Content uploaded by Philip Michielsen
Author content
All content in this area was uploaded by Philip Michielsen on Nov 16, 2016
Content may be subject to copyright.
Tíjdschr. voor Geneeskunde, G0, nr. 1g,2OO4
EROTOMANTE OF HET SYNDROOM VAN DE CLÉRAMBAULT:
GESCHIEDENIS, DIAGNOSE EN BEHANDELING
P. MICHIELSEN 1,2
Inleiding
Erotomanie, de hardnekki ge waan dat iemand
anders op aßtand van de persoon houdt, is een
boeiend begrip dat doorheen de tijden moeilijk te
definieren was als psychiatrisch fenomeen. In het
huidige classifîcatiesysteem, de DSM-I{ wordt
erotomanie gerangschikt onder de waanstoornis,
erotomane subtype (1). Het betreft dan per defini-
tie een niet-bizarre waan met een duur van ten
minste één maand (criterium A). Verder is er geen
manifeste stemmingsstoornis of schizofrenie (cri-
terium B en D) te herkennen in dit ziektebeelC.
In dit artikel wordt een overzicht gegeven
van de vroegere theorievorming over erotoma-
nie en wordt het verschil tussen primaire en
secundaire erotomanie belicht; daarnaast wordt
gekeken naar de forensische verwikkelingen, de
diagnostiek en de behandelin g van deze vaak
chronisch verlopende aandoening. Een samen-
vatting van de tot op heden belangrijkste neuro-
anatomische bevindingen en aandachtspunten
bij de behandeling worden besproken.
Methode
Via het zoeksysteem van Medline, picarta
en Embase (aren 1980-2003) werden alle hier-
voor relevante publicaties opgezocht onder de
volgende zoektermen:,,erotomanie,, ;,,eroto-
mania" ;,,de Clérambault" ;,,delusional disor-
der, erotomanic subtype". In de aldus gevonden
artikels werd via de referenties nog aaãvullende
literatuur toegevoegd.
t |tu*, Midden-Limburg (NL), afdeling Roermond (f{eder-
land).
2 Correspondentiead¡es: dr. p. Michielsen, Coremansstraat
303, 2600 Berchem.
Geschiedenis en fenomenologie
De samenhang tussen liefde en krank-
zinnigheid wordt reeds beschreven bij Hippo-
crates en de Romeinse auteurs Plutarchus en
Galen (2). De term,,erotomanie" duikt vooi het
eerst op in 1640. Andere benamingen zijn
de Clérambault-syndroom,,,psychose passiô-
nelle", amor insanus, ,,old maid's insanìty,, en
melancholia érotique. Onduidelijk bij de gevals-
beschrijvingen voor de 20ste eeuw is óf tret
hier primair om passie dan wel om geestes-
ziekte ging. Kraepelin bracht licht in de duis-
ternis door een onderscheid aan te brengen
tussen,,dementia praecox" (later schizofrenie
Erotomanie wordt al enkele eeuwen
beschreven als een vorm van pathologische
liefde. Het betreft de typische waan d.at
iemand anders, doorgaans een persoon van
hogere stand, verliefd is op de persoon in
kwestie. In dit literatuuroverzicht wordt de
fenomenologische benadering naast de hui-
dige psychiatrische classificatie geplaatst.
Binnen de DSM-IV wordt erotomanie
gerangschikt bij de waanstoornis, erotomane
type (297.1).
Verder worden het voorkomen bij andere
psychiatrische en medische aandoeningen
besproken, evenals de forensische verwikke-
lingen en de neuroanatomische bevindingen
tot op heden.
Tot slot wordt, afhankelijk van de inde-
ling tussen een primaire en een secundaire
vorm, een samenvatting van de behande-
lingsmogelijkheden gegeven.
Samenvatting
941
genoemd), manisch-depressieve stoornis en
paranoia (3). Onder deze laatste categorie
plaatste hij erotomanie als subtype. Het enige
verschil met de DSM-IV ligt in de aanwezigheid
van het somatische type in de DSM-IV en het
feit dat in de DSM-IV erotomanie als een apart
type beschouwd wordt en niet als een subtype
van grootheidswanen (4).
Kraepelin noteerde over erotomane patien-
ten reeds dat het meestal om vrouwen gaatvan
boven de dertig. Hij beschreef diverse fasen,
waaronder die van de stralende vreugde wan-
neer de patient zich bemind weet, over de dro-
merige hallucinaties die hiermee gepaard kun-
nen gaan, tot de onvermijdelijke teleurstelling
bij confrontatie met de werkelijkheid.
