Content uploaded by Jan-Jaap Oerlemans
Author content
All content in this area was uploaded by Jan-Jaap Oerlemans on Sep 11, 2017
Content may be subject to copyright.
Artikelen
Mr. J.J. Oerlemans1
Een verborgen wereld: kinderpornografie op internet
90
Officieel ligt de prioriteit in de strijd tegen kinderpor-
nografie bij de vervaardigers van kinderpornografie,
omdat zij direct schade berokkenen aan de betrokken
kinderen. In de praktijk lijken echter vooral bezitters
van kinderpornografie te worden vervolgd. Door slim
gebruik van technieken en jurisdictieverschillen door
de technisch meer onderlegde kinderpornografiegebrui-
kers is de vervolging van verspreiders en vervaardigers
van kinderpornografie zeer complex en tijdrovend
geworden. In dit artikel wordt uitgelegd op welke
manieren kinderpornografie via internet wordt ver-
spreid en hoe kinderpornografie wordt aangepakt. Na
een beschrijving van de verborgen wereld van kinder-
pornografie worden suggesties gedaan hoe kinderpor-
nografie effectiever kan worden bestreden.
1. Inleiding
De stormachtige ontwikkeling van het internet in de
afgelopen decennia heeft geleid tot een revolutie in de
verspreiding van kinderpornografie. Waar eerst kinder-
pornografie ‘onder de toonbank’werd verkocht of via een
postbedrijf werd verspreid, kan kinderpornografie nu
razendsnel in de vorm van bits en bytes over de hele
wereld via het internet worden verspreid. Door de expo-
nentiële groei in de opslagcapaciteit van gegevensdragers2
en snellere internetverbindingen kan kinderpornografie
in enorme hoeveelheden worden verspreid en gedown-
load. Collecties van duizenden of tienduizenden afbeel-
dingen en video’s met kinderpornografie komen tegen-
woordig veelvuldig voor. Recentelijk zijn zelfs collecties
van meer dan een miljoen afbeeldingen en video’s met
kinderpornografie aangetroffen.3
Ondanks inspanningen van handhavinginstanties over
de gehele wereld is het illegale materiaal meer beschik-
baar dan ooit. Bij de vervaardiging van kinderpornografie
vindt vaak misbruik plaats en de plaatjes blijven oneindig
op het internet rondzwerven. Het is dan ook zaak dat
kinderpornografie op internet zo effectief mogelijk wordt
bestreden. In de praktijk lijken echter vooral bezitters
van kinderpornografie te worden vervolgd. In dit artikel
wordt beschreven op welke manieren kinderpornografie
op internet wordt verspreid. Vervolgens wordt getracht
1. Mr. Jan-Jaap Oerlemans is als promovendus verbonden aan
eLaw@Leiden, centrum voor recht in de informatiemaatschappij, van
de Universiteit Leiden. Daarnaast werkthij als onderzoeker en juridisch
adviseur bij Fox-IT. Met dank aan prof. mr. drs. M.R. Bruning voor haar
waardevolle commentaar bij een eerdere versie van dit artikel.
2. Dit zijn (externe) harde schijven, USB-sticks, geheugenkaarten van
digitale camera’s, etc.
3. Zie bijv.Rb. Rotterdam 9 december 2009, LJN BK6022 en Rb. Rotterdam
10 juni 2009, LJN BI7331.
verklaringen te geven voor de (onwenselijke) focus van
opsporingsdiensten op bezitters van kinderpornografie.
Ten slotte wordt betoogd hoe kinderpornografie op
internet effectiever kan worden bestreden.4
2. De uitdijing van de strafbaarstelling van
kinderpornografie
Kinderpornografie is een afbeelding met een minderjarige
waarop een seksuele gedraging is te zien. Die seksuele
gedraging hoeft geen daadwerkelijk misbruik van een
minderjarige te zijn, maar kan bijvoorbeeld ook een foto
van een geslachtsdeel van een minderjarige zijn, afhanke-
lijk van de manier waarop en de toestand waarin het
geslachtsdeel van een minderjarige is weergegeven.5
In de jaren zestig en zeventig werd minder afwijzend
naar kinderpornografie gekeken dan nu. Een groot deel
van het kinderpornografische materiaal dat op internet
voorhanden is bestaat dan ook uit scans van naakte min-
derjarigen uit tijdschriften, zoals ‘Lolita’, die in de jaren
zestig en zeventig breed beschikbaar waren.6Vanaf de
jaren tachtig werd men meer bewust van de schadelijk-
heid van kinderpornografie voor kinderen en ging men
mede onder internationale politieke druk kinderporno-
grafie beter handhaven en zwaarder straffen. De laatste
twintig jaar hebben organisaties zoals ECPAT ook een rol
gespeeld in de bewustwording van de maatschappij over
kinderpornografie. Als reactie hierop is in de afgelopen
decennia het aantal strafbare handelingen in art. 240b
van het Wetboek van Strafrecht (Sr) flink uitgebreid. Op
dit moment is het bezitten, vervaardigen, verspreiden,
invoeren, doorvoeren, uitvoeren, openlijk tentoonstellen
van, betrokken zijn met en toegang verschaffen tot kin-
derpornografie strafbaar gesteld in art. 240b Sr. Sinds
1998 is het bezit voor ‘eigen gebruik’van kinderpornogra-
fie na oordeel van de Hoge Raad definitief niet toege-
staan.7In de meest recente wetswijziging is het toegang
verschaffen van kinderpornografie strafbaar gesteld.8
Hierdoor valt ook het online bekijken (via ‘streaming
video’) van kinderporno onder art. 240b Sr.
De strafmaat bij kinderpornografie is in zestien jaar tijd
verhoogd van slechts drie maanden gevangenisstraf tot
maximaal acht jaar gevangenisstraf, indien er van een
4. Dit artikel is een bewerking van de scriptie: Kinderpornografie op
internet. Dweilen met de kraan open. De scriptie is te downloaden via
de blog van het Nederlands Juristenblad onder de categorie
‘Topscripties’. De scriptie wordtin oktober 2010 in boekvorm uitgege-
ven door Celsus Juridische Uitgeverij (www.celsusboeken.nl).
5. HR 26 september 2000, NJ 2001, 61.
6. C.S. Groeneveld, ‘Kinderporno en ontuchtzaken, problemen bij de
opsporing’,Justitiële verkenningen 2000, (6), p. 80.
7. HR 21 april 1998, NJ 1998, 782.
8. Ter implementering van art. 20 lid 1 sub f van Verdrag van de Raad
van Europa inzake de bescherming van kinderen tegensek suele uitbui-
ting en seksueel misbruik (Verdrag van Lanzarote), Trb. 2008, 58.
