Content uploaded by J.C. Hanekamp
Author content
All content in this area was uploaded by J.C. Hanekamp on Apr 02, 2014
Content may be subject to copyright.
De Jacht op Biodiversiteit:
Een Studie
J.C. Hanekamp
A
Heidelberg Appeal Nederland
De Jacht op Biodiversiteit
2
DE JACHT OP BIODIVERSITEIT: EEN STUDIE
J. C. Hanekamp, PhD, CEO HAN
De Stichting Actief Faunabeheer (SAF) heeft HAN opdracht gegeven onderzoek te doen
naar de relatie tussen jacht en biologische diversiteit (biodiversiteit). (In zijn algemeenheid
is de relatie tussen beheer en biodiversiteit aan de orde gesteld.) Het onderzoek staat onder
auspiciën van het bestuur van stichting HAN en een onafhankelijke wetenschappelijke be-
geleidingscommissie.
Wetenschappelijke begeleidingscommissie:
- Dr. M. Donze (prof. emer.)
- Prof. Dr. R.H. Meloen
- Ir. L. Oldenkamp
Met dank aan:
- Dr. M. Donze (prof. emer.)
- Dr. J.H. Riesmeijer (
SPA Consult
)
© HAN, 2003
Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd ge-
gevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch,
mechanisch, door fotokopieën, opnamen of op enige andere manier, zonder voorafgaande
schriftelijke toestemming van de uitgever. Citeren is toegestaan met uitdrukkelijke vermel-
ding van het onderliggende rapport.
Indien dit rapport is voortgekomen uit een onderzoeksopdracht van derden, is het de op-
drachtgever toegestaan gebruik te maken van de onderzoeksresultaten onder de voorwaar-
den zoals vastgelegd in de betreffende overeenkomst. Onderliggend rapport blijft het intel-
lectueel eigendom van HAN.
ISBN 90-76548-12-9
NUGI 819
HAN
hjaap@xs4all.nl +31(0)79 346 03 04/+31(0)79 346 06 43 (fax)
www.stichting-han.nl
Een Studie
3
Inhoudsopgave
1VERLANGEN NAAR NATUUR 5
1.1 De Stichting HAN 5
1.2 Natuur in Nederland (en daarbuiten) 5
1.2.1 Context 5
1.2.2 Vraagstelling 6
1.3 Biodiversiteit en menselijk handelen: de vraagstelling toegespitst 9
1.4 Biodiversiteit: variatie en gelijkelijkheid 11
2B
IODIVERSITEIT EN MORALITEIT: SCHAARSTE, MACHT EN UTOPIE 15
2.1 Cultural Theory: het waarom van risicoselectie 15
2.2 De opkomst van de voorzorgcultuur en de ecological critique 18
2.3 De relatie tussen kennis en macht 21
2.4 Ecologische theorieën 23
2.5 Het Verdrag Inzake Biologische Diversiteit 26
2.5.1 Een korte bespreking 26
2.5.2 Het Biodiversiteitsverdrag in context: schaarste, macht en utopie 30
2.6 Observaties en conclusies 32
3D
E JACHT OP BIODIVERSITEIT 35
3.1 De Flora- en faunawet 35
3.2 Biodiversiteit en zoönosen: Bambi voorbij 36
3.2.1 Algemeen 36
3.2.2 De ziekte van Lyme (Lyme's disease)36
3.2.3 Het Hantavirus 40
3.2.4 Rabiës 40
3.2.5 Echinococcus multilocularis 41
3.2.6 Conclusies: risico's van natuur- en soortenbeleid 43
3.3 Beheer 44
3.3.1 Algemeen 44
3.3.2 Katten, muskusratten en vossen 45
3.4 Conclusies 49
Referenties 53
De Jacht op Biodiversiteit
4
Een Studie
5
1VERLANGEN NAAR NATUUR
1 . 1 De Stichting HAN
Stichting Heidelberg Appeal Nederland (stichting HAN) is een wetenschappelijk initiatief
van binnenuit de Nederlandse academische wereld. Ze tracht ondersteuning te geven aan de
maatschappelijke taak van de universiteit. Stichting HAN acht het van groot belang dat we-
tenschappers zich inzetten bij politieke en publieke debatten die een wetenschappelijk ele-
ment bevatten. Tevens acht stichting HAN het van belang dat meningsvorming en beleids-
voering primair gevoed worden met beschikbaar feitenmateriaal.1
Een van de activiteiten van stichting HAN is het uitvoeren van onafhankelijke wetenschap-
pelijke analysen binnen HAN in opdracht van derden op voorwaarde van een inhoudelijk
wetenschappelijke carte blanche en recht op publicatie ongeacht de uitkomst van het on-
derzoek. Een onafhankelijke externe wetenschappelijke begeleidingscommissie en het
stichtingsbestuur staan de HAN-onderzoeker(s) bij en geeft het uiteindelijke fiat aan de
eindrapportage.
1 . 2 Natuur in Nederland2 (en daarbuiten)
1.2.1Context
Het is een gegeven dat de mens sinds zijn aanwezigheid in de wereld zijn leefomgeving
lokaal en regionaal tracht te structureren naar zijn wensen. Onbewust en onbedoeld veroor-
zaakt hij tevens de leefcondities van flora en fauna, direct en indirect. Populaties van orga-
nismen veranderden daardoor en bij de introductie van landbouw werd in toenemende mate
op mondiaal infrastructureel niveau de leefomgeving naar menselijke behoefte omgevormd.
Grübler zegt daarover het volgende:3
'Reference to technology's impact on land use usually conjures up images of land covered
by city skylines, sprawling suburbs, factories, roads, dams, pipelines, and other human ar-
tefacts. In reality, although detailed statistics are lacking, the area covered by such tech-
nological artefacts is most likely less than 1% of the earth's total land area. In contrast, the
percentage of the total global land area that is used for agricultural and pasture is close to
40% …. Technological changes in agriculture therefore directly affect much larger areas
than other technological changes. …'
Met zijn aanwezigheid vormt de mens van oudsher een risicofactor voor andere levensvor-
men in zijn nabije en meer afgelegen leefomgeving. Dat laatste geldt met name sinds de
industriële revolutie. De wereld heeft een ander aanzien gekregen sinds die revolutie:4
'Humans have been a cause of species extinction for thousands of years, especially when
they migrated into new habitats. Hunting of large animals in the Americas and Australia is
thought to have contributed to substantial extinctions of large animals between 50 000 and
15 000 years ago, as humans first moved into the continents. During the past 400 years,
some 486 animal and 645 plant species are recorded as having gone extinct.'
Dit gegeven is om allerlei redenen in de twintigste eeuw op de maatschappelijke agenda
verschenen.5 De mens werd in de twintigste eeuw steeds meer gepercipieerd als de primaire
risicofactor voor natuur en milieu (zowel in termen van de aantasting van flora en fauna
alsmede de veroorzaker van de achteruitgang van de 'chemische kwaliteit' van bodem, op-
pervlaktewater en lucht). Tegelijkertijd werd en wordt de mens in staat geacht deze negatie-
De Jacht op Biodiversiteit
6
ve tendens ten goede te keren. Met andere woorden, bescherming van de natuur tegen de
door de ene mens veroorzaakte degeneratie wordt als opdracht van de andere mens be-
schouwd, getuige bijvoorbeeld het Verdrag Inzake Biologische Diversiteit. Deze paradox is
typerend voor het twintigste-eeuwse denken over menselijk handelen in relatie tot zijn
leefomgeving. De bescherming van de mondiale natuur is permanent op de publieke en
politieke agenda komen te staan. Dat heeft een aantal achtergronden die ik in dit hoofdstuk
wil bespreken, te weten:
- De opkomst van de voorzorgcultuur tezamen met de
ecological critique
- De veranderende interactie tussen kennis en macht
Om beide thema's te bespreken maak ik gebruik van de zogenaamde Cultural Theory van
Douglas en Wildavsky.6 Hun werk biedt een conceptueel begrip van het vraagstuk van bio-
diversiteit in relatie tot menselijk handelen. Daarnaast zal ik gebruik maken van het werk
van De Jong, die in haar proefschrift Scheidslijnen in het denken over Natuurbeheer in Ne-
derland. een overzicht geeft van het denken over het functioneren van ecosystemen.7
1. 2 .2 Vraagstelling
Organisaties zoals de Stichting Natuur en Milieu, het Wereld Natuur Fonds en Natuurmo-
numenten dragen het woord 'natuur' in hun naam en geven daarmee onder andere te ken-
nen dat natuur een belangrijke zaak is om voor te 'strijden' in de publieke en politieke are-
na. De bescherming van de natuur werd (en wordt) gezien in termen van 'natuurbehoud is
zelfbehoud' gekoppeld aan het beeld van de 'kwetsbare' natuur.8
Biologische diversiteit, kortweg biodiversiteit, oftewel soortenrijkdom (variatie aan levens-
vormen), is een term die veelal in verband wordt gebracht met natuur. Natuur wordt bewust
of onbewust daarmee geassocieerd. Een akker met aardappels wordt in zijn algemeenheid
niet beschouwd als natuur mede door het sterk gecultiveerde karakter, de aanwezigheid van
een monocultuur die weinig ruimte laat voor andere planten én de aanwezigheid van dierlijk
leven beperkt. (Hier is impliciet een schaalprobleem aan de orde: voor een grote variatie aan
levensvormen is het nodig op kleine schaal beperkte biodiversiteit te accepteren.) In het
meest recente beleidsdocument van het ministerie van LNV -Nature for People-People for
Nature. Policy document for nature, forest and landscape in the 21st century- wordt dat als
volgt verwoord:9
'In this document the concept of nature is taken in its broadest sense. The term as we use it
embraces nature from the wildlife on people’s doorstep to the Wadden Sea. This is how most
people perceive nature. For most people the distinction between nature, biodiversity, forest
and landscape is not very important.'