In de fenomenologie dient ook een onder-
scheid gemaakt te worden met andere patholo-
gieën van de liefde. Obsessieve liefde en het vast-
houden aan een onbeantwoorde liefde komen
vaker voor dan erotomanie (5). Het onderscheid
met de erotomanie ligt in de afwezigheid van de
stenische waan dat de ander houdt van de per-
soon in kwestie. Verschillend van een onbeant-
woorde liefde is dus dat bij erotomanie de waan
persisteert na lange tijd en met rationele argu-
menten niet corrigeerbaar is, integendeel nog ver-
stevigd wordt. Bij obsessieve liefde ligt het accent
meer op de gevoelens van liefde, niet op de over-
tuiging dat de ander op de persoon verliefd is.
Volgens Meloy ligt aan de obsessieve liefde vaak
een persoonlijkheidsstoornis ten grondslag (6).
Ondanks Kraepelins werk over erotomanie,
blijft deze ziekte in naamgeving verbonden met
Gaetan de Clérambault en diens gevalsbeschrij-
vingen in Les psychoses passionelles uit I92I (7).
Voor de Clérambault waren er twee groepen ero-
tomane patiënten: ten eerste een groep met de
pure (primaire) vorm, waarbij de waan zich
plots ontwikkelt en er geen sprake is van een
psychose, en ten tweede de secundaire vorm,
waarbij de waan zich geleidelijk ontwikkelt en er
sprake is van een andere (chronische) psychia-
trische ziekte. Verder beschreef hij het para-
doxale gedrag van de patient, waarbij alle ont-
kenningen van de liefde door de patient
geïnterpreteerd worden als geheime bevestigin-
gen ervan of als een test van de liefde van de
patient. Andere hieraan gekoppelde ideeen kun-
nen zqn dat het liefdesobject nooit gelukkig kan
zijn zonder de liefde van de patiënt of dat het
huwelijk een dekmantel is voor diens ware
gevoelens.
De theorieën van Kraepelin en de Cléram-
bault lopen nagenoeg gelijk met hun onder-
scheid tussen een primaire en secundaire vorm,
de paradoxale reactie, de afwezigheid van (pro-
minente) hallucinaties en het behoud van de
intellectuele functies (4).
Bestaat de primaire erotomanie wel?
De laatste decennia is er hevige discussie
gevoerd over de vraag of de pure (primaire)
vorm van erotomanie wel bestaat als een entiteit
die los gezien kan worden van andere psy-
chiatrische stoornissen. Diverse auteurs zijn
overtuigd van het bestaan vaÍtzo'n pure vorm
(8-10). Ook is er middels onderzoek van patiön-
tenpopulaties onderzoek gedaan rraar de dia-
gnose bij erotomanie als symptoom (tabel 1).
Seeman beschreef 8 patiënten met erotomanie,
waarvatT 3 geen symptomen van schizofrenie
bezaten (11). Taylor et al. vonden, in één van de
studies exclusief bij mannen verricht, dat 3 op
4 patienten erotomanie hadden zonder schizo-
frene symptomatologie (I2). In een recenter
onderzoek van Rudden et al. werden 28 patien-
ten met erotomane wanen vergeleken met
TABEL 1
Auteur(s) Aantal (n) Bevinding Opmerking
Seeman (11)
Taylor et al. (12)
Rudden et al. (13)
Gillett et al. (14)
Mullen en Pathé (16)
Kennedy et al. (17)
Ellis en Mellsop (15)
Signer (18)
8
4
28
l1
t6
15
58
5
3 op 8 patiënten geen symptomen van schizofrenie
3 op 4 patiënten geen symptomen van schizofrenie
7 op 28 patiënten pure erotomanie
3 op 1l patiënten pure erotomanie
5 op 16 patiënten pure vorm
3 op 15 patiënten primaire vorm
2 op 58 patiënten pure vorm
4 op 5 patiënten hebben stemmingsstoornis
Uitsluitend mannen
Pure vorm heeft betere prognose
- Enkel vrouwen
- Criteria van Ellis en Mellsop
Forensische populatie
942
Revisie casuistiek de Clérambault
80 patiënten met andersoortige wanen om de
verschillen in diagnose en beloop te vergelijken
(13). De groepen waren vergeleken op diverse
variabelen, uitgezonderd het geslacht (meer
vrouwen in de groep met erotomanie: 75 vs.
