolescent diagnostic interview (ADI) Manual. Los
Angeles: Western Psychological Services.
• Winters, K. C., & Kaminer, Y. (2008). Screening and assessing adolescent substance use
disorders in clinical populations. J Am Acad Child Adolesc Psychiatry, 47(7), 740-744.
• Winters, K. C., Latimer, W. W., & Stinchfield, R. D. (1999). Validity of DSM-IV criteria for
alcohol and marijuana use disorders in adolescents. Journal of Studies on Alcohol, 60,
337-344.
Resultaten Scoren - Vroegsignalering - 78
• Winters, K. C., Stinchfield, R. D., & Henly, G. A. (1993). Further validation of new scales
measuring adolescent alcohol and other drug abuse. J Stud Alcohol, 54(5), 534-541.
• Wisniewski, N., Clenwick, D., & Graham, J. (1985). Adolescent Drug Involvement Scale.
Addictive Behaviors, 10, 55-67.
• Wittenberg, S. (2006). Cannabis in adolescenten en jongvolwassenen. Amsterdam: Jel-
linek, Innovatie en Preventie.
Resultaten Scoren - Vroegsignalering - 79
Bijlage 1
Methode
De richtlijn is ontwikkeld volgens het Masterprotocol van Resultaten Scoren (Jansen &
Snoek, 2007). Het Masterprotocol bestaat uit de volgende stappen:
• Veldverkenning, belronde experts
• Literatuurstudie
• Opstellen van een programma van eisen
• Opstellen van een concept-richtlijn
• Toetsing door experts
• Interne pilot
• Opstellen implementatieplan
• Externe pilot
• Implementatie
Veldverkenning, belrondes experts
Middels een semi-gestructureerd interview zijn 9 professionals geïnterviewd uit de vol-
gende disciplines: Halt Nederland, Jeugdreclassering, Context GGZ (Parnassia-BAVO),
Meerkanten Jeugdverslaving, Mondriaan, Brijder Verslavingszorg, Jongeren Informatie
Punt (JIP), Jeugdzorg Rotterdam.
Verder zijn verschillende congressen bezocht waarin aandacht was voor jeugd en mid-
delengebruik zoals het ESSD (European Society for Social Drug research) en het FADO
(Forum Alcohol en Drugs Onderzoek).
Literatuurstudie
De literatuurstudie leverde weinig studies op naar vroegsignalering van middelenproble-
matiek bij jongeren in zijn geheel. Er werden geen theoretische modellen gevonden. Wel
leverde de literatuurstudie belangrijke inzichten op betreffende risicofactoren, risico-
groepen en screeningsinstrumenten. De literatuurstudie heeft zich dan ook gericht op:
• Risicogroepen
• Screeningsinstrumenten
Uitgangspunt van de literatuurstudie waren de ervaringen en knelpunten die in de veld-
verkenning naar voren kwamen. Bedoeling hiervan was om de literatuurstudie goed aan
te laten sluiten bij de Nederlandse situatie. De insteek van de literatuurstudie was sterk
praktijkgericht en Nederland-gericht. Nederlandse studies stonden dan ook centraal in
Resultaten Scoren - Vroegsignalering - 80
de literatuursearch en werden waar nodig aangevuld met buitenlandse studies. Er is ge-
zocht in: GGZ-kennisnet, ggd-kennisnet, NJI.nl, Google, cochrane library, psycinfo en na-
tuurlijk ook pubmed.
Er is gezocht met de trefwoorden: youth, adolescent, young, gecombineerd met addicti-
on, substance. Voor de screeningsinstrumenten zijn deze trefwoorden weer gecombi-
neerd met screening en screeners. Nederlandstalige trefwoorden zijn: jongeren, adoles-
centen, jeugd, screeners, screening, middelengebruik, verslaving, middelenmisbruik.
Uit de treffers die dit opleverde, is gekeken wie belangrijke auteurs zijn op dit gebied. Op
deze auteurs is een nieuwe search uitgevoerd. Er is in eerste instantie naar reviews ge-
zocht. Vervolgens is op een aantal specifieke screeningsinstrumenten een nieuwe search
uitgevoerd voor de effectiviteit van deze instrumenten op zich. Hierbij is vooral gekeken
naar internationaal veelgebruikte screeningsinstrumenten, of in het Nederlands vertaalde
instrumenten. Als kwaliteitscriteria voor screeningsinstrumenten zijn de betrouwbaarheid
(steeds dezelfde uitslag geven bij herhaalde meting) en de validiteit (meet wat het be-
hoort te meten) genomen.
De resultaten van de literatuurstudies zijn verwerkt in een externe bijlage bij de richtlijn,
hierin wordt ook nader ingegaan op de methode.
