Content uploaded by Anneke Neijt
Author content
All content in this area was uploaded by Anneke Neijt on Sep 18, 2017
Content may be subject to copyright.
202
PEDAGOGISCHE
STUDIËN
2010 (87) 202-218
Samenvatting
De uitleg in het Groene Boekje (GB) van de
spellingregels voor de tussen-
n
in samenstel-
lingen maakt gebruik van minder categorieën
en lijkt dus eenvoudiger dan de uitleg in de
Van Dale Basisspellinggids (VDB). In taal-
kundig opzicht is GB echter minder goed. We
hebben het effect van beide methodes onder-
zocht door leerlingen te vergelijken die in een
schriftelijke spellingles de ene of de andere
methode volgden. Het blijkt dat VDB beter is.
De uitleg van GB leidt niet tot blijvende resul-
taten bij zwakke spellers. Bij goede spellers
werkt de methode zelfs averechts. Voor de
leerbaarheid doet de aard van de regels er
dus meer toe dan het aantal categorieën dat
onderscheiden wordt. Aan deze conclusie
verbinden we een pleidooi voor spelling-
onderwijs met aandacht voor taalkundige pa-
tronen. Omdat de uitleg van GB bedoeld is
voor het brede publiek, is het bovendien wen-
selijk dat deze in een volgende editie wordt
verbeterd.
1 De spelling van tussenklanken
in samenstellingen
De spellinghervorming van 1995 was gericht
op het verhogen van de consistentie en het
wegwerken van variatie in de spelling, terwijl
de spellinghervorming van 2005 tot doel had
de verschillen tussen de officiële spelling en
de alternatieve spelling van de woordenboe-
ken weg te werken. Tevens beoogden deze
twee spellingwijzigingen meer aspecten van
de spelling te beregelen, een niet onredelijk
streven in een tijdperk van toenemend schrif-
telijk taalverkeer. Overwegingen die het
onderwijs in de spelling betreffen, hebben
waarschijnlijk geen rol gespeeld bij de recen-
te wijzigingen. Als het al de bedoeling was
om ook nog de Nederlandse spelling te ver-
eenvoudigen, dan constateren we dat dit niet
is gelukt. Er zijn meer begrippen nodig bij de
uitleg en er zijn meer en ingewikkelder regels
gekomen. Bovendien zijn er zo veel uit-
zonderingen dat we van het onderwijs niet
mogen verwachten dat het schrijvers aflevert
die zonder spellingcorrector of woordenboek
foutloos kunnen schrijven. Zie Nunn en Neijt
(2006) en Van Tiel en Neijt (2008) voor een
algemene bespreking van de wijzigingen en
een opsomming van problemen.
De discussie over de veranderingen spit-
ste zich vooral toe op de spellingregels voor
de tussen-n, dat wil zeggen: het al dan niet
schrijven van de n in samenstellingen zoals
bessensap. In deze studie richten we onze
aandacht op de leerbaarheid van de nieuwe
regels voor dit spellingonderdeel.
Tot 1995 stond de notie noodzakelijk
meervoud centraal. Alleen wanneer het be-
twijfelde woord noodzakelijk de gedachte
aan een meervoud opwekte, moest de n ge-
schreven worden. In alle andere gevallen
niet. Het moest dus bessesap zijn, omdat sap
ook in een enkele bes zit, maar bessenjenever
omdat van een enkele bes geen jenever te
maken is. Deze regel leverde problemen op
voor de samenstellers van de Woordenlijst
der Nederlandse taal van 1954, het oorspron-
kelijke Groene Boekje. Ze namen bijvoor-
beeld kreeftenvangst op, maar tevens forelle-
vangst. Dat was niet goed uit te leggen.
De nieuwe regels zijn niet langer op de
meervoudsbetekenis gebaseerd maar op de
meervoudsmorfologie. In veel gevallen cor-
respondeert het voorkomen van de tussen-
klank in samenstellingen namelijk met de
meervoudsvorm van het eerste lid. Naast bes-
sensap is er een meervoud bessen, maar naast
horlogemaker is er geen meervoud *horlo-
gen. Dus moet bessensap met en horloge-
maker zonder n geschreven worden.
Er zijn twee formuleringen van de nieuwe
regels in omloop gebracht door de overheid.
De taalkundige onderbouwing van spellingregels
De officiële uitleg van de spelling van tussenklanken
in samenstellingen in het Groene Boekje vergeleken
met de uitleg in de Van Dale Basisspellinggids1
A. Neijt en S. Kroon
203
PEDAGOGISCHE
STUDIËN
In de vorige editie van het Groene Boekje
(1995, p. 25) werd het woord uitsluitend ge-
bruikt: “Schrijf een –n– als het eerste deel
van de samenstelling een zelfstandig naam-
woord is dat uitsluitend een meervoud op
–(e)n heeft.” In het huidige Groene Boekje
(2005, p. 60) wordt rechtstreeks verwezen
naar de andere meervoudsvorm: “We schrij-
ven de tussenklank als –en als het linkerdeel
van de samenstelling een zelfstandig naam-
woord is dat een meervoud heeft op –en,
maar geen meervoud op –es. In andere geval-
len schrijven we –e.” De formuleringen zijn
om drie redenen taalkundig gebrekkig. Ten
eerste zoeken ze houvast bij een terrein van
variatie in de Nederlandse morfologie. Al be-
staat er naast horloges geen *horlogen, naast
ziekten komt wel degelijk ziektes voor, en
naast secretaresses komt de vorm secretares-
sen voor, ook al lijkt die laatste inmiddels
verouderd. Precies vanwege die instabiliteit
wees de commissie Geerts, de spellingcom-
missie die tussen 1990 en 1994 op verzoek
van de Nederlandse Taalunie adviezen for-
muleerde voor meer consistentie in de regels
van de Nederlandse spelling, een op meer-
voudsvormen gebaseerde beregeling van de
hand (Spellingrapport, 1994, p. 76): “Er is
geen eenvoudige regel te formuleren voor de
meervoudsvorming van deze woorden, de
voorkeuren zijn per taalgebruiker verschil-
lend, en lijken in de loop der tijd te verande-
ren, richting –s. Deze regeling is dus lastig te
hanteren en staat de ontwikkeling van de taal
mogelijk in de weg.” Ten tweede is de for-
mulering van 2005 taalkundig onjuist. Het
Nederlands heeft geen meervoud op –es. Dat
wordt weliswaar in een opmerking rechtgezet
met de zinsnede “Bedoeld worden woorden
die in het enkelvoud eindigen op een toon-
loze / / en een meervoud hebben op –s.”
(Groene Boekje, 2005, p. 60), maar des-
ondanks zal bij menig lezer toch het idee
postvatten dat het Nederlands een meer-
voudsuitgang –es heeft. Ten derde leidt het
algoritme in het Groene Boekje tot onjuiste
spellingen, want als de vraag “is het linker-
deel een zelfstandig naamwoord?” met nee
beantwoord wordt, dan moet een e geschre-
ven worden. De leerling zou dus *buite-
plaats, *tekeblok, *tusseschot en *negetien
moeten schrijven, maar dat is niet de bedoe-
ling. De volgende vraag “heeft het linkerdeel
een meervoud dat eindigt op en?” leidt op
een soortgelijke manier naar een foute spel-
ling voor zelfstandige naamwoorden die op
–en eindigen (*keukestoel, *molesteen en
dergelijke).