48%). De volgende verschillen kwamen îaar
voren: 1) de erotomane groep had significant
meer manische symptomen (gemeten met de
DSM-III). Aan deze patiënten werd ook bedui-
dend meer lithium als stemmingsstabilisator
voorgeschreven; 2) de erotomane groep had een
lager percentage eerstegraadsverwanten met
schizofrenie (14 vs. 32%);3) in de groep van de
erotomane patiënten bleken er 7 van de 28 enkel
een erotische waan te hebben; bovendien was de
prognose in deze subgroep beter dan bij de schi-
zofrene patienten met erotomanie.
In een grootschalig bevolkingsonderzoek bij
1,25 miljoen inwoners in Noord-Engeland zoch-
ten Gillett et al. naar personen met erotomanie
volgens DSM-criteria en de criteria van Ellis en
Mellsop (14, 15) (zie verder). In totaal werden
11 patienten, allen vrou\ryen, gevonden. Bij
3 vrouwen kon de diagnose ,,primaire erotoma-
nie" gesteld worden. De auteurs besloten dat er
weliswaar geen zuivere vorm van meer dan8}o/o
volgens bovengenoemde criteria was, maar
handhaafden toch de diagnoso ,,waanstoornis,
erotomane type" als aparte entiteit. Om deze
diagnose te stellen suggereren zij 2 c;.iteÅa te
hanteren: de waanachtige overtuiging van
wederzijdse verliefdheid en de uitsluiting van
andere psychiatrische en organische beelden.
In hun onderzoek naar pathologische varian-
ten van de liefde beschrijven Mullen en Pathé
16 patiënten met erotomanie, de meesten gere-
kruteerd uit het forensische circuit (16). Daarvan
diagnosticereîze er 5 als een pure vorm. Hierbij
noemen ze in het ontstaan ook een verlieservaring
of narcistische krenking als mogelijke luxerende
factor. In een recentelijk verschenen studie ten
slotte berichten Kennedy et al. over 15 eigen
patiënten met erotomanie, van wie 3 aan de
DSM-criteria voor de primaire erotomanie vol-
doen (17). Ook hier bleken de prognose en de
respons op psychofarmaca beter in de primaire
vorm en de subgroep van bipolaire patienten.
Daartegenover staan enkele auteurs die de
primaire erotomanie als niet-bestaand beschou-
wen. Voor hen is erotomanie enkel een symp-
toom van een ander psychiatrisch ziektebeeld.
De bekendste en meest omvangrijke studie in
dit verband is die van Ellis en Mellsop (15).
Zij onderuochten alle tot 1985 bekende gevallen
van erotomanie sinds de Clérambault. Hierbij
hanteerden ze eerr lijst met 9 criteria, origineel
geformuleerd door de Clérambault, om de dia-
gnose te kunnen stellen:
- De aanwezigheid van een waanachtige over-
tuiging een amoureus contact met iemand
anders te hebben.
- Deze persoon bezit een hogere maatschappe-
lijke positie.
- Deze persoon is als eerste verliefd geworden.
- Deze persoon heeft als eerste avances gemaakt.
- Het begin is plots.
- Het object van de verliefdheidswaan blijft
onveranderd.
- De patient verschaft uitleg voor het pata-
doxale gedrag van de beminde persoon.
- Het beloop is chronisch.
- Hallucinaties zijn afwezig.
In totaal werden 58 patienten bestudeerd,
53 uit de literatuur en 5 eigen patiënten.
De belangrijkste vaststelling was dat geen enkele
patient voldeed aan alle criteria die destijds door
de Clérambault waren vooropgesteld. nij 2 van
de 58 was sprake van een pure vorm; van alle
andere patiënten bleek paranoïde schizofrenie
de meest voorkomende diagnose.
Later heeft Signer alle teruggevonden gevals-
beschrijvingen van de Clérambault zelf bestudeerd
en vond hij bij 4 van de 5 zogenaamd pure voûnen
een uni- of bipolaire stemmingsstoornis (1S). Ook
hij pleit ervoor om bij erotomanie steeds andere
psychopathologie uit te sluiten en toont aan dat
met name stemmingsstoornissen vaak miskend
worden bij de presentatie van erotomane wanen.
Secundaire erotomanie: het voorkomen bij
psychiatrische en medische aandoeningen
Diverse studies tonen aan dal" erotomanie
meestal gepaard gaatmet een andere psychiatri-
sche stoornis: dit is uitvoerig beschreven voor
schizofrenie, de bipolaire stoornis en de schizo-
affectieve stoornis (I4, 16, 18). Daarnaast is
erotomanie ook beschreven bij de unipolaire
depressie (19). Ook blj zeldzame psychiatrische
aandoeningen zoals het Capgras-syndroom (waar-
bij iemand de stellige overtuiging heeft dat een
dierbaar persoon door een dubbelganger is ver-
vangen) en het Fregoli-syndroom (de stellige over-
tuiging dat dierbaren een ander uiterlijk gekregen
hebben) is erotomanie gevonden Q0-22).
