Content uploaded by Paul Ponsaers
Author content
All content in this area was uploaded by Paul Ponsaers on Feb 09, 2016
Content may be subject to copyright.
PANOPTICON | 2011.5
33
33
Dominique Boels *
Paul Ponsaers**
Knelpunten in de
opsporing en vervolging
van mensenhandel en
mensensmokkel
Casestudie binnen een gerechtelijk
arrondissement
Abstract
Sedert een tweetal decennia staan mensenhandel en mensensmokkel hoog op de justitiële
agenda, en dit zowel op internationaal, nationaal als arrondissementeel niveau. In België
worden de twee fenomenen als prioritair aan te pakken misdrijven beschouwd, waarvoor
een structureel en geïntegreerd beleid is ontwikkeld. Dit artikel handelt over het straf-
rechtelijke luik van dit beleid. Door de vraag te stellen in welke mate het strafrechtelijk
beleid tot uiting komt in concrete dossiers, onderzoeken we de doorwerking van dit beleid
in de praktijk. Ons onderzoek bevestigt een aantal knelpunten die reeds door voorgaand
onderzoek aan de kaak werden gesteld (zoals moeilijke bewijslast en terughoudendheid
van slachtoffers om verklaringen af te leggen), maar identificeert eveneens een aantal
‘nieuwe’ knelpunten zoals onvoldoende kennis bij politiediensten inzake sociale wetge-
ving, te laattijdige controles bij nieuw opgestarte bedrijven en moeilijke/onvoldoende
(internationale) samenwerking.
Kernwoorden: Mensenhandel – mensensmokkel – strafrechtelijk beleid – rechtsgang–
casestudie
1. Inleiding en probleemstelling
Hoewel zowel mensenhandel als mensensmokkel geen recente of nieuwe fenomenen
zijn (Picarelli, 2007), is de Belgische justitiële belangstelling voor deze twee criminele
fenomenen slechts de laatste twee decennia sterk ontwikkeld. Mede als reactie op het
ophefmakend boek ‘Ze zijn zo lief, mijnheer’ van journalist Chris De Stoop (De Stoop,
1992), werd in 1992 een parlementaire onderzoekscommissie geïnstalleerd, belast met
het onderzoek naar een structureel beleid met het oog op de bestraffing en de uitroei-
ing van de mensenhandel (De Ruyver & Fijnaut, 1994; Voorstel tot oprichting, 1992).
Deze onderzoekscommissie betekende het startschot voor een structurele, integrale en
geïntegreerde aanpak van de mensenhandel, waarbij België op internationaal vlak een
belangrijke voortrekkersrol heeft gespeeld (De Ruyver, 2009).
De steeds verdergaande ontplooiing en specialisatie van de mensenhandel en smok-
kelindustrie kent diverse nefaste gevolgen, zoals bijvoorbeeld de schending van bepaalde
fundamentele mensenrechten (Copic & Simeunovic-Patic, 2009; Winterdyk & Reichel,
2010), een verlies aan menselijk en intellectueel potentieel in landen van herkomst,
*
Doctoraatstudente, UGent, Dominique.Boels@ugent.be
**
Gewoon Hoogleraar, UGent, Paul.Ponsaers@ugent.be
Panopticon 2011-5.indd 33 19/09/11 11:31
PANOPTICON | 2011.5
34
nadelige economische gevolgen, groeiende aanwezigheid van georganiseerde criminaliteit,
toenemende intolerantie t.a.v. migranten (De Mangeleer, De Meulenaer & El Asjadi, 2002)
en de ondermijning van de voorspelbaarheid van migratieprocessen (Doomernik, 2001).
Ons inziens lijkt de politieke keuze om een structureel beleid en prioritaire aanpak van de
twee fenomenen te handhaven dan ook gerechtvaardigd. Hierbij moet men zich echter de
vraag stellen in welke mate de betrokken actoren dit beleid in de praktijk (kunnen) toepas-
sen. Voorgaand beleidsonderzoek, zowel vanuit de academische wereld (bv. Vermeulen, Van
Puyenbroeck, Moens, Dhont, & Balcaen, 2006) als vanuit de overheidssector (bv. Centrum
voor Gelijkheid van Kansen en voor Racismebestrijding, CGKR), heeft immers reeds
verscheidene knelpunten geïdentificeerd in de Belgische aanpak van de twee fenomenen.
Wij hebben geprobeerd een bijdrage te leveren aan dit onderzoeksdomein door binnen
één gerechtelijk arrondissement twee aspecten te bestuderen: 1) de concretisering van het
wetgevend, opsporings-en vervolgingsbeleid m.b.t. mensenhandel en mensensmokkel
in de rechtsgang en 2) de knelpunten en oorzaken van de knelpunten inzake opsporing
en vervolging van deze twee fenomenen.
Dit artikel is gebaseerd op ons onderzoek, dat een aanvulling en actualisering van
voorgaand onderzoek biedt. De nadruk wordt uitsluitend op de strafrechtelijke pijler van de
integrale en geïntegreerde aanpak van mensenhandel gelegd. We starten met een bondige
omschrijving van de fenomenen mensenhandel en mensensmokkel. Vervolgens wordt
een schets geportretteerd van het Belgisch strafrechtelijk beleid inzake mensenhandel en
mensensmokkel. Om evidente redenen krijgt ons empirisch onderzoek de meeste aandacht.
2. Definiëring
Op nationaal vlak wordt mensenhandel, in overeenstemming met de wet van 10 augustus
2005 tot wijziging van diverse bepalingen met het oog op de versterking van de strijd tegen
mensenhandel en mensensmokkel en tegen praktijken van huisjesmelkers (B.S. 2 september
2005) omschreven in de artikelen 433quinquies tot 433nonies van het Strafwetboek. Waar
vroeger de nadruk bijna uitsluitend op mensenhandel met het oog op seksuele uitbuiting
werd gelegd, is de huidige definitie breder in die zin dat ook andere activiteiten worden
erkend als mensenhandel. Verder is de nationaliteit van het slachtoffer in de omschrijving
niet van tel: Belg of vreemdeling kan volgens het Belgisch recht het slachtoffer worden
van mensenhandel. Dwang of onvrijheid wordt volgens onze nationale definitie niet
vereist (Vermeulen, 2009).
Mensensmokkel wordt gedefinieerd en strafbaar gesteld in het artikel 77bis van de wet
van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging
en de verwijdering van vreemdelingen (hierna de vreemdelingenwet genoemd; B.S. 31
december 1980). De kenmerkende of determinerende elementen van mensensmokkel
zijn grensoverschrijding, winstoogmerk (Vermeulen, 2009), illegale toegang, vrijwillige
instemming en betrokkenheid van de smokkelaar (De Mangeleer et al., 2002).
Er bestaan verscheidene verschilpunten tussen mensenhandel en mensensmokkel.
Allereerst hebben beide fenomenen andere wezenskenmerken: waar bij mensensmok-
kel hulp bij grensoverschrijding en winstbejag centraal staan, wordt mensenhandel
gekenmerkt door het uitbuitingsaspect (Perrin, 2010). Dit impliceert dat de slachtoffers
van mensensmokkel, omwille van een gebrek aan geldige papieren, meestal een illegaal
en dus bijzonder kwetsbaar statuut hebben. Dit hoeft niet noodzakelijkerwijze het geval
te zijn bij slachtoffers van mensenhandel. Ten tweede heeft de strafbaarstelling van
beide fenomenen een andere finaliteit: waar de strafbaarstelling van mensensmokkel in
eerste instantie doelt op de bescherming van het grondgebied, is het primaire doel van
Panopticon 2011-5.indd 34 19/09/11 11:31
PANOPTICON | 2011.5
35
de strafbaarstelling van mensenhandel de bescherming van het individu (Vermeulen,
2005). Ten derde bestaat er een verschil inzake de aard van het winstoogmerk: bij men-
sensmokkel wordt financieel of materieel voordeel gehaald uit het verstrekken van hulp
aan het slachtoffer terwijl bij mensenhandel het financieel voordeel via uitbuiting van
het slachtoffer bekomen wordt (“Omzendbrief nr. Col 10/2004”, 2004). Ten vierde wordt
benadrukt dat de mate van slachtofferschap bij beide delicten kan verschillen. Zonder
afbreuk te doen aan sommige tragische gevallen van mensensmokkel, zou er bij dit delict
hoofdzakelijk sprake zijn van instemming en wederzijds voordeel (Kleemans & Brienen,
2001; Van Briel, Sneijers, Vereecke & Bosschem, 2002). Hoewel sommige slachtoffers van
mensenhandel op voorhand terdege weten in welke sectoren ze tewerkgesteld zullen
worden, vormen de miserabele woon-en werkomstandigheden waarin ze gedwongen
worden veelal een grote desillusie en ontgoocheling (Vermeulen, 2005). Tenslotte moet
nog vermeld worden dat slachtoffers van mensensmokkel steeds personen zijn van een
andere nationaliteit dan het land van bestemming, terwijl dit niet noodzakelijk het
geval is bij mensenhandel (Wiarda, 2001). Een punt van overeenstemming tussen beide
delicten is het feit dat, sinds de parlementaire onderzoekscommissie, de beeldvorming
rond de problematiek is gewijzigd. Waar de slachtoffers vroeger frequent als dader werden
aanzien, heeft de onderzoekscommissie ervoor gezorgd dat men is gaan praten in termen
van slachtofferschap.