FJRAfl. 10 –oktober 2010236
gedraging zoals beschreven in art. 240b Sr een gewoonte
wordt gemaakt.9Er is sprake van een gewoonte als de
verdachte gedurende een langere tijd kinderpornografie
voorhanden heeft gehad.10 Daarnaast is het van belang
op te merken dat de leeftijdsgrens van zestien jaar is
verhoogd naar achttien jaar. Dit is een uitvloeisel van de
ratificatie van het ILO-Verdrag betreffende het verbod op
en de onmiddellijke actie voor de uitbanning van de erg-
ste vormen van kinderarbeid.11
Tenslotte is het belangrijk op te merken dat sinds 2002
virtuele kinderpornografie strafbaar is gesteld, door toe-
voeging van het zinsdeel ‘of schijnbaar is betrokken’bij
art. 240b Sr.12 Dat betekent dat er geen echte kinderen
meer betrokken hoeven te zijn om te spreken van ‘kinder-
pornografisch materiaal’. Een realistisch filmpje op de
computer van een individu waarbij een driedimensionaal
geanimeerd kind is te zien dat seksuele handelingen
verricht met bijvoorbeeld een ander kind of meerderjarige
is in principe strafbaar als bezit van kinderpornografie.13
Cartoons en andere onrealistische animaties waarbij
minderjarigen zijn te zien die seksuele handelingen ver-
richten vallen vooralsnog niet onder art. 240b Sr.
3. Kinderpornografie op internet
Kinderpornografie wordt niet alleen beschikbaar gesteld
via websites. Het internet bestaat namelijk uit meer dan
het World Wide Web. Een groot deel van de hoeveelheid
kinderpornografie op internet wordt beschikbaar gesteld
via peer-to-peer netwerken, virtuele harde schijven en
digitale prikborden. Dit is in kaart gebracht in een
onderzoek van het Nederlands Forensisch Instituut in
2006. De resultaten van het onderzoek zijn echter nooit
gepubliceerd, teneinde te voorkomen dat kinderpornoge-
bruikers op verkeerde ideeën worden gebracht.14 Toch is
het van belang uit te leggen dat kinderpornografie niet
alleen via websites wordt verspreid, omdat anders een
vertekend beeld van het probleem ontstaat en niet goed
geanalyseerd kan worden hoe kinderpornografie het beste
kan worden bestreden.
9. In de wet van 13 februari 1995, Stb. 1995, 575 is de strafbaarstelling
van maximaal 3 maanden verhoogd naar 4 jaar gevangenisstraf. Bij
wet van 12 juni 2009 (Stb. 2009, 245) is de maximum gevangenisstraf
verhoogd naar 8 jaar.
10. K. Lünnemann e.a., Kinderen beschermd tegen seksueel misbruik,evalu-
atie van de partiële wijziging in de zedelijkheidswetgeving, Utrecht:
Verwey-Jonker Instituut 2006, p. 80.
11. Verdrag betreffende het verbod van de ergste vormen van kinderarbeid
inzake de onmiddellijke actie tot uitbanning van deze vormen, Trb.
1999, 177.
12. Dit is een uitvloeisel van art. 9 lid 4 Verdrag inzake de bestrijding van
strafbare feiten verbonden met elektronische netwerken (Cybercrime-
verdrag), Trb. 2002, 18. Het is een optionele strafbaarstelling.
13. Zie Rb. ’s-Hertogenbosch 4 februari 2008, LJN BC3225 m.b.t. virtuele
kinderpornografie. Hierbij speelde het overigens wel een rol dat een
minderjarige gedwongen werd het filmpje te bekijken en in het filmpje
werd aangemoedigd tot het verrichten van seksuele handelingen bij
volwassenen.
14. Aanhangsel Handelingen II 2005/06, nr. 1126, p. 2.
3.1. Peer-to-peer programma’s, chatdiensten, virtuele
harde schijven en digitale prikborden
Een peer-to-peer programma is een softwareprogramma
dat computers met elkaar in verbinding brengt. Een
computergebruiker stelt meestal een deel van zijn harde
schijf beschikbaar via een gedeelde map en kan vervol-
gens naar materiaal zoeken en downloaden van andere
computers.15 De verbonden computers vormen samen
een peer-to-peer netwerk. Van peer-to-peer netwerken
is bekend dat zij op substantiële wijze bijdragen aan de
verspreiding van kinderporno.16 Aangezien de pro-
gramma’s vrijstaan van deelname kan het materiaal ook
gemakkelijk door opsporingsambtenaren worden gevon-
den. Vervolgens hoeven alleen nog de gebruikers worden
geïdentificeerd om iemand te veroordelen voor het bezit
en de verspreiding van kinderpornografie. Kinderporno-
gebruikers hebben daarom peer-to-peer netwerken
opgericht waarbij zij zelf bepalen wie er wordt toegelaten
binnen het netwerk. In deze besloten peer-to-peer net-
werken, ook wel ‘friend-to-friend netwerken’of ‘darknets’
genoemd, is de gegevenswisseling niet zichtbaar voor
buitenstaanders.17 Kinderpornografie dat in deze netwer-
ken wordt uitgewisseld is daardoor lastig op te sporen.
Kinderpornografie kan ook via chatdiensten zoals Win-
dows Live Messenger en Internet Relay Chat (hierna: IRC)
in beperkte hoeveelheden worden uitgewisseld. IRC is in
het verleden zelfs gebruikt om live beelden uit te zenden
van kinderen die seksueel misbruikt werden.18
Een virtuele harde schijf is in principe ‘opslagruimte’op
internet. Kinderporno kan worden geüpload naar een
locatie op internet en vervolgens kan iedereen die toegang
heeft tot de desbetreffende locatie het materiaal down-
loaden. Dit kunnen ook conceptmails met een kinderpor-
nografische inhoud zijn die vanaf een webmaildienst
(zoals Gmail en Hotmail) worden gedownload. Op dit
moment zijn er geen aanwijzingen dat virtuele harde
schijven door kinderpornoverzamelaars worden gebruikt.
Dit is echter verklaarbaar doordat hier geen structureel
zaakonderzoek naar wordt gedaan.19
In het recente verleden werd kinderpornografie veelvuldig
via nieuwsgroepen verspreid. Nieuwsgroepen zijn de
online versie van publieke prikborden in bijvoorbeeld
supermarkten. Mensen kunnen hier behalve tekst ook
afbeeldingen, geluid, video en software op internet zetten.
Toegang tot nieuwsgroepen kan via commerciële diensten
en internet service providers worden verkregen. Het
15. Bekende peer-to-peer programma’s zijn KaZaA, Limewire en BitTorrent.
16. W.Ph. Stol e.a., ‘Internetcriminaliteit: kinderpornografie in meervoudig
perspectief’,Ars Aequi 2008, (7/8), p. 536.