943
TABEL 2
Diagnose Auteur(s) Aantal (n) OPmerking
Alcoholafhankelijkheid
Zwangerschap
Polycystisch-ovariumsYndroom
Aids-gerelateerd comPlex
Subarachnoïdale bloeding
Trauma capitis
Epilepsie
Hersentumor
Mullen (16)
Doust en Christie (24)
Murray et al. Q6)
Michael et al. (27)
Boast en Coid (28)
El Gaddal (30)
Anderson et al. (31)
Signer (32)
Schachter (33)
Schachter (33)
Doust en Christie (24)
John en Ovsiew (34)
Doust en Christie (24)
Anderson et al. (31)
Colacott (23)
Colacott en Napier (25)
Homo- en heteroseksuele vorm erotomanle
Secundaire syfìlis
Na resectie A/V-malformatie rechts parlè{':aal
Alcoholische
Hallucinose
Weigerde alle onderzoeken
EEG: kleine focus links temporaal
Cerebellair astrocytoom
Sfenoïdaal meningioom
IQ=55 (WISC)
+ Fregoli-syndroom
Dementie
Verstandelijke handicap en
47,XXX- genotype
Down-syndroom
I
2
1
1
I
1
I
2
I
1
I
I
1
3
I
1
Verder bestaan er meerdere gevalsbeschrij-
vingen bij verstandelijke handicap, alcoholaf-
hankelijkheid en het Down-syndroom (T6,23-
25) (zie tabel 2). Ook bij zwangerschap is
erotomanie beschreven. Murray et al. geven het
voorbeeld van een zwangere vrourv met een
blanco psychiatrische voorgeschiedenis die de
waan ontwikkelde dat haar gynaecoloog op
haar verliefd was en dit in geheime boodschap-
pen kenbaat maakte (26). Michael et al. tap-
porteren over een 36-jarige vrou\ry met een poly-
õystisch-ovariumsyndroom (PCOS) en zowel
homo- als heteroseksuele erotomanie (27). Boast
en Coid presenieren een patient met een aids-
gerelateerd complex die een homoseksuele ero-
iomanie ontwikkelde (28). Bij al deze uitzon-
derlijke gevallen vragen de auteurs zich af of de
etiologie organisch dan wel psychodynamisch te
verkliren is. Zo is het PCOS reeds geassocieerd
met een langdurige inname van orale anticon-
ceptiemiddelen en een onevenwicht in de mono-
aminen (29).ln het geval van de aids-patiënt
dachten de auteurs eerder aan reeds premorbide
bestaande persoonlijkheidstrekken en fetisjisme
in combinatie met psychosociale stress als ver-
oorzakende factoren.
Ook bij neurologische ziekten is erotomanie
meermaals als syndroom beschreven' Signer en
Cummings geven twee gevalsbeschrijvingen van
erotomanie die zich ontwikkelde na een trauma
capitis (32). Schachter beschrijft een vrouw met
epileptische insulten die een erotomanie van ver-
schillende maanden ontwikkelde (33). Doust en
Christie noemen het geval van een vrouw die
erotomanie ontwikkelde en bij wie psychomo-
torische epilepsie werd vastgesteld; op het EEG
was er een kleine epileptische focus in de linker
tempórale streek (24).
Verder zljn er beschrijvingen van erotomanie
bij hersentumoren en dementie (zowel Alzhei-
mer als vasculaire vormen) (31).
Erotomanie en iustitie
De laatste decennia is erotomanie aandach-
tig bestudeerd vanuit de justitie en het forensi-
sche circuit (35, 36). Betrekkelijklaat werd van-
uit wetenschappelijk oogpunt bestudeerd wat
precies de relatie tussen erotomanie en crimina-
Îiteit is. Diefz heeft in dit verband gesuggereerd
dat het meestal om manneî gaat, dat minder
dan 5o/o van de erotomane patienten geweldda-
dig gedrag vertoont, dat naast het liefdesobject
ook personen die tussen de relatie gaan staan
gevaàr lopen en dat het object naar iemand
ánders kan verschuiven (37). Niet elke vorm van
stalking is veroorzaakt door erotomanie- Zona
et al. maken een onderscheid tussen pure eroto-
manie, obsessieve liefde (zonder de waan bemind
te worden) en een andere obsessie (bv. een ver-
broken relatie met een nare nasleep) (5).