Achter deze onvolkomenheden gaat het
belangrijkste probleem van de formuleringen
van 1995 en 2005 schuil. Dat is dat ze een be-
roep doen op kennis die ver verwijderd is van
het spellingprobleem dat de schrijver moet
oplossen. Het Groene Boekje laat schrijvers
over s-meervouden nadenken, terwijl ze
moeten beslissen of ze een n zullen schrijven.
Dat is een opmerkelijke omweg, die uitgaat
van een strategie die in natuurlijke talen niet
voorkomt. Misschien hoeft een spelling-
systeem niet op natuurlijke principes geba-
seerd te zijn, maar het lijkt veiliger om, waar
mogelijk, gebruik te maken van regels die
wél stroken met wat we weten van het men-
selijke taalgedrag.
Theoretisch is er dus wel wat op de offi-
ciële regels voor de tussenklanken af te din-
gen, maar is dat in de onderwijspraktijk een
bezwaar? Wellicht is het niet zo erg wanneer
de taalkundigen ontevreden zijn, zo lang de
leerkrachten maar over praktisch bruikbare
spellingregels beschikken. Om daar helder-
heid over te krijgen, hebben we de officiële
uitleg van het Groene Boekje vergeleken met
de uitleg in de Van Dale Basisspellinggids
van Cranshoff en Zuidema (2005, p. 59), die
dichter staat bij wat de commissie Geerts be-
oogde.2Het opmerkelijkste aan de uitleg van
Cranshoff en Zuidema – de laatste was lid
van de commisie Geerts – is dat zij terug-
grijpen op het algemene principe van de con-
stante spelling van woorddelen bij de spel-
ling van samenstellingen. Als je honden,
tarwe, hoogte en boeken los zo schrijft, dan is
dat ook de spelling binnen de samenstel-
lingen hondenhok, tarwemeel, hoogtevrees
en boekenplank.
2 Meervoudsmorfologie
of gelijkvormigheid?
Er zijn verschillende manieren denkbaar om
de spelling van tussenklanken in samenstel-
lingen uit te leggen. De uitleg van de spelling
e
204
PEDAGOGISCHE
STUDIËN
van de tussenklank e of en volgens het Groene
Boekje maakt gebruik van de meervouds-
vorming met –s. De uitleg van de Van Dale
Basisspellinggids is gebaseerd op gelijkvor-
migheid, het algemene principe van een con-
stante spelling van de woorddelen van gelede
woorden. We hebben onderzocht of een van
beide methoden beter is, vanuit de verwach-
ting dat de aanpak die op het algemene prin-
cipe van gelijkvormigheid is gebaseerd tot
een beter resultaat leidt in het onderwijs. Het
nut van gelijkvormigheid voor de lezer is in
eerdere studies aangetoond (zie Van Heuven
& Birkenhäger, 1983 en Verhoeven, Schreu-
der, & Baayen, 2006), onze studie kan uit-
wijzen dat gelijkvormigheid voor de schrij-
ver eveneens nuttig is.
De vergelijking tussen de aanpak van het
Groene Boekje en die van de Basisspelling-
gids baseren we op de algoritmes die beide
gepubliceerd hebben voor dit onderdeel van
de spelling. In die algoritmes staan de denk-
stappen die de schrijver moet maken bij
het kiezen van e of en in een samenstelling.
Figuur 1 geeft het algoritme van het Groene
Boekje (p. 61) weer, Figuur 2 dat van de Ba-
sisspellinggids (p. 59). Het algoritme van het
Groene Boekje leidt, zoals gezegd, bij toe-
passing soms tot foute spellingen. Dat ern-
stige mankement kleeft het algoritme van de
Basisspellinggids niet aan, maar daarbij moet
worden aangetekend dat Cranshoff en Zui-
dema alleen voorbeelden geven die met een
zelfstandig naamwoord beginnen. Vormen
zoals rodekool en knarsetanden zouden in
hun algoritme net als snottebel en hittegolf
gaan.
Volgens het algoritme van het Groene
Boekje moet de schrijver drie vragen beant-
woorden om vier soorten samenstellingen te
Figuur 1.
Het algoritme volgens het Groene Boekje.
205
PEDAGOGISCHE
STUDIËN
onderscheiden. In het algoritme van de Ba-
sisspellinggids wordt ogenschijnlijk slechts
een enkele vraag gesteld, maar er worden vijf
categorieën van samenstellingen onderschei-
den, want de middelste pijl leidt naar drie
subvragen. Het basisprincipe van de constan-
te spelling van woorddelen is in dit algoritme
weergegeven met de formulering kan alleen
met. Dat lijkt op de hiervoor gewraakte uitleg
met uitsluitend, maar merk op dat slechts de
schrijfwijze met of zonder n bedoeld is. Naar
meervouden op –s wordt in deze uitleg niet
verwezen. De verschillen tussen beide algo-
ritmes betreffen de taak (welke vragen moet
de schrijver beantwoorden), het aantal denk-
stappen (drie in het Groene Boekje, een tot
maximaal vijf in de Basisspellinggids) en het
aantal categorieën (de eindknopen van het
algoritme; vier bij het Groene Boekje, vijf in
de Basisspellinggids). Structureel lijkt de uit-
leg van het Groene Boekje dus eenvoudiger.
Maar taalkundig en conceptueel is de uitleg
van de Basisspellinggids beter, op een enkel
detail na: de omschrijving linkerdeel is per-
soon is niet geheel juist. Het gaat eigenlijk
om zelfstandige naamwoorden die zijn afge-
leid van bijvoeglijke naamwoorden en vol-
tooide deelwoorden en die dan een persoon
aanduiden, dus om woorden zoals ziekenauto
en bejaardengymnastiek. Zoals het er nu staat,
kan iemand besluiten om *conciërgenwoning
te schrijven in plaats van conciërgewoning.
Voor ons onderzoek hebben we op elkaar
afgestemde versies gemaakt van de beide al-
goritmes waarin onderdelen die leiden tot on-
bedoelde foute toepassingen zijn verbeterd.
Vanaf nu zullen we de algoritmes aanduiden
als respectievelijk de Groene Versie en de
Blauwe Versie (Blauw is de kleur van de kaft
van de Basisspellinggids). De reikwijdte van
de algoritmes is precies hetzelfde; de samen-
stellingen die beregeld zijn, en de uitkomst
van de beide algortimes is gelijk. De behan-
deling van de uitzonderingen laten we bij
beide versies achterwege. Het gaat om ver-
steende samenstellingen met een werkwoord
zoals huilebalk, versteende woordgroepen
zoals hogeschool en bijvoeglijke naamwoor-
den met een intensiverend eerste deel zoals
apetrots. Daarnaast is er een groep van onge-
veer 50 uitzonderingen op de hoofdregels,
namelijk woorden die weliswaar eindigen op
een emaar volgens het Groene Boekje geen
meervoud met een skennen (antipode, bij-
lage, drachme, trede enz., zie De Schryver &
Neijt, 2005, p. 226). Aangezien bij deze
woorden de s-meervouden wel degelijk blij-
ken te worden gebruikt, gaat het om woorden
die iemand als uitzonderingen op de alge-
mene regels uit het hoofd zal moeten leren,
bij beide versies. Uitzonderingen van deze
laatste soort, dus antipodendrama, bijlagen-
beleid, drachmenkoers en tredenbreedte,
evenals de eerder genoemde uitzonderingen
Figuur 2.
Het algoritme volgens de Van Dale Basisspellinggids.
206
PEDAGOGISCHE
STUDIËN
zoals huilebalk, hogeschool en apetrots zijn
niet in ons onderzoek opgenomen.