In dit vroege stadium lijkt het mij verstandig een aantal definities te geven die van belang
zijn voor de onderzoeksvraag. Daarnaast zal ik ingaan op het Verdrag inzake Biologische
Diversiteit van Rio de Janeiro (1992) gezien de mondiale impact van dat verdrag op natuur-
beleid in de wereld. Daartoe wil ik eerst de onderzoeksvraag formuleren:
Deze studie zal gaan over de biologische diversiteit (voortaan biodiver-
siteit) in relatie tot een thema dat in Nederland (maar ook daarbuiten) de
nodige controverse oproept: de jacht.
In zijn algemeenheid gaat de stu-
die over achtergronden van menselijke bedoelingen met beheermaatre-
gelen op de biodiversiteit in natuurgebieden.
Een Studie
7
-
Milieu
is de onmiddellijke leefomgeving van organismen (mensen, dieren, planten) dat wil zeg-
gen het geheel van uitwendige omstandigheden (weer, klimaat, water, temperatuur, nutriënten,
geluid, licht, straling, enzovoort) die van invloed zijn op de leefomstandigheden, dan wel het
welzijn van planten, dieren en mensen in een bepaalde omgeving
-
Natuur
is een toestand van een bepaald gebied op het aardoppervlak voordat de mens (opzet-
telijk) daarin iets heeft gewijzigd, dat wil zeggen datgene wat de mens om zich heen ziet en wat
beschouwd wordt als nog niet door de mens gewijzigd10
-
Biodiversiteit
(biologische diversiteit, soortenrijkdom) is alle variatie op ecosysteem-, soort- en
genetisch niveau binnen een nader bepaald geografisch gebied11
Het begrip natuur appelleert bij velen aan een onbezoedelde staat van zijn, dat wil zeggen
niet aangeraakt door de mens: de zogenaamde 'ongerepte' natuur. Ook bovenstaande defi-
nitie omschrijft natuur als datgene wat niet is beïnvloed door de mens. De definitie van na-
tuur draagt een morele connotatie in zich aangezien de aanwezigheid van de mens in die
natuur de mogelijkheden heeft (en gebruikt) de natuur naar zijn hand te zetten waarmee de
oorspronkelijke waarde –althans volgens de gebruikte definitie- wordt aangetast. Westhoff
laat echter zien dat het begrip natuur meerdere dimensies kent. Hij zegt hierover het vol-
gende:12
'Er zal nu worden ingegaan op de begrippen 'nagenoeg' of 'vrijwel natuurlijk' en halfnatuurlijk
landschap. In de oorspronkelijke definitie van deze begrippen … wordt er van uitgegaan,
dat natuurlijke landschappen, in de zin van niet door de mens beïnvloed, niet in ons land
voorkomt. … Onder '
nagenoeg
' of '
vrijwel
' natuurlijk wordt verstaan wat in het Engels 'sub-
natural' en in het Duits 'naturnah' heet, maar waarvoor de Nederlandse taal geen woord
heeft. De definitie luidt: flora en fauna zijn overwegend spontaan, dus niet door de mens
aangebracht, en het vegetatiebeeld komt overeen met dat van de potentieel natuurlijke ve-
getatie. Voorbeelden: hoogveen, menig type loofbos, zeereep der duinen, wadden en kwel-
ders. In '
half-natuurlijke
' landschappen, in het Engels 'semi-natural', zijn flora en fauna
eveneens overwegens spontaan, maar is het vegetatiebeeld door de mens wezenlijk veran-
derd, het is in een andere formatie overgegaan. Voorbeelden zijn: binnenlandse heidevel-
den, rietlanden, zeggemoerassen, hooilanden en krijthellingsgraslanden.
Cultuurland-
schappen
tenslotte zijn diegene waarin ook de flora en eventueel de fauna overwegend door
de mens bepaald zijn, zoals coniferenplantages, akkers en het zgn. gebruiksgroen van
landschapsarchitecten. …'
Natuur 'onaangetast door de aanwezigheid van de mens' is uitgaande van de definitie van
Westhoff niet meer aanwezig in Nederland. Verstegen en Van Zanden stellen dit gegeven op
scherp:13
'… Er is nauwelijks nog één plek in Nederland te vinden waar zoiets als een 'oorspronkelijk'
landschap bestaat. De natuur in Nederland is bij wijze van spreken net zo goed door men-
senhanden gevormd als de eerste beste kantorenwijk. De Veluwse zandverstuivingen bij-
voorbeeld, zoals het nog actieve Kootwijkerzand, zijn in de middeleeuwen ontstaan door
ontbossing en overbeweiding [
en zijn slechts in stand te houden door voortdurende versto-
ring; auteur
]. … Het Groene Hart van de Randstad bestaat vrijwel geheel uit door de mens
aangelegde weilanden. …'
Verstegen laat zien dat de Nederlandse natuur tot aan de 19de eeuw niet ongerept maar wel
in vele opzichten vrij was. Natuur was nog niet gefixeerd door bestemmingsplannen en
nota's en nog niet van het cultuurlandschap afgesneden. Het was een natuur met een eigen -
moeilijk te sturen- dynamiek. Zandverstuivingen, kustafslag, spontane overstromingen, on-
beheersbare epidemieën, het plotseling voor de kust of in rivieren opduiken en weer ver-
dwijnen van zandbanken, en allerlei schade veroorzakend wild maakten de Nederlandse
natuur van die tijd ongrijpbaar.
De Jacht op Biodiversiteit
8
In de twintigste eeuw veranderde dit drastisch. De natuur werd gefixeerd in de ruimte (en
tijd), en dus controleerbaar gemaakt. Daarmee werd tevens de weg geopend voor natuurbe-
scherming en -beheer tegen spontane bouw- en infrastructurele inrichtingsinitiatieven. Blij-
kens bovenstaande is natuur een ruim begrip waarin vooral bepaalde 'museale waarden' van
diverse typen natuur centraal staan. In Nederland heeft de mens nu eenmaal eeuwen lang
ingrijpend landschappen naar zijn hand gezet, met gewilde maar ook vaak ongewilde en
onbedoelde consequenties.
Natuurbeheer is in Nederland dan ook geen onbekend begrip en maakt deel uit van natuur-
behoud.14 Onder natuurbeheer wordt een samenhangende reeks van maatregelen verstaan
die worden uitgevoerd in gebieden waar natuurwaarden aanwezig zijn en die in stand moe-
ten worden gehouden. Natuurwaarden kunnen bijvoorbeeld beschermde flora en fauna zijn
in een bepaalde biotoop (wetland, bos, heideveld, enzovoort), maar ook bepaalde land-
schappen kunnen natuurwaarden vertegenwoordigen. Westhoff citeert de doelstellingsnota
van de Vereniging tot Behoud van Natuurmonumenten ter illustratie van het doel van na-
tuurbehoud. Prioriteiten voor het behoud van bepaalde biotopen hangt onder andere af van
relatieve zeldzaamheid in landelijk en internationaal verband en de mate van houdbaar-
heid:15
'Het doel van natuurbehoud is duidelijk gedefinieerd in de doelstelling van de Vereniging tot
Behoud van Natuurmonumenten, gedateerd april 1978. 'Natuurbehoud is het streven naar
een zo groot mogelijke verscheidenheid zowel aan geogenetische structuren als aan soor-
ten van planten en dieren, levende ecosystemen, die de resultante zijn van natuurlijke ont-
wikkelingsprocessen -abiotische zowel als biotische- waarbij de bijdragen van de mens zijn
inbegrepen, voor zover die verrijkend werken of gewerkt hebben op de totale verscheiden-
heid aan soorten en (landschaps)structuren.''