Menzies et al. hebben systematisch gekeken
naar de psychiatrische diagnose van ruim
2.400 mannen, opgenomen in een forensisch
psychiatrische dienst tussen t979 en 1993 (38).
bàatua.t bleken 465 personen een psychotische
stoornis te hebben; van deze laatsten hadden
944
dertien personen een waanstoornis, erotomane
type. Dè auteurs besloten dat erotomanie bij
mannen, ook in een forensische setting' een
zeldzaamheid is. Volgens hen zijn.et twee fac-
toren die patientet met erotomanie sneller tot
delicten kunnen brengen: de aanwezigheid van
meerdere liefdesobjecten en een voorgeschiede-
nis van antisociaal gedrag, losstaand van de
waaninhoud. Daatnaast voorspelt het aantal
reeds gepleegde delicten ook het risico van toe-
komstige misdrijven.
Etiologie: psychodynamisch en/of
neurobiologisch?
De precieze ontstaanswgze van erotomanie,
bij uitbreiding van waanstoornissen, blijft onbe-
kend (39). Traditioneel werden verschillende
psychodynamische verklaringsmodellen aaîge-
haald, waarin thema's als de worsteling met de
seksuele identiteit en een narcistische krenking
vaak genoemd worden (4,16). Segal geeft inzljn
overzicht hiervan de beperkingen aan: kleine
patientengroepen, gebrek aan gegevens van elke
casus (4). Toch zijn er een aantal opvallende
eigenschappen bij veel van deze patlenten: zq
leiden een teruggetrokken, leeg bestaan; zijheb-
ben in de regel geen langdurige relatie (gehad)
of veel seksueel contact. Vaak werken zij in een
ondergeschikte baan. De objecten van de waan-
vorming zijn daarentegen bijna steeds van een
hogere status of intelligentie.
Het onderzoek naar de neuroanatomie en
biologie van erotomanie staat nog in zijn
kinderschoenen. Redenen hiervoor zijn het
betrekkelijk zeldzame voorkomen binnen een
psychiatrische populatie (wellicht een onder-
schatting van het voorkomen in de algemene
bevolking), het probleem van differentildia-
gnostiek en comorbiditeit en de moeilijkheid
grotere patientengroepen te includeren in bij
voorkeur prospectief onderzoek.
Anderson et al. pleiten voor uitgebreid
neurologisch en beeldvormend onderzoek bij
patienten met erotomanie om eventuele orga-
nische letsels op te sporen (31). Zij leggen een
verband met het Capgras-syndroom, dat geas-
socieerd zou zijn met laesies van de rechter
hemisfeer (40). Wilcox en Waziri duiden op de
nauwe link met misidentificatiesyndromen,
waar een disfunctie temporaal en van het
limbische systeem van de niet-dominante
hemisfeer gepostuleerd wordt. De herkenning
van een gelaatsuitdrukking en emotionele bete-
kenisverlening worden vooral door de rechter
hemisfeer verzorgd. Wanen en hallucinaties
zijn al gemeld na letsels aan de rechter hemi-
sfeer (41).
Wijeratne et al. wijzen op de rol van een ver-
anderde doorbloeding in de mediane temporale
kwab en van beschadiging van verbindingen
hiervan met de frontale cortex, hetgeen leidt tot
haperingen in interne monitoring (zelfkritiek)
en waanvorming (42).
Fujii et al. onderzochten twee patienten met
erotomanie met uitgebreid neuropsychologisch
en beeldvormend onderzoek (43). Ze vergeleken
dit met de bestaande literatuur en vonden bij 6
op 6 patienten veranderingen: zwak visuospa-
tieel vermogen, verminderde fronto-subcorticale
systemen en afwijkingen in de temporale kwab,
bij vier patienten links, bij één rechts en bij één
bilateraal. De prefrontale kwab speelt een rol in
de realiteitstoetsing. Door fronto-subcorticale
disfunctie daalt de flexibiliteit in het cognitief
functioneren. De vaststelling dat confrontatie
bij patiënten met erotomanie weinig resultaten
oogst zou hierdoor verklaard kunnen worden.
Bij enkele van de comorbide aandoeningen
kan een hypothese geformuleerd worden naar
biologische pathways. Voorbeelden hiervan zijn
de rol van dopamine en noradrenaline bij het
PCOS of de gevalsbeschrijving waarin een 39-
jarige vrouw tot tweemaal toe erotomanie
ontwikkelde na behandeling met venlafaxine,
hetgeen een indirecte werking van dit antide-
pressivum op het mesolimbische systeem doet
vermoeden (44). Een voor de hand liggende
vtaag die hier rijst is of er één dan wel meer-
dere pathways bestaan en of bepaalde subgroe-
pen van erotomanie, bv. de vorm die optreedt
bij schizofrenie, aan een welbepaalde bioiogi-
sche pathway beantwoorden.