3. Het wetgevend, opsporings-en vervolgingsbeleid inzake
mensenhandel en mensensmokkel
Daar de dossieranalyses uit ons onderzoek betrekking hebben op de periode 2000-2008,
is het belangrijk een samenvattende analyse te maken van het strafrechtelijk beleid in
deze periode.
Het wetgevend kader m.b.t. mensenhandel en mensensmokkel bestond in de periode
2000-2008 uit twee ‘kernwetten’:
– wet van 13 april 1995
1
: deze wet stelde mensenhandel strafbaar zowel in het Strafwetboek
(art. 380) als in de vreemdelingenwet (art. 77bis) en stelde mensensmokkel strafbaar
in art. 77 van de vreemdelingenwet;
–
wet va
n 10 augustus 2005: deze wet maakte een explicieter onderscheid tussen men-
senhandel en mensensmokkel door ze in afzonderlijke wetgevende bepalingen onder
te brengen (mensenhandel in art. 433quinquies tot 433nonies Swb. en mensensmokkel
in nieuw art. 77bis vreemdelingenwet) (Vermeulen, 2009).
Zowel in het nationaal als in het arrondissementeel opsporingsbeleid werden en worden de
beide fenomenen volgens de referentiemagistraat mensenhandel (2010) uit het onderzocht
arrondissement als prioritair op te sporen fenomenen beschouwd. Een medewerker van de
FGP
2
uit dit arrondissement vertelt daarentegen dat vanaf 2000 vooral mensenhandel met
het oog op seksuele exploitatie prioritair op te sporen was, gezien de expliciete aanwezig-
heid van prostitutiezones in het arrondissement. Toch geeft hij aan geregeld doelgerichte
acties uit te voeren om mensensmokkel vast te stellen. Het vervolgingsbeleid omvat op
1
Wet van 13 april 1995 houdende bepalingen tot bestrijding van de mensenhandel en de kinderpor-
nografie, B.S. 25 april 1995.
2
FGP staat voor Federale Gerechtelijke Politie, een gedeconcentreerde eenheid van de algemene
directie van de federale gerechtelijke politie (DGJ).
Panopticon 2011-5.indd 35 19/09/11 11:31
PANOPTICON | 2011.5
36
het nationaal niveau de diverse omzendbrieven van het College van procureurs-generaal
(de Cols), waarin richtlijnen worden geformuleerd voor een gecoördineerd en coherent
opsporings-en vervolgingsbeleid voor de twee fenomenen. Momenteel is de derde versie,
de Col 01/07
3
van kracht. Deze werd voorafgegaan door de Col 12/99
4
en de Col 10/2004
5
.
Men moet hierbij opmerken dat de omschrijving van mensenhandel en mensensmokkel
in deze omzendbrieven verschilt van de wettelijke omschrijving. Op arrondissementeel
niveau bepaalt het integraal vervolgingsbeleid van het parket dat de twee misdrijven,
indien mogelijk, steeds vervolgd moeten worden (X, 2010).
4. Empirisch onderzoek
4.1 Methode
Ons kwalitatief empirisch onderzoek neemt de vorm aan van een vergelijkende casestudy
(Decorte, 2009). Vijf afgesloten strafdossiers naar mensenhandel en/of mensensmokkel
in het onderzocht gerechtelijk arrondissement worden beschouwd als vijf onafhankelijke
cases, die onderling vergeleken worden m.b.t. de onderzoeksvragen. Er wordt expliciet
gekozen voor methodentriangulatie: dossieranalyses en semi-gestructureerde interviews.
Bij de dossieranalyses is per case steeds dezelfde werkwijze gehanteerd. Ten eerste is het
inhoudelijk verloop van het onderzoek in elk dossier chronologisch geïdentificeerd door
analyse van de documenten (pv’s, aanvragen tot onderzoeksdaden…). Ten tweede is bij de
data-extractie m.b.t. de rechtsgang gebruik gemaakt van het meet-en opvolgingsinstru-
ment voor de instroom en selectie in de strafrechtelijke keten, zoals uitgewerkt door Van
Altert, Enhus en Ponsaers (2003). Het gebruik van dit instrument werd om verschillende
redenen gekozen. Ten eerste is het bij een documentenanalyse belangrijk om op voorhand
te weten welke informatie uit de documenten relevant is voor de beantwoording van de
onderzoeksvragen (Vervaecke, Vanderhallen, Opdebeeck, & Goethals, 2002). Ten tweede laat
het meet-en opvolgingsinstrument toe uit elk dossier op een identieke en gestructureerde
wijze onontbeerlijke informatie i.v.m. de rechtsgang te reveleren, wat de vergelijking
tussen de verschillende dossiers vereenvoudigt (Flick, 2007). Verder verhoogt het gebruik
van dit instrument de transparantie van de gevolgde werkwijze, wat beter toelaat de
onderzoeksmethode te repliceren en te controleren, wat op zijn beurt de betrouwbaarheid
van het onderzoek ten goede komt (Vervaecke et al., 2002). Het instrument onderscheidt
volgende stappen in de rechtsgang:
– Basisprocessen politie-opsporing: de manier waarop de feiten aan het licht zijn gekomen
(klacht, aangifte, ambtelijke vaststelling of proactieve recherche) en de beslissingen
omtrent de feiten (geen afhandeling, administratieve afhandeling, opstellen pv, opstel-
len APA dossier of opstellen VPV).
– Basisprocessen opsporingsonderzoek: de input op het parket en de beslissingen op
parketniveau (sepot, praetoriaanse probatie, minnelijke schikking, bemiddeling in
strafzaken, doorverwijzing, voeging, zaak aanhangig maken bij de rechter).
3
Richtlijn nr. Col 01/2007 van de Minister van Justitie met betrekking tot het opsporings- en vervol-
gingsbeleid inzake mensenhandel.
4
Omzendbrief nr. Col 12/99 van het College van procureurs-generaal bij de Hoven van Beroep
betreffende de ministeriële richtlijn houdende het opsporings-en vervolgingsbeleid betreffende
mensenhandel en kinderpornografie, 31 mei 1999.
5
Omzendbrief nr. Col 10/2004 van het College van procureurs-generaal bij de Hoven van Beroep
houdende het opsporings-en vervolgingsbeleid betreffende mensenhandel, B.S. 30 april 2004.
Panopticon 2011-5.indd 36 19/09/11 11:31
PANOPTICON | 2011.5
37
– Basisprocessen gerechtelijk onderzoek: de input bij onderzoeksrechter, de beslissing
door de onderzoeksrechter (voeging of splitsing) en de beslissingen door de raadkamer
(buitenvervolgingstelling, internering, opschorting, verwijzing naar vonnisgerecht,
verwijzing naar de procureur-generaal bij het hof van beroep, ontslag van het onder-
zoek).
– Basisprocessen rechtbank van eerste aanleg: de input op de rechtbank en de beslissingen
van de rechtbank (beslissingen over de grond van de zaak of beslissingen alvorens
recht te doen).
–
Basisprocessen hof van beroep:
input en beslissingen.
Op basis van de dossieranalyses zijn zeven semi-gestructureerde face-to-face interviews
afgenomen met evenveel magistraten en politieambtenaren die direct of indirect betrok-
ken waren bij de onderzochte dossiers. Concreet zijn twee politieambtenaren bevraagd
(een van de federale politie en een van de lokale politie), een gewezen onderzoeksrechter
en vier parketmagistraten. De doelstellingen van de interviews waren in dit onderzoek
meervoudig: 1) toetsen van en nader licht werpen op de via de dossieranalyses geïdentifi-
ceerde knelpunten in de aanpak van mensenhandel en mensensmokkel; 2) identificatie van
actuele knelpunten in de aanpak van de twee fenomenen; 3) verkennen van de visie van
de sleutelfiguren omtrent het toenmalig en actueel strafrechtelijk beleid inzake de twee
delicten, en de toepasbaarheid van het strafrechtelijk beleid ter zake; en 4) antwoorden
formuleren op specifieke dossiergebonden vragen inzake de rechtsgang.