Opstellen programma van eisen/opstellen conceptrichtlijn
Uit de literatuurstudie en de veldanalyse bleek ten eerste dat middelenmisbruik bij jon-
geren vaak samen gaat met multiproblematiek op verschillende leefgebieden. Dit maakt
ten tweede intersectorale samenwerking noodzakelijk, zowel bij behandeling als bij de
vroegsignalering. Temeer dat de inschatting van het risico van gebruik niet alleen moet
gebeuren op basis van hoeveelheid en type middelengebruik, maar ook op basis van
kenmerken van de persoon (o.a. bijkomende sociale en psychische problematiek) en de
context van het gebruik. Ten derde is vroegsignalering geen activiteit op zich, maar maakt
deel uit van een zorgketen: signaleren, toeleiden naar zorg, behandelen en nazorg.
Gevolg voor de richtlijn is dat er voor gekozen is deze in hoge mate te richten op keten-
samenwerking en op het aanpakken van multiproblematiek behorend bij middelenmis-
bruik en –afhankelijkheid. Er is dus niet gekozen voor een specifieke setting of risico-
groep maar voor een multiproblem-aanpak.
Toetsing door experts en cliënten
Middels een expertmeeting is de conceptrichtlijn getoetst op bruikbaarheid en haalbaar-
heid, met name betreffende ketensamenwerking. Er waren 5 experts uit de volgende
werkgebieden aanwezig:
• Halt Nederland
• Jeugdreclassering
• Jongerenloket
• Novadic-Kentron
• Gemini College
• Centrum Maliebaan
Resultaten Scoren - Vroegsignalering - 81
• Flexus Jeugdplein
De cliëntenklankbordgroep van de Mondriaan is bijeengekomen om te brainstormen over
ideeën omtrent de richtlijn vroegsignalering. Deze bestond uit 12 jongeren tussen de 13
en de 20. Een gedeelte van deze jongeren waren cliënten van Mondriaan en een ge-
deelte van deze jongeren waren niet in behandeling bij Mondriaan en hadden geen rela-
tie met de behandeling of preventie.
Pilot(s) / externe toetsen
Het masterprotocol is aangepast met betrekking tot de pilots. Aangezien een ketenaan-
pak qua tijdsinvestering vrij intensief is, was het niet mogelijk pilots uit te voeren. Gaan-
deweg de veldverkenning bleek dat de divisie ‘jongeren en middelengebruik’ van Mondri-
aan in Limburg en omstreken een goed uitgewerkt en beproefd systeem voor
vroegsignalering heeft opgezet in samenwerking met ketenpartners. Besloten is, in over-
leg met de opdrachtgever en met Mondriaan, de ervaringen van Mondriaan te evalueren
als een interne pilot.
De externe pilot bleek om dezelfde reden (de lange tijdsspanne) niet haalbaar. Omat het
wel een meerwaarde heeft om de richtlijn ook aan een externe toets te onderwerpen, is
aan een werkgroep bij Brijder en Tactus gevraagd de richtlijn vanuit hun praktijkervaring
te beoordelen.
De resultaten uit de praktijktoetsen (veldverkenning, interne toets, externe toets, expert-
meeting, klankbordgroep) zijn verwerkt in de inhoud van de richtlijn en zijn in een apar-
te digitale bijlage bij de richtlijn gepubliceerd. Hierin wordt ook nader ingegaan op de
methode.
Samenwerking en implementatie
Implementatie wordt in het Masterprotocol al gewaarborgd vanaf de opzetfase door in-
tensief samenwerking te zoeken met professionals en cliënten. Verder is geïnterviewde
van de interne pilot gevraagd naar hun ideeën en ervaringen omtrent implementatie.
Aangevuld met een korte literatuurstudie leverde dit de contouren van een implementa-
tieplan op.
Verder is nauw samengewerkt met het Partnership Vroegsignalering Alcohol (PVA), die
het protocol voor signalering van alcoholmisbruik onder jongeren ontwikkelde.
Tot slot wordt een invitational conference georganiseerd, in samenwerking met het de
presentatie van het protocol van het PVA, waarop professionals geïnformeerd worden
over de richtlijn.
Herziening
Volgens het proces van richtlijnontwikkeling zal elke richtlijn iedere vijf jaar worden ge-
actualiseerd en eventueel herzien. Aangezien er nog weinig onderzoek naar vroegsigna-
lering van middelenproblematiek bij jongeren is gevonden, zou het kunnen dat de richt-
lijn frequenter wordt geactualiseerd, samenhangend met de toename van inzichten op dit
gebied.