In bovenstaand citaat wordt een invulling aan natuurontwikkeling gegeven als volgende stap
in het proces van natuurbehoud en -beheer. Ging het vroeger om de instandhouding van
zogenaamde natuurmonumenten onder andere door de aankoop van natuurterreinen; te-
genwoordig gaat het om gebieden die in een ontwikkelingstraject de potentie hebben uit te
groeien tot een natuurgebied. Menselijk ingrijpen in de betreffende gebieden dient alleen te
worden toegestaan indien deze verrijkend werkt op de totale verscheidenheid aan soorten en
structuren.
In hoeverre ingrepen moeten worden geaccepteerd is een belangrijk punt van discussie. Het
streven naar een zo groot mogelijke verscheidenheid in natuurterreinen wordt door velen
gezien als de resultante van natuurlijke ontwikkelingsprocessen. Een algemeen geaccepteer-
de invulling van natuurontwikkeling is echter niet te geven maar het tendeert naar het
scheppen van natuurgebieden waar natuurlijke processen zoveel mogelijk hun gang kunnen
gaan.16 Menselijk ingrijpen dient gaandeweg de ontwikkeling en ontplooiing van de natuur
(de realisering van bijvoorbeeld de Ecologische Hoofdstructuur) in Nederland te worden
geminimaliseerd teneinde de natuurlijkheid van de natuurgebieden te maximaliseren is de
tendens in Nederland. Dit wordt door Van der Windt omschreven als ecologische natuur-
ontwikkeling.17 (Overigens is het van belang op te merken dat het 'fixeren' van of streven
naar een bepaalde biodiversiteit (op welk niveau dan ook) behoort te worden onderscheiden
van het toelaten van 'natuurlijke processen' in een bepaald ecosysteem.)
Natuurontwikkeling is in feite een nieuwe vorm van natuurbescherming met ingrijpender
gevolgen dan voorheen gebruikelijk was bij natuurbeschermingsstrategieën. Het heeft op
een aantal aspecten een min of meer irreversibel karakter gezien het feit dat natuurontwik-
Een Studie
9
keling veelal op de betreffende locaties leidt tot ingrijpende veranderingen in fysieke, eco-
logische, economische en sociale omstandigheden.18 Dat deze ontwikkeling sterk gerela-
teerd is aan emoties en politieke perspectieven –meer dan wetenschappelijke overwegingen-
en de wens om de mens verantwoordelijk te laten zijn voor 'aangerichte schade' zal in het
vervolg aan de orde worden gesteld.
1 . 3 Biodiversiteit en menselijk handelen: de vraagstelling toegespitst
De jacht kan uiteindelijk leiden tot het uitsterven van diersoorten, lokaal of zelfs mondiaal.
Bovenstaand –verwijzend naar de Global Biodiversity Assessment- heb ik dat reeds betoogd.
Jacht heeft historisch veel schade toegebracht aan fauna:19
'... The disappearance of the moa bird from New Zealand occurred within a few hundred
years of the human occupance of the islands; the megafauna (including a large terrestial
bird,
Aepyornis
, and a pygmy hippopotamus) of Madagascar disappeared within a similar
period after the first human occupation in AD 1000; in Java and Sulawesi, populations of
dwarf elephants likewise did not long survive the coming of man.'
Wat voor het verleden geldt kan ook voor het heden gelden. Echter, tegenwoordig zal in
Nederland niemand de jacht zodanig willen bedrijven (of maar sanctioneren) zodat dier-
soorten (lokaal) tot extinctie worden gedreven. Jacht en extinctie zal ik hier dus niet aan de
orde stellen, hoewel illegale jacht –stropen- een reëel gevaar kan opleveren voor een lokale
faunastand. Evenmin zal ik hier de ethische thematiek van het 'doden van dieren' aan de
orde stellen.
Dat dieren gedood worden óf voor consumptie, uit het oogpunt van beheer van fauna in
natuurgebieden (hier aan de orde) óf vanuit het oogpunt van 'sport' is een historisch gege-
ven. José Ortega Y Gasset beschrijft in zijn korte overpeinzing Het geluk van het jagen de
jacht als volgt, waarbij hij opmerkt dat de jacht zijns inziens niet gedefinieerd kan worden in
termen van bedoelingen (nut of sport):20
'
Op deze wijze is het inspirerende principe van de jacht als sport het kunstmatig als moge-
lijkheid voor de mens in stand houden van een situatie, die in hoge mate archaïsch is, nl. die
primitieve situatie waarin, hij, hoewel reeds menselijk, nog leefde binnen de gezichtskring
van het dierlijke leven.
... Want hierin wortelt heel de pracht en het genot van het jagen dat
de mens, vooruitgestoten door zijn onvermijdelijke vooruitgang buiten de voorouderlijke na-
buurschap met dieren, planten en mineralen, kortom met de natuur, genot vindt in de
kunstmatige terugkeer tot deze, in de enige bezigheid die hem zo iets als een vacantie van
het menselijke veroorlooft. ...'
Elders beschrijft hij het jagen als het 'nabootsen van de voortdurende wakkerheid van het
wilde dier, voor wie alles gevaar is, ziet alles en ziet ieder ding in zijn functie van gemakke-
lijkheid of moeilijkheid, van gevaar of bescherming.'21 In zijn essay beschrijft Ortega Y Gas-
set de jager dus als een individualist die de jacht bedrijft in de hiërarchische context van
jager en gejaagde:22
'Ontegenzeggelijk is de jacht een actie van boven naar beneden. Aldus wordt ons onge-
zocht de ongelijkheid van niveau tussen de soorten, de zoölogische hiërarchie, in het alge-
mene verschijnsel van de jacht duidelijk.'
Dit karakter van de jacht wil ik onderstaand in de moderne context nader uitwerken. In het
volgende hoofdstuk kom ik tot vijf observaties ten aanzien van de biodiversiteitthematiek
De Jacht op Biodiversiteit
10
die bepalend zijn voor de huidige afkeer van de jacht als individualistisch-hiërarchische
sportbeoefening, ondanks het feit dat jacht als beheerinstrument gebruikt kan worden, en
ook daadwerkelijk wordt ingezet (genoemde termen zal ik verderop definiëren en bespre-
ken):
- Het biodiversiteitvraagstuk is naar voren gekomen bij de politiek-maatschappelijke groei en ac-
ceptatie van het
egalitaire
perspectief. Immers, dat perspectief draagt de visie op natuur in
zich van 'kwetsbaar' en 'snel uit evenwicht'. Bovendien is binnen dit culturele perspectief een
afkeer van technologie (en andere resultaten van individualistisch/hiërarchisch menselijk han-
delen), dat primair wordt beschouwd als risicodragend
- Het biodiversiteitvraagstuk past binnen de voorzorgcultuur. Immers, duurzaamheid en het
voorzorgprincipe zijn cruciaal in het
Verdrag Inzake Biologische Diversiteit
. Daarnaast past het
biodiversiteitvraagstuk in de traditie van de
ecological critique
; de mens wordt beschouwd als
veroorzaker van de achteruitgang van de mondiale biodiversiteit
- Het biodiversiteitvraagstuk is een thema waarbij onzekerheden over (wetenschappelijke) ken-
nis in afwezigheid van normatieve overeenstemming cruciaal is. Kennis en macht convergeren
binnen het biodiversiteitvraagstuk; wetenschappelijke kennis moet inzetbaar zijn in de politieke
arena
- Díe ecologische theorieën –zoals door De Jong omschreven (zie onder)- die de rol van de mens
in relatie tot het biodiversiteitvraagstuk krachtig moreel duiden sluiten het beste aan bij de
voorzorgcultuur en de
ecological critique
- Het
Verdrag inzake Biologische Diversiteit
beschrijft biodiversiteit in termen van schaarste
waarbij een utopische totaalvisie als oplossingsrichting voor de geponeerde ecologische crisis
wordt aangedragen. Daarmee wordt het belang onderstreept van een supranationale centralis-
tische aanpak van de biodiversiteitthematiek –zonder het hoe of wat te benoemen- in weerwil
van de expliciet erkende nationale gebruikersrechten van de
biological resources
Uitgaande van deze vijf observaties zal ik in deze studie de volgende stelling verdedigen en
onderbouwen:
De jacht is in toenemende mate beperkt als gevolg van het dominant ge-
worden egalitaire politieke perspectief. Daarnaast wordt de jacht nega-
tief gepositioneerd als gevolg van de morele duiding van menselijk han-
delen in de overheersende ecologische theorieën.