3 Methode
De vraagstelling van ons onderzoek betreft
de werkzaamheid van twee algoritmes voor
de uitleg van het schrijven van e of en in sa-
menstellingen. In het Groene algoritme wor-
den vier soorten samenstellingen onderschei-
den, in het Blauwe algoritme zijn dat er vijf.
In het Groene algoritme wordt naar de meer-
voudsvorming op –s verwezen, terwijl in het
Blauwe algoritme het algemene spellingprin-
cipe van gelijkvormigheid wordt gebruikt.
Het verschil in aantal soorten samenstellin-
gen dat onderscheiden wordt, kan leiden tot
minder fouten bij het gebruik van het Groene
algoritme. We verwachten echter dat dat mo-
gelijke voordeel van een eenvoudiger uitleg
teniet gedaan wordt door het gebruik van een
tegennatuurlijke regel, die zegt dat de taalge-
bruiker zich voor het schrijven van de n moet
richten op het bestaan van een meervouds-
vorm met –s. Onze voorspelling is dat een
uitleg die het Groene Boekje volgt minder
goed werkt dan een uitleg die gebaseerd is op
een extra regel gecombineerd met het alge-
mene spellingprincipe van gelijkvormigheid.
3.1 Proefpersonen
In dit onderzoek participeerden brugklasleer-
lingen van rond de 12 jaar, verdeeld over tien
klassen van verschillende scholengemeen-
schappen. Vijf klassen kregen de uitleg vol-
gens de Groene Versie, de andere vijf klassen
kregen de uitleg volgens de Blauwe Versie. In
Figuur 3.
De beslisboom in de Groene Versie, het algoritme van het Groene Boekje (in aangepaste vorm).
207
PEDAGOGISCHE
STUDIËN
de brugklassen was op dat moment (oktober
2006) de schrijfwijze van samenstellingen
nog niet aan de orde geweest. Het experiment
omvatte drie testmomenten. Alleen de 226
leerlingen die aan alle drie hebben mee-
gedaan, zijn in de analyse meegenomen.
3.2 Materiaal
Zoals Figuur 3 en 4 laten zien, zijn de beslis-
bomen van het Groene Boekje en de Van
Dale Basisspellinggids zodanig op elkaar af-
gestemd, dat ze precies dezelfde reikwijdte
hebben en precies dezelfde voorbeeldwoor-
den noemen. De formulering kan alleen met
is daarom aan de Groene Versie toegevoegd.
Uitzonderingen op de algemene regels zijn
niet in het experiment opgenomen. Aan beide
beslisbomen is een waarschuwende opmer-
king toegevoegd, en er zijn drie stappen aan-
geduid, zodat in de schriftelijke uitleg naar
die stappen kon worden verwezen.
In de Groene Versie (Figuur 3) moeten
vier groepen woorden worden onderschei-
den. In deze uitleg valt de eerste groep kan
alleen met e vaak samen met de derde groep,
de groep van woorden met ook een meervoud
op –es. In de Blauwe Versie (Figuur 4) valt de
eerste groep kan alleen met e vaak samen met
wat in stap 3 onder (2) staat: linkerdeel ein-
digt op e. De groep woorden waarvoor geen
meervoud op –es beschikbaar is in Figuur 3,
valt uiteen in twee groepen in Figuur 4. Het
gaat om samenstellingen met een persoons-
aanduidend bijvoeglijk naamwoord (1) en de
groep overige samenstellingen (3).
Bij deze beslisbomen kregen de leerlingen
schriftelijk uitleg waarin nauwgezet de ver-
schillende stappen van het algoritme werden
doorlopen. Waar mogelijk, is dezelfde for-
mulering gebruikt (zie Appendix 1a en 1b).
Om aan de hand van dit materiaal te oefenen,
kregen de leerlingen een lijst van tien oefen-
woorden met antwoorden en uitleg daarbij
(zie Appendix 2). Het experiment omvatte
Figuur 4.
De beslisboom in de Blauwe Versie, het algoritme van de Basisspellinggids (in aangepaste vorm).
208
PEDAGOGISCHE
STUDIËN
drie toetsen van elk 36 woorden (zie Appen-
dix 3).
De testwoorden van de drie toetsen zijn
samenstellingen die in het Celex-corpus (zie
Baayen, Piepenbrock, & Gulikers, 1995) niet
voorkomen en die de leerlingen waarschijn-
lijk nog niet eerder gelezen of geschreven
hebben, zodat ze voor het spellen ervan een
beroep moeten doen op een bepaalde strate-
gie. Voorbeelden staan in Tabel 1. Merk op
dat (4) jongerengeschrift en (5) tijdenverza-
meling in de Groene Versie samen een cate-
gorie vormen.
Bij het samenstellen van de lijsten voor de
drie toetsen is gelet op woordcategorie, bete-
kenis (naast personen ook bloemen, dieren en
zaken), vorm (een paar woorden die begin-
nen met be- en ge-) en frequentie van samen-
stellingen met hetzelfde eerste lid (tellingen
gebaseerd op Celex, cf. Baayen et al., 1995).
Dit frequentiegegeven is gebruikt omdat ge-
bleken is dat nieuwe samenstellingen vooral
naar het voorbeeld van bestaande samen-
stellingen met hetzelfde eerste lid worden
gevormd (Krott, 2001; Krott, Schreuder, &
Baayen, 2001). Wij hebben een op frequentie
geordende lijst van woorden verzameld die
als eerste lid van een samenstelling optreden.
Aan de hand van deze lijst zijn nieuwe sa-
menstellingen gemaakt met eerste leden uit
de groep hoogstfrequente woorden, uit de
middengroep, en uit de groep laagstfrequente
woorden. Samenstellingen met morgen- als
eerste lid komen bijvoorbeeld vaker voor dan
die met morse-. Door deze frequentie onge-
veer gelijk te houden in de drie lijsten wordt
bereikt dat het aantal gebruikelijke en het
aantal minder gebruikelijke nieuwe samen-
stellingen per toets overeenkomt. De woor-
den van de drie toetsen en hun kenmerken
zijn opgenomen in Appendix 3. Van elke lijst
werden vier semigerandomiseerde volgorde-
varianten gemaakt.
3.3 Procedure
De leraren van de deelnemende brugklassen
werden schriftelijk geïnstrueerd. Het experi-
ment werd in vijf opeenvolgende weken uit-
gevoerd. In week 1 kregen de leerlingen een
onverwachte voortoets om hun voorkennis te
bepalen, in week 3 kregen ze een toets nadat
ze de beslisboom hadden bestudeerd en er
mee hadden geoefend, en in week 5 volgde
een retentietoets om te bepalen of de leerlin-
gen iets onthouden hadden van het geleerde.
Na de les met uitleg werden de beslisbomen
ingenomen. Bij de toetsen konden de leer-
lingen dus niet fysiek teruggrijpen op de be-
slisboom, en tussen week 3 en 5 hadden ze
geen beschikking over de uitleg. De vier vol-
gordevarianten van de lijsten met testwoor-
den werden gelijkelijk over de leerlingen van
de brugklassen uitgedeeld, zodat per brug-
klas ongeveer evenveel versies van iedere
volgordevariant werden verzameld.