Er is gekozen voor een strategische steekproeftrekking (Decorte, 2009). Om de dossiers
te selecteren, is gebruik gemaakt van twee belangrijke selectiecriteria: 1) publicatie in me-
dia
6
; 2) afgeronde dossiers
7
. Na schriftelijk contact met de betrokken parketten, hebben we
vijf afgesloten dossiers uit de periode 2000-2008 kunnen weerhouden voor ons onderzoek.
Vier dossiers zijn afgerond voor de wetswijziging van 2005; een dossier werd gestart in
2004 en werd afgerond in 2008
8
. De ‘leeftijd’ van de dossiers wordt gecompenseerd door
de interviews met de experten, die een actuele kijk toelaten op het strafrechtelijk beleid
en de knelpunten in de aanpak van mensenhandel en mensensmokkel.
4.2 Resultaten
4.2.1 Concretisering strafrechtelijk beleid
De hoofdmoot van de respondenten benadrukt dat de richtlijnen van het strafrechtelijk
beleid louter aangeven dat mensenhandel en mensensmokkel prioritair zijn, zonder dat
de consequenties hiervan (bv. geen sepotbeleid) in de richtlijnen worden geconcretiseerd.
6
Er werd immers vermoed dat deze feiten zwaarwichtiger of een grotere maatschappelijk impact
zouden hebben dan feiten die niet in de media verschijnen. Bovendien hebben we zo vermeden
dat het parket alle dossiers naar mensenhandel-mensensmokkel moest opzoeken om vervolgens
hieruit een steekproef te trekken. Op deze manier is de kans op medewerking van het parket aldus
vergroot. Concreet is via Mediargus gezocht naar feiten i.v.m. mensenhandel en mensensmokkel,
gepleegd binnen het gerechtelijk arrondissement, die in de periode 2000-2005 zijn verschenen in
de media. Via Mediargus zijn acht dossiers geïdentificeerd.
7
We vermoedden dat de kans op medewerking van het parket werd vergroot door inzage te vragen
in reeds afgeronde dossiers.
8
In dit dossier worden de feiten, n.a.v. de inwerkingtreding van de wet van 10 augustus 2005, ge-
herkwalificeerd van mensenhandel naar mensensmokkel. Waar vervolging is ingesteld op basis
van het oud artikel 77bis van de vreemdelingenwet, is de beklaagde veroordeeld voor inbreuk op
het nieuw artikel 77 bis van de vreemdelingenwet.
Panopticon 2011-5.indd 37 19/09/11 11:31
PANOPTICON | 2011.5
38
Dit maakt dat niet alle aspecten van het strafrechtelijk beleid hun concrete uiting vinden
in de praktijk.
De dossieranalyses reveleren verschillende aspecten van de wetgeving en van het
opsporings-en vervolgingsbeleid in de afgesloten strafdossiers. Wat de wetgeving betreft,
is het opvallend dat men voor de wetswijziging in 2005 hoofdzakelijk vervolgde voor men-
senhandel (met name een inbreuk op artikel 77bis van de toenmalige vreemdelingenwet),
hoewel men in het dossier zelf vaak de termen mensenhandel en mensensmokkel door
elkaar hanteerde. Het opsporingsbeleid stelt dat zowel mensenhandel als mensensmok-
kel prioritair op te sporen fenomenen zijn. Inzake mensenhandel wordt de klemtoon
hoofdzakelijk gelegd op economische en seksuele uitbuiting (NVP, 2004; NVP, 2008; X,
2010). Uit de dossieranalyses blijkt zowel mensenhandel zonder verdere specificatie als
mensenhandel met het oog op economische exploitatie hoofdzakelijk aan bod te komen.
In geen enkele van de vijf dossiers zijn de feiten gekwalificeerd als mensensmokkel. Het
uitvoeren van controles in voor seksuele en economische gevoelige sectoren (bv. Chinese
restaurants) vindt eveneens zijn uiting in de dossiers. Slechts bepaalde aspecten van het
vervolgingsbeleid komen tot uiting in de vijf onderzochte dossiers. Twee prioriteiten
uit de Col 12/99 en Col 10/04 waarmee men rekening moest houden bij de opsporing
en vervolging komen in de meeste dossiers terug, met name 1) jonge leeftijd van het
slachtoffer en 2) mate van aantasting van de menselijke waardigheid. De bijzondere
aandacht die de autoriteiten volgens deze omzendbrieven moeten besteden aan de fiscale
en financiële benadering komt eveneens in bepaalde dossiers tot uiting, gezien de veel
gebruikte onderzoeken naar banktransacties en bankrekeningen.
Er kunnen diverse verklaringen geformuleerd worden voor het feit dat niet alle
bepalingen uit het wetgevend, opsporings-en vervolgingsbeleid hun uiting vinden in de
dossiers. Ten eerste ligt het niet in de bedoeling van het vervolgingsbeleid om concreet
tot uiting te komen in de rechtsgang. De bedoeling van het vervolgingsbeleid is om
coherentie inzake opsporing en vervolging te bereiken over de arrondissementen heen
(Col 10/04). Ten tweede kunnen sommige aspecten uit het beleid wel geuit worden in
de praktijk, zonder dat dit in concrete dossiers naar voor komt. Een voorbeeld hiervan
betreft de overlegstructuren. Deze kunnen een impact hebben op een bepaald onderzoek
zonder dat dit uit het strafdossier blijkt. Een derde potentiële reden voor het niet tot
uiting komen van bepalingen uit het vervolgingsbeleid, is het feit dat er soms sprake
is van een gerechtelijk onderzoek onder leiding van een onderzoeksrechter. Daar een
onderzoeksrechter niet wettelijk gebonden is door de richtlijnen van het strafrechtelijk
beleid, hoeft het niet te verwonderen dat sommige beleidsrichtlijnen niet tot uiting
komen in de dossiers. Ten vierde is het zo dat, indien bepaalde elementen van het ver-
volgingsbeleid niet aan bod komen in sommige onderzochte dossiers, dit (zonder ons in
de plaats te willen stellen van de leidinggevende magistraten) gerechtvaardigd lijkt door
de aard van het onderzoek. Zo komt het gebruik van de bijzondere opsporingsmethoden
niet aan bod in de dossiers waarin dit niet noodzakelijk lijkt om voldoende bewijsmate-
riaal te verzamelen. Of in dossiers waar de focus louter op de dader(s) ligt en niet op de
slachtoffers, komt de prioriteit m.b.t. de jonge leeftijd van de slachtoffers niet tot uiting.
Een mogelijke reden hiervan is dat de slachtoffers grotendeels onbekend zijn. Z (2010)
en A (2010), beiden parketmagistraat, bevestigen deze hypothese door te stellen dat de
mate waarin beleidsaspecten hun uiting vinden, volledig afhankelijk is van de feiten die
worden ontdekt. Een vijfde mogelijke verklaring houdt verband met de vaagheid van
het nationale opsporings-en vervolgingsbeleid. In laatste instantie zijn de richtlijnen
mogelijks niet steeds van toepassing op de feiten, aangezien de feiten in de onderzochte
dossiers niet steeds overeenstemden met de omschrijving van mensenhandel in de Cols.
Panopticon 2011-5.indd 38 19/09/11 11:31
PANOPTICON | 2011.5
39
Aangezien niet alle bepalingen van het opsporings-en vervolgingsbeleid tot uiting
komen in de onderzochte dossiers, werd aan de respondenten gevraagd in welke mate de
bestaande beleidsrichtlijnen handvaten bieden om in concrete dossiers naar mensenhan-
del en mensensmokkel aan de slag te gaan. Men kan stellen dat de politiediensten zich
in hun opsporingswerk niet prominent laten leiden door de Cols. Het belang van de Cols
ligt hoofdzakelijk in het feit dat ze aangeven dat er steeds moet vervolgd worden voor
de twee misdrijven. Voor het dagelijks politiewerk zijn ze echter niet concreet genoeg.