Resultaten Scoren - Vroegsignalering - 82
Bijlage 2
Literatuurstudies
Inhoudsopgave
1 Prevalentie en risicogroepen ......................................................................................................... 83
1.1 Inleiding .................................................................................................................................................. 83
1.2 Methode .................................................................................................................................................. 83
1.3 Prevalentie van middelengebruik bij jongeren ......................................................................... 84
1.4 Gevolgen van middelengebruik voor jongeren ........................................................................86
1.5 Risicofactoren ....................................................................................................................................... 87
1.6 Risicogroepen .......................................................................................................................................93
Literatuurlijst prevalentie en risicogroepen ............................................................................ 104
2 Screeningsinstrumenten .............................................................................................................. 110
2.1 Doel- en vraagstelling .................................................................................................................... 110
2.2 Methode ............................................................................................................................................... 110
2.3 Resultaten: overzichtsstudies ...................................................................................................... 110
2.3.1 Nederlandse situatie........................................................................................................................ 110
2.3.2 Buitenlandse situatie ....................................................................................................................... 111
Conclusie ............................................................................................................................................. 112
2.4 Resultaten: losse screeningsinstrumenten .............................................................................. 112
2.4.1 Overzicht van screeningsinstrumenten .................................................................................... 112
2.4.2 Korte vragenlijsten voor screening ............................................................................................ 114
AUDIT, AUDIT-C en AUDIT-4 (alcohol) .................................................................................... 115
CAGE (alcohol) & CAGE-AID (middelen) .................................................................................. 119
CRAFFT (middelen) .......................................................................................................................... 121
POSIT (middelen) ............................................................................................................................. 122
Youth Self Report (YSR) & Youth Adult Self Report (YASR) (psychiatrie) .................... 123
SDQ (psychiatrie) ............................................................................................................................. 123
2.4.3 Uitgebreidere vragenlijsten voor ................................................................................................ 125
ASI, T-ASI & ADAD (middelen) ...................................................................................................... 125
EuroADAD (meerdere leefgebieden) ......................................................................................... 125
MATE-(Jeugd) (middelen) ............................................................................................................. 126
2.4.4 Overige screeningsinstrumenten ................................................................................................ 126
2.5 Conclusies ........................................................................................................................................... 128
Literatuurlijst screeningsinstrumenten ..................................................................................... 129
3 Settingen voor screenings (veldverkenning) ...................................................................... 133
Resultaten Scoren - Vroegsignalering - 83
Inleiding en leeswijzer
Ten behoeve van de ontwikkeling van een Richtlijn Vroegsignalering jongeren en mid-
delenmisbruik of –afhankelijkheid zijn er literatuurstudies uitgevoerd naar risicogroepen
en screeningsinstrumenten, en is een veldverkenning uitgevoerd. In deze deelrapportage
wordt hiervan verslag gedaan. Daarnaast zijn praktijktoetsen verricht. De resultaten hier-
van zijn opgenomen in een aparte digitale uitgave.
In hoofdstuk 1 worden de resultaten weergegeven van de literatuurstudie naar prevalen-
tie en risicogroepen. Hierin wordt ingegaan op de prevalentie van middelengebruik onder
jongeren (§ 1.3), de gevolgen van middelengebruik (§ 1.4), risicofactoren (§ 1.5) en ri-
sicogroepen (§ 1.6).
In hoofdstuk 2 worden de resultaten weergegeven van de literatuurstudie naar scree-
nings instrumenten. Hierin wordt eerst ingegaan op resultaten van reviews en overzicht-
studies naar screeningsinstrumenten (§ 2.1). Aangezien dit geen eenduidig antwoord gaf,
is daarnaast per screeningsinstrument een aparte search uitgevoerd (§ 2.2). In hoofdstuk
3 wordt tenslotte verslag gedaan van de veldverkenning.
1 Prevalentie en risicogroepen
1.1. Doel en vraagstelling
Doel van de literatuurstudie die is uitgevoerd ten behoeve van de Richtlijn Vroegsignale-
ring is het bepalen van (jeugdige) risicogroepen voor middelenmisbruik en -afhankelijk-
heid (samengevat als: middelenproblematiek) en hun specifieke kenmerken. Daarbij
wordt ook gekeken naar mogelijke vindplaatsen van deze groepen (is er een geschikte
setting om de richtlijn toe te passen voor de betreffende risicogroep). De literatuurstudie
gaat in op de volgende vragen:
• Wat is de prevalentie van middelengebruik en middelenproblematiek onder jeugdigen in
Nederland? (§ 1.3)
• Wat zijn de gevolgen hiervan voor het individu en de maatschappij? (§ 1.4)
• Wat zijn risicofactoren voor middelengebruik en middelenproblematiek? (§ 1.5)
• Wat zijn risicogroepen voor middelengebruik en middelenproblematiek? (§ 1.6)
1.2. Methode
De literatuurstudie is uitgevoerd overeenkomstig het Masterprotocol van Resultaten Sco-
ren. Centraal in dit protocol staat een goede afstemming tussen wetenschap en praktijk.