Tabel 1
Voorbeelden van de samenstellingen die in de drie toetsen zijn opgenomen. Na de voorbeelden volgt de
uitleg volgens de Groene of Blauwe Versie. Het verschil zit bij (3), (4) en (5). Bij (4) en (5) geeft de Groene
Versie dezelfde aanwijzing, terwijl de Blauwe Versie daar twee verschillende aanwijzingen bij heeft
209
PEDAGOGISCHE
STUDIËN
4 Resultaten
De schriftelijke verspreiding van het mate-
riaal en de schriftelijke instructie leverden
geen problemen op voor de leraren die aan
het experiment deelnamen. Op de vraag of
leerlingen thuis naast Nederlands ook een
andere taal gebruikten, antwoordden 12 leer-
lingen bevestigend (vier leerlingen van de
Groene Versie en acht leerlingen van de
Blauwe Versie). De resultaten van deze leer-
lingen verschilden echter niet significant van
de rest van de groep. Omdat de uitleg van de
Basisspellinggids ook gebruikt wordt in de
Lijsterbij van de basisschoolmethode Zin in
Taal (Cranshoff & Zuidema, 2000), vroegen
we aan leerlingen of ze dat boek kenden: 49
leerlingen antwoordden bevestigend (17 leer-
lingen in de groep van de Groene Versie en
32 leerlingen van de Blauwe Versie). De re-
sultaten van deze groep leerlingen verschil-
den niet significant van de rest van de groep,
en we hebben in eerste instantie daarom geen
enkele proefpersoon uit het bestand verwij-
derd.
De voortoets laat zien dat de beginsituatie
voor beide groepen proefpersonen ongeveer
gelijk is. De leerlingen van de Groene Versie
maken 21,0% fouten, die van de Blauwe Ver-
sie 19,3%, een niet-significant verschil. Om
de omvang van de groepen even groot te
maken en het foutenpercentage nog dichter
bij elkaar te brengen, hebben we acht leer-
lingen van de Groene Versie die de meeste
fouten maakten uit het bestand gehaald. Dan
zijn de foutenpercentages bij de voortoets
19,6 en 19,3%. Zie Tabel 2 met het overzicht
van de foutenpercentages.
Het zelfstandig bestuderen van en oefenen
met de algoritmes heeft effect. Er zijn minder
fouten in de toets die vlak daarna wordt afge-
nomen (16,6% en 14,4% voor de Groene en
Blauwe Versie), en met het Blauwe algoritme
wordt een iets beter resultaat bereikt. Bij de
retentietoets, twee weken na de les en zonder
dat de leerlingen tussentijds terug konden
grijpen op het algoritme, maken de leerlingen
weer meer fouten. Het verschil tussen de
Groene en de Blauwe Versie is opnieuw sig-
nificant. Leerlingen die de Groene Versie
hebben bestudeerd maken meer fouten.
Omdat we vermoeden dat leerlingen die
de spelling van de tussenklank niet goed be-
heersen meer profijt hebben van het bestu-
deren van de systematiek die daaraan ten
grondslag ligt dan leerlingen die de spelling
van tussenklanken al redelijk beheersen, heb-
ben we op basis van de uitkomsten bij de
voortoets goede spellers en zwakke spellers
onderscheiden. Wanneer we de scheidslijn
bij 17% fouten leggen, zijn beide groepen
ongeveer even groot (52 goede en 57 zwakke
spellers bestudeerden de Groene Versie, 58
goede en 51 zwakke spellers bestudeerden de
Blauwe Versie). Het blijkt dat het leereffect
bij de zo gedefinieerde goede spellers inder-
daad heel anders is dan bij de zwakke spel-
lers (Zie Figuur 5 en 6).
Variantie-analyses laten zien dat er hoofd-
effecten zijn van versie (Groen of Blauw,
F1(1, 210) = 8,28; p < 0,01, en F2(1, 105) =
17,25; p < 0,0001) en toets (voor-, na- of re-
tentietoets, F1(2, 420) = 32,22; p < 0,0001,
en F2(2, 105) < 1, n.s.) en hun interactie ver-
sie * toets (F1(2, 420) = 10,25; p < 0,0001,
en F2(2, 105) = 9,79; p < 0,0001). Er is van-
zelfsprekend een effect van beheersings-
niveau (goede tegenover zwakke spellers; dat
Tabel 2
De foutenpercentages (en SD) bij de twee methodes
210
PEDAGOGISCHE
STUDIËN
onderscheid hebben we er zelf in aange-
bracht), en er is een interactie beheersings-
niveau * toets (F1(2, 420) = 36,93; p <
0,0001, en F2(2, 105) = 25,95; p < 0,0001).
Er zijn geen andere interacties tussen versie,
toets en beheersingsniveau.
Goede spellers, zie Figuur 5, hebben geen
baat bij onderwijs met de Blauwe Versie. Ze
hebben er ook geen last van; de lichte stijging
van hun foutenpercentage, van 12% via 13%
naar 14% is niet significant. Goede spellers
die de Groene Versie hebben bestudeerd,
presteren minder goed dan voorheen. De fou-
ten stijgen van 12% via 15% naar 20%. Het
verschil tussen voortoets en retentietoets is in
de groep die de Groene Versie heeft bestu-
deerd significant (t1(51) = 5,12; p < 0,001,
en t2(70) = 1,96; p < 0,03).
Zwakke spellers, zie Figuur 6, verschillen
onderling niet bij de voortoets en de natoets,
wel bij de retentietoets (27% fouten in de
Groene Versie tegenover 22% fouten in de
Blauwe (t1(106) = 2,40; p < 0,01, en t2(35)
= 3,47; p < 0,001). De zwakke spellers die de
Blauwe Versie hebben bestudeerd, profiteren
daar meer van bij de natoets, vlak nadat ze de
instructie bestudeerd hebben, dan de zwakke
spellers die de Groene Versie hebben bestu-
deerd (11% minder fouten tegenover 8%
minder fouten; t1(106) = 1,70; p < 0,05, en
t2(35) = 1,99; p < 0,03). Zwakke spellers
maken bij de Groene Versie 26% fouten in de
voortoets en 27% in de retentietoets, een niet
significant verschil. De aanvankelijke ver-
betering bij de natoets is in de groep die de
Groene Versie heeft gebruikt na twee weken
dus geheel verdwenen, maar de uitleg vol-
gens de Groene Versie is voor de zwakke
spellers niet nadelig geweest, wat wel zo was
bij de goede spellers.
Aan de experimenten deden ongeveer
evenveel meisjes als jongens mee (Groen: 55
Figuur 5.
De foutenpercentages van de goede spellers.
Figuur 6.
De foutenpercentages van de zwakke spellers.
211
PEDAGOGISCHE
STUDIËN
meisjes, 54 jongens; Blauw: 58 meisjes, 51
jongens). Geslacht bleek niet significant van
invloed te zijn, behalve dat meisjes beter
presteren dan jongens. Er is geen interactie
van de factor geslacht met de andere facto-
ren.
De uitkomsten van Figuur 5 deden ons
vermoeden dat de retentietoets iets zwaarder
was dan de voortoets. Bij het samenstellen
van de drie toetsen is wel gelet op een even-
wichtige verdeling van woorden op basis van
hun taalkundige aard en hun frequentie van
voorkomen in samenstellingen, maar daar-
mee is niet volledig gegarandeerd dat de toet-
sen precies even zwaar zijn. Ter controle heb-
ben we achteraf aan vijf andere brugklassen
de voortoets en de retentietoets voorgelegd,
zonder enige instructie. De 51 leerlingen die
de voortoets gedaan hebben maakten 20%
fouten, de 52 leerlingen die de retentietoets
deden maakten 22% fouten, een niet-signifi-
cant verschil. Wanneer we deze groepen ver-
delen in goede en slechte spellers (de grens
ligt zoals hierboven bij 17%), dan blijkt dat
het verschil geheel veroorzaakt wordt door
de groep zwakke spellers, die 27% fouten
maken bij de voortoets en 30% bij de reten-
tietoets. Ook dat verschil is niet significant.