17. Het begrip ‘darknet’dook voor het eerst in een artikel vanwerknemers
van Microsoft: P. Biddle e.a., ‘The Darknet and the Future of Content
Distribution’, Microsoft 2002.
18. P. Jenkins, Beyond Tolerance, child pornography on the Internet, New
York: New York University Press 2001, p. 78.
19. W.Ph. Stol e.a., Filteren van kinderporno op internet,een verkenning van
technieken en reguleringen in binnen- en buitenland, WODC, Den Haag:
Boom Juridische uitgevers 2008, p. 10, onder verwijzingnaar Oosterink
en Van Eijk 2006, Opsporing Kinderpornografie op internet,Een statuso-
verzicht,’s-Gravenhage: Ministerie van Justitie.
237Afl. 10 –oktober 2010FJR
Artikelen een verborgen wereld: kinderpornografie op internet
gebruik van nieuwsgroepen is een van de oudste manieren
om kinderporno te verspreiden en te downloaden.20 Ech-
ter, in de afgelopen jaren is de beschikbare kinderporno-
grafie op nieuwsgroepen bijna tot het nulpunt gedaald
dankzij de actieve controle van de beheerders van
nieuwsgroepen.21
3.2. Twee circuits van kinderpornografie op internet
Op internet bestaan in hoofdlijnen twee verschillende
circuits ten aanzien van de verspreiding van kinderporno:
commerciële aanbieders met betalende klanten en ‘verza-
melaars’die onderling materiaal uitwisselen.22 De meeste
kinderpornografie wordt niet vervaardigd in een commer-
ciële sfeer, maar in een huishoudelijke context.23 Wel
heeft er in de laatste vijf jaar een enorme groei aan com-
merciële productie van internetkinderpornografie
plaatsgevonden.24 De porno wordt soms op ‘paysites’
(websites waarvoor toegang moet worden betaald) voor
financieel gewin aangeboden. Het materiaal op deze
websites kan gedownload of meteen bekeken worden, na
betaling met bijvoorbeeld een creditcard of een online
betalingsservice zoals paypal. Een groot deel van de pro-
ductiecentra van kinderpornografie is te vinden in de
voormalige Oostbloklanden.25
Verder wordt veel kinderpornografie uitgewisseld in
zogenaamde ‘kinderpornonetwerken’. De kinderpornogra-
fie dient hier veelal als ruilmiddel, zodat kinderpornogra-
fiegebruikers hun collectie verder kunnen aanvullen. Veel
kinderpornografiegebruikers hebben namelijk een verza-
meldrift, waarbij zij nastreven collecties te completeren
van bepaalde ‘kinderpornosterren’.26
3.3. Kinderpornografie op de harde schijf
Kinderpornografie kan via het internet worden gedown-
load of direct online worden bekeken via ‘streaming video’.
Dit laatste betekent dat er op een internetwebsite een
filmpje wordt geplaatst dat mensen kunnen bekijken.
Zowel het downloaden als het bekijken van kinderporno-
grafie op internet is strafbaar op grond van art. 240b Sr,
omdat dit respectievelijk bezit van kinderpornografie en
het toegang verschaffen tot kinderpornografie constitu-
20. M.T. Britz, Computer forensics and cyber crime: an introduction, tweede
druk, Upper Saddle River NJ: Pearson 2009, p. 40.
21. W.Ph. Stol, ‘Trends in Cybercrime’,Justitiële verkenningen 2004, (8), p.
90.
22. Zie ook W.Ph. Stol e.a., ‘Internetcriminaliteit: kinderpornografie in
meervoudig perspectief’,Ars Aequi 2008, (7/8), p. 537.
23. Zie ook M. Taylor & E. Quayle, Child pornography: an internet crime,
Hove: Brunner-Routledge 2003, p. 162.
24. Y. Akdeniz, Internet Child Pornography and the Law, National and Inter-
national Responses, Ashgate 2008, p. 6.
25. Politie, landelijk project kinderporno, Verbeterprogramma Kinderporno,
op beeld vastgelegd seksueel misbruik van kinderen 2008, p. 11.
26. Zie ook M. Taylor & E. Quayle, Child pornography: an internet crime,
Hove: Brunner-Routledge 2003, p. 16, R.C. van der Hulst, R.J.M. Neve,
High-tech crime, soorten criminaliteit en hun daders, WODC, Meppel:
Boom Juridische Uitgevers 2008, p. 96 en K. Lünnemann e.a., Kinderen
beschermd tegen seksueel misbruik,evaluatie van de partiële wijziging
in de zedelijkheidswetgeving, Utrecht: Verwey-Jonker Instituut 2006,
p. 123.
eert. Hierbij moet wel het element ‘opzet’worden
bewezen. Stevens en Koops hebben voor de strafrechte-
lijke aansprakelijkheid van digitale kinderpornografie
het volgende criterium geformuleerd: ‘Degene op wiens
harde schijf kinderporno is aangetroffen, is strafbaar wegens
het opzettelijk in bezit hebben van deze kinderporno, indien
hij zich bewust is van de aanwezigheid van de bestanden,
hierover beschikkingsmacht heeft, en de bedoeling heeft ze
in bezit te hebben.’27 In dit criterium komen de drie ele-
menten naar voren die advocaat-generaal Knigge al eerder
had genoemd, namelijk: vastlegging, opzet en een zekere
beschikkingsmacht.28
Het komt erop neer dat de opzet moet blijken uit de
‘actieve bemoeienis met kinderporno’van de computer-
gebruiker.29 Indien er bewust op zoek is gegaan naar
kinderpornografie, dan wordt het bezit daarvan doorgaans
aangenomen.30 Is er incidenteel ‘per ongeluk’geklikt op
een link en kwam men op een kinderpornowebsite
terecht, dan wordt opzet door de computergebruiker
meestal niet aangenomen. Voor deze groep geldt volgens
Stevens en Koops: ‘niet strafbaar, tenzij’. Zodra de ver-
dachte meer bemoeienis met kinderporno lijkt te hebben
dan incidenteel, slaat de standaard al snel om naar
‘strafbaar, tenzij’.31 De bemoeienis van de gebruiker met
kinderpornografie kan heel duidelijk zijn doordat de
kinderpornografie keurig is gecategoriseerd in mappen
op de harde schijf. Zijn de bestanden gewist, dan kan de
actieve bemoeienis bijvoorbeeld ook blijken uit de surf-
geschiedenis, zoekgeschiedenis, creditcardbetalingen of
de tijdelijke internetbestanden van de gebruiker. Met
digitaal forensisch onderzoek kunnen zelfs verwijderde
bestanden weer tevoorschijn worden gehaald.