Concrete informatie omtrent de fenomenen en doorgedreven samenwerking met bv.
bijzondere inspectiediensten zijn, volgens de medewerker van de federale politie, voor
de politiediensten dan ook in zekere zin belangrijker dan de Cols. Volgens de referen-
tiemagistraat (2010) zijn de nationale (NVP) en zonale veiligheidsplannen (ZVP) voor
de politie de meest belangrijke beleidsdocumenten, daar ze de prioritair op te sporen
fenomenen omvatten. Het parket zou zelf geen bijkomende richtlijnen geven naar de
politie omtrent de opsporing van mensenhandel en mensensmokkel, en dit om twee
redenen. Ten eerste is het volgens deze respondent de taak van de politie om het NVP en
het ZVP te vertalen naar concrete acties. In het onderzocht arrondissement behoren de
fenomenen huisjesmelkerij, prostitutie en schijnhuwelijken tot het ZVP 2003-2004 en
2005-2008. Dit werd bijvoorbeeld geconcretiseerd door gerichte controles uit te voeren
om inbreuken vast te stellen, door nieuwe diensters uit te nodigen voor een gesprek of
door kwalitatief onderzoek te leveren bij een huwelijksaanvragen (ZVP X 2005-2008). Ten
tweede zetelt de procureur des Konings in de zonale Veiligheidsraad, waardoor het parket
op deze manier reeds een inbreng heeft in het lokaal politieplan (Thomaes & Devroe,
2009). Voor de magistraten is het opsporings-en vervolgingsbeleid wel degelijk nuttig,
doch biedt het weinig handvaten voor vervolging in concrete dossiers. De medewerker
van het arbeidsauditoraat (2010) acht het nationaal beleid belangrijk, doch inhoudelijk
vrij vaag. De reden hiervan is dat het voor het hele land geldt en dus moeilijk concreet
kan zijn. Deze magistraat verklaart dat niet de wetgeving of de beleidsrichtlijnen het
vertrekpunt vormen voor het arbeidsauditoraat, maar wel de feiten op het terrein. In
dit opzicht wordt er niet met de Cols in het achterhoofd gewerkt, en vormen ze derhalve
niet echt een handvat om een onderzoek te leiden. Een parketmagistraat (2010) bevestigt
dat de Cols weinig handvaten bieden in concrete onderzoeken, maar argumenteert dat
dit ook niet de bedoeling is van deze omzendbrieven. Bovendien worden de Cols in het
gerechtelijk arrondissement verder geconcretiseerd in het integraal vervolgingsbeleid,
waarin meer ruimte voor lokale karakteristieken bestaat (X, 2010).
4.2.2 Knelpunten
Zowel de dossieranalyses als de interviews reveleren diverse knelpunten, hoofdzakelijk
op het niveau van de opsporing en de vervolging. Inzake mensensmokkel zijn dit de meest
opvallende knelpunten:
Moeilijke opsporing
Zowel uit de dossieranalyses als uit de interviews met de onderzoeksrechter en de mede-
werker van de federale politie (2010) blijkt dat mensensmokkel hoofdzakelijk proactief
en ambtshalve moet worden vastgesteld daar klachten en aangiften van slachtoffers
en benadeelden bijzonder zeldzaam zijn. De opsporing van mensensmokkel ligt dus
hoofdzakelijk in handen van (politie)diensten. Ambtshalve vaststellingen vragen echter
uitgebreide capaciteit, en dit zowel naar tijd, personeel en middelen.
Panopticon 2011-5.indd 39 19/09/11 11:31
PANOPTICON | 2011.5
40
Indien mensensmokkel wel wordt opgespoord en indien verdachten zijn geïntercep-
teerd, stelt zich volgens de geïnterviewde politieambtenaren (2010) een ander probleem.
Smokkel doet zich veelal voor in het kader van een (internationale) organisatie. In het
gehele smokkelproces zijn doorgaans diverse personen en bendes actief, die meestal op
de hoogte zijn van mekaars activiteiten, evenwel zonder mekaars namen te kennen.
Op deze manier kan identificatie van bendeleden in België niet leiden tot identificatie
van het breder netwerk. Bovendien wordt er streng voor gewaakt dat de gesmokkelde
personen de namen van de diverse betrokkenen niet kennen. Op diverse etappes van de
route worden ze volgens een ondervraagde parketmagistraat (Z, 2010) verondersteld op
basis van eerder cryptische informatie op zoek te gaan naar een specifieke persoon die
hen verder zal helpen, wat niet toelaat zicht te krijgen op het breder netwerk.
Onbekende slachtoffers
Uit het feit dat weinig klachten worden neergelegd voor smokkel, volgt dat er vaak sprake
is van onbekende slachtoffers. Hierdoor kunnen bijgevolg geen initiële verklaringen
worden afgelegd. Indien slachtoffers wel geïdentificeerd worden, komen volgens de
medewerker van de federale politie (2010) frequent twee specifieke problemen voor.
Ten eerste is de informatie afkomstig van de slachtoffers vaak onvoldoende om hard
bewijsmateriaal op te leveren omdat ze niet op de hoogte zijn van cruciale informatie zoals
namen en adressen van smokkelaars of leden van een smokkelorganisatie. Ten tweede
leggen slachtoffers vaak geen of valse verklaringen af, en dit om twee redenen. In eerste
instantie heerst er bij de slachtoffers schrik voor represailles (zowel t.o.v. zichzelf als t.o.v.
familieleden) of voor repatriëring naar het land van herkomst. In tweede instantie zouden
slachtoffers van smokkel zich vaak geen slachtoffer voelen. Zij zijn doorgaans vragende
partij voor de smokkel, waardoor ze geen baat hebben bij het afleggen van bezwarende
verklaringen (A, 2010; Y, 2010). Bovendien worden volgens een parketmagistraat soms
afspraken gemaakt tussen dader en slachtoffer: indien de slachtoffers bij interceptie in
het kader van een mislukte smokkelpoging geen verklaringen afleggen, mogen ze gratis
een tweede poging ondernemen.
Geen organisatie, wel netwerken
Uit de interviews met beide politieambtenaren (2010) blijkt verder dat de diverse mede-
werkers van de smokkelorganisatie elkaar niet kennen waardoor het bredere netwerk
niet in kaart kan gebracht worden. De organisatie (wat overigens een misleidende term
is aangezien het doorgaans hooguit om 3-4 personen gaat) verzorgt niet het hele traject,
maar enkel dat deel van het traject dat door België loopt. Deze daders kennen de andere
leden van het netwerk niet.
Contrastrategieën
Uit de dossieranalyses blijkt dat er doorgaans diverse contrastrategieën worden gebruikt
waardoor het voor de politie zeer moeilijk wordt een klaar en helder zicht te krijgen op de
feiten, de verdachten en op de bijdrage van de verdachten in de feiten. Deze vaststelling
wordt overigens bevestigd door twee parketmagistraten, de gewezen onderzoeksrechter
en de medewerker van de lokale politie. Voorbeelden van dergelijke strategieën zijn het
uitwisselen van gsm’s, gebruik van diverse wagens op naam van verschillende personen,
gebruik van valse namen, bijnamen of roepnamen, gebruik van betaalkaarten voor gsm’s
Panopticon 2011-5.indd 40 19/09/11 11:31
PANOPTICON | 2011.5
41
in plaats van abonnementen waardoor het niet mogelijk is een persoon te identificeren
aan de hand van een gsm-nummer, gebruik van cash-transacties om geen materiële
bewijzen na te laten,… Hierbij moet opgemerkt worden dat dit knelpunt niet specifiek
is voor mensensmokkel, maar ook voor andere misdrijven. Wel specifiek voor mensen-
smokkel is volgens de onderzoeksrechter (2010) dat daders zich tijdens het transport van
slachtoffers vaak heel sjofel voordoen zodat het onderscheid tussen hen en de slachtoffers
niet onmiddellijk duidelijk is.
Langdurige onderzoeken, stopzetten voorlopige hechtenis
Uit onze dossieranalyses blijkt verder dat er vaak illegalen betrokken zijn bij de smokkel,
waardoor frequent gebruik gemaakt wordt van de voorlopige hechtenis. Men vreest
immers dat de verdachten het land snel en onopgemerkt zullen ontvluchten. Indien het
onderzoek lang duurt, vergroot de kans dat inverdenkinggestelden voorlopig worden
vrijgelaten, aangezien voorlopige hechtenis een uitzonderingsmaatregel is die (volkomen
terecht) aan strikte voorwaarden is verbonden. Hierdoor worden echter twee potentiële
risico’s bestendigd: 1) niet opdagen op de terechtzitting en de strafuitvoering ontlopen
(De Mangeleer et al., 2002); en 2) verder zetten van de criminele activiteiten (CGKR, 2004).
Inzake mensenhandel zijn dit de voornaamste knelpunten zoals geïdentificeerd in ons
onderzoek:
Kwetsbare positie slachtoffers
Net zoals bij slachtoffers van mensensmokkel die wel (deels of valse) verklaringen afleg-
gen, is het volgens de respondenten zo dat slachtoffers van mensenhandel veelal geen
bezwarende verklaringen willen of durven afleggen, uit schrik voor represailles of uit
gebrek aan ontevredenheid met de situatie.