We concluderen dat een eventueel verschil in
zwaarte van de voortoets en de retentietoets
niet de verklaring is voor de stijging in het
aantal fouten.
5 Conclusie en discussie
Zowel in het Groene Boekje als in de Van
Dale Basisspellinggids (Cranshoff & Zuide-
ma, 2005) is een algoritme gepubliceerd voor
de schrijfwijze van samenstellingen met een
zelfstandig naamwoord als eerste deel. In het
Groene Boekje zijn de volgende twee vragen
cruciaal:
• Heeft het linkerdeel een meervoud dat
eindigt op –en?
• Heeft het linkerdeel een meervoud dat
eindigt op –es?
In de versie van de Basisspellinggids komen
daar twee heel andere vragen voor in de
plaats (de formulering van de eerste vraag is
lichtelijk aangepast zodat een onbedoelde
foute interpretatie wordt voorkomen; we
noemden de aangepaste versie de Blauwe
Versie):
• Is het linkerdeel een bijvoeglijk naam-
woord dat een persoon aanduidt?
• Eindigt het linkerdeel op –e?
De Groene aanpak is qua structuur eenvou-
diger dan de Blauwe en maakt gebruik van
minder categorieën, maar heeft als nadeel dat
er een regel wordt gebruikt die tegennatuur-
lijk is, want voor het schrijven van de n moet
de taalgebruiker zich richten op het bestaan
van een meervoudsvorm met –s. Omdat dat
soort regels in natuurlijke talen niet voor-
komt, verwachtten we dat het mogelijke
voordeel van een eenvoudiger structuur in
een nadeel zou kunnen omslaan. Die ver-
wachting is bevestigd, zie Tabel 2.
Om na te gaan wat er precies gebeurt, zijn
de resultaten van goede en zwakke spellers
afzonderlijk in kaart gebracht, zie Figuur 5
en 6. Goede spellers zijn in dit geval de spel-
lers die minder dan 17% fouten maken in de
voortoets. Het blijkt dat goede spellers er
door het bestuderen van het Blauwe algorit-
me niet op vooruitgaan. Door het bestuderen
van het Groene algoritme gaan goede spellers
slechter presteren. De uitleg van het Groene
Boekje blijkt dus nadelig te zijn voor goede
spellers.
Zwakke spellers, de leerlingen die in de
voortoets meer dan 17% fouten hadden, heb-
ben vlak nadat ze het algoritme hebben be-
studeerd voordeel daarvan. Dat geldt zowel
voor de Groene als voor de Blauwe Versie,
maar het leereffect van de Groene Versie be-
klijft niet. In de retentietoets maken zwakke
spellers weer evenveel fouten als in de voor-
toets. De zwakke spellers die het Blauwe al-
goritme bestudeerd hebben, hebben na twee
weken, bij het maken van de retentietoets,
nog wel voordeel van die uitleg.
De conclusie is dat de uitleg die in het
Groene Boekje staat averechts werkt. Goede
spellers raken er door in de war, bij zwakke
spellers beklijft de methode niet. De Blauwe
aanpak, gebaseerd op het algoritme dat in de
Van Dale Basisspellinggids staat, heeft geen
nadelig effect bij goede spellers, terwijl
zwakke spellers profijt hebben van die uitleg.
Merk op dat de regels van de Groene
Boekjes uit 1995 en 2005 net als het Groene
Boekje van 1954 naar meervouden verwij-
212
PEDAGOGISCHE
STUDIËN
zen, al gaat het in de nieuwe spelling niet lan-
ger om de meervoudsbetekenis, maar om de
meervoudsvorm. De beregeling suggereert
echter nog steeds dat meervoud er toe doet
bij het schrijven van samenstellingen, iets
wat wel eens aan de commotie rond en het
onbegrip jegens de nieuwe regels kan hebben
bijgedragen. Het verwijzen naar meervouds-
vormen had bovendien praktische gevolgen.
Eerst, in 1995, moesten de redacties van
woordenboeken zorg dragen voor een con-
sistente aanpak van de meervoudsinformatie
bij woorden. Dat was in feite een onmoge-
lijke opgave, gegeven de variatie die er op dit
punt bestaat. Het leidde tot een afwijkende
aanpak en een enigszins afwijkende spelling
in de woordenboeken van bijvoorbeeld Van
Dale, Wolters en Prisma. Bij de herziening in
2005 heeft de Nederlandse Taalunie gezorgd
voor overleg tussen de makers van het
Groene Boekje en de redacties van de woor-
denboeken. Sindsdien spellen de woorden-
boeken weer in overeenstemming met de
voorgeschreven spelling, maar is een andere
groep gebruikers in de contramine. Neder-
landse journalisten en het Genootschap Onze
Taal hebben de handen ineen geslagen en een
alternatief voor het Groene Boekje geformu-
leerd, het Witte Boekje (Genootschap Onze
Taal & Daniëls, 2006a, 2006b). Het belang-
rijkste verschil is dat samenstellingen op
twee manieren mogen worden geschreven:
met of zonder n.
In de toelichting op de Witte Spelling
schrijven het Genootschap Onze Taal en
Daniëls (2006a, p. 6) over de regels voor de
tussen-n: “In de dagelijkse schrijfpraktijk én
uit onderzoek is echter gebleken dat de hele
regeling te ingewikkeld is.” Bovenstaand
onderzoek bevestigt dat. Wij vermoeden dat
het meervoudsidee dat uit de regels van het
Groene Boekje naar voren komt in belang-
rijke mate heeft bijgedragen aan de com-
plexiteit en de daaruit voortvloeiende onvre-
de. Dan liever de variatie voortzetten die uit
de oude spelling voortvloeide, zullen de witte
spellers misschien gedacht hebben. De reac-
ties vanuit de onderwijswereld waren duide-
lijk: “Twee soorten spelling, wat doet u ons
aan?” (Rooijackers et al., 2006; Rymenans,
2006). Ons onderzoek maakt duidelijk dat de
oplossing van de ongewenste situatie rondom
de tussenklanken gevonden kan worden in
een betere didactiek. In de regels van de Ba-
sisspellinggids (en in de regels die de eerste
spellingcommissie van de Nederlandse Taal-
unie, de commissie Geerts, voor ogen had),
wordt niet verwezen naar meervouden, maar
slechts naar de vorm van het woord buiten de
samenstelling. Deze uitleg maakt gebruik van
het principe van gelijkvormigheid, een prin-
cipe dat de “juiste opvatting van het woord
kan bevorderen” (Te Winkel, 1865, p. 19).
Later onderzoek heeft inderdaad uitgewezen
dat gelijkvormigheid in de spelling van groot
belang is voor de lezer (Van Heuven & Bir-
kenhäger, 1983; Verhoeven, Schreuder, &
Baayen, 2006) en dat variatie het lezen ver-
traagt (Bosman & Van Hell, 2002). In aan-
sluiting daarop maakt ons onderzoek dui-
delijk dat een uitleg die gebaseerd is op ge-
lijkvormigheid nuttig is bij het leren spellen.
Dit artikel moet dan ook beschouwd worden
als een pleidooi voor een formulering van de
regels in het Groene Boekje die in lijn is met
het grondbeginsel van de gelijkvormigheid.
Uit het voorgaande wordt duidelijk dat het
wenselijk is om taalkundig verantwoorde
spellingregels te bedenken en taalkundig ver-
antwoord spellingonderwijs te geven. Moet
er daarom taalkunde in het onderwijs? Ook
die vraag moet bevestigend worden beant-
woord. Spelling wordt niet vanzelf geleerd.