Duidelijk is dat de harde schijf een sleutelrol speelt in
het bewijzen van de actieve bemoeienis met kinderpor-
nografie. Met slechts beperkt digitaal onderzoek kan een
persoon relatief gemakkelijk vervolgd en veroordeeld
worden voor het bezit van of toegang verschaffen tot
kinderpornografie.
4. Prioritering
De Aanwijzing32 en Richtlijn kinderpornografie33 dienen
als richtlijn voor het Openbaar Ministerie voor de vervol-
ging in kinderpornografiezaken. In de aanwijzing en
richtlijn wordt een hoge prioriteit gegeven aan
(pre)puberale kinderporno, kinderporno waar geweld in
27. L. Stevens & E.J. Koops, ‘Opzet op de harde schijf: criteria voor opzet-
telijk bezit van digitale kinderporno’,DD 2009, (51), p. 689.
28. HR 28 februari 2006, LJN AU9104, r.o. 15 (concl. A-G Knigge).
29. L. Stevens & E.J. Koops, ‘Opzet op de harde schijf: criteria voor opzet-
telijk bezit van digitale kinderporno’,DD 2009, (51), p. 695.
30. Zie bijv. HR 11 september 2007 LJN BA6316, Rb. Groningen 28 januari
2008, LJN BC3529 en HR 30 september 2008 LJN BD4872.
31. L. Stevens & E.J. Koops, ‘Opzet op de harde schijf: criteria voor opzet-
telijk bezit van digitale kinderporno’,DD 2009, (51), p. 691.
32. Aanwijzing kinderpornografie (art. 240b Sr), Stcrt. 2007, 162.
33. Richtlijn kinderpornografie, College van procureurs-generaal, Stcrt.
2007, 79.
FJRAfl. 10 –oktober 2010238
een verborgen wereld: kinderpornografie op internet Artikelen
het spel is, kinderporno waarbij sprake is van een ‘evi-
dente afhankelijkheidsrelatie’en ten slotte aan de
grootschalige verspreiding en commerciële productie van
postpuberale kinderporno. De prioriteitsstelling in de
aanwijzing en richtlijn kinderpornografie kunnen richting
geven aan de hoeveelheid tijd en capaciteit dat er in zaken
geïnvesteerd moet worden. Bij zowel de politie als het
OM is namelijk slechts een beperkte capaciteit beschik-
baar en die capaciteit moet zo goed mogelijk worden
benut. Over de verklaring van het onderscheid in priori-
tering tussen bezitters, verspreiders en vervaardigers
wordt in de richtlijn het volgende gezegd:
In dit kader dient enkel het bezit hebben van pornogra-
fisch materiaal minder zwaar te worden aangerekend
dan de (grootschalige) verspreiding of de productie van
kinderpornografisch materiaal of (de zwaarste categorie
binnen dit criterium) het op professionele manier ver-
spreiden van of produceren van materiaal. Alhoewel
ook het bezit van kinderporno al bijdraagt aan de
instandhouding van een ‘markt’voor kinderpornogra-
fisch materiaal, leveren laatstgenoemde activiteiten de
relatief grootste bijdragen aan de instandhouding van
een ‘markt’voor kinderpornografisch materiaal, de
seksuele exploitatie van kinderen en de voortduring
van het slachtofferschap van misbruikte kinderen.34
Het gegeven dat het wenselijk is verspreiders en distribu-
teurs te vervolgen in plaats van bezitters is niet nieuw.
Al in 1999 was een van de conclusies van het onderzoek
naar kinderpornografie van De Savornin Lohman en
anderen dat het wenselijk was strafrechtelijk op te treden
tegen de commerciële en professionele distributie en de
grootschalige ruilhandel in kinderporno.35 De demissio-
naire Minister van Justitie Hirsch Ballin heeft in 2009
tevens aangegeven zich te willen richten op de producen-
ten van kinderpornografie.36
4.1. Naleving prioriteitsstelling
In de praktijk komt weinig van de hierboven beschreven
prioriteitsstelling terecht. In 2008 en 2009 gingen de
meeste zaken puur om het bezit van kinderpornografie
en dat was ook het enige dat in deze zaken ten laste werd
gelegd en bewezen is.37 Dit resultaat wordt ook in andere
bronnen bevestigd. Lünnemann en anderen zeggen hier
in hun rapport het volgende over: ‘Alle respondenten wij-
zen erop dat meestal eindgebruikers worden vervolgd en
34. Idem, p. 5.
35. J. de Savornin Lohman e.a., Wetgeving Gewogen, Evaluatie van wet- en
regelgeving inzake kinderpornografie, Utrecht: Verwey-JonkerInstituut,
p. 14.
36. Kamerstukken II 2008/09, 31 700 VI, nr. 130, p. 1:‘Deze constatering
noopt tot de hierna beschreven verlegging van de focus in opsporing van
‘bezit’naar ‘productie’.
37. Dit is gebaseerd op de analyse van 274 uitspraken op www.recht-
spraak.nl op de zoekterm ‘240b’in het tijdsbestek van 2000 tot en met
2009. Het jurisprudentieoverzicht is te vinden in de bijlage van de
scriptie ‘Kinderpornografie op internet. Dweilen met de kraan open’.
dit blijkt eveneens uit het dossieronderzoek.’38 Dat de focus
van de vervolgingen in de praktijk ligt bij de bezitters
van kinderpornografie blijkt verder ook uit het Verbeter-
programma39, de Korpsmonitor40 en de website van het
ministerie van Justitie.41
Een focus op de bezitter van kinderporno is naar mijn
mening niet wenselijk. In par. 3 is uiteengezet dat de
kinderpornomarkt op internet door twee groepen in stand
wordt gehouden, namelijk door commerciële verspreiders
en kinderpornogebruikers in besloten netwerken. Ver-
schillende deskundigen wijzen erop dat in dit soort
besloten kinderpornonetwerken extreme kinderpornogra-
fie uitgewisseld wordt en dat in deze netwerken de ‘echte
pedofielen’te vinden zijn.42 Dit zijn de daders en het
materiaal waar in de Aanwijzing en Richtlijn kinderpor-
nografie een hoge prioritering wordt gegeven en hier
moeten politie en justitie haar beleid op aanpassen.