Het (wettelijk) beperken van de jacht –uitgaand van een 'Nee, tenzij ...' beginsel (voorzorg-
principe)- is mijns inziens een klassiek voorbeeld van de maatschappelijke strijd tussen de
egalitaire en individualistisch/hiërarchische rationaliteiten. Overigens, binnen institutionele
kaders van bijvoorbeeld natuur- en milieu-organisaties en overheidsinstellingen is het niet
ongebruikelijk om jacht als vorm van faunabeheer toe te staan teneinde streefbeelden in
natuurgebieden te realiseren.23 Deze uitzondering is een bevestiging van mijn stelling die ik
hieronder zal uitwerken.
Menselijk handelen van individualistisch/hiërarchische aard (bijvoorbeeld economisch han-
delen) wordt in het egalitaire perspectief primair beschouwd als risicodragend (voor de na-
tuur) en dient daarom aan banden te worden gelegd. Dat past bij de ontwikkeling van een
hands-off benadering van natuurbeheer zoals bijvoorbeeld wordt toegepast in de Oostvaar-
dersplassen. De teneur van een minimalisering van menselijk ingrijpen in de Oostvaarders-
plassen wordt treffend beschreven in het onderstaande citaat uit het rapport De Oostvaar-
dersplassen natuurlijker:24
'In 1992 adviseerde de Natuurbeschermingsraad de ontwikkeling van de Oostvaarders-
plassen minder nadrukkelijk door menslijk ingrijpen te blijven sturen. Het advies bespoedig-
Een Studie
11
de binnen de beheerscommissie de herbezinning op ontwikkeling en beheer van de Oost-
vaardersplassen. De staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij sloot zich
aan bij de aanbevelingen van de Natuurbeschermingsraad. Hij vroeg vervolgens aan de be-
heerscommissie Oostvaardersplassen om de bestaande ontwikkelingsvisie te herzien.
Het gaat in zijn opdracht om de volgende hoofdpunten:
- in de herziening van de ontwikkelingsvisie zal worden gestreefd naar ontwikkeling van
de Oostvaardersplassen als één samenhangend ecosysteem, waarin spontane natuur-
lijke processen zich zoveel mogelijk ongestoord kunnen afspelen.
Gebaseerd op het
vertrouwen dat deze natuurlijke processen positief uitwerken op de ontwikkeling van de
biodiversiteit.
...'
Met de minimalisering van menselijk ingrijpen -waaraan in de titel van het rapport wordt
gerefereerd met de term 'natuurlijker'- in relatie tot de ontwikkeling van de biodiversiteit
wordt een moreel oordeel uitgesproken over menselijk handelen in de wereld in zijn alge-
meenheid en in natuurgebieden in het bijzonder. Om enig notie te krijgen van het begrip
biodiversiteit zal ik in onderstaande paragraaf de onderdelen van het concept beschrijven.
1 . 4 Biodiversiteit: variatie en gelijkelijkheid
Biodiversiteit van ecosystemen en het instrumentarium dat is ontwikkeld om dat te becijfe-
ren komen bij de volgende aspecten aan de orde:
- Ecosysteem management en conservering (
conservation
)
- Monitoring van de impact van menselijk handelen (bijvoorbeeld milieuvervuiling)
Het eerste aspect gaat er van uit dat soortenrijke ecosystemen 'beter' zijn dan soortenarme
ecosystemen. De nadelige effecten van bijvoorbeeld milieuvervuiling zouden op het niveau
van biodiversiteit meetbaar zijn door verarming van het ecosysteem.25 In beide gevallen zijn
biodiversiteitindices een maat voor de toestand van 'de natuur'.
Een hele simpele benadering van het 'meten' van biodiversiteit is een ecosysteem binnen
bepaalde grenzen te definiëren aan de hand van het tellen van alle aanwezige soorten. In
onderstaande figuur is dat aan de hand van twee hypothetische ecosystemen geïllustreerd:26
Figuur 1.4.1 Relatie tussen soortenrijkdom en het aantal individuen van twee hypo-
thetische ecosystemen
0
20
40
60
80
100
Aantal soorten in monster
Aantal individuen in monster
400 800 1200 1600
120 Ecosysteem A
Ecosysteem B
De Jacht op Biodiversiteit
12
Op deze manier zou men in principe ecosystemen in kaart kunnen brengen en met elkaar
kunnen vergelijken. In de praktijk echter blijkt deze benadering feitelijk niet mogelijk on-
der andere als gevolg van taxonomische onduidelijkheden. Daarnaast kan in de regel slechts
een monster worden genomen van het te onderzoeken ecosysteem zodat slechts de soorten
in het genomen monster kunnen worden geteld. Het aantal geïnventariseerde soorten hangt
dan af van het aantal genomen monsters of van het totale bestudeerde volume van het eco-
systeem. De meest voorkomende soorten zullen in de eerste monsters al worden waargeno-
men en de meer zeldzame soorten zullen gaandeweg de bemonstering worden geteld. De
vraag die dan kan worden gesteld is wanneer de onderzoeker kan stoppen met bemonsteren.
Idealiter kan worden gestopt met bemonsteren als er een plateau is bereikt van het aantal
getelde soorten.
In bovenstaand figuur heeft ecosysteem A een grotere totale soortenrijkdom dan ecosys-
teem B. Hoewel op deze manier ecosystemen kunnen worden vergeleken ontbreken gege-
vens over het aantal individuen per soort. Het is dus niet duidelijk in hoeverre een soort in
het monster veelvoorkomend dan wel zeldzaam is.
Een kijkje in de wetenschappelijke literatuur laat zien dat er vele manieren zijn om biodiver-
siteit te omschrijven en te meten. Hoewel biodiversiteit intuïtief een makkelijk hanteerbaar
begrip lijkt is zij dat allerminst. Magurran zegt daarover het volgende:27
'Diversity may appear to be a straightforward concept which can be quickly and painlessly
measured. … Yet diversity is like an optical illusion. The more it is looked at, the less clearly
it appears to be and viewing it from angles can lead to different perceptions of what is in-
volved. The problem has been exacerbated by the fact that ecologists have devised a huge
range of indices and models for measuring diversity. …'
Dat biodiversiteit niet eenduidig wordt gedefinieerd heeft te maken met het feit dat dit be-
grip niet uit één maar uit twee componenten bestaat. Variatie van soorten (het aantal soor-
ten binnen een ecosysteem) is de ene component (dat als hoofdthema terugkomt in de door
mij genoemde definitie). De tweede component is de relatieve voorkomendheid van een
soort (het aantal individuen van één soort). Het begrip biodiversiteit wordt dus opgebouwd
uit twee grootheden:28
- Variatie (soortenrijkdom, het aantal soorten)
- 'Gelijkelijkheid' (
evenness, equitability
: het gelijkelijk voorkomen van soorten)
Biodiversiteit is een kengetal, zoals kengetallen in de economie worden gebruikt. In de we-
tenschappelijke literatuur wordt diversiteit beschreven aan de hand van het aantal soorten,
het beschrijven van de relatieve voorkomendheid van individuen binnen het aantal gemeten
soorten, of een combinatie van die twee. Veel verschillen tussen de diverse methodes o m
diversiteit te kwantificeren zijn gelegen in het feit dat aan de componenten variatie en gelij-
kelijkheid verschillend gewicht wordt toegekend. Diversiteitindices vallen daardoor uiteen in
drie groepen:
- Soortenrijkdom indices (variatie)
- Soortenvoorkomendheid modellen (gelijkelijkheid)
- Indices gebaseerd op proportionele voorkomendheid van soorten (bijvoorbeeld de Shannon en
Simpson indices)
De Shannon en Simpson indices bijvoorbeeld zijn een samenstelling van beide biodiversi-
teitcomponenten uitgedrukt in één getal.29 Een hoge 'gelijkelijkheid', dat wil zeggen het
Een Studie
13
gelijkelijk voorkomen van soorten in een ecosysteem wordt over het algemeen geassocieerd
met biodiversiteitrijk.