Beloop en behandeling
Aangaande het beloop is traditioneel een
chronisch (aren tot levenslang) beloop beschre-
ven (3, 4, 9). Wel kan de intensiteit variëren of
leren patiënten te leven met hun verliefdheids-
waaî (3). In extreme gevallen biedt enkel hos-
pitalisatie of detentie een afdoende oplossing
voor de veiligheid van anderen. Zoals eigen is
aan een waanstoornis, tonen patiënten geen
945
ziekte-inzicht en zijn ze zelden bereid op eigen
initiatief professionele hulp te zoeken. Vandaar
dat een schatting van het voorkomen in de alge-
mene bevolking moeilijk te maken is.
Onlangs echter is met name in gevallen van
primaire erotomanie een veel kortere ziekteduur
beschreven; zo zljn er meldingen van significante
verbetering tot algehele verdwijning van eroto-
manie met antipsychotica als pimozide (10, 14,
16), trifluoperazine (14) en atypische antipsy-
chotica als risperidon (45, 46). In genoemde
gevallen werd reeds na enkele weken een volle-
dig verdwijnen van de symptomen beschreven.
In het geval van secundaire erotomanie hangen
de prognose en de behandeling af van de comor-
bide psychiatrische stoornis: zo zijn erotomane
symptomen succesvol behandeld bij de bipolaire
stoornis met stemmingsstabilisatoren als lithium,
carbamazepine en natriumval pro aat (17).
Remington en Jeffries beschrijven een suc-
cesvolle behandeling met elektroconvulsieve the-
rapie (ECT) bij drie therapieresistente patienten
met erotomanie. Zíj pleiten ervoor om bij ero-
tomanie te onderzoeken of er een stemmings-
component voorkomt, in welk geval ECT een
alternatief kan vormen voor de bestaande psy-
chofarmaca. Antidepressiva worden in de onder-
zochte literatuur niet vermeld in de behandeling
van erotomanie en een unipolaire depressie.
Bij schizofrene patienten lijken de resultaten
van antipsychotica op de erotomanie minder
gunstig, al zrjn er enkele meldingen van verbe-
tering van de symptomen. Verder benadrukken
de meeste auteurs dat voldoende lang moet wor-
den behandeld met antipsychotica (tot 6 maan-
den met één middel). Tot dusver is er nog geen
melding gemaakt over de rol van clozapine bij
therapieresistente erotomanie in het kader van
schizofrenie.
Een adequate behandeling begint uiteraard
bij een goede diagnostiek. Een belangrijk onder-
scheid is dat tussçn erotomanie en een obsessie;
in het laatste gevatr is behandeling met een selec-
tieve serotonineheropnameremmer of clomi-
pramine aangewezen (48).
Besluit
Erotomanie is als ziektebeeld al enkele eeu-
wen bekend en in het begin van de 20ste eeuw
nader gedef,rnieerd door Kraepelin en de Clé-
rambault. In wezen gaat l;ret om de losstaande
waan dat iemand anders verliefd is op de
patient. Historisch gezien werd reeds het onder-
scheid gemaakt tussen een primaire en een
secundaire vorm, hetgeen vandaagde dag zowel
klinisch als therapeutisch relevant is. De secun-
daire vorm is veelvuldig beschreven in het kader
van schizofrenie, stemmingsstoornisson sn neu-
rologische aandoeningen. Onduidelijk is of deze
laatste groep als een aparfe subcategorie moet
beschouwd worden, nl. erotomanie als gevolg
van een organische aandoening.
Hoewel de ziekte vaker bij vrouwen voor-
komt, treedt voornamelijk bij mannelijke patiën-
ten crimineel gedrag als stalking, verkrachting
en moord op. Het aandeel van erotomanie in de
totale hoeveelheid psychopathologie is hierbij
gering te noemen.
Het beloop is meestal chronisch, al zrjn er
gevalsbeschrijvingen van (gedeeltelijk) herstel
door antipsychotica, stemmingsstabilisatoren en
elektroconvulsieve therapie. De pure (primaire)
vorm blijkt goed te reageren op (atypische) anti-
psychotica, wat pleit voor de mesolimbische
lokalisatie in neuroanatomisch onderzoek, ter-
wijl met name de vorm die voorkomt bij stem-
mingsstoornissen goed reageert op stemmings-
stabilisatoren en elektroconvulsieve therapie.