Bovendien wordt in besloten netwerken en op commer-
ciële websites vaak nieuw materiaal aangeboden. Nieuw
materiaal is zeer begeerlijk materiaal. De kinderpornogra-
fie moet geproduceerd worden en vaak worden tijdens
dit proces kinderen misbruikt waarbij kinderen psychi-
sche en fysieke schade oplopen. Daarom is het belangrijk
dat het OM en de politie zich op deze groepen richten.43
Door het aanpakken van de bron stopt de misbruik van
de daders en kunnen slachtoffers wellicht hulpverlening
worden geboden. Hiermee samenhangend kan nog als
argument aangevoerd worden dat lang niet alle bezitters
van kinderporno ook pedofielen zijn. Soms wordt het
materiaal ‘slechts’gedownload. Gezien het centrale doel
van art. 240b Sr –het voorkomen van kindermisbruik –
zou het niet logisch zijn het opsporingsonderzoek teveel
op bezitters te concentreren. In die zaken waar aanwijzin-
gen zijn van kindermisbruik wordt (terecht) te allen tijde
‘doorgerechercheerd’.44
Steeds vaker zien we dat jongeren bijvoorbeeld via hun
‘smartphone’naaktfoto’s van hun minderjarige vriend of
vriendin naar andere jongeren sturen. In principe consti-
38. K. Lünnemann e.a., Kinderen beschermd tegen seksueel misbruik,evalu-
atie van de partiële wijziging in de zedelijkheidswetgeving, Utrecht:
Verwey-Jonker Instituut 2006, p. 108.
39. Politie, landelijk project kinderporno, Verbeterprogramma Kinderporno,
op beeld vastgelegd seksueel misbruik van kinderen 2008, p. 14.
40. D. Janssen & P. Reijnders, Stand van zaken 2009, Korpsmonitor Kinder-
porno, Landelijk beeld, versie 1.1., 18 november 2009, p. 20.
41. www.justitie.nl/onderwerpen/criminaliteit/cybercrime/kinder-
porno/aanpak-door-politie/index.aspx ‘Momenteel ligt de focus bij de
opsporing van kinderporno vooral bij de eindgebruikers (de downloaders
of bezitters) van kinderporno.’(Laatst geraadpleegd op 15 oktober 2009).
42. P. Jenkins,Beyond Tolerance, child pornography on the Internet, New
York: New York University Press 2001, p. 71 en beveiligingsexpert
Roland Vergeer van Fox-ITin een interview van het televisieprogramma
Een Vandaag (beschikbaar via: www.eenvandaag.nl/criminali-
teit/32233/de_jacht_op_kinderporno (laatst bekeken op 16-01-2010)).
43. Zie ook Stol e.a. 2008, p. 115, geïnterviewde zedenrechercheurs vertel-
len: ‘Het is effectiever om de bron te zoeken en weg te nemen, dan om je
te richten op de eventuele downloaders van kinderpornografisch materi-
aal.’.
44. Brief van de Minister van Justitie aan de Tweede Kamer,25 maart 20 09,
bijlage bij Kamerstukken II 2008/09, 31 700 VI, nr. 114, p. 2.
239Afl. 10 –oktober 2010FJR
Artikelen een verborgen wereld: kinderpornografie op internet
tueert dat de verspreiding van kinderpornografie zoals
strafbaar gesteld in art. 240b Sr. Door vervolgens de
afbeelding op de mobiele telefoon te bewaren is er tevens
sprake van het bezit van kinderpornografie. Uit het
onderzoek van Leukfeldt en anderen blijkt dat bijna een
kwart (23,8%) van de onderzochte groep kinderpornover-
dachten in de leeftijdsgroep van 12-24 jaar valt.45 Mijns
inziens zijn dit geen zaken waar politie en justitie haar
beperkte capaciteit voor moeten inzetten. De toenmalige
Minister van Justitie Korthals heeft tijdens de parlemen-
taire behandeling waarbij de leeftijdsgrens van kinderpor-
nografie van zestien tot achttien jaar werd verhoogd
opgemerkt dat het niet de bedoeling is dat minderjarigen
die vrijwillig seksuele handelingen met elkaar hebben
verricht en dit hebben vastgelegd worden gestraft. Kort-
hals rekende erop dat het Openbaar Ministerie hierover
de juiste beslissingen zou nemen.46 Met een overheids-
campagne zouden pubers en adolescenten erop gewezen
moeten worden dat dit gedrag strafwaardig is en de pri-
vacy van de betrokkenen aantast, maar mijns inziens is
het geen goed idee deze mensen via het strafrechtelijk
circuit aan te pakken. De focus zou moeten blijven liggen
op die vormen van kinderpornografie waar de Aanwijzing
en Richtlijn kinderpornografie de meeste prioriteit aan
verlenen. Tevens zou er naar mijn mening geen capaciteit
verleend moeten worden aan virtuele kinderpornografie.
Zoals gezegd hoeven er bij deze vorm van kinderporno
geen echte kinderen bij betrokken te zijn, wat inhoudt
dat kinderen door de productie hiervan geen direct schade
ondervinden. De beperkte capaciteit bij politie en justitie
kan naar mijn mening op betere manieren worden inge-
zet.
5. Opsporingspraktijk
Er is een tendens zichtbaar dat de handel in kinderporno
verschuift naar locaties op internet waar de informatie
moeilijker te observeren is.47 Kinderpornogebruikers
maken namelijk steeds vaker slim gebruik van nieuwe
technische mogelijkheden en verschillende jurisdicties
en dat frustreert de opsporing. Politie en justitie kunnen
maar moeilijk omgaan met deze complexe vorm van
cybercrime en dat hangt samen met de geringe kennis
over cybercrime en de opsporingspraktijk in Nederland.
Daarnaast speelt de beperkte opsporingscapaciteit een
belangrijke rol, in combinatie met de politieke druk om
zoveel mogelijk zaken af te handelen.
45. E.R. Leukfeldt, M.M.L. Domenie & W.Ph. Stol, Verkenning cybercrime in
Nederland 2009, Veiligheidstudies, Den Haag: Boom Juridische uitgevers
2010, p. 163.
46. Kamerstukken II 2000/01, 27 745, nr. 3 (MvT), p. 5.
47. W.Ph. Stol, ‘Trends in Cybercrime’,Justitiële verkenningen 2004, (8), p.
88.
5.1. Slim gebruik van technieken en
jurisdictieverschillen
Kinderpornogebruikers kunnen gebruikmaken van tech-
nieken om op een anonieme manier van het internet
gebruik te maken.48 Internetgebruikers zijn namelijk
identificeerbaar via hun IP-adres. Dit is een uniek nummer
dat aan computers wordt toegewezen zodra zij in verbin-
ding staan met het internet. Wordt het IP-adres veran-
derd, dan zijn internetgebruikers een stuk lastiger op te
sporen. Het is overigens belangrijk te realiseren dat niet
alleen kinderpornografiegebruikers van technieken
gebruikmaken teneinde op een anonieme manier van het
internet gebruik te maken. Journalisten en mensen die
om andere (legitieme) redenen hun privacy willen
beschermen maken hier tevens dankbaar gebruik van.