De twee aspecten die in de term biodiversiteit besloten liggen kunnen het beste aan de hand
van de onderstaande illustratie worden verduidelijkt. Daarin zijn 4 zogenaamde 'ecoblok-
ken' gevuld met diverse soorten vlinders (maximaal 4 soorten) met een wisselende popula-
tie. Het duale karakter van biodiversiteit kan op deze versimpelde manier worden uitgelegd:
Figuur 1.4.2 Biodiversiteit: variatie en 'gelijkelijkheid' in 4 'ecoblokken' (naar Magar-
ruan)30
De Jacht op Biodiversiteit
14
Als we ecoblok A vergelijken met ecoblok B moge het duidelijk zijn dat ecoblok A meer
diversiteit herbergt dan ecoblok B. Ecoblok C en D hebben echter dezelfde soortenrijkdom.
Zowel ecoblok C en D hebben 4 soorten vlinders met in totaal 12 individuen in beide eco-
blokken. In een eerste benadering is daar alles mee gezegd. Echter als we het aantal indivi-
duen per soort tellen blijkt dat in ecoblok D er van één soort vlinder 9 individuen zijn. De
resterende vlindersoorten tellen maar één individu per soort. In ecoblok C, echter, is elke
soort vertegenwoordigd met 3 individuen per soort. Dat maakt ecoblok C het meest diverse
systeem. Dit voorbeeld is uiteraard een versimpeling van de werkelijkheid. Desalniettemin
ligt dit geïllustreerde biodiversiteitconcept aan de basis van metingen en observaties van
ecosystemen en het bepalen van de biodiversiteit daarvan. Het streven naar een optimale
biodiversiteit is idealiter dus niet alleen een kwestie van zoveel mogelijk soorten binnen een
bepaald biotoop handhaven maar ook het bevorderen van de gelijkelijkheid van de diverse
aanwezige soorten. Dat wil zeggen dat dan ook 'zeldzame' soorten er relatief veel zijn. Bij
het natuurbeheer wordt echter wel degelijk geaccepteerd dat diversiteit gepaard gaat met
ongelijkheid van aanwezigheid.
De bovenstaande invulling van de biodiversiteitdefinitie laat genoeg ruimte voor discussie.31
Is een veld met twee grassoorten meer divers dan een veld met één grassoort en een konij-
nenpopulatie; voegt een boomsoort meer biodiversiteit toe dan een diersoort aangezien een
boom meer toevoegt dan alleen zijn aanwezigheid bijvoorbeeld als verblijfplaats voor ande-
re organismen zoals vogels of allerhande schimmels? Het voert te ver hierop in te gaan. Het
is wel zo dat als het gaat om beheer van natuurgebieden met als oogmerk het bevorderen
van de biodiversiteit (bijvoorbeeld in de vorm van bepaalde natuurdoeltypen) er welom-
schreven definities en meetmethoden moeten worden toegepast ter beoordeling van geïm-
plementeerde maatregelen en de resultaten daarvan.
Ik ben me er van bewust dat ik voorgaand een simplistisch beeld heb geschetst van 'de na-
tuurbeheerder'. Bij het natuurbeheer wordt er over het algemeen van uitgegaan dat bij be-
paalde condities (zoals structuur in de aanwezige vegetatie, soort vegetatie, grondwatertrap-
pen, voedselrijkdom voor bepaalde soorten enzovoort) een bepaalde verdeling en frequen-
tie/voorkomen van (dierlijke) soorten hoort. Bij het beheer kan in de condities worden in-
gegrepen dan wel op soortenniveau. De resultaten daarvan hebben grosso modo gewenste
en ongewenste componenten die door middel van wetenschappelijk onderzoek aan het licht
moeten worden gebracht. Bovenstaand heb ik als het ware een virtuele beheerder willen
schetsen die –met het oog op de complexiteit van het begrip biodiversiteit- een taak heeft
dat zich binnen het politieke krachtenveld afspeelt. Niet slechts de feitelijke werkelijkheid
dringt zich op aan de 'beheerder'. Hij dient tevens zich rekenschap te geven van de politieke
werkelijkheid. Om die reden zal ik mij in hoofdstuk twee richten op die politieke werkelijk-
heid, die in hoge mate het biodiversiteitbegrip en de rol van de mens bepaald.
Een Studie
15
2BIODIVERSITEIT EN MORALITEIT:
SCHAARSTE, MACHT EN UTOPIE
2.1
Cultural Theory
: het
waarom
van risicoselectie
Het biodiversiteitvraagstuk, de wijze waarop daarmee moet worden omgegaan in termen van
beheer van ecosystemen en het eventueel beteugelen van technologieën of ander menselijk
handelen die als risicovol worden bestempeld is niet slechts een kwestie die in risicotermen -
kansen, effecten en beheersbaarheid- vervat kan worden. De wijze waarop maatschappijen
en onderdelen van maatschappijen de zogenaamde maatschappelijke risicoportfolio samen-
stellen is niet slechts een expressie van die risicotermen.32 Met andere woorden, de vraag
waarom een Verdrag inzake Biologische Diversiteit het licht heeft gezien op de eerste mili-
euconferentie in 1992 in Rio de Janeiro is meer dan alleen het maken van 'risicosommen'.
In wezen heeft elke maatschappij, elk individu, een keus tussen in grote lijnen vier risicoca-
tegorieën waaruit de risicoportfolio kan worden samengesteld:33
-
Binnenland
: sociale cohesie, binnenlandse veiligheid, het falen van gezagsuitoefening, onvei-
ligheid, ('zinloos') geweld
-
Buitenland
: het risico van een aanval van een vreemde mogendheid, oorlog, verlies aan politie-
ke invloed en macht
-
Economie
: verlies aan welvaart, werkeloosheid, armoede, hongersnood
-
Milieu
: misbruik van technologie, angst voor de gezondheid van het milieu en de mens, natuur-
rampen
Vanuit een cultureel-antropologische invalshoek stellen Douglas en Wildavsky –in hu n
Culturele Theorie- dat in een samenleving vooral díe risico's en gevaren worden benadrukt,
die passen bij de richting en de sterkte van de sociale kritiek van bepaalde maatschappelijke
groeperingen op andere groeperingen en instanties. Zij laten zien dat het benadrukken van
bepaalde typen risico's te maken heeft met de manier waarop men wil leven en de maat-
schappij wenst in te richten. Elke sociale samenlevingsvorm heeft om die reden een bepaal-
de 'risicoportfolio'. Die komt voort uit een cultural and social bias, een culturele en sociale
bevooroordeeldheid. Aangezien niemand alles kan weten is het noodzakelijk om bepaalde
risico's te benadrukken en andere risico's te negeren. Benadrukken en negeren van risico's
komt voort uit een bepaald cultureel en sociaal perspectief gekoppeld aan de dominant po-
litieke structuur. Bovendien lenen bepaalde risico's, die ontstaan uit technologisch of andere
specifiek menselijk handelen, zich uitstekend voor maatschappij kritiek. Risico's van een
dergelijke aard kunnen worden benadrukt in het publieke en politieke domein teneinde
industrie (of 'kapitalisme' in zijn algemeenheid) te bekritiseren vanuit een bepaald sociaal-
culturele bevooroordeeldheid.34 Moraal en risico liggen dan ook dicht bij elkaar. Het gege-
ven dat het Biodiversiteitsverdrag van Rio de Janeiro specifiek verwijst naar de risico's van
biotechnologie in relatie tot bedreiging en behoud van biodiversiteit is een goed voorbeeld.
De Culturele Theorie bestaat uit een constructie van een viertal verschillende culturele per-
spectieven (rationaliteiten; modellen van de werkelijkheid die betrekking hebben op de
sociale verhoudingen binnen een maatschappij) van waaruit mensen problemen benaderen,
risico's prioriteit geven en de omvang en de ernst van diverse risico's beoordelen.35 Elk van
de posities berust op een centraal beeld van wat als belangrijkste sociale waarde be-
schouwd moet worden. Bedreigingen van die dominante waarde worden als de belangrijk-
ste gevaren aangemerkt. Tevens geldt dat alles dat deze waarde bevorderd als zegen moet
worden beschouwd.
De Jacht op Biodiversiteit
16
De categorisering van Douglas en Wildavsky bestaat uit een positionering van die sociologi-
sche rationaliteiten in twee dimensies: group en grid. De group-as staat voor de mate waarin
mensen individueel of collectief zijn ingesteld. De grid-as heeft betrekking op de mate
waarin men vindt dat de verhoudingen tussen mensen geformaliseerd dienen te zijn. De vier
culturele rationaliteiten worden verbonden aan vier verschillende ideaal-typische natuurop-
vattingen over de veerkracht van de natuur. De stabiliteit (robuustheid) van de natuur wordt
geïllustreerd aan de hand van een balletje op een vlak:
Figuur 2.1.1 De vier ideaal-typische rationaliteiten in de
group-grid
classificatie
- De
hiërarchische
positie ziet rust, orde en veiligheid op internationaal en op nationaal niveau
als de voornaamste sociale waarde en de handhaving ervan als de belangrijkste taak van over-
heid en burger. Oorlog, misdaad en alle andere vormen van maatschappelijke onrust en onvei-
ligheid zijn in deze visie de belangrijkste gevaren. Hier herkennen we de voorstanders van
law
and order
.