Onvoldoende kennis bij politie
Vooral inzake sociale wetgeving beschikt de politie volgens de medewerker van de federale
politie (2010) over onvoldoende kennis. De politieambtenaren zijn volgens deze respondent
onvoldoende opgeleid in sociale en arbeidsmateries waardoor ze het moeilijk hebben om
adequaat bewijsmateriaal te verzamelen of waardoor onderzoeken soms strop geraken.
Kortstondige bedrijven
Nieuw opgerichte bedrijven (zoals horecazaken, carwash zaken) worden – eveneens
volgens de medewerker van de federale politie (2010) – om de economie niet te veel te
hinderen, te laattijdig gecontroleerd (ongeveer pas na een jaar). Het mensenhandelmilieu
is hier volgens hem van op de hoogte, en maakt hier optimaal misbruik van. Immers, van
bij de start van een nieuw bedrijf zou er reeds mensenhandel ontstaan, maar nog voor de
eerste controles zouden de verantwoordelijken het bedrijf verlaten en elders een nieuw
bedrijf oprichten om aldaar hun lucratieve bezigheden verder te zetten.
Onvoldoende samenwerkingsverbanden
In weerwil van diverse inspanningen, blijft het in de praktijk moeilijk om voldoende
productieve samenwerkingsverbanden op poten te zetten tussen verschillende diensten
Panopticon 2011-5.indd 41 19/09/11 11:31
PANOPTICON | 2011.5
42
en instanties om mensenhandel met het oog op economische exploitatie minder eiland-
gericht aan te pakken (Y, 2010). Volgens de medewerker van de federale politie (2010) is
het in concrete dossiers bij voorbeeld niet mogelijk als politieambtenaar samen te werken
met de bijzondere belastingsinspectie, daar er geen inzagerecht is in elkaars dossiers.
Engagement parket
In sommige gevallen zou het parket zich slechts in beperkte mate engageren in onderzoe-
ken naar mensenhandel en mensensmokkel. Het parket zou volgens de medewerker van
de federale politie (2010) niet happig zijn op het gebruik van de telefoontap omwille van
de hoge kosten die ermee gepaard gaan, ondanks de vaststelling dat dit een uitermate
belangrijk instrument is in de aanpak van de twee fenomenen (Y, 2010). Het parket zou
volgens deze respondent evenmin gewonnen zijn een onderzoek te voeren naar feiten
die zich deels in Brussel afspelen (wat vaak het geval is, gezien veel safehouses
9
zich daar
bevinden). In dergelijke gevallen wordt volgens de referentiemagistraat mensenhandel
(2010) gekozen om het onderzoek door het parket Brussel te laten voeren.
Moeilijke internationale samenwerking
Zowel de politiële als gerechtelijke samenwerking verloopt – naar de mening van de
medewerker van de federale politie (2010) – niet steeds vlot, deels omwille van een
verschillende wetgeving.
Bewijsvoering
Uit vorig onderzoek (Vermeulen et al., 2006) blijkt dat de bewijsvoering zowel voor
als na de wet van 10 augustus 2005 een belangrijk knelpunt was/is in de aanpak van
mensenhandel en mensensmokkel. Voor de wetswijziging moest, om mensenhandel te
bewijzen, aangetoond worden dat er sprake was van misbruik van de kwetsbare positie
van de betrokkene of van listige kunstgrepen, geweld, bedreigingen of andere vormen van
dwang. Rechters bleken het begrip misbruik van de kwetsbare positie echter op verschil-
lende wijzen te interpreteren, wat tot diverse vrijspraken heeft geleid. Deze vaststelling
wordt echter niet eenduidig bevestigd in huidig onderzoek. De meeste magistraten zijn
immers van oordeel dat in hun gerechtelijk arrondissement loutere illegaliteit voldoende
was om te spreken van een kwetsbare positie van het slachtoffer (B, 2010; D, 2010; Z, 2010).
De wetswijziging, deels ingevoerd om aan bovenstaand euvel te ontsnappen, bracht
echter een andere moeilijkheid met zich mee. Inzake mensenhandel met het oog op
economische exploitatie moet bewezen worden dat er arbeid is geleverd ‘in omstan-
digheden die in strijd zijn met de menselijke waardigheid’ (art. 433quinquies §1 3° Swb.).
Enerzijds is er volgens de medewerker van de federale politie (2010) niet altijd sprake van
mensonwaardige omstandigheden, terwijl er (volgens hem) wel sprake is van mensen-
handel. Zo is het mogelijk dat een slachtoffer degelijk gehuisvest is en een loon krijgt,
dat evenwel onder het Belgisch minimumloon ligt, maar waarmee het slachtoffer wel
tevreden is. Indien er wel sprake is van mensonwaardige omstandigheden, is dit volgens
de federale politieambtenaar niet altijd gemakkelijk aan te tonen. Dit toont aan dat het
begrip ‘menselijke onwaardigheid’ een bijzonder moeilijk begrip is. Wie bepaalt immers
9
Een safehouse is een onderduikadres voor illegale slachtoffers van mensenhandel/mensensmokkel.
De slachtoffers verblijven er vaak heel kort, in afwachting van een verplaatsing.
Panopticon 2011-5.indd 42 19/09/11 11:31
PANOPTICON | 2011.5
43
wat mensonwaardige omstandigheden zijn? Welke maatstaf wordt hierbij gehanteerd?
Er kan niet ontkend worden dat de normen hieromtrent bijzonder relatief zijn, in die zin
dat ze verschillen naargelang plaats en tijd.
De moeilijke bewijslast voor economische exploitatie is een van de redenen waarom
het arbeidsauditoraat in het onderzochte arrondissement vaak vervolgt voor illegale
tewerkstelling in plaats van voor economische uitbuiting (A, 2010; B, 2010; Y, 2010). Wat is nu
het verschil tussen beide misdrijven? Illegale tewerkstelling houdt in dat een persoon niet
conform de geldende regelgeving tewerk is gesteld. Economische uitbuiting daarentegen
impliceert wettelijk gezien een tewerkstelling in mensonwaardige omstandigheden, wat
geen constitutief onderdeel is van illegale tewerkstelling. In die zin kan economische
uitbuiting beschouwd worden als een moderne vorm van slavernij. Vervolgen voor il-
legale tewerkstelling in plaats van voor economische uitbuiting heeft dus verscheidene
redenen. Ten eerste is illegale tewerkstelling eenvoudiger te bewijzen: men moet enkel de
betrokkene zien werken en aantonen dat de noodzakelijke documenten niet in orde zijn.
Theoretisch gezien is 1 proces verbaal dus voldoende om de vervolging voor dit “papieren
misdrijf” (A, 2010) in te stellen. Ten tweede staan er veel zwaardere geldboetes op inbreuken
inzake illegale tewerkstelling van vreemdelingen dan op mensenhandel. De potentiële
gevangenisstraf echter, is zwaarder voor mensenhandel dan voor illegale tewerkstelling.
Ten derde vergen onderzoeken naar mensenhandel veel meer capaciteit (in termen
van personeel en tijd) dan onderzoeken naar illegale tewerkstelling. De respondenten
oordelen dat het door deze wijze van handelen mogelijk is toch indirect een invloed uit
te oefenen op mensenhandel met het oog op economische exploitatie. De medewerker
van het arbeidsauditoraat (2010) gaat er immers van uit dat er minder mensenhandel met
het oog op economische exploitatie zal zijn indien er minder illegale tewerkstelling is. Dit
alternatief kan echter moeilijk beschouwd worden als een oplossing, doch eerder als een
constructie om het knelpunt te omzeilen. Gelet op deze uitleg, moet men zich wel afvragen
wat de meerwaarde is van de notie economische uitbuiting. Biedt de arbeidswetgeving
niet voldoende handvaten om het fenomeen mensenhandel aan te pakken?
Niet verder onderzoeken verbanden?
Via de dossieranalyses is vastgesteld dat in sommige cases bepaalde verbanden (met
andere onderzoeken, of verbanden met andere personen…) niet dieper zijn onderzocht.