Daarom heeft er zowel een veldverkenning als een literatuurstudie plaatsgevonden. Uit-
gangspunt van de literatuurstudie waren de ervaringen en knelpunten die in de veldver-
kenning1 naar voren kwamen op het gebied van vroegsignalering van middelenproble-
matiek onder jeugdigen. Bedoeling hiervan was om de literatuurstudie goed aan te laten
sluiten bij de informatiebehoefte op dit terrein in de Nederlandse situatie. Nederlandse
1 Zie de separaat uitgegeven digitale rapportage over de veldverkenning en praktijktoetsen ten behoeve
van deze richtlijn.
Resultaten Scoren - Vroegsignalering - 84
studies stonden centraal in de literatuursearch en werden waar nodig aangevuld met
buitenlandse studies. Er is gezocht in: GGZ-kennisnet, GGD-kennisnet, NJI.nl, Google, Co-
chrane library en Pubmed. Er is dus geen alomvattende search gedaan in de Engelstalige
literatuur, maar een state-of-the-art studie naar de Nederlandse situatie die antwoord
trachtte te geven op ervaren knelpunten in de praktijk. Verder kwam uit de veldverken-
ning ook een eerste oriëntatie op mogelijke screeningsettingen naar voren.
1.3. Prevalentie van middelengebruik bij jongeren
De meest gebruikte middelen door jongeren zijn alcohol, tabak en cannabis. In het uit-
gaanscircuit is ook XTC veelvoorkomend (Hulshoff, Wegen & Den Ouden, 2009). De ove-
rige middelen in het uitgaanscircuit zoals GHB, speed, LSD, ketamine en paddo’s worden
veel minder vaak gebruikt. Het gebruik van heroïne, methadon of basecoke wordt onder
jongeren niet of nauwelijks gesignaleerd (Van Gelder e.a., 2004; Broekman, 2010).
Uit de meest recente LADIS-monitorgegevens (IVZ, 2008) blijkt dat het aantal jongeren
(<25 jaar) dat een beroep doet op de hulpverlening in verband met middelenproblema-
tiek in 2007 met 25% is gestegen. Het is onduidelijk of het hier gaat om problemen met
misbruik van middelen, of afhankelijkheid. Over diagnostische cijfers volgens de DSM-IV
is geen informatie gevonden.
In de prevalentie van alcoholmisbruik is de afgelopen jaren een duidelijke toename te
zien onder jongeren (Monshouwer e.a., 2008). Tussen 1999 en 2003 steeg de alcohol-
problematiek onder jongeren aanzienlijk, in 2007 was er echter een flinke daling te zien
in drinken onder twaalf- tot en met veertienjarigen ten opzichte van 2003 (Van de
Mheen, 2009). Hoewel de leeftijdsgroep van twaalf tot veertien jaar de afgelopen vier
jaar minder is gaan drinken, is het alcoholgebruik in de groep vanaf vijftien jaar onver-
minderd hoog en drinken jongeren als ze drinken nog steeds te veel en te vaak (Mons-
houwer e.a., 2008; Van der Vorst, 2007). Het CBS stelt dat van de 12-17 jarigen 10%
als ‘zware drinker’ (minstens één keer per week 6 glazen of meer) kan worden aange-
merkt (CBS, 2003). Recenter onderzoek laat zien dat in de groep 16-24 jarigen bij de
mannen 34% en bij de vrouwen 9% voldoet aan de criteria voor probleemdrinken (Van
Dijck & Knibbe, 2005). In de jaren tussen 2001 en 2005 bezochten per jaar ongeveer
560 jongeren in de leeftijd van 10 tot 20 jaar de spoedeisende hulp vanwege een alco-
holvergiftiging. Dit is ongeveer een derde van het totale aantal alcoholintoxicaties (Huls-
hoff e.a., 2009; Valkenberg e.a., 2005).
Er zijn half zoveel jongeren in behandeling voor alcohol als voor cannabis. Voor alcohol
waren in 2006 1.243 jongeren tussen de 15 en 24 jaar in behandeling, waarvan 191 tot
19 jaar (LADIS, 2008).
Cannabis blijkt onder jongeren in toenemende mate de meest gebruikte illegale drug te
zijn (Wittenberg, 2006). In de (ambulante) verslavingszorg is het aantal jonge cliënten
met cannabis als primaire problematiek verdubbeld tussen 1994 en 2004 (van 1531
naar 3293) (NDM, 2005). Het percetnage jongens dat op zeer jonge leeftijd (<14) al
ervaring heeft met cannabis daalde tussen 2003 en 2007 van 21 naar 13% (ten op-
Resultaten Scoren - Vroegsignalering - 85
zichte van 1996-2003). Onder 14-jarige meisjes was de daling in het ooitgbruikv an
cannabis tussen 2003 en 2007 minder groot en niet significant (respectievelijk 16% en
12%) (NDM, 2010). Cannabis is het meest voorkomende probleemmiddel in de jeugd-
verslavingszorg (IVZ, 2008). Het doorbreken van de afhankelijkheid dan wel misbruik
lijkt zonder professionele hulpverlening vaak niet mogelijk (Hulshoff e.a., 2009).