- Binnen de
individualistische
positie geldt de vrije ontplooiing van capaciteiten door individuele
mensen als de grootste sociale waarde. Het zekerstellen van ieders burgerlijke vrijheden is de
belangrijkste sociale waarde en maatschappelijke taak. Zowel in politiek, sociaal als econo-
misch opzicht kunnen mensen naar ontplooiing streven en de grootste gevaren zijn dan ook
politieke privileges, rigide sociaal-culturele stratificatie en economische malaise. Hier herken-
nen we de pleitbezorgers van vrije markten.
Een Studie
17
- De
egalitaire
positie beschouwt de bevordering van een leven op menselijke maat als het be-
langrijkste doel. Het ideaal is de kleinschalige en homogene gemeenschap die een vertrouwde
en veilige omgeving vormt: alleen dergelijke gemeenschappen kunnen in duurzame harmonie
met de omgeving leven. De ernstigste bedreigingen van deze duurzame harmonie worden ver-
oorzaakt door industriële, economische en politieke systemen. Hierin, tenslotte, herkennen we
de vertegenwoordigers van 'alternatieve', 'groene' bewegingen.36
Uit de vier rationaliteiten (ik laat de fatalistische rationaliteit verder buiten beschouwing)
komen bepaalde visies op de natuur voort. De vier 'natuur-en-milieu' visies kunnen aan de
hand van bovenstaande figuur als volgt worden omschreven:
- De fatalist : 'de natuur is ongevoelig'
- De hiërarchist : 'de natuur is tolerant'
- De individualist : 'de natuur is welgezind'
- De egalitair : 'de natuur is kwetsbaar'
Afhankelijk van de voorstelling die men maakt van het tweedimensionale vlak kan dit een
beperkte schommeling van het balletje veroorzaken of er toe leiden dat het balletje uit zijn
veronderstelde labiele evenwichtspositie rolt.
De verschillende visies (grondhoudingen) binnen dit model die men kan hebben op de
robuustheid van de natuur zijn terug te vinden in discussies ten aanzien van natuur en mili-
eu. Wat in de ogen van hen, die de natuur als 'welgezind' omschrijven, een gemakkelijk door
de natuur te verdragen invloed is omdat deze wel tegen een stootje kan, wordt door anderen
aangevochten naar gelang de ingenomen positie. Degenen die de robuustheid van de natuur
omschrijven als 'tolerant' zullen in discussies overschrijdingen van drempelwaarden bena-
drukken als problematisch. Als men de mening is toegedaan dat de natuur zich in een la-
biele evenwichtspositie verkeert ('kwetsbaar'), dan is elke aantasting er een te veel. De stand
van de wetenschap samen met cultureel bepaalde opvattingen over de 'goede' natuur en het
'goede' milieu leiden tot de erkenning of nuancering van milieuproblemen.
Het hiërarchische perspectief treffen we vooral aan in de stellingname van officiële autori-
teiten, die het als hun taak zien om de maatschappelijke ontwikkelingen in goede banen te
leiden. Vanuit deze positie worden technologische risico's veelal als beheersbaar voorge-
steld. Met behulp van wetenschappelijk onderzoek kunnen ze namelijk vastgesteld worden.
Daarna is het een kwestie van het treffen van adequate voorzieningen ter beperking en
compensatie van schade. Daarmee is zekerheid gecreëerd.
Het individualistische perspectief vinden we vooral bij ondernemers. Zij concentreren zich
bij voorkeur op de nieuwe kansen en mogelijkheden die technologieën binnen handbereik
brengen en stellen de daarmee samenhangende risico's in een relatief kader. Aanhangers
van het egalitaire perspectief, daarentegen, zien de huidige wetenschappelijk-technologische
ontwikkelingen als te ver doorgeschoten. Technologische risico's vormen binnen deze rati-
onaliteit een bedreiging die mogelijk leiden tot onomkeerbare schade aan natuur en milieu
waarvan de mens ook afhankelijk is.37 De hierboven benoemde culturele perspectieven zijn
uitersten; werkelijke sociaal-maatschappelijke constructies zijn mengvormen van deze vier
culturele rationaliteiten.38
Debatten over technologische risico's (of andere menselijke risico's) kunnen worden voorge-
steld als een maatschappelijke strijd om de prioriteit van bovengenoemde rationaliteiten op
wat goed en wat gevaarlijk is. Daarbij geldt dat het reduceren van het ene risico ertoe kan
leiden dat het andere risico bevorderd wordt.39 Het bevorderen van vrede en veiligheid bin-
De Jacht op Biodiversiteit
18
nen de context van de hiërarchische rationaliteit gaat gepaard met ontwikkeling van groot-
schalige structuren en specifieke technologieën die een bedreiging van leven op menselijke
maat tot op mondiale schaal kan vormen (atoomwapens).
Ook het streven naar een leven op menselijke maat en dat naar het bevorderen van individu-
ele ontplooiing staan op gespannen voet met elkaar. Immers, het bewaken van de integriteit
en homogeniteit van de kleine gemeenschap laat weinig ruimte aan vrije keuzen van indivi-
duele leden. De egalitaire positie is geneigd –ondanks het uitgangspunt van leven op men-
selijke maat- bureaucratische instituties te vergroten teneinde 'ongebreidelde' individualisti-
sche behoeften op het gebied van economisch handelen te beteugelen bijvoorbeeld ter
voorkoming van het uitputten van non-renewables. Het beeld van de natuur als kwetsbaar
en snel uit evenwicht sluit hierbij aan:40
'[Technological r]isk, like worldliness, is an ideal target for criticism. It is immeasurable and
its unacceptability is unlimited. … Since the sources of risk are virtually infinite in number,
subject only to the fertility of the mind, there is no limit on what can be spent on eliminating
them.'
De Culturele Theorie biedt mogelijkheden om de discussie rondom biodiversiteit te door-
gronden.
Een eerste conclusie is dat het biodiversiteitvraagstuk naar voren is
gekomen bij de politiek-maatschappelijke groei en acceptatie van het
egalitaire
perspectief. Immers, dat perspectief draagt de visie op natuur
in zich van 'kwetsbaar' en 'snel uit evenwicht'. Bovendien is binnen dit
culturele perspectief een afkeer van technologie (en andere resultaten
van individualistisch/hiërarchisch menselijk handelen), dat primair be-
schouwd wordt als risicodragend.
Met de opkomst in jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw van de voorzorgcultuur en
de ecological critique werd het egalitair cultureel perspectief versterkt in haar positie. Om
die reden zal ik beide fenomenen in de volgende paragraaf onder de loep nemen.
2 . 2 De opkomst van de voorzorgcultuur en de
ecological critique
De voorzorgcultuur is meer en meer op de voorgrond gekomen in de afgelopen decennia.
Zeker in relatie tot risico's van technologische aard is het zogenaamde voorzorgprincipe een
belangrijk instrument geworden in het mondiale natuur- en milieubeleid, getuige de diverse
milieuconferenties die in Rio, Kyoto en, recentelijk, in Den Haag en Bonn zijn gehouden.
De in 1972 door de Club van Rome uitgebrachte studie The Limits to Growth is een voor-
beeld van een toenemende aandacht voor de toekomst en de grenzen die gedacht werden en
worden aan de economische groei en technologische ontwikkelingen die daarmee samen-
gaan.41 Ook het rapport van de Brundtland commissie Our Common Future heeft daaraan
bijgedragen.42 Duurzaamheid (sustainability) werd in deze studie als volgt gedefinieerd:43
'Development that meets the needs of the present without compromising the ability of future
generations to meet their own needs.'
Duurzaamheid is min of meer overeenkomstig met het beeld van een ongedefinieerde ver-
laging van menselijke risico's voor de huidige generatie, het nageslacht en natuur en milieu.
Een Studie
19
Het voorzorgprincipe is aan het eind van de jaren tachtig vooral in Europese verdragen of
verklaringen tot ontwikkeling gebracht. Zo stelt de London Declaration over de bescher-
ming van de Noordzee van november 1987:44
'In order to protect the North Sea from possibly damaging effects of the most dangerous
substances, a precautionary approach is necessary which may require action to control in-
puts of such substances even before a causal link has been established by absolute clear
scientific evidence.'