De hypothese dat dit een mogelijk knelpunt vormt in de aanpak van mensenhandel en
mensensmokkel is via de interviews slechts ten dele bevestigd. In sommige gevallen kun-
nen de verbanden volgens de onderzoeksrechter en de lokale politie niet verder onderzocht
worden omdat men over onvoldoende concrete informatie beschikt (in welk geval het
een knelpunt kan vormen) (B, 2010; C, 2010), maar in de meeste gevallen is het niet verder
onderzoeken van deze verbanden een bewuste keuze. Enerzijds omdat verder onderzoek
niet relevant lijkt voor het dossier (C, 2010), maar anderzijds probeert het parket op deze
manier ‘mammoetdossiers’ te vermijden en probeert het te voorkomen dat het dossier
steeds verder uitdeint (B, 2010). In het verleden zou immers een belangrijk probleem zijn
voortgevloeid uit dergelijke megadossiers: hoe langer een onderzoek duurt, hoe groter de
kans dat de voorlopige hechtenis wordt opgeheven wat het risico in zich draagt dat de
verdachte(n) verstek la(a)t(en) gaan en tracht(en) te ontkomen aan de tenuitvoerlegging
van de straf, wat een feitelijke straffeloosheid met zich meebrengt (B, 2010; Z, 2010). Een
andere uitleg wordt bij de medewerker van het arbeidsauditoraat (2010) gehoord. Deze
respondent oordeelt dat de stijl van de leidinggevende magistraat ook een invloed heeft
Panopticon 2011-5.indd 43 19/09/11 11:31
PANOPTICON | 2011.5
44
op het al dan niet verder onderzoeken van verbanden. Sommige magistraten zouden
volgens hem eerder voor ‘snelheid’ dan voor ‘diepgang’ kiezen.
Hoewel de meeste redeneringen begrijpelijk ogen, moet ons inziens ervoor gewaakt
worden dat ze niet als uitvlucht dienen om grote dossiers naar netwerken te vermijden.
Indien onderzoeken zich immers enkel op tussenpersonen richten, zullen steeds vervangers
klaarstaan die het netwerk verder draaiende houden. Bovendien krijgen netwerken op
deze manier de kans om zich aan te passen en te leren uit hun fouten, waardoor ze steeds
effectiever zullen opereren (CGKR, 2004).
De geïdentificeerde knelpunten hebben een gemeenschappelijk gevolg: zowel men-
senhandel als mensensmokkel worden door de ondervraagde politieambtenaren en
magistraten gepercipieerd als een van de moeilijkst te bewijzen misdrijven. De politie
beschikt over veel zachte informatie, maar over weinig harde, concrete evidentie voor de
misdrijven. Mensenhandel en mensensmokkel kunnen volgens de onderzoeksrechter
slechts bewezen worden indien diverse niet-strafbare elementen worden samengebracht
en in hun context worden geplaatst, wat verre van evident is.
5. Besluit
Deze studie onderzocht de doorwerking van het strafrechtelijk beleid inzake mensenhandel
en mensensmokkel in de praktijk binnen een gerechtelijk arrondissement. Hoewel de
studie een casestudie betrof waardoor de externe validiteit van de onderzoeksresultaten
beperkt is (Gerring, 2007), achten we het toch belangrijk de belangrijkste resultaten in de
verf te zetten. In eerste instantie valt het op dat het strafrechtelijk beleid, en meer specifiek
het vervolgingsbeleid, slechts in beperkte mate geuit wordt in concrete dossiers. Hiervoor
werden diverse mogelijke redenen besproken. In tweede instantie zijn diverse knelpunten
geïdentificeerd in de strafrechtelijke aanpak van de twee fenomenen. Mogelijke oplos-
singen voor deze knelpunten worden in onderhavige discussie besproken.
6. Discussie
Het CGKR is sedert 2004 niet alleen belast met de opvolging van het beleid inzake men-
senhandel, maar ook inzake mensensmokkel (CGKR, 2006). Om deze opdracht te vervullen,
analyseert het CGKR onder andere jaarlijks de nationale rechtspraak met betrekking tot
mensenhandel en mensensmokkel. In de loop der jaren heeft het CGKR op deze manier
een aantal kritieke pijnpunten in de aanpak van de twee fenomenen blootgelegd. Naast
een aantal knelpunten die eveneens in het huidig onderzoek zijn geïdentificeerd, heeft
voorgaand onderzoek knelpunten aan het licht gebracht die niet in het huidig onderzoek
zijn teruggevonden. Onvoldoende personeel bij de politie of het parket (CGKR, 2004)
blijkt volgens de referentiemagistraat en de medewerker van de federale politie (2010)
geen probleem te zijn voor de aanpak van mensenhandel en mensensmokkel. Toch blijkt
uit de dossieranalyses en uit de interviews met andere respondenten (bv. de gewezen
onderzoeksrechter) dat onderzoekshandelingen soms worden uitgesteld door gebrek aan
tijd of personeel. De omschrijving en het toepassingsgebied van het begrip mensenhandel
in de Col 12/99 (CGKR, 2003), de onduidelijkheid met betrekking tot wat verstaan moest
worden onder het begrip mensenhandel voor de wetswijziging in 2005 (CGKR, 2006) en
de organisatie van het gerecht (diverse arrondissementen) (CGKR, 2008) worden door de
respondenten niet als knelpunt ervaren.
Er kan gesteld worden dat door politie en parket op arrondissementeel vlak heel wat
inspanningen worden geleverd om de twee prioritaire misdrijven strafrechtelijk aan te
Panopticon 2011-5.indd 44 19/09/11 11:31
PANOPTICON | 2011.5
45
pakken. Op basis van de dossieranalyses blijkt dat onderzoeken naar mensenhandel en
mensensmokkel een vrij vast patroon van onderzoekshandelingen kennen. Observatie,
huiszoeking, inbeslagname, verhoor, telefonieonderzoek (samenvatting telefoongege-
vens, identificatie lijst laatst gekozen nummers, lijst intern telefoonboek, lokalisatie
oorsprong en bestemming telecommunicatie…) en onderzoek van de bankgegevens lijken
standaard onderzoekshandelingen in dergelijke dossiers. In de onderzochte dossiers zijn
het dan ook steeds deze opsporingshandelingen die voor een doorbraak (bv. identificatie
verdachten, identificatie contacten tussen verdachten…) of voor bezwarend materiaal
zorgen in het onderzoek. Toch bestaan er nog steeds diverse knelpunten in de aanpak
van de twee fenomenen, waarvan een aantal niet zo sterk verschilt van eerder geïden-
tificeerde moeilijkheden. Hierbij wordt hoofdzakelijk gedacht aan het snel afhandelen
van dossiers (CGKR, 2004), de terughoudendheid om bijzondere opsporingsmethoden
en/of telefoontap te gebruiken (CGKR, 2008), de terughoudendheid van slachtoffers om
verklaringen af te leggen (Smartt, 2003) en de moeilijke bewijslast inzake mensenhandel
en mensensmokkel (Vermeulen et al., 2006). Het feit dat deze knelpunten nog brandend
actueel zijn, benadrukt de noodzaak verder te blijven zoeken naar mogelijke oplossingen
voor deze knelpunten. Voor sommige knelpunten, kunnen ons inziens wel potentiële
oplossingen geformuleerd worden. Zo kan worden onderzocht of het al dan niet mogelijk
is meer middelen vrij te maken voor het gebruik van de telefoontap, om meer opleidingen
inzake sociale wetgeving in te voeren voor de politiediensten, of om snellere controles
van bedrijven te implementeren. Vervolgens lijkt het achterhalen van criteria die het
onderscheid kunnen maken tussen kortstondige, op mensenhandel gerichte bedrijven
en echte bedrijven belangrijk. Ook een meer optimale aanwending van de beschikbare
politionele informatie is belangrijk in het kader van zowel preventie als repressie van
mensenhandel en mensensmokkel. Het zou nuttig zijn om, op basis van de schat aan
informatie waarover de politie beschikt en die nog niet voor gerechtelijke doeleinden wordt
aangewend, nog meer actief op zoek te gaan naar feiten zodat op parketniveau een nieuw
dossier kan worden geopend. Dit, in combinatie met een efficiënt dossiermanagement,
zou een alternatief kunnen bieden voor mammoetdossiers.