Verder onderzoek is nodig om deze resultaten
bij grotere patientengroepen te reproduceren.
Abstract
Erotomania or de Clérambault's syndrome:
historyo diagnosis and treatment
For many centuries erotomania has been
considered a pathological form of love. It con-
cerns the typical delusion that someone else,
usuaily a person of higher status, is in love
with the person himself. In this survey of the
literature the phenomenological approach is
compared with the actual psychiatric classifi-
cation. Among the DSM-4 erotomania is clas-
sified under the delusional disorder, erotomanic
type (297.1).
The presentation with other psychiatric and
medical disorders is discussed, as well as the
forensic complications and neuro-anatomical
correlates of the disease.
Finally a summary of the treatment strate-
gies is given with respect to the difference
between the primary and the secondary form.
946
LITERATUUR
1. Diagnostic and statistical manual of mental disorders,
4th edition. Washington DC: American Psychiatric
Association, 1994.
2. ENocH MO. De Clérambault's syndrome. In: Enoch
MO, Trethowan'WH, eds. Uncommon psychiatric syn-
dromes, 3rd edition. Cambridge: Butterworth-Heine-
mann, l99l:24-5Q.
3. KRAEPELIN E. Manic-depressive insanity and paranoia.
Tianslation M. Barclay. In: Robertson GM, Edinburgh:
E&SLivingstong1921.
4. S¡car JH. Erotomania revisited: from Kraepelin to
DSM-III-R. Am J Psychiatry 1989; 146: 1261-1266.
5. ZoNa MA, Ss¡,nue KK, LnNs J. A comparative study
of erotomanic and obsessional subjects in a forensic
sample. J Forensic Sci 1993; 38:894-903.
6. Mnrov JR. Unrequited love and the wish to kill. Diag-
nosis and treatment of borderline erotomania. Bull Men-
ninger Clin 1989; 53:477-492.
7. Dn ClÉnaMBAULr G. Les psychoses passionelles (1921)'
In: de Clérambault. Oeuvre psychiatrique' Paris: Presses
Universitaires de Ftance, 1942.
8. Resrn¡ DE, SullIvaN KE. Erotomania. Am J Psychi-
atry 1974; I 3 I : 1033-1035.
9. HorrBNpER MH, CelleH,qx AS 3rd. Erotomania or
de Clérambault syndrome. Arch Gen Psychiatry 1975;
32: 1574-1576.
10. Muuno A, O'BnrBN JV, Ross D. Two cases of ,,pure"
or ,,primary" erotomania succesfully treated with
pimozide. Can J Psychiatry 1985; I3:619-622.
11. S¡euaN MV. Delusional loving. Arch Gen Psychiatry
1978;35: 1265-1267.
12. Tevron P, MaHr¡¡one B, Gu¡w J. Erotomania in males.
Psychol Med 1983; 13:645-650.
13. Rup¡eN M, Swrexev J, Fneuces A. Diagnosis and
clinical course of erotomanic and other delusional
patients. Am J Psychiatry 1990; 147:625-628.
14. GrLLerr T, EurNsoN SR, HesseNvru F. Primary and
secondary erotomania: clinical characteristics and fol-
low-up. Acta Psychiatr Scand 1990;82: 65-69.
15. Erus P, Marrsor G. De Clérambault's syndrome -
a nosological entity? Br J Psychiatry 1985; 146:90-93.
16. Muu-sN PE, ParuÉ M. The pathological extensions of
love. Br J Psychiatry 1994;165:614-623.
17. Kp¡wsov N, McDoNoucH M, K¡LLy B, Bsnnros GE.
Erotomania revisited: clinical course and treatment.
Compr Psychiatry 2002;4j: l-6.
18. SIcNnn SF. ,,Les pychoses passionelles" reconsidered: a
review of de Clérambault's cases and syndrome with
respect to mood disorders. J Psychiatry Neurosci 1991;
I6:81-90.
i9. Inusl-l, LM, M¿,ncos MA. De Clérambault's syn-
drome in unipolar depression. Br J Psychiatry 1988;
153:417-418.
20. O'Dwvsn JM. Coexistence of the Capgras and de Cléram-
bault's syndromes. Br J Psychiatry 1990; 156: 575-577.
21. Zennour ET. The co-existence of erotomania and Cap-
gras' syndrome. Br J Psychiatry 1997; 159:717-719.
22. BRûccEMANN BR, Wenny C, Genupp P, Ppsrnenen-
Worn H, H¿lr¡Nno¡ H. Liebeswahn und Frégoli-Syn-
drom. Eine Kasuistik. Nervenarzt 2002; 73: 475-417.