In 1992 is in de Rio Declaratie, die is opgesteld tijdens de eerste grote milieuconferentie in
Brazilië, in vergelijkbare termen voorzorg in relatie tot milieuproblemen beschreven:45
'Principle 15
In order to protect the environment, the precautionary approach shall be widely applied by
States according to their capabilities. Where there are threats of serious or irreversible
damage, lack of full scientific certainty shall not be used as a reason for postponing cost -
effective measures to prevent environmental degradation.'
Het Verdrag Inzake Biologische Diversiteit formuleert het voorzorgprincipe als volgt:
'
Noting also
that where there is a threat of significant reduction or loss of biological diver-
sity, lack of full scientific certainty should not be used as a reason for postponing measures
to avoid or minimize such a threat, …'
Met de komst van het moderne voorzorgprincipe is er sprake van een trendbreuk met het
'klassieke' risicodenken. Pieterman bespreekt het voorzorgprincipe als een uitdrukking van
het zogenaamde preventiedenken (ik gebruik hier de term voorzorgdenken), een typerend
cultuurfenomeen van de laatmoderne samenleving.46 Naast het voorzorgdenken bespreekt
hij twee eerder ontwikkelde moderne typen van denken over 'schade en schande'. Het eerste
type kan als schulddenken getypeerd worden. Daarmee wordt gedoeld op het individualisti-
sche perspectief dat in de negentiende eeuw is uitgewerkt als onderdeel van de liberale
mens- en maatschappijopvatting in het privaatrechtelijk systeem van aansprakelijkheid o p
grond van de onrechtmatige daad. Morele schuld in de vorm van nalatigheid of onzorgvul-
digheid vormt de kern van omgaan met gevaar en schade. Het tweede type wordt tegen-
woordig als risicodenken aangeduid. Grotendeels los van morele vragen over schuld wordt
schade daarin als onvermijdelijk gezien en als aanvaardbaar voor zover adequate schadever-
goeding kan plaatsvinden. Het grote systeem van particuliere en publieke verzekeringen, dat
het tastbare maatschappelijke resultaat is van dit type denken, vormt de kern van de verzor-
gingssamenleving die in de twintigste eeuw tot ontwikkeling is gekomen.
Het reeds genoemde voorzorgdenken staat voor het derde type moderne denken. Hierin
staat niet het vergoeden van de schade centraal, maar juist het voorkómen ervan. Schade
wordt namelijk als vermijdbaar geacht en dus is de cruciale taak niet het zorgen voor een
adequaat verzekeringssysteem voor de vergoeding van schade, maar een voorzorgregime dat
schade voorkomt. In het officiële beleid staat het zogenaamde voorzorgbeginsel centraal.47
De geldende vuistregels zijn 'schade is schande' en 'bij twijfel, niet doen'.48 Met het voor-
zorgdenken wordt gedeeltelijk de terugkeer naar het schulddenken gemaakt. Waar in het
risicodenken afstand wordt gedaan van de individuele morele schuld wordt deze opnieuw
geïntroduceerd in het voorzorgdenken met díe uitzondering dat schuld nu niet meer ligt bij
het individuele slachtoffer maar bij de overheid en het bedrijfsleven. Immers, de risicocul-
tuur heeft de notie ontwikkeld dat schade niet het gevolg is van individuele slordigheid
maar een ongewenst effect van industriële activiteiten, de economie of sociale instituties. Díe
De Jacht op Biodiversiteit
20
les is bewaard gebleven in de voorzorgcultuur met dien verstande dat de onvermijdelijkheid
van schade en de acceptatie daarvan resoluut wordt afgewezen. Dat schade én voorzien én
voorkomen kan en moet worden is de crux van het voorzorgdenken.
De opkomst van de voorzorgcultuur is sterk gerelateerd aan het zogenaamde groene den-
ken, dat zijn weg naar het centrum van de politieke macht vond eind jaren zestig, begin
jaren zeventig van de vorige eeuw. Bramwell laat zien dat twee afzonderlijke segmenten van
de ecologie in die tijd samenkwamen.49 Aan het eind van de negentiende eeuw was an anti-
mechanistic, holistic approach to biology ontstaan en ontwikkelt door de Duitse zoöloog
Ernst Haeckel. Het tweede element beslaat het vraagstuk van de schaarste van non-
renewable resources. Deze elementen tezamen leidden tot een politieke stroming die ecolo-
gische cultuurkritiek formuleerde in de vorm van 'een kwantitatief wetenschappelijk argu-
ment'. De ecological critique richt zijn pijlen dus op de wetenschappelijke en technologi-
sche vooruitgang van de maatschappij en de daarbijbehorende schade aan de natuur en
milieu met behulp van het maatschappelijke geaccepteerde wetenschappelijke instrumenta-
rium.
Twee invloedrijke internationale studies gaven deze nieuwe stroming intellectuele en poli-
tieke status. Ten eerste het rapport van Barbara Ward en Rene Dubos (Only One Earth) dat
in 1972 aan de United Nations World Conference on the Human Environment werd gepre-
senteerd. Deze studie betoogde dat de mens zijn familiaire en nationale loyaliteiten moest
opgeven ten faveure van een mondiale loyaliteit. Het verkondigde een naderende onder-
gang als gevolg van de technologische mogelijkheden van de mens. Daarnaast werd de Club
van Rome opgericht. Ook zij hadden een vergelijkbare boodschap –in het rapport Limits to
Growth dat in 1972 werd uitgegeven- van mondiale catastrofe, tenzij gebruik van resources
werd afgeremd en gedeeld. Publicatie van beide studies viel samen met de oliecrisis van
begin jaren zeventig, waardoor economische autoriteit en sociaal-maatschappelijke en poli-
tieke steun hen ten deel vielen. De fusie van 'groene waarden' en de angst voor schaarste had
plaats gevonden
In Risk and Culture voegen Douglas en Wildavsky enkele verklaringen toe waarom het
'groene' gedachtegoed in de Verenigde Staten veel steun ontving. Zij laten zien dat religieus
sektarisme altijd een onderdeel is geweest van de Amerikaanse cultuur, een voedingsbodem
voor het 'groene' gedachtegoed. De economische en onderwijskundige boom tezamen ver-
oorzaakte een cohort van uitgesproken, kritische mensen die geen banden hadden met han-
del en industrie. Omdat productiemogelijkheden meer ideeën werden dan materiële zaken,
des te minder lijkt een hiërarchische organisatie van de maatschappij een noodzaak. Daar-
mee werd de egalitaire politiek-maatschappelijke modaliteit steeds invloedrijker.50
Het ontstaan van de voorzorgcultuur en de ecological critique kan niet los worden gezien
van de visie op wetenschappelijke kennis en de relatie tot (politieke) macht. Het idee, dat
wetenschappelijke kennis en politieke waardering niet los van elkaar staan, gaat in tegen de
vroegmoderne scheiding van wetenschap en politiek, die evenals de scheiding van recht en
politiek tot de grondbeginselen van de Verlichting behoort. Beide fundamenten zijn welis-
waar altijd onder kritiek gesteld, maar pas in de loop van de twintigste eeuw is die kritiek
invloedrijk geworden. Natuurlijk houden juristen en wetenschappers zoveel mogelijk vol dat
recht en wetenschappelijke kennis een eigen logica en ontwikkelingsdynamiek hebben.
Alleen dat argument immers, stelt hen in staat om de grenzen van hun professionele domei-
nen te bewaken. Die grenzen worden echter steeds minder gerespecteerd en steeds meer
gerelativeerd. In zijn Risk Society voorspelt Beck de voortgaande politisering van weten-
schap en industrie.51 Steeds meer zullen burgers inspraak of zelfs medezeggenschap eisen in
Een Studie
21
de ontwikkeling van nieuwe kennis en technologie. Onderstaand zal de relatie tussen kennis
en macht verder worden uitgediept.
Een tweede conclusie is dat het biodiversiteitvraagstuk past binnen de
voorzorgcultuur. Immers, duurzaamheid en het voorzorgprincipe zijn
cruciaal in het
Verdrag Inzake Biologische Diversiteit
. Daarnaast past
het biodiversiteitvraagstuk in de traditie van de
ecological critique
; de
mens wordt beschouwd als veroorzaker van de achteruitgang van de
mondiale biodiversiteit.