Het gaat om een bedacht systeem van regels
die zeer nauw verwant zijn aan de taalkundige
patronen in de gesproken taal. Het onderwijs
wordt pas zinvol wanneer uitgelegd kan wor-
den waarom de spelling is zoals die is. Om
die reden moeten drie aspecten in het spel-
lingonderwijs aan bod komen: de systema-
tiek in de spelling, de systematiek in de ge-
sproken taal en het verband tussen die twee.
Noten
1 Met dank aan Laurent Spijker die in het kader
van zijn bachelorwerkstuk aan dit onderzoek
veel heeft bijgedragen en aan Bob van Tiel,
Rik Smits, Johan Zuidema en de anonieme
beoordelaars voor hun commentaar op dit ar-
tikel. Cor Aarnoutse, Roeland van Hout, Toni
Rietveld en met name Rob Schreuder willen
we bedanken voor hun adviezen bij de opzet
213
PEDAGOGISCHE
STUDIËN
en uitwerking van dit onderzoek, en Kim van
de Hulsbeek plus de leraren en leerlingen van
het Liemers College in Didam en Zevenaar
en het Maaswaal College in Wijchen willen
we bedanken voor hun medewerking aan de
experimenten.
2 Een van de beoordelaars van de eerdere ver-
sie van dit artikel wijst er op dat de regels van
het Groene Boekje niet bedoeld zijn voor
didactische doeleinden. Het lijkt er op dat dit
door het onderwijsveld niet zo is begrepen.
De leerboeken verwijzen gewoonlijk bij de uit-
leg van de tussen-
n
naar de meervoudsvor-
ming met
–s
, het punt dat naar onze mening
de oorzaak is van het negatieve effect van de
uitleg (zie bijvoorbeeld Taallijnen
,
2008, p. 109
en Talent, 2008, p. 204).
Literatuur
Baayen, R. H., Piepenbrock, R., & Gulikers, L.
(1995).
The CELEX lexical database (CD-
ROM)
. Philadelphia, PA: Linguistic Data Con-
sortium, University of Pennsylvania.
Bosman, A. M. T., & Hell, J. G. van. (2002).
Orthography, phonology, and semantics. Con-
certed action in word perception. In L. Ver-
hoeven, C. Elbro, & P. Reitsma (Eds.),
Pre-
cursors of Functional Literacy
. (pp. 165-187).
Amsterdam/Philadelphia: John Benjamins
Publishing Company.
Cranshoff, B., & Zuidema, J. (2000).
De Lijsterbij.
Tilburg, Nederland: Zwijsen & Meerhout: Info-
boek.
Cranshoff, B., & Zuidema, J. (2005).
Van Dale ba-
sisspellinggids. Volwassen spelling voor kin-
deren vanaf 10 jaar.
Utrecht, Nederland: Van
Dale Lexicografie.
Groene Boekje. (1995).
Woordenlijst Nederland-
se taal. Samengesteld door het Instituut voor
Nederlandse Lexicologie in opdracht van de
Nederlandse Taalunie.
Den Haag, Antwerpen:
SDU Uitgevers/Standaard Uitgeverij.
Groene Boekje. (2005).
Het Groene Boekje.
Woordenlijst Nederlandse taal. Samengesteld
door het Instituut voor Nederlandse Lexicolo-
gie in opdracht van de Nederlandse Taalunie.
Den Haag, Antwerpen: SDU Uitgevers/Stan-
daard Uitgeverij.
Genootschap Onze Taal, & Daniëls, W. (Ed.).
(2006a).
Het witte boekje. Spellinggids van
het Nederlands.
Utrecht, Nederland: Het
Spectrum.
Genootschap Onze Taal, & Daniëls, W. (2006b).
Het groen-witte verschillenboekje.
’s-Herto-
genbosch, Nederland: Adr. Heinen Uitgevers.
Heuven, V. J. van, & Birkenhäger, M. (1983). Het
gelijkvormigheidsbeginsel in de Nederlandse
spelling, vloek of zegen?
De nieuwe taalgids,
76,
406-421.
Krott, A. (2001).
Analogy in morphology
:
the se-
lection of linking elements in Dutch com-
pounds
. Dissertatie. Radboud Universiteit Nij-
megen, Nijmegen, Nederland.
Krott, A., Schreuder, R., & Baayen, H. R. (2001).
Analogy in morphology: modeling the choice
of linking morphemes in Dutch.
Linguistics,
39,
51–93.
Nunn, A., & Neijt, A. (2006). The recent history of
Dutch orthography (II). Problems solved and
created by the 2005 reform.
Leuvense Bij-
dragen, 95,
117-157
.
Rooijackers, P., Wit, M. de, Dokter, N., Bossche,
H. van den, Duchâteau, G., & Rymenans, R.
(2006). Twee soor ten spelling, wat doet u ons
aan?
Trouw,
15-8-2006.
Rymenans, R. (2006). Spelling 2005: implicaties
voor het onderwijs?
Vonk,
35, 32–35.
Spellingrapport. (1994). Neijt, A., & Zuidema, J.
(Eds.)
Spellingdossier. Vol. 1, Spelling rapport
.
Voorzet ten 44.
’s-Gra venhage: Stichting Bi-
bliographia Neerlandica.
Schryver, J. De, & Neijt, A. (2005).
Handboek
Spelling
. Mechelen, België: Wolters Plantyn.
Taallijnen – Nederlands voor de onderbouw.
Handboek havo/vwo 2
(2008). ’s-Hertogen-
bosch, Nederland: Uitgeverij Malmberg.
Talent – Nederlands voor de tweede fase. Hand-
boek 4 vwo
(2008). ’s-Hertogenbosch, Neder-
land: Uitgeverij Malmberg.
Te Winkel, L. A. (1865).
De Grondbeginselen der
Nederlandsche Spelling. Regeling der spel-
ling voor het Woordenboek der Nederland-
sche Taal.
[Herziene versie van de editie van
1863, met een voorwoord van M. de Vries].
Leiden, Nederland: D. Noothoven van Goor.
Tiel, B. van, & Neijt, A. (2008). Zorg voor een leer-
bare spelling.
Levende Talen Magazine,
2008(7),
5-11.
Verhoeven, L., Schreuder, R., & Baayen, R. H.
(2006). Learnability of graphotactic rules in
visual word identification.
Learning and In-
struction, 16,
538-548.
214
PEDAGOGISCHE
STUDIËN
Manuscript aanvaard op: 11 januari 2010
Auteurs
Anneke Neijt is verbonden aan de Afdeling Ne-
derlandse taal en cultuur van de Radboud Uni-
versiteit Nijmegen. Sjaak Kroon is verbonden
aan dezelfde instelling en aan het Departement
Taal- en Cultuurstudies van de Universiteit van
Tilburg.
Correspondentieadres
: Anneke Neijt, Afdeling
Nederlandse taal en cultuur, Radboud Universi-
teit Nijmegen, Postbus 9103, 6500 HD Nijmegen.
Email: a.neijt@let.ru.nl.
Abstract
Linguistic fundamentals in learning
to spell linking elements in Dutch
compounds
A comparison of the official set of
rules of
Het Groene Boekje
(GB)
with the alternative offered by
Van Dale Basisspellinggids
(VDB)
The official rules guiding the choice of
e
or
en
in
compounds became so complex, that unofficial
alternatives were developed. We compared the
official algorithm of GB to the alternative offered
by VDB in an experimental setting. On the face of
it, GB seemed at an advantage because it distin-
guished only four categories against VDBs five.