Opvallend is dat de meeste knelpunten, met uitzondering van het begrip menselijke
waardigheid in de wettelijke omschrijving van mensenhandel, weinig gerelateerd zijn
aan het wetgevend, opsporings-en vervolgingsbeleid. Evenwel moet opgemerkt worden
dat dit beleid tot op heden weinig aanknopingspunten bevat om de geïdentificeerde
knelpunten op te lossen. Bij sommige respondenten heerst dan ook een sfeer van ‘dweilen
met de kraan open’. Hoewel er bijna twee decennia zijn verstreken tussen de parlementaire
onderzoekscommissie en vandaag, moet er worden vastgesteld dat er beleidsmatig niet
bijster veel vooruitgang is geboekt. Zo is er nog steeds geen spijtoptantregeling, hoewel de
discussie omtrent een dergelijke regeling al ten tijde van de onderzoekscommissie actueel
was. In het kader van de strafrechtelijke aanpak van mensenhandel en mensensmokkel zou
dit echter potentiële oplossingen kunnen bieden voor een aantal belangrijke knelpunten
(bv. in kaart brengen van netwerken, opsporing van de misdrijven, contrastrategieën,
moeilijke internationale samenwerking). Het bieden van bescherming aan getuigen die
wel verklaringen afleggen zou een potentiële oplossing bieden voor het feit dat slachtof-
fers momenteel amper verklaringen afleggen. Uiteraard mag bij de implementatie van
dergelijke maatregelen de kostprijs niet uit het oog verloren worden en kan een kosten/
baten analyse worden doorgevoerd, daar dit zeer kostelijke ingrepen zijn. Toch zijn wij de
mening toegedaan dat het nuttig zou zijn dit debat verder te zetten en de controverse er
rond op te lossen. Opvallend is dat de uitgesproken straffen in de onderzochte dossiers niet
bijster zwaar waren (hoofdgevangenisstraffen van 1 tot maximum 4 jaar en geldboetes
Panopticon 2011-5.indd 45 19/09/11 11:31
PANOPTICON | 2011.5
46
van maximum €6.000). Bovendien helpen deze straffen de slachtoffers weinig tot niet
vooruit. In dit opzicht zou kunnen nagedacht worden over mogelijke alternatieve sancties
waarbij de slachtoffers wel op een of andere manier worden vergoed en die de veroordeel-
den een zwaardere financiële dobber zouden bezorgen. Hierbij denken we bijvoorbeeld
aan herstelrechtelijke mogelijkheden waarbij de veroordeelde het achterstallig of niet
uitbetaald (Belgisch) loon aan de slachtoffers betaalt.
Hoewel zowel mensensmokkel als mensenhandel bijzonder complexe en dynamische
sociale fenomenen zijn (Copic & Simeunovic-Patic, 2009), bestaat er een duidelijk verband
tussen deze fenomenen en de bestaande migratieproblematiek (De Ruyver & Van Hed-
degem, 2001; Doomernik, 2001; Hesseling & Taselaar, 2001). Vele slachtoffers trachten
in het Westen een betere toekomst op te bouwen, maar belanden hier in de illegaliteit.
Het illegaal statuut van de slachtoffers maakt uitbuiting mogelijk. De slachtoffers zijn
moeilijk in staat om voor hun rechten op te komen, juist omdat ze omwille van hun il-
legaliteit vrezen te worden uitgewezen indien ze klacht neerleggen (indien ze al weten
waar ze hiervoor terecht kunnen). Binnen het Belgisch beleid bestaat de mogelijkheid
voor slachtoffers van mensenhandel en mensensmokkel (indien er sprake is van de
in de wet bepaalde verzwarende omstandigheden) om in aanmerking te komen voor
een (al dan niet tijdelijk) verblijfstatuut
10
. Om dit statuut te bekomen, moet echter aan
drie cumulatieve voorwaarden voldaan worden: 1) verbreken van de contacten met de
vermoedelijke daders; 2) verplichte begeleiding door een gespecialiseerd onthaalcentrum
dat erkend wordt door de bevoegde overheden; en 3) samenwerking met de gerechtelijke
overheden, door verklaringen af te leggen of een klacht in te dienen. Eens de procedure en
het proces volledig zijn doorlopen, bestaat de mogelijkheid een machtiging tot verblijf van
onbepaalde duur te ontvangen. Indien het dossier wordt geseponeerd of indien de daders
niet worden gevonden maar als het slachtoffer toch minimum twee jaar in de procedure
mensenhandel zat, kan het slachtoffer via een officieus alternatief (de STOP-procedure)
een regularisatie verkrijgen op basis van de graad van integratie (Vermeulen, Van den Her-
rewegen & Van Puyenbroeck, 2007). Aan deze procedures zijn echter geen beschermende
maatregelen gekoppeld. Gezien de grote angst voor represailles bij de slachtoffers, hoeft
het dan ook niet te verwonderen dat slechts weinig slachtoffers uiteindelijk een verblijf
van onbepaalde duur worden verleend. Bovendien moeten de slachtoffers verklaringen
afleggen vooraleer ze een verblijfsvergunning krijgen, waardoor ze op het moment van
het afleggen van verklaringen geen enkele zekerheid hebben omtrent het al dan niet
ontvangen van de vergunning (wetsvoorstel tot wijziging, 2010).
Een aantal maatregelen zijn in de onderzochte dossiers niet aan bod gekomen. In geen
enkel dossier was er sprake van een rogatoire commissie, terwijl dit wel een belangrijke rol
kan spelen om internationale netwerken in kaart te brengen. Het gebruik van infiltranten
of gecontroleerde zendingen, meestal gebruikt in onderzoeken naar smokkel van wapens
of drugs, is evenmin aan bod gekomen. Hierbij moet wel de opmerking geformuleerd
worden dat smokkel van mensen veelal via andere wegen verloopt dan smokkel van
wapens en/of drugs waardoor deze onderzoekshandelingen praktisch niet kunnen worden
uitgevoerd. Mensensmokkel gebeurt vaak via reisagentschappen of via het gebruik van
valse papieren (bv. misbruik van studentenvisums (De Ruyver, Van Eeckhoutte, Van Impe,
De Somere & Delcour, 1999)). Dit impliceert dat mensensmokkel vooral op het moment
van aankomst in een land moet gedetecteerd worden. Om dit te vereenvoudigen zouden
10
Zie hiervoor de Ministeriële omzendbrief van 26 september 2008 inzake de invoering van een
multidisciplinaire samenwerking met betrekking tot de slachtoffers van mensenhandel en/of
bepaalde zwaardere vormen van mensensmokkel, B.S. 31 oktober 2008.
Panopticon 2011-5.indd 46 19/09/11 11:31
PANOPTICON | 2011.5
47
samenwerkingsverbanden tussen verschillende diensten (bv. dienst vreemdelingenzaken,
douane, dienst inschrijving voertuigen, bijzondere inspectiediensten, belastingsinspectie,
politiediensten…) op structurele basis moeten worden uitgebouwd. Momenteel verlopen
deze samenwerkingsverbanden nog steeds op een ad hoc basis (n.a.v. een concreet
dossier). Het lijkt ons echter efficiënter om structurele samenwerkingsakkoorden op te
zetten tussen de verschillende diensten die een rol (kunnen) spelen in de aanpak van
mensenhandel en mensensmokkel, zodat deze op het moment van een concreet dossier
zonder administratieve rompslomp kunnen worden geïntensifieerd.
We kunnen aldus besluiten dat, hoewel er op strafrechtelijk niveau veel inspanningen
gebeuren om de twee misdrijven aan te pakken, er nog een aantal pistes onbenut blijven.
Ons inziens is het zeker de moeite waard deze te overwegen om twee redenen. In eerste
instantie dragen ze niet enkel het potentieel in zich de strafrechtelijke aanpak van de twee
misdrijven te optimaliseren. Ten tweede zouden ze onrechtstreeks, via de eerste reden,
ook de motivatie van de actoren uit de strafrechtelijke pijler op peil kunnen houden en
verhogen. Indien betere resultaten geboekt worden, zou er misschien minder het gevoel
van ‘dweilen met de kraan open’ heersen.
7. Literatuur
centrum voor geLiJkheid van kansen en voor racismebestriJding (2003). 10 jaar Centrum voor
Gelijkheid van Kansen en voor Racismebestrijding (1993 – 2003). Van integratie naar
diversiteit, Brussel, 235 p. Te raadplegen via: http://www.diversiteit.be/?action=publicatie_
detail&id=52&thema=2&select_page=216 (consultatie 04/04/2010).
c
entrum
voor
g
eLiJkheid
van
k
ansen
en
voor
r
acismebestriJding
(2004). Pleidooi voor een
integrale benadering. Analyse wetgeving en rechtspraak (jaarrapport 2003), Brussel, 95 p.
Te raadplegen via: http://www.diversiteit.be/?action=onderdeel&onderdeel=135&titel=
Jaarrapporten (consultatie 28/01/2010).
centrum voor geLiJkheid van kansen en voor racismebestriJding (2006). Rapport mensenhandel.
Het Belgisch mensenhandelbeleid: gewikt en gewogen (jaarrapport 2005), Brussel, 112 p. Te
raadplegen via: http://www.diversiteit.be/?action=onderdeel&onderdeel=135&titel=Jaar-
rapporten (consultatie 28/01/2010).
centrum voor geLiJkheid van kansen en voor racismebestriJding (2008). Mensenhandel – Smokkel.