2 . 3 De relatie tussen kennis en macht
Het risicobegrip is het product van kennis over de toekomst én overeenstemming over de
gewenste politiek-maatschappelijke (normatieve) koers. Betrekken wij de twee onderschei-
dingen op elkaar dan ontstaan vier combinaties waarin het kennisprobleem steeds een ander
karakter heeft.
Bestaat er wetenschappelijke overeenstemming en geen normatieve dan is een politieke op-
lossing in de vorm van dwang of discussie geboden (kwadrant III). In Nederland wordt
daarvoor het poldermodel gehanteerd. Bestaat er normatieve overeenstemming maar geen
wetenschappelijke dan is nader onderzoek geboden (kwadrant II). Ontbreekt overeenstem-
ming in beide opzichten, dan is de vraag of de betreffende gevaren wel bestaan, die de
moeite van nadere wetenschappelijke en normatieve inspanning waard zijn, volkomen open
(kwadrant IV). Slechts indien er sprake is van (voldoende) wetenschappelijke én normatieve
overeenstemming is het mogelijk op technische wijze risico's aan te wijzen, optimale oplos-
singen te berekenen en efficiënte en effectieve maatregelen te ontwerpen en implementeren
(kwadrant I). Een en ander levert het volgende plaatje op:52
Figuur 2.3.1 De relatie tussen
knowledge
en
consent
Certain Uncertain
Problem:
technical
Solution:
calculation
Problem:
information
Solution:
research
Problem:
(dis)agreement
Solution:
coercion or
discussion
Problem:
knowledge
and consent
Solution:
?*
Knowledge
(*: Precautionary Principle?)
II
I
III IV
Consent
Complete
Contested
Binnen kwadrant IV is de verwevenheid van wetenschappelijk onderzoek en politiek(e
macht) het meest cruciaal en daarmee de positie van de wetenschap het meest kwetsbaar.
Immers, beide disciplines -dat wil zeggen de wetenschap en de politiek- convergeren naar
elkaar in de 'zoektocht' naar een oplossing. Een toenemende politisering van de wetenschap
is daarmee een feit: de politiek stuurt in toenemende mate het onderzoeksprogramma van
De Jacht op Biodiversiteit
22
de wetenschappelijke wereld en onderzoeksresultaten behoren in toenemende mate aan te
sluiten bij de politiek-beleidsmatige wereld. De grenzen tussen wetenschap en politiek ver-
vagen en krijgen steeds minder respect. Burgers zullen steeds meer inspraak eisen in de
ontwikkeling van nieuwe wetenschappelijke toepassingen.53
In de huidige politieke constellatie wordt als antwoord op deze meerdimensionele onzeker-
heid gegrepen naar het voorzorgprincipe. Het biodiversiteitvraagstuk bevindt zich in kwa-
drant IV van bovengeschetste figuur (knowledge en consent staan beiden ter discussie): er is
onduidelijkheid en onenigheid over de ernst van biodiversiteitachteruitgang en geen nor-
matieve overeenstemming over de te nemen politiek-maatschappelijke koers. Daar getuigt
het Biodiversiteitsverdrag dan ook van:
Aware
of the general lack of information and knowledge regarding biological diversity and of
the urgent need to develop scientific, technical and institutional capacities to provide the
basic understanding upon which to plan and implement appropriate measures,
[6]
Noting
that it is vital to anticipate, prevent and attack the causes of significant reduction or
loss of biological diversity at source,
[6a]
Noting also
that where there is a threat of significant reduction or loss of biological diversity,
lack of full scientific certainty should not be used as a reason for postponing measures to
avoid or minimize such a threat,
[6b]
Het voorzorgprincipe vormt de huidige politiek-maatschappelijke 'oplossing' voor de pro-
blematische relatie tussen kennis (wetenschap) en macht (politiek). Dat het voorzorgprinci-
pe op vele niveaus werkzaam is, zowel binnen de formele structuur van risicomanagement
als in de dagelijkse praktijk, werd reeds opgemerkt door Wildavsky:54
'The canon of "decide in favor of safety," sometimes known as the "precautionary principle",
pervades analysis and action in all risk issues. It is the ubiquitous argument sustaining
most regulations …. The power of this premise is undeniable: which legislators would pub-
licly refuse to do all they could to guard the lives of their constituents? …'
Het voorzorgdenken kent echter een contradictoire houding ten opzichte van wetenschap-
pelijk kennen en kunnen. Aan de ene kant wordt benadrukt dat wetenschappelijke kennis
omgeven is met onzekerheden en onbekendheden en aan de andere kant staat de eis dat
technologieën, processen en producten veilig zijn. De cruciale stap die met het voorzorg-
principe wordt gezet, is het opzij zetten van de eis van wetenschappelijk bewijs omtrent de
causale keten die tot schade leidt. Daarmee wordt het belang om ernstige of onomkeerbare
schade als gevolg van menselijk handelen wetenschappelijk te traceren sterk gereduceerd.
Of zoals Douma –in zijn proefschrift over het voorzorgprincipe- het verwoordt:55
'… The default rule applied in both the EC and the WTO th at t he burden of proof rests with
the regulating authorities, obliging them to demonstrate the existence of a risk, should be
applied in a precautionary manner. The threshold of producing such proof should not be set
to high. …'
Wetenschappelijk onderzoek naar de causaliteit van het betreffende risico is dus niet meer
doorslaggevend om regulering te implementeren. Aangezien de relatie tussen oorzaak en
gevolg niet meer als bepalend wordt geacht in het voorzorgprincipe, is het onduidelijk
waarop keuzes ten aanzien van risicomanagement moeten worden gebaseerd. Een toene-
mende politisering van de wetenschap is daarmee een feit, zoals ik hierboven reeds heb ge-
constateerd.
Een Studie
23
Deze ontwikkeling vloeit voort uit de laat-moderne relativistische visie op wetenschappelijke
kennis.56 Daarin is de notie van de onhaalbaarheid (of zelfs onbestaanbaarheid) van objec-
tieve kennis cruciaal. De moderne mens moet zijn hoop op en zoektocht naar 'absolute
waarheden' en objectieve kennis opgeven. Wat we vandaag voor waar aannemen kan mor-
gen weer anders zijn. Gellner laat zien dat dit altijd een fundamentele positie is geweest van
wetenschappelijk onderzoek, hoewel het duidelijk is dat 'serious knowledge is not subject to
relativism'.57 Echter in discussies die in de voorzorgcultuur naar voren zijn gekomen
–biodiversiteit, kernenergie, gewasbeschermingsmiddelen, en dergelijke- is wetenschappelij-
ke kennis onvoldoende gebleken om feitenkwesties te beslechten. Er blijft altijd de moge-
lijkheid bestaan nieuwe gronden van twijfel tegen implementatie van innovatieve technolo-
gieën aan te voeren. Dit komt onder andere voort uit de omkering van de bewijslast ten
aanzien van de risico's van wetenschap en techniek: proof of safety is echter een onmogelij-
ke opgaaf. Durodié merkt op ten aanzien van deze opvatting over wetenschap dat:58
'…Science [is presented] as just one of many 'readings' of the world, suggesting that no
amount of experimentation or evidence would ever suffice to determine the outcome of an
issue, …'
Het relativistische perspectief op kennis díe voorhanden is, compliceert het biodiversiteit-
vraagstuk. Dit gegeven is naar voren gekomen in het promotieonderzoek van De Jong.59
Om die reden besteed ik aandacht aan haar werk om vervolgens tot de kern van deze studie
over te gaan.
Een derde conclusie is dat het biodiversiteitvraagstuk een thema is
waarbij onzekerheid over (wetenschappelijke) kennis, in afwezigheid
van normatieve politiek-maatschappelijke overeenstemming, centraal
staat. Kennis en macht convergeren binnen het biodiversiteitvraagstuk
waarbij wetenschappelijke kennis inzetbaar moet zijn in de politieke
arena.
2 . 4 Ecologische theorieën
Ecologie is de leer van de betrekkingen tussen planten en dieren en de fysische omgeving
waarin zij leven:60
'in enge zin; de wetenschap van de relaties tussen levende systemen en hun omgeving en
de eigenschappen van beiden
in brede zin; de wetenschap van de zelfordening'
De vraag hoe ecosystemen 'werken', welke interacties op welke wijze van belang zijn voor
het bestaan van een bepaald type ecosysteem met bepaalde typen organismen dan wel de
overgang naar een ander type ecosysteem bewerkstelligen is al heel lang onderwerp van
studie. Een belangrijk aspect van een bepaalde levensgemeenschap is de vraag of er wetma-
tigheden zijn te