Iets minder dan de helft van de scholieren in het voortgezet onderwijs (12 tot en met 18
jaar) heeft wel eens gerookt (45%). Van alle scholieren in het voortgezet onderwijs (12
tot en met 18 jaar) rookt ongeveer 9% dagelijks. De meesten van hen zijn voor hun 17e
begonnen met dagelijks roken (Schrijvers & Schoenmaker, 2008; STIVORO, 2007; Mons-
houwer e.a., 2008). Vanwege de verslavende werking en de schadelijke gezondheidsge-
volgen van roken en vanwege het feit dat stoppen met roken steeds moeilijker wordt
naarmate men langer rookt, is het van belang om het stoppen met roken onder jongeren
aan te moedigen (Kleinjan, 2009). De Nationale Drugsmonitor (NDM, 2010) stelt dat het
percentage jongeren dat rookt de afgelopen jaren is gedaald.
Van 1992 tot 1996 steeg het percentage gebruikers van ecstasy onder leerlingen van
het regulier middelbaar onderwijs. Het percentage ooitgebruikers daalde significant tus-
sen 1996 en 1999. Verschillen tussen opeenvolgende peiljaren in 1999, 2003 en 2007
waren niet significant (respectievelijk 3.8%; 2.9%; 2.4%). Het percentage actuele gebrui-
kers van ecstasy daalde significant tussen 1996 en 1999 en stabiliseerde vervolgens
(NDM, 2010).
Uit recent onderzoek blijkt dat twee “nieuwe” soorten verslaving de laatste jaren de kop
op hebben gestoken in Nederland (in het algemeen, niet specifiek onder jongeren), te
weten GHB-verslaving en internetverslaving. Hierbij moet worden opgemerkt dat inter-
netverslaving een containerbegrip is – in de praktijk gaat het vaak om gameverslaving of
seksverslaving die via het internet gefaciliteerd wordt. Hoewel de omvang van de aan de
twee nieuwe verslavingen gerelateerde hulpvraag vooralsnog gering is, wordt verwacht
dat het wel degelijk om twee substantiële vormen van verslaving gaat die niet van tijde-
lijke aard zijn. Kenmerkend voor GHB-verslaving is de forse lichamelijke afhankelijkheid
die kan optreden. Deze lichamelijke afhankelijkheid maakt een zorgvuldige afbouw van
het middel met intensieve klinische begeleiding en medische zorg noodzakelijk. Mons-
houwer e.a. (2008) stellen dat in 2007 0,6% van de scholieren van 12-18 jaar ooit wel
eens GHB gebruikt.
De aard van problemen met internetverslaving, c.q. gameverslaving, lijkt echter vaak
minder ernstig te zijn. Veeleer zou er sprake kunnen zijn van een met psychosociale
problemen samenhangend leefstijlprobleem waarvoor bestaande behandelstrategieën,
gebaseerd op leefstijltraining en cognitieve gedragstherapie, wellicht met enige aanpas-
sing, een adequaat behandelaanbod zou kunnen vormen2 (Meerkerk e.a., 2009).
2 Dit onderzoek was niet specifiek gericht op jongeren.
Resultaten Scoren - Vroegsignalering - 86
1.4. Gevolgen van middelengebruik voor jongeren
Acute risico’s bij middelenmisbruik zijn (verkeers)ongevallen (SWOV, 2006) en alcohol-
vergiftiging (Valkenberg, Van der Lely & Brugmans, 2007). Ook wordt het gebruik van
middelen geassocieerd met seksueel risicogedrag en een grotere kans om betrokken te
zijn (als dader of slachtoffer) bij geweldsdelicten (Boelema, Ter Bogt, Van den Eijnden &
Verdurmen, 2009).
Gevolgen op korte termijn zijn bijvoorbeeld verstoringen in het cognitief functioneren
(verminderde functie kortetermijngeheugen, logisch redeneren en concentratie), spijbe-
len, verslechterde schoolprestaties, ruzie in de thuissituatie, liegen, thuis geld stelen of
andere criminaliteit, zich onttrekken aan huisregels, stoppen met vroegere hobby’s, ver-
andering in vriendenkring of bezigheden, of politie- en justitiecontacten (Hulshoff e.a.,
2009).
Middelengebruik bij jongeren is met name problematisch omdat zij zich in een kwets-
bare periode in hun ontwikkeling bevinden. Verstoring in deze ontwikkeling kan ernstige
gevolgen hebben op de lange termijn. Middelenmisbruik kan de fysieke, de cognitieve, de
neurologische en/of de psychosociale ontwikkeling van jongeren sterk negatief beïn-
vloeden. Zwaar en langdurig alcoholgebruik door adolescenten is in verband gebracht
met schadelijke effecten op de (ontwikkeling van de) hersenen (NDM, 2010). Langeter-
mijngevolgen zijn:
1. Het experimenteren met middelengebruik op jonge leeftijd, verhoogt de kans op afhanke-
lijkheid op latere leeftijd (De Wit, Adlaf, Offord & Ogborne, 2000; Grant e.a., 2006). Hierbij
lijkt de regel dat hoe jonger begonnen wordt met middelengebruik, hoe problematischer.