Ten tweede bemoeilijken technieken de opsporing van
kinderpornografie, waarbij het internetverkeer ‘onherken-
baar’wordt gemaakt. Het verkeer kan bijvoorbeeld ver-
sleuteld worden. Dit houdt in dat het verkeer door middel
van een wiskundig algoritme gecodeerd en onherkenbaar
wordt gemaakt.49 Opsporingsdiensten kunnen dit verkeer
niet aftappen zonder het algoritme te kraken of kennis
van de sleutel die het algoritme ontcijfert. Het kraken
van moderne versleuteltechnieken is zeer lastig, zo niet
onmogelijk geworden. Bovendien kunnen kinderporno-
grafieafbeeldingen met zogenaamde ‘steganografie-
technieken’worden verstopt in onschuldige afbeeldingen.
Het lijkt dan net alsof onschuldige afbeeldingen over het
internet worden verspreid, terwijl het eigenlijk kinder-
pornografische afbeeldingen zijn.50
Ten derde maken sommige kinderpornografiegebruikers
slim gebruik van jurisdictieverschillen. Het internet is
namelijk niet gebonden aan grenzen. Een groot deel van
het kinderpornografische materiaal bevindt zich op ser-
vers in het buitenland. Dit kan de opsporing van kinder-
pornografie flink bemoeilijken. Kinderpornografie op een
bepaalde computer wordt soms binnen een paar uur van
een computer in land A alweer verplaatst naar een com-
puter in land B. Dit frustreert de opsporing, omdat de
inzet van opsporingsbevoegdheden van de Nederlandse
politie en justitie bij de grens ophoudt. Dit geldt ook voor
opsporingshandelingen in de virtuele wereld.51 Door
middel van een rechtshulpverzoek aan een ander land
mogen opsporingsbevoegdheden soms toch worden
ingezet. Rechtshulpverzoeken brengen echter altijd ver-
traging met zich mee. Voor de bestrijding van kinderpor-
nografie en andere vormen van cybercrime is in art. 35
van het Cybercrimeverdrag de verplichting aan de ver-
dragsstaten opgelegd een contactpunt te creëren dat 24
48. Bijv. via proxyservers en zogenaamde ‘Tor-netwerken’. Dit zijn tech-
nieken die het IP-adres van een internetgebruiker veranderen.
49. Zie uitgebreid B.J. Koops Verdachte en ontsleutelplicht: hoe ver reikt
nemo tenetur? Deventer: Kluwer 2000 (ITeR-Reeks, nr. 31).
50. Zie ook G.L.M. van den Eshof e.a., Opsporing van verborgen informatie,
’s-Gravenhage: Sdu Uitgevers 2002 (ITeR-Reeks, nr. 56), p. 75.
51. H.W.K. Kaspersen, ‘Het Cybercrime-verdrag van de Raad van Europa’,
in: B.J. Koops, Strafrecht en ICT (monografieeën recht en informatietech-
nologie), deel 1, tweede druk, Den Haag: Sdu Uitgevers 2007, p. 167.
FJRAfl. 10 –oktober 2010240
een verborgen wereld: kinderpornografie op internet Artikelen
uur per dag, zeven dagen per week beschikbaar is voor
het afhandelen van rechtshulpverzoeken. Het blijft echter
afhankelijk van de prioriteitsstelling van kinderpornogra-
fie in het land waar een rechtshulpverzoek is uitgezet
hoe snel en adequaat op een rechtshulpverzoek wordt
gereageerd.
5.2. Kennisgebrek over cybercrime
Kinderpornogebruikers die niet van dit soort technieken
en jurisdictieverschillen gebruikmaken, zijn gemakkelij-
ker op te sporen en te vervolgen en dat speelt de opspo-
ring in de kaart.52 Het onderzoek van Lünnemann en
anderen toont bijvoorbeeld aan dat de meeste verdachten
‘de kleine jongens’zijn.53 De Korpsmonitor van 2009
spreekt tevens van een focus op de ‘eenvoudige’downlo-
ader.54
Bovendien wordt er vooral reactief opgespoord. In 2006
bleek uit meer dan de helft van de door Lünnemann en
anderen geanalyseerde dossiers dat de opsporingsonder-
zoeken waren gestart naar aanleiding van meldingen van
burgers. Het ging bijvoorbeeld om computerreparateurs
die kinderporno op een harde schijf aantroffen.55 Soms
zijn meldingen van het Meldpunt Kinderporno op Internet
startpunt van een zaak.56 Uit het onderzoek van Lünne-
mann en anderen bleek dat slechts in een kwart van de
zaken de verdachte in beeld kwam na gericht onderzoek
van de politie zelf.57 De reden dat er weinig zaken door
de politie zelf worden aangevangen is volgens verschil-
lende wetenschappers de geringe kennis bij de politie
over de bestrijding van cybercrime.58 Ik deel deze mening,
al is het wel zo dat de overheid zich de laatste jaren hard
inspant om haar achterstand op het gebied van computer-
criminaliteit in te halen. Onderdeel daarvan is het Pro-
gramma Aanpak Cybercrime van de politie en Intensive-
ringprogramma Cybercrime van het Openbaar Ministerie.
5.3. Capaciteitsprobleem
De derde verklaring voor de focus op de bezitter is de
grote politieke druk die ligt op politie en justitie om
zoveel mogelijk zaken af te handelen. Het vervolgen van
52. Zie ook W.Ph. Stol, ‘Trends in Cybercrime’,Justitiële verkenningen 2004,
(8), p. 78.
53. K. Lünnemann e.a., Kinderen beschermd tegen seksueel misbruik,evalu-
atie van de partiële wijziging in de zedelijkheidswetgeving, Utrecht:
Verwey-Jonker Instituut 2006, p. 108.
54. D. Janssen & P. Reijnders, Stand van zaken 2009,Korpsmonitor Kinder-
porno, Landelijk beeld, versie 1.1., 18 november 2009, p. 20: ‘Door
capaciteitsgebrek is de focus van de politie noodgedwongen gericht op
de aanpak van de ‘eenvoudige’downloader (vaststellen van bezit) en
minder gericht op het traceren van slachtoffers en misbruikers.’.
55. K. Lünnemann e.a., Kinderen beschermd tegen seksueel misbruik,evalu-
atie van de partiële wijziging in de zedelijkheidswetgeving, Utrecht:
Verwey-Jonker Instituut 2006, p. 121.
56. Mensen kunnen bij het meldpunt een melding doen van kinderporno
op internet, zie www.meldpuntkinderporno.nl.