23. Cotrncom RA. Erotomanic delusions in mentally
handicapped patients: two case reports. J Ment Defic
Res 1987;31:87-92.
24. Dousr JW, Csntsrrc H. The pathology of love: some
clinical variants of de Clérambault's syndrome. Soc Sci
Med 1978; 12:99-106.
25. Collecorr RA, NRpIen EM. Erotomania and Fregoli-
like state in Down's syndrome: dynamic and develop-
mental aspects. J Ment Defic Res 1991;35:481-486.
26. Munnev D, Hnnwooo P, EaerN E. Erotomania in rela-
tion to childbirth. Br J Psychiatry 1990; 156:896-898.
27. Mrcøtnt A, Zolssp G, DINnN TG. Bisexual erotoma-
nia with poþystic ovary disease. Psychopathology 1996;
29: l8l-183.
28. Boasr \ Com J. Homosexual erotomania and HIV
infection. Br J Psychiatry 1994; 164:842-846.
29. Bnuce-JoNES W Zorssn G, Wsru P. Polycystic ovary
syndrome and psychiatric morbidity. J Psychosom
Obstet Gynaecol 1993; 14:111-116.
30. El Geooal YY. De Clérambault's syndrome (eroto-
mania) in organic delusional disorder. Br J Psychiatry
1989; 154:114-716.
31. AuornsoN CA, CAMp J, FILLEy CM. Erotomania after
aneurysmal subarachnoid hemorrhage: case report and
literature review. J Neuropsychiatry Clin Neurosci 1998;
l0: 330-337.
32. SrcNBn SF, Cuvrtr¿INcs JL. De Clérambault's syndrome
in organic affective disorder. Two cases. Br J Psychiatry
1987; 151:404-407.
33. ScHacHrsR M. Erotomanie ou conviction délirante d'être
aimé. Contribution à la psychopathologie de la vie
amoureuse. Ann Med Psychol (Paris) 1977; 1:729-147.
34. JoHlr S, OvsIew F. Erotomania in a brain-damaged
male. J Intell Disabil Res 1996; 40:219.
35. HenuoN RB, Ros¡¡en R, OweNs H. Obsessional harass-
ment and erotomania in a criminal court population.
J Forensic Sci 1995; 40:188-196.
36. Leoxc GB. De Clérambault syndrome (erotomania) in
the criminal justice system: another look at this recur-
ring problem. J Forensic Sci 1994; 39:378-385.
37. Drctz P. Threats and attacks against public figures. In:
Meloy JR. Bull Menninger Foundation 1989:479.
38. MsNzrEs RP, Froono¡n JP, GnneN CM, IsnncsoN K.
Prediction of dangerous behaviour in male erotomania.
Br J Psychiatry 1995; 166: 529-536.
39. Me¡.rscHnECK TC. Delusional disorder: the recognition
and management of paranoia. J Clin Psychiatry 1996;57
Suppl 3:32-38.
40. WIlcox I Wezrru R. The Capgras syndrome and non-
dominant cerebral dysfunction. J Clin Psychiatry 1983;
44:70-72.
41. LnvINe DN, Gn¡r A. The anatomic basis of delu-
sions after right cerebral infarction. Neurology 1984;
34:577-582.
42. Wt¡snerNp C, HICKIE I, ScsweRrz R. Erotomania asso-
ciated with temporal lobe abnormalities following radio-
therapy. Aust N Z I Psychiatry 1997;' 31:765-168.
43. Fu¡rr DE, AHvi¡,o I, TAKESHTTA J. Neuropsychologic
implications in erotomania: two case studies. Nèuropsy-
chiatry Neuropsychol Behav Neurol 1999; 12:1 10-1 16.
44. Adamou M, Hale AS. Erotomania induced by ven-
lafaxine: a case study. Acta Psychiatr Scand 2003; 107:
314-3n.
45. K¡lry BD, KsNNeoy N, SHANLEy D. Delusion and
desire: erotomania revisited. Acta Psychiatr Scand 2000;
102:74-75.
947
46. MeNmou L, CRnNev PA. Homosexual erotomania
responding to risperidone. Eur Psychiatry 1996; 11:378-379.
47. ReuwcroN GJ, Jrnrnrcs JJ. Erotomanic delusions and
electroconvulsive therapy: a case series. J Clin Psychia-
try 19941,55: 306-308.
48. Oplnn LA, Kr,eHn DM, R¡,ùrnez PM. Pharmacologic
treatment of delusions. Psychiatr Clin North Am 1995;
I8:379-391.
948