Een beleidsanalyse vanuit de visie van een nationaal rapporteur (jaarverslag 2007), Brussel,
127 p. Te raadplegen via http://www.diversiteit.be/?action=publicatie_detail&id=25
&thema=2 (consultatie 28/01/2010).
c
opic
, s. & s
imeunovic
-p
atic
, b. (2009). “Serbia on the routes of human trafficking” in
Shapland, J. & ponsaers, p. (Eds.), The informal economy and connections with organised
crime, Den Haag, Bju Legal publishers, 175-192.
decorte, t. (2009). Methoden van criminologisch onderzoek: ontwerp en dataverzameling,
Gent, Universiteit Gent, 187 p.
de mangeLeer, k., de meuLenaer, t. & eL asJadi, L. (2002). “Illegale migratie en mensensmok-
kel” in vermeuLen, G. (Ed.), Aspecten van Europees materieel strafrecht, Antwerpen, Maklu,
169-230.
d
e
s
toop
, C. (1992). Ze zijn zo lief, mijnheer: over vrouwenhandel, meisjesballetten en de
Bende van de Miljardair, Leuven, Kritak, 284 p.
de ruyver, b. (2009). (Grondige studie) strafrechtelijk beleid. Reader, Gent, Topcopy, 623 p.
de ruyver, b. & FiJnaut, c. (1994). “De restauratie van het recht van onderzoek? Tevreden
experten over de Parlementaire onderzoekscommissie ‘Mensenhandel’”, Panopticon,
101 – 111.
Panopticon 2011-5.indd 47 19/09/11 11:31
PANOPTICON | 2011.5
48
de ruyver, b., van eeckhoutte, W., van impe, k., de somere, p. & deLcour, m. (1999). Mensen-
handel doorgelicht, de Filippijnen als case – study, Antwerpen, Maklu, 405 p.
de ruyver, b. & van heddegem, k. (2001). “Mensenhandel tussen België en de Filippijnen”,
Tijdschrift voor criminologie, 43, 401 – 407.
doomernik, J. (2001). “Tussen hier en daar – van werving tot smokkel”, Tijdschrift voor
criminologie, 43, 331 – 339.
FLick U. (2007). Designing qualitative research, Londen, Sage, 130 p.
g
erring
, J. (2007). Case study research. Principles and practices, New York, Cambridge
University Press, 265 p.
h
esseLing
, r. & t
aseLaar
, A. (2001). “Asielmigratie en mensensmokkel”, Tijdschrift voor
criminologie, 43, 340 – 349.
k
Leemans
, e. & b
rienen
, M. (2001). “Van vriendendienst tot Slangenkop – een analyse van tien
opsporingsonderzoeken naar mensensmokkel”, Tijdschrift voor criminologie, 43, 350 – 359.
perrin, B. (2010). “Just passing through? International legal obligations and policies of
transit countries in combating trafficking in persons”, European Journal of Criminology,
7, nr. 1, 11-27.
picareLLi, J. (2007). “Historical approaches to the trade in human beings”, in Lee, M. (Ed.),
Human trafficking, Devon, Willan publishing, 26-48.
smartt, U. (2003). “Human trafficking: simply a European problem?”, European Journal of
Crime, Criminal Law and Criminal Justice, 11, nr. 2, 164 – 177.
t
homaes
, s. & d
evroe
, E. (2009). “Pleidooi voor meer empirie in de strafrechtsketen. De
plaats van het parketbeleidsplan in de keten” in vanderhaLLen, m., Jaspaert, e. & vervaeke,
g. (Eds.), De relatie in de strafrechtsketen tussen politie, parket, onderzoeksrechter en
rechtbank, Cahiers Politiestudies jaargang 2009 – 3 (nr. 12), Antwerpen, Maklu, 63 – 92.
v
an
a
Ltert
, k., e
nhus
, e. & p
onsaers
, p. (2003). Naar een meet-en opvolgingsinstrument voor
instroom en selectie in de strafrechtelijke keten…, Politeia, Brussel, 304 p.
v
an
b
rieL
, J., s
neiJers
, e., v
ereecke
, k. & b
osschem
, n. (2002). “Mensenhandel”, in Vermeulen,
G. (Ed), Aspecten van Europees materieel strafrecht, Antwerpen, Maklu, 231-292.
vermeuLen, G. (2005). “Matroeskja’s: tien jaar later. Repressie en controle als speerpunten
van het vernieuwde mensenhandelbeleid?” Panopticon, 2, 1 – 10.
v
ermeuLen
, G. (2009). “Mensenhandel met het oog op seksuele exploitatie. Analyse en
evaluatie van de Wet van 10 augustus 2005 vanuit strafrechtelijk beleids – en internati-
onaalrechtelijk perspectief” in
masset (Ed), De vervolging en behandeling van daders van
seksuele misdrijven, Brussel, La chartre, 161 – 176.
vermeuLen, G., van den herreWegen, e. & van puyenbroeck, L. (2007). Mensenhandel in beeld.
Eerste kwantitatieve en kwalitatieve analyse van Belgische slachtofferdata, Antwerpen,
Maklu, 487 p.
vermeuLen, g., van puyenbroeck, L., moens, b., dhont, F. & baLcaen, a. (2006). mensen-
handelbeleid in België. Status questionis, evaluatie en toekomstopties, Brussel, Koning
Boudewijnstichting, 101 p.
vervaecke, g., vanderhaLLen, m., opdebeeck, a. & goethaLs, J. (2002). “Het ontwerp van een
gevalsstudie” in:
beyens, k., goethaLs, J., ponsaers, p. & vervaecke, g. (Eds.), Criminologie in
actie, Brussel, Politeia, 419 – 443.
W
iarda
, J. (2001). “Trends in de wetgeving inzake mensensmokkel en mensenhandel”,
Tijdschrift voor Criminologie, 43, 368 – 377.
Winterdyk, J. & reicheL, P. (2010). “Human trafficking: issues and perspectives”, European
Journal of Criminology, 7 (1), 5-10.
Panopticon 2011-5.indd 48 19/09/11 11:31
PANOPTICON | 2011.5
49
Wetgeving
Nationaal veiligheidsplan 2004-2007. Te raadplegen via http://www.polfed-fedpol.be/
pub/pdf/publ28nl.pdf (consultatie 3/04/2010).
Nationaal veiligheidsplan 2008-2011. Te raadplegen via http://www.polfed-fedpol.be/
pub/pdf/NVP2008-2011.pdf (consultatie 3/04/2010).
Omzendbrief nr. Col 12/99 van het College van Procureurs-generaal bij de Hoven van Beroep
betreffende de ministeriële richtlijn houdende het opsporings- en vervolgingsbeleid
betreffende mensenhandel en kinderpornografie, 31 mei 1999.
Omzendbrief nr. Col 10/2004 van het College van Procureurs-generaal bij de Hoven van
Beroep houdende het opsporings- en vervolgingsbeleid betreffende mensenhandel, B.S.
30 april 2004.
Richtlijn nr. Col 01/2007 van de Minister van Justitie met betrekking tot het opsporings- en
vervolgingsbeleid inzake mensenhandel.
Voorstel tot oprichting van parlementaire onderzoekscommissie belast met het onderzoek
naar een structureel beleid gericht tegen de internationale vrouwenhandel, Parl. St., Kamer
1991-1992, nr. 673/1-91/92 (B.Z.).
Wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de
vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, B.S. 31 december 1980.
Wet van 13 april 1995 houdende bepalingen tot bestrijding van de mensenhandel en de
kinderpornografie, B.S. 25 april 1995.
Wet van 10 augustus 2005 tot wijziging van diverse bepalingen met het oog op de ver-
sterking van de strijd tegen mensenhandel en mensensmokkel en tegen praktijken van
huisjesmelkers, B.S. 2 september 2005.
Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 61/5 van de wet van 15 december 1980 betreffende de
toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelin-
gen, teneinde de strijd tegen mensenhandel op te voeren, Parl. St., Senaat 2010, nr. 5-245/1.
Zonaal Veiligheidsplan X 2005-2008. Geraadpleegd in elektronische vorm (01/02/2011).
A (2010): magistraat arbeidsauditoraat.
B (2010): gewezen onderzoeksrechter.
C (2010): politieambtenaar lokale politie.
D (2010): parketmagistraat.
X (2010): referentiemagistraat mensenhandel.
Y (2010): politieambtenaar federale politie.
Z (2010): parketmagistraat.
Panopticon 2011-5.indd 49 19/09/11 11:31