57. K. Lünnemann e.a., Kinderen beschermd tegen seksueel misbruik,evalu-
atie van de partiële wijziging in de zedelijkheidswetgeving, Utrecht:
Verwey-Jonker Instituut 2006, p. 122.
58. Zie bijv. W.Ph. Stol, H.W.K. Kaspersen, J. Kerstens, E.R. Leukfeldt, A.
Lodder, ‘Internetcriminaliteit: kinderpornografie in meervoudig per-
spectief’,AA 2008, (7/8), 538.
bezitters vergt veel minder capaciteit dan het vervolgen
van verspreiders en vervaardigers van kinderpornografie.
Bewijzen dat er sprake is van de verspreiding en vervaar-
diging van kinderporno is veel kostbaarder (zowel in tijd
als geld), want het vereist enige mate van doorrecherche-
ren en een uitgebreider digitaal onderzoek is daarbij
noodzakelijk.59 Met de huidige capaciteit is het niet
mogelijk zowel veel zaken te ‘draaien’op art. 240b Sr als
een focusverschuiving van bezitters naar verspreiders en
vervaardigers te bewerkstelligen. Bovendien moet er nog
een flinke werkvoorraad weggewerkt worden.60 Demissi-
onair Minister van Justitie Hirsch Ballin heeft in septem-
ber 2009 besloten tijdelijk de recherchecapaciteit uit te
breiden op bovenregionaal niveau, specifiek voor de
aanpak van kinderpornografie. De hoogste prioriteit wordt
hierbij gegeven aan het terugdringen van de werkvoor-
raad en niet het verleggen van de focus van de bezitter
naar de verspreider en vervaardiger van kinderporno.61
6. Effectief bestrijden van kinderpornografie
op internet
Het zou onjuist zijn ons bij de situatie neer te leggen en
vooral op bezitters te richten, simpelweg omdat het las-
tiger is verspreiders en vervaardigers op te sporen en te
vervolgen. Niet voor niets is de prioritering zo gesteld
dat het wenselijker is verspreiders en vervaardigers te
vervolgen in plaats van bezitters van kinderpornografie.
Met de inzet van bijzondere opsporingsbevoegdheden,
onderzoek naar georganiseerde verbanden en (internati-
onale) samenwerking met andere opsporingsdiensten
zou kinderpornografie door opsporingsdiensten effectie-
ver kunnen worden aangepakt.
6.1. Opsporingsbevoegdheden
De maximale straf op kinderpornografie is acht jaar en
dat heeft tot gevolg dat de zwaarste bijzondere opspo-
ringsbevoegdheden mogen worden ingezet. Het voert te
ver in dit artikel alle relevante bijzondere opsporingsbe-
voegdheden uiteen te zetten. Wel zullen er een paar
voorbeelden worden genoemd.62
Indien de verdachte is geïdentificeerd kan men bijvoor-
beeld met een internettap op grond van art. 126m of 126t
van het Wetboek van Strafvordering (Sv) het binnenko-
mende communicatieverkeer analyseren en in kaart
brengen. Dit kan belangrijk bewijsmateriaal of inlichtin-
gen opleveren, wat noodzakelijk is voor een veroordeling
59. Politie, landelijk project kinderporno, Verbeterprogramma Kinderporno,
op beeld vastgelegd seksueel misbruik van kinderen, 2008, p. 16: ‘Let
wel: de vereiste capaciteit is afhankelijk van de gekozen focus. Wordt de
nadruk verlegd van downloaders naar slachtoffers, misbruikers, betrokken
dienstverleners, producenten en commerciële verspreiders dan kost dat
meer tijd.’.
60. Kamerstukken II 2009/10, 32 123 VI, nr. 79, p. 4.
61. Kamerstukken II 2009/10, 32 123 VI, nr. 79, p. 3.
62. Zie voor een uitgebreider overzicht J.J. Oerlemans, Kinderpornografie
op internet. Dweilen met de kraan open, Universiteit van Amsterdam,
hoofdstuk 6.
241Afl. 10 –oktober 2010FJR
Artikelen een verborgen wereld: kinderpornografie op internet
respectievelijk het opsporingsproces. Tevens bestaat bij-
voorbeeld nog de mogelijkheid gegevens van een instel-
ling of bedrijf te vorderen bij de verdenking van kinder-
pornografie. Identificerende gegevens kunnen bijvoor-
beeld bij banken of internetserviceproviders op grond
van art. 126nc en 126uc Sv door een opsporingsambtenaar
worden opgevraagd. Met deze bevoegdheid kunnen de
administratieve kenmerken van een persoon worden
opgevraagd, zoals het rekeningnummer en een klantnum-
mer van de verdachte. Als bij de registratie op internet
het IP-adres vastgelegd wordt kan dit tevens opgevraagd
worden. Op grond van art. 126nd en 126ud Sv kan de
officier van justitie ‘overige gegevens’zoals creditcardge-
gevens vorderen. Met creditcardgegevens moet wel
voorzichtig worden omgegaan, omdat altijd de mogelijk-
heid bestaat dat met ‘gehackte creditcards’is betaald.63
6.2. Opsporing naar georganiseerde verbanden
Opsporingsbevoegdheden mogen pas ingezet worden als
er sprake is van een ‘redelijk vermoeden’. Echter, bij de
opsporing van verspreiders van kinderporno in een
besloten netwerk of bij de opsporing van vervaardigers
van commerciële kinderpornografie in georganiseerd
verband kunnen al bij aanwijzingen van deze delicten
bijzondere opsporingsbevoegdheden ingezet worden.
Deze fase van opsporing wordt ‘vroegsporing’genoemd.64
In de praktijk wordt de mogelijkheid tot vroegsporing
niet op grote schaal toegepast. Een belangrijke reden
daarvoor is dat veel onderzoeksvoorstellen worden
opgebouwd rondom een verdenking. In dat geval is er
startinformatie met concrete aanwijzingen over gepleegde
misdrijven en verdachten beschikbaar. Het primaire doel
van het opsporingsonderzoek blijft hier beperkt tot het
ophelderen van een concreet misdrijf.65 Vroegsporing
biedt echter aanzienlijke voordelen. Justitie kan van een
criminele organisatie verbanden onderzoeken en de
omvang, structuur, leden en criminele activiteiten in
beeld brengen, zonder dat een concrete verdenking ten
aanzien van een van de leden van het veronderstelde
verband hoeft te bestaan.66 De wetgever heeft beoogd
met vroegsporing de mogelijkheden voor het doen van
onderzoek naar georganiseerde criminaliteit uit te brei-
den. De veronderstelling is dat deze vormen van crimina-
liteit voor politie en justitie verborgen blijven en dat is
precies wat er bij kinderpornografie op internet gebeurt.