However, GBs rules were counterintuitive and lin-
guistically deficient. We predicted that learners
using VDB would fare better. This prediction was
borne out in experiments involving 226 learners
in first grade in secondary school. We conclude
that for learning purposes linguistic content is
more important than the number of categories
one must distinguish. As a consequence, we urge
that schools set aside more time and attention
for teaching the fundamentals of linguistics. Also,
because of the status of GB, its treatment of the
linking elements should be improved.
215
PEDAGOGISCHE
STUDIËN
Uitleg bij de beslisboom: hoe spel je de tussen-n in samenstellingen?
Lees deze uitleg eerst goed door!
Je hebt twee blaadjes met uitleg gekregen: dit blad, en een blad met een zogenaamde beslisboom
erop. Deze beslisboom helpt je bij het spellen van samenstellingen van twee zelfstandige naamwoorden
waarin je tussen de beide delen een stomme e hoort als je het woord hardop uitspreekt. Bij die samen-
stellingen is het de vraag of je bij het schrijven een tussen-n moet gebruiken. Sommige samenstellingen
schrijf je mét een tussen-n in het midden, maar andere niet. Bijvoorbeeld:
ruimt
e
vaart
maar
paard
en
bloem
Het is belangrijk dat je snapt hoe de beslisboom werkt, want straks krijg je een toets waarin je moet
aangeven of er op de plaats van het streepje een tussen-n moet staan of niet.
Om te bepalen of je in samenstellingen een tussen-n moet schrijven, moet je in de beslisboom een
aantal stappen maken. Dit blad geeft uitleg over de beslisboom, dus leg de twee bladen naast elkaar
en volg elke stap die op dit blad gemaakt wordt ook in de beslisboom.
Bij stap 1 moet je je afvragen of het linkerdeel van de samenstelling een meervoud heeft op
-en
. Is dat
niet het geval, dan volg je het pijltje naar links, langs ‘nee’. Je moet nu in stap 2 bepalen of je het linker-
deel in de samenstelling alléén met een
-e
, of juist alléén met
-en
kunt schrijven. Bijvoorbeeld:
– snot in
snott
e
bel
kun je alléén met
-e
schrijven (twee
snotten
bestaan niet). Kun je het woord
alléén met
-e
schrijven, dan doe je dat in de samenstelling ook.
– keuken in
keuk
en
tafel
kun je alléén met
-en
schrijven (een
keuk
bestaat niet). Kun je het woord
alléén met
-en
schrijven, dan doe je dat in de samenstelling ook.
De meeste samenstellingen hebben echter een meervoud op
-en
, want er zijn veel woorden zoals
paard
–
paarden
in het Nederlands. Heb je zo’n woord met een meervoud op
-en
, dan volg je vanuit
de bovenste vraag in stap 1 het pijltje naar rechts, langs ‘ja’.
Dan kom je bij de volgende vraag in stap 3: heeft dat linkerdeel een meervoud op
-es
of niet? Kijk eerst
naar de voorbeelden:
– ruimte heeft een meervoud op
-es
en ook op
-en
, dus schrijf je een
-e
:
ruimt
e
vaart
.
– paard heeft alleen een meervoud op -
en
(en niet op
-es
), dus schrijf je
-en
:
paard
en
bloem
.
Kijk zelf nog even goed naar de andere voorbeeldwoorden die in de beslisboom staan. Snap je welke
stappen je moet maken om ze op de juiste manier te spellen?
Daarna kun je met de oefenwoorden op de achterkant van dit blad aan de slag. Je krijgt straks een
antwoordblad waarop je kunt zien of je de juiste stappen hebt gezet en dus de woorden goed hebt
gemaakt.
Appendix 1a:
Uitleg bij Figuur 3
De beslisboom in de Groene Versie
216
PEDAGOGISCHE
STUDIËN
Uitleg bij de beslisboom: hoe spel je de tussen-n in samenstellingen?
Lees deze uitleg eerst goed door!
Je hebt twee blaadjes met uitleg gekregen: dit blad, en een blad met een zogenaamde beslisboom
erop. Deze beslisboom helpt je bij het spellen van samenstellingen van twee zelfstandige naamwoorden
waarin je tussen de beide delen een stomme e hoort als je het woord hardop uitspreekt. Bij die samen-
stellingen is het de vraag of je bij het schrijven een tussen-n moet gebruiken. Sommige samenstellingen
schrijf je mét een tussen-n in het midden, maar andere niet. Bijvoorbeeld:
ruimt
e
vaart
maar
paard
en
bloem
Het is belangrijk dat je snapt hoe de beslisboom werkt, want straks krijg je een toets waarin je moet
aangeven of er op de plaats van het streepje een tussen-n moet staan of niet.
Om te bepalen of je in samenstellingen een tussen-n moet schrijven, moet je in de beslisboom een
aantal stappen maken. Dit blad geeft uitleg over de beslisboom, dus leg de twee bladen naast elkaar
en volg elke stap die op dit blad gemaakt wordt ook in de beslisboom.
Bij stap 1 en 2 moet je je afvragen of er andere mogelijkheden zijn dan
-e
of
-en
. Bijvoorbeeld:
– snot in
snott
e
bel
kun je alléén met
-e
schrijven (twee
snotten
bestaan niet). Kun je het woord alléén
met
-e
schrijven, dan doe je dat in de samenstelling ook.
– keuken in
keuk
en
tafel
kun je alléén met
-en
schrijven (een
keuk
bestaat niet). Kun je het woord
alléén met
-en
schrijven, dan doe je dat in de samenstelling ook.
Er zijn echter ook heel wat woorden die niet in de categorieën hierboven passen. De meeste samen-
stellingen hebben namelijk een meervoud op
-en
, want er zijn veel woorden zoals
paard
–
paarden
in
het Nederlands. Als stap 1 of 2 niet van toepassing is, volg je stap 3. Je ziet nu dat er een aantal moge-
lijkheden zijn. Hieronder staan ze op een rijtje:
(1) Het linkerdeel is afgeleid van een bijvoeglijk naamwoord en verwijst naar een persoon.
Een bijvoeglijk naamwoord is een woord dat je vóór een zelfstandig naamwoord zoals
mens
kunt
zetten. Bijvoorbeeld: een
ziek
mens. Het woordje
ziek
kun je ook gebruiken om een persoon aan
te duiden, bijvoorbeeld in de zin: daar ligt een
zieke
. Heb je zo’n woord, dan schrijf je
-en
, dus
ziek
en
auto
. Onthoud:
een ziek
en
auto is geen ziek
e
auto
.
(2) Het linkerdeel eindigt op
-e
.
Dit is makkelijk: eindigt het linkerdeel van de samenstelling van zichzelf op een
-e
, dan schrijf je
ook een
-e
. Bijvoorbeeld:
ruimt
e
vaart
(want
ruimte
eindigt op een
e
).
(3) In andere gevallen: schrijf
-en
.
Past het linkerdeel van de samenstelling niet bij de mogelijkheden (1) en (2), dan schrijf je in al
deze andere gevallen
-en
, dus
paard
en
bloem
.
Kijk zelf nog even goed naar de andere voorbeeldwoorden die in de beslisboom staan. Snap je welke
stappen je moet maken om ze op de juiste manier te spellen?
Daarna kun je met de oefenwoorden op de achterkant van dit blad aan de slag. Je krijgt straks een ant-
woordblad waarop je kunt zien of je de juiste stappen hebt gezet en dus de woorden goed hebt gemaakt.