Gebruik van alcohol in de adolescentie is een van de betrouwbaarste voorspellers van
alcoholmisbruik en afhankelijkheid op latere leeftijd. Als een jongere voor zijn 17e begint
met cannabisgebruik neemt het risico op harddrugsgebruik en afhankelijkheid aan hard-
drugs toe (Hulshoff e.a., 2009). Vooral bij frequent gebruik en een vroege startleeftijd
kunnen gebruikers afhankelijk worden van cannabis (NDM, 2010).
Ook blijkt dat jongeren sneller afhankelijk raken dan volwassenen. Bij volwassenen ver-
loopt het traject van experimenteren tot afhankelijkheid gemiddeld in twee tot zeven jaar.
Daarom werd lange tijd gedacht dat jongeren nog niet afhankelijk van middelen konden
zijn wegens het korte gebruik. Nu blijkt dat het traject van experimenteren naar afhanke-
lijkheid zich bij jongeren soms binnen relatief korte tijd ontwikkelt (6-18 maanden)
(Hulshoff e.a., 2009). Jongeren zijn gevoeliger voor alcohol dan volwassenen. Ze zijn
eerder dronken, eerder afhankelijk en lopen meer risico op hersenbeschadiging (Verdur-
men e.a., 2006). Jongeren hebben waarschijnlijk ook minder last van de directe negatie-
ven effecten van alcohol, zoals een kater, motorische stoornissen bij dronkenschap,
sufheid, etc. waardoor ze minder afgeremd worden in hun gebruik (Matthys, 2006).
2. Middelenafhankelijkheid werkt remmend op de ontwikkeling van belangrijke vaardighe-
den die in de puberteit vorm dienen te krijgen zoals sociale vaardigheden, impulscontrole
en frustratietolerantie (Brusse, 2006).
3. Middelenmisbruik tijdens de adolescentie kan een sterk negatieve invloed op de school-
resultaten van jongeren hebben en op de kans om vervolgonderwijs succesvol af te ron-
den (King, Meehan, Trim & Chassin, 2006). Intensief cannabisgebruik op zeer jonge leeftijd,
Resultaten Scoren - Vroegsignalering - 87
dat wil zeggen meer dan honderd joints voor het 16e jaar, lijkt negatieve gevolgen te
hebben voor het opleidingsniveau (Van den Brink, 2006). Zwaar en langdurig alcoholge-
bruik door adolescenten laat negatieven effecten zien op leren en geheugen (NDM,
2010).
4. Middelenproblemen gaan vaak samen met niet aan middelen gerelateerde stoornissen.
Dit is bij jeugdige verslaafden nog vaker het geval dan bij volwassenen. Het kan zijn dat
de psychopathologie al bestond vóór de middelenproblematiek, maar deze kan ook het
gevolg zijn van een middelenproblematiek of gelijk met de middelenproblematiek tot
stand komen (Hulshoff e.a., 2009). Er zijn aanwijzingen dat mensen met een bepaalde
variant (Val/Val) van het COMT-gen, dat betrokken is bij de afbraak van dopamine in de
hersenen, extra kwetsbaar zijn voor een psychose, met name als zij op jonge leeftijd zijn
begonnen met cannabisgebruik (NDM, 2010).
5. Ook delinquent gedrag wordt geassocieerd met middelenmisbruik (Friedman, 1998).
Deze relatie is duaal: jongeren kunnen delinquent gedrag gaan vertonen om aan geld te
komen voor middelen, of ze kunnen in een delinquent circuit in aanraking komen met
middelen (Maruna, 2001).
1.5. Risicofactoren
Vroegsignalering zou kunnen beginnen bij het signaleren van risicofactoren. Matthys e.a.
(2006) hebben een inventarisatie gemaakt van factoren die bij kinderen en adolescen-
ten een risico vormen voor gebruik, misbruik en afhankelijkheid van middelen. Op de
volgende pagina een overzicht van de risicofactoren die Matthys noemt, aangevuld met
de studie van Huurre e.a. (2010) en de inzichten uit studies van Patricia Conrod (2006).
Deze risicofactoren interacteren met elkaar. Llyod (1998) spreekt van een web van oor-
zakelijke verbanden.
Resultaten Scoren - Vroegsignalering - 88
Risicofactoren
Gebaseerd op Matthys e.a. (2006), Conrod e.a. (2006) en Huurre e.a. (2010)
Indien er geen referentie achter staat, is het gebaseerd op Mattys e.a. (2006)
Sociale omgeving
Brede sociale context
Peers en vrienden
Ouders
Moleculair genetisch
Neurotransmitter
systemen en receptoren
Hersenstructuren
Adolescentie
als een gevoelige
periode
- Lage prijs van middelen
- Veel reclame voor middelen
- Lage wettelijk toegestane leeftijd voor het gebruik
- Ongunstige buurtkenmerken
- De aansluiting bij de groep leeftijdgenoten die uitgestoten zijn,
antisociaal gedrag vertonen en middelen beginnen te gebruiken
- Grote hoeveelheid vrije tijd die doorgebracht wordt met
vrienden (Huurre e.a., 2010)
Sociale invloed
- Middelen gebruikende ouders en siblings
- Gezins- en echtelijke disharmonie
- Gescheiden ouders (Huurre e.a., 2010)
- Ouders die onvoldoende op de hoogte zijn van het doen
en laten van hun kind of adolescent.
- Slechte relatie tussen ouders en kinderen (Huurre e.a., 2010)
Prenatale invloed
- Prenatale blootstelling aan middelen
Genetische invloed
- Familieleden met (een geschiedenis van) middelenproblematiek.
Het aandeel van erfelijkheid in de vatbaarheid voor middelen -
misbruik en afhankelijkheid wordt geschat op 40-60%.
Afwijkingen in 5-HT1B receptor, μ-opioïd receptor, CB1
cannabinoïdreceptor, metabotrope glutamaat receptor mGluR5, CABRA2
en COMT (bijv. CHRM2).
Afwijkingen in de volgende systemen en receptoren: dopamine, seroto-
nine, opioïden, glutamaat, GABA, cannibinoïden.
Afwijkingen in de volgende hersenstructuren: mesolimbisch dopamine
systeem, prefrontale cortex, striatum, amygdala.
In de adolescentie vindt er een breed scala aan neuronale en hormonale
veranderingen plaats die een risicofactor vormen voor middelenproble-
matiek.
- De aanwezigheid van verhoudingsgewijs veel meer dopamine
(dat vooral bij beloning en motivatie betrokken is), dan serotonine
Neurobiologisch en genetisch
Resultaten Scoren - Vroegsignalering - 89
Nederlandse studies
Van Meurs, Rees, Verhulst & Van der Ende (2009) onderzochten de intergenerationele
transmissie van probleemgedrag door middel van een longitudinale studie waarin kinde-
Persoonlijkheids-
kenmerken
Agressief gedrag
Psychiatrische
stoornissen
Lifestyle
(dat een belangrijke rol speelt bij impulscontrole) in de hersenen en
in cerebro-spinale vloeistof tijdens de adolescentie zou wellicht
een aanwijzing kunnen zijn voor het anders functioneren van de
betrokken hersensystemen, wat het gebruik van verslavende
middelen door adolescenten in de hand kan werken.
- De GABA-B transmissie en receptor expressie in de hippocampus is
pas laat in de adolescentie volledig ontwikkeld.
Verder is er een piek in expressie van cannabinoïd receptoren in
de hippocampus tijdens de adolescentie meetbaar.
- Er is sprake van een kwetsbare balans tussen een overactief
beloningssysteem en een onvolwassen controlesysteem in de
hersenen (van Leijenhorst & Crone, 2009)
- ‘Novelty-seeking’, vooral als dit samengaat met een lage
score op ‘harm avoidance’
- ‘anxiety sensitivity’ (Conrod e.a., 2006)
- ‘hopelessness’ (Conrod e.a., 2006)
- ‘negative thinking’ (Conrod e.a., 2006)
- ‘sensation seeking’ (Conrod e.a., 2006)
- Impulsiviteit (Huurre e.a., 2010)
- Lage eigenwaarde (geldt alleen voor jongens)
(Huurre e.a., 2010)
- Stress
- Agressief gedrag in de kinderleeftijd, zeker als het deel uitmaakt van
een antisociale gedragsstoornis
- Een premorbide psychiatrische stoornis in de kinderleeftijd en
stoornissen vroege adolescentie
Het risico is het grootst bij de oppositioneel-opstandige
en antisociale gedragsstoornis.
- Depressieve symptomen (Huurre e.a., 2010)
- Gezondheidsgedrag dat de gezondheid schaadt
(Huurre e.a., 2010)
- Problemen met de wet (Huurre e.a., 2010)
- Slechte schoolprestaties (Huurre e.a., 2010)
Persoonlijkheid en psychologische kenmerken
Resultaten Scoren - Vroegsignalering - 90
ren 24 jaar gevolgd werden. Veel vormen van probleemgedrag bij kinderen werden voor-
speld door het gedrag van hun ouders als kinderen. Dit geldt zowel voor internaliserende,
externaliserende als de totale probleemscore. Sekseverschillende werden gevonden voor
delinquent gedrag: continuïteit werd sterker doorgegeven door moeders dan door vaders,
en had een sterkere invloed op zoons dan op dochters.
Recent zijn er twee studies uitgekomen op de Nederlandse TRAILS data (TRacking Ado-
lescents’ Individual Life Survey). Korhonen e.a. (2010) onderzochten de invloed van
externaliserende gedragsproblemen en het roken van sigaretten op het starten met can-
nabisgebruik. Hun bevindingen trokken de visie in twijfel dat externaliserende gedrags-
problemen een directe voorspeller zijn voor het starten met cannabis. Wel vonden zij dat
het vroeg starten met roken een krachtige voorspeller is voor het starten met cannabis-
gebruik, onafhankelijk van voorafgaande externaliserende gedragsproblemen. Hoewel
externaliserende gedragsproblemen waarschijnlijk belangrijk zijn voor het langdurige ge-
bruik van middelen, is het vroeg beginnen met roken een belangrijke risicofactor voor
cannabisgebruik.
Creemers e.a. (2009; 2010; in progress) onderzochten de rol van verschillende tempe-
rament eigenschappen (hoge-sensitiviteit voor genot, verlegenheid, angstig-zijn, frustra-
tie en zelfregulatie) op lifetime cannabisgebruik en het ontwikkelen van regelmatig can-
nabisgebruik. Het aantal cannabis-gebruikende peers was het sterkst geassocieerd met
zowel lifetime als regelmatig cannabisgebruik. In overeenstemming met eerdere studies
vonden zij risico-verhogende effecten voor hoge sensitiviteit voor genot en bescher-
mende factoren voor verlegenheid en zelfregulatie wat betreft regelmatige cannabisge-
bruik. Wat betreft regelmatig cannabisgebruik was zelfregulatie wel een beschermende
factor, maar werd geen relatie gevonden met hoge sensitiviteit voor genot en verlegen-
heid. Angstig zijn en frustratie werden niet (onafhankelijk) geassocieerd met lifetime of
regelmatig cannabisgebruik. Dit komt misschien door de lage betrouwbaarheid van de
subschaal ‘angstig zijn’.
De auteurs komen tot de conclusie dat een hoge mate van zelfregulatie en hoge sensiti-
viteit voor genot het risico voor lifetime cannabisgebruik beïnvloedde, via contact met
cannabis-gebruikende peers. Adolescenten met een hogere mate van zelfregulatie waren
minder geneigd in contact te gaan met cannabis-gebruikende peers, degenen met een
hogere mate van hoge sensitiviteit voor genot hadden meer contact met peers die can-
nabis gebruikten. Verlegenheid leek het risico op cannabisgebruik te verkleinen, onaf-
hankelijk van cannabisgebruik van peers. Alleen zelfregulatie was geassocieerd met het
ontwikkelen van regelmatig cannabisgebruik.
Psychosociale problemen
De JGZ-richtlijn Vroegsignalering van psychosociale problemen (Postma, 2008) onder-
scheidt de volgende risico- en beschermende factoren voor het ontwikkelen van psycho-
sociale problemen. Aangezien psychosociale problemen en middelenproblematiek vaak
samengaan, geven we hier ook deze risicofactoren weer.
Resultaten Scoren - Vroegsignalering - 91
Overzicht risicofactoren voor mogelijk toekomstige psychosociale problemen én beschermende
factoren gebaseerd op het balansmodel van Bakker uitgebreid met risicofactoren* uit rapport
Hermanns et al. (2005)
Risicofactoren beschermende factoren
Microniveau
Kindfactoren
Zwangerschaps- en geboortecomplicaties* Goede intelligentie
Laag geboortegewicht Positief zelfbeeld
Handicap Bereidheid om hulp te aanvaarden
Negatief zelfbeeld
Microniveau
Lage intelligentie*
Blootstelling aan toxische stoffen*
Moeilijk temperament*
Slechte schoolprestaties*
Ouderfactoren
Alleenstaande ouder* Stabiele persoonlijkheid
Laag opleidingsniveau* Goede gezondheid
Moeder jonger dan 19 jaar bij eerste kind* Positieve jeugdervaringen
Middelengebruik (verslaving)
Roken tijdens zwangerschap*
Slechte voeding tijdens zwangerschap*
Ziekte
Negatief zelfbeeld
Zelf als kind mishandeld/jeugdtrauma
Psychische problemen (zoals depressie)*
Antisociaal gedrag*
Spreekt geen Nederlands*
Gezinsfactoren
Echtscheiding Opvoedingscompetentie
Conflicten/geweld* Affectieve gezinsrelaties
Verwaarlozing/mishandeling partner*
Autoritaire opvoedingsstijl
Ingrijpende gebeurtenissen*
Snelle wisseling in verzorgers van het kind*
Tekorten in communicatie ouder-kind*