Naar mijn mening zou de mogelijkheid tot politiële infil-
tratie op grond van art. 126p Sv bij de verdenking van
art. 240b Sr in georganiseerd verband goed toegepast
63. Creditcardnummers worden op de zwarte markt op internet namelijk
voor een paar euro verkocht en hiermee kan vervolgens kinderporno
op naam van iemand anders via paysites worden aangeschaft.
64. G.J.M. Corstens, Het Nederlands strafprocesrecht, zesde druk, Deventer:
Kluwer 2008, p. 258.
65. M. Krommendijk, J. Terpstra & P.H. van Kempen, De Wet BOB: Titel IVa
en V in de praktijk. Besluitvorming over bijzondere opsporingsbevoegdhe-
den in de aanpak van georganiseerde criminaliteit, Den Haag: Boom
Juridische uitgevers 2009, p. 132.
66. Idem, p. 134.
kunnen worden. Het is daarbij wel belangrijk dat minder
extreem of ‘ouder materiaal’wordt uitgewisseld indien
dat nodig is om geaccepteerd te worden in een netwerk.
Bovendien mag het illegale materiaal niet in eerste
instantie worden aangeboden door de opsporingsambte-
naar in verband met het Taloncriterium.67
Vroegsporing biedt de mogelijkheid een groep van ver-
vaardigers van kinderpornografie in kaart te brengen en
uiteindelijk die verdachten te vervolgen die het meest
van belang zijn.68 Dit levert daadwerkelijk een effectieve
aanslag op de organisatiestructuur en kinderen worden
hiermee beschermd tegen uitbuiting door criminele
organisaties.
6.3. Interregionale en internationale samenwerking
Vanwege specialistische kennis die opsporing op internet
vergt en het bovenlokale karakter van het internet worden
grotere zaken al snel op landelijk niveau aangepakt.69
Voor deze landelijke aanpak is het KLPD-team Bestrijding
Kinderpornografie gecreëerd. De bestrijding van kinder-
pornografie behoort echter niet tot het takenpakket van
het Landelijk Parket van het Openbaar Ministerie. Het
zou daar wellicht wél goed op zijn plaats zijn vanwege
het vaak technisch complexe en internationale karakter
van het probleem.
Nederland zou ook vaker kunnen participeren in een ‘joint
investigation team’. Op grond van onder andere art. 13
van het Europese Rechtshulpverdrag70 kan dit multilate-
rale samenwerkingsverband worden opgezet. In het
gezamenlijke opsporingsteam mogen ambtenaren van
Europol, Eurojust en derde landen (zoals de Verenigde
Staten) deelnemen. Een van de grote voordelen van een
gezamenlijk opsporingsteam is dat het de grenzen van
lidstaten van de deelnemende lidstaten mag overtreden,
afhankelijk van de noodzakelijkheden van de operaties.71
Binnen het team is bovendien een vrije uitwisseling van
informatie mogelijk. De benodigde informatie kunnen de
leden van het team verzoeken en verkrijgen van hun eigen
autoriteiten.72 Kortom, de voordelen van een dergelijk
samenwerkingsverband zijn groot.
67. Dit criterium houdt in dat de verdachte niet totandere strafbare feiten
mag worden gebracht dan diens opzet van tevoren was gericht.
68. Zie ook M. Krommendijk, J. Terpstra & P.H. van Kempen, De Wet BOB:
Titel IVa en V in de praktijk. Besluitvorming over bijzondere opsporings-
bevoegdheden in de aanpak van georganiseerde criminaliteit, Den Haag:
Boom Juridische uitgevers 2009, p. 140.
69. W.Ph. Stol e.a., ‘Internetcriminaliteit: kinderpornografie in meervoudig
perspectief’,AA 2008, (7/8), p. 538.
70. Overeenkomst, door de Raad vastgesteld overeenkomstig art. 34 van
het Verdrag betreffende de Europese Unie, betreffende de wederzijdse
rechtshulp in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie,
met verklaringen; Brussel, 29 mei 2000, Trb. 2000, nr. 96.
71. A.H. Klip, European Criminal Law, An Integrative Approach, Ius Commu-
nitatis Series, tweede druk, Antwerp-Oxford-Portland: Intersentia
2009, p. 400.
72. Idem, p. 400.
FJRAfl. 10 –oktober 2010242
een verborgen wereld: kinderpornografie op internet Artikelen
7. Conclusie
In de loop der jaren is kinderpornografie uitgegroeid tot
een ernstig misdrijf met een internationale dimensie,
waarbij niet zelden georganiseerde misdaad in het spel
is.
Door gebruik van technieken om het internetverkeer met
kinderporno te verhullen en slim gebruik van jurisdictie-
verschillen speelt een groot deel van de handel in kinder-
pornografie zich in een verborgen wereld af. Politie en
justitie moeten niet de gemakkelijkste weg kiezen en
zoveel mogelijk zaken afhandelen door vooral eenvoudige
bezitters te vervolgen. Niet voor niets bestaat er een
officiële prioritering voor het vervolgen op grond art.
240b Sr.
Door verspreiders en vervaardigers van kinderpornografie
te vervolgen wordt kinderpornografie bij de bron aange-
pakt en daarmee wordt het beste gehandeld naar de ratio
van art. 240b Sr: het beschermen van kinderen. Zaken met
weinig prioriteit op basis van de Richtlijn en Aanwijzing
kinderpornografie kunnen het beste geseponeerd worden.
De inzet van bijzondere opsporingsbevoegdheden is bij
de vervolging van verspreiders en vervaardigers van
cruciaal belang. Dit kost echter wel meer geld en capaci-
teit, waardoor een capaciteitsuitbreiding met technisch
goed onderlegde internetrechercheurs noodzakelijk lijkt.
Tevens zouden de bevoegdheden bij onderzoek naar
georganiseerde verbanden vaker overwogen moeten
worden en biedt een ‘joint investigation team’interes-
sante voordelen.
De samenleving moet zich niet blind staren op het vervol-
gen van zoveel mogelijk mensen die met kinderpornogra-
fie te maken hebben. Er bestaan verschillende gradaties
van kinderpornografie en niet iedere downloader van
kinderporno is een pedofiel. Voor particuliere organisaties
die zich met de bestrijding van kinderporno bezighouden
en andere professionals is het goed dit te realiseren. Door
de beperkte capaciteit bij politie en justitie moeten nu
eenmaal keuzes gemaakt worden. Alleen dan kan kinder-
pornografie op internet effectief worden bestreden en
worden minderjarige slachtoffers het beste beschermd.
243Afl. 10 –oktober 2010FJR
Artikelen een verborgen wereld: kinderpornografie op internet