Appendix 1b:
Uitleg bij Figuur 4
De beslisboom in de Blauwe Versie
217
PEDAGOGISCHE
STUDIËN
In aansluiting op de beslisbomen met uitleg oefenden de leerlingen met tien samenstellingen. Daarna
kregen ze antwoorden waarbij naar de stappen van het algoritme werd verwezen. Bij de Groene Versie
bijvoorbeeld:
invalid
en
tuin
Stap 1: het linkerdeel
invalide
heeft een meervoud op
-en
(
invaliden
bestaat).
Stap 3: het linkerdeel heeft geen meervoud op
-es
(
invalides
bestaat niet).
Je schrijft dus
-en
, net als
paard
en
bloem
.
weid
e
groen
Stap 1: het linkerdeel
weide
heeft een meervoud op -
en
(
weiden
bestaat).
Stap 3: het linkerdeel heeft ook een meervoud op
-es
(
weides
bestaat ook).
Je schrijft dus
-e
, net als
ruimt
e
vaart
.
Bij de Blauwe Versie:
invalid
en
tuin
Stap 1 en 2 vallen af, want naast
twee invaliden
is ook
invalide
mogelijk.
Stap 3: dit is geval (1). Het linkerdeel
invalide
is een bijvoeglijk naamwoord (een
invalide
mens; daar
loopt een
invalide
), en ook verwijst het naar een persoon. Je schrijft dus
-en
, net als
ziek
en
auto
. “E en
invalidentuin is geen invalide tuin.”
weid
e
groen
Stap 1 en 2 vallen af, want naast twee
weiden
en twee
weides
is ook
weide
mogelijk.
Stap 3: geval (1) valt af, want
weide
is geen bijvoeglijk naamwoord. Dit is geval (2): het linkerdeel eindigt
op
-e
. Je schrijft dus
-e
, net als
ruimt
e
vaart
.
Appendix 2
Oefenwoorden en uitleg
218
PEDAGOGISCHE
STUDIËN
De vijf soorten samenstellingen (zie Tabel 1) met de frequentie van het eerste lid in samenstellingen
(Hoog-, Midden- of Laagfrequent) en de foutenpercentages bij de Groene en Blauwe Versie.
Voortoets: (1) genadepark, H, 22, 16; vredeverlies, H, 17, 9.2; morsedialoog, L, 36, 39; ereverzoek, M,
32, 18; marinekunde, M, 7.7, 3.7;
(2) morgenproduct, H, 8.5, 7.3; garenregelaar, L, 32, 36; dekenlengte, M, 0, 5.5; geheugenkarakter, M,
13, 9.2; littekenpleister, M, 5.1, 9.2;
(3) bediendehokje, H, 32, 30; gedachteverklaring, H, 40, 55; heideverkoop, H, 30, 24; postbodevakantie,
H, 11, 12; blessurezalfje, L, 13, 7.3; gazelleverblijf, L, 20, 20; giraffevoedsel, L, 48, 53; kamillekwekerij,
L, 17, 17; behoefteopeenhoping, M, 38, 39; formulepapier, M, 12, 6.4;
(4) jongerengeschrift, H, 6.8, 10; dikkendans, M, 89, 90;
(5) belangenlijst, H, 20, 18; deurengeknal, H, 6, 4.6; konijnenziekenhuis, H, 1.7, 0.9; mannenbiblio-
theek, H, 1.7, 2.8; tijdenverzameling, H, 19, 12; coniferenzaadjes, L, 34, 30; hyacintenperk, L, 37, 27;
pluggenfabriek, L, 22, 15; eendenbeweging, M, 14, 13; gevarenbesef, M, 10, 5.5; haaientekening, M,
7.7, 9.2; hemdenwasserij, M, 7.7, 6.4; jachtengemeente, M, 40, 27; schilderijenverpakking, M, 6.8, 7.3.
Natoets: (1) aardeklimaat, H, 26, 10; bagageblessure, H, 2.6, 4.6; braillemeester, L, 14, 10; urineplant,
M, 15, 6.4; wiskundepotlood, M, 15, 4.6;
(2) middenrapport, H, 4.3, 11; wapenverdeler, H, 8.5, 1.8; kiekengeluid, L, 26, 21; klerenstofzuiger, M,
6.8, 9.2; leugenbloem, M, 24, 7.3;
(3) gemeenteverwisseling, H, 26, 24; lindestruik, H, 53, 49; waardeschrift, H, 56, 55; cicadelawaai, L,
20, 21; dienstbodeboek, L, 35, 28; savanneleesstof, L, 22, 13; amazonehuisvesting, M, 7.7, 5.5; analyse-
garage, M, 9.4, 3.7; begeerteverdrag, M, 33, 27; kazernekever, M, 17, 7.3;
(4) ouderenkleding, H, 21, 29; bedroefdentherapie, M, 54, 59;
(5) beroepenschouwburg, H, 7.7, 7.3; dagenvergoeding, H, 5.1, 4.6; figurendrukkerij, H, 7.7, 2.8; vis-
senkleur, H, 9.4, 3.7; vrouwengrens, H, 5.1, 0; chrysantenkrans, L, 39, 41; naturistenverkeer, L, 26, 17;
apenvoedsel, M, 1.7, 0; dennenteelt, M, 14, 18; druivenverwerking, M, 2.6, 3.7; gebarenreeks, M, 6.8,
1.8; klokkenpincet, M, 3.4, 1.8; soldatenjacht, M, 5.1, 2.8; tekeningenkleding, M, 6.8, 4.6.
Retentietoets: (1) armoedegevaar, H, 21, 7.3; zijdestruik, H, 40, 40; geleidepapier, L, 52, 40; renais-
sancekenmerk, M, 22, 5.5; routinewolken, M, 15, 3.7;
(2) regenbeweging, H, 1.6, 1.9; wagenpoetserij, H, 4.3, 1.8; degenverzameling, L, 27, 20; kussenveren,
M, 6.8, 2.8; lakenwasmiddel, M, 11, 3.7;
(3) keuzefontein, H, 26, 26; dieveggebegeerte, L, 42, 36; geloftenudist, L, 39, 29; murenebroedplaats,
L, 37, 33; steppenaturisten, L, 38, 23; *telefonisteboek, M, 46, 39; geboortepolen, M, 21, 9.2; kudde-
paard, M, 19, 18; opnamehermelijn, M, 41, 20; pauzechrysanten, M, 5.1, 1.8;
(4) blekentherapie, M, 32, 31; krommenkoor, M, 54, 63;
(5) geluidentheater, H, 9.4, 7.3; jarenvergissing, H, 2.6, 0.9; kansenverspeling, H, 12, 5.5; modellen-
verzekering, H, 14, 12; problemensavanne, H, 5.1, 0.9; beukenziekte, L, 28, 14; hermelijnennest, L, 33,
17; meidoornentuintje, L, 32, 18; nudistentoerisme, L, 34, 29; bestandengevaar, M, 20, 23; boeren-
kussen, M, 6.8, 7.3; koeienmedicijn, M, 8.7.3; lijstenhokje, M, 25, 5.5; polsenbehandeling, M, 21, 17.
(N.B. het woord *
telefonisteboek
is bij het ontwerp van de toets in de verkeerde categorie geplaatst, en
daardoor verkeerd geschreven. Het had
telefonistenboek
moeten zijn, omdat bij dit soort woorden geen
onderscheid wordt gemaakt tussen de mannelijke en de vrouwelijke vorm.)
Appendix 3
De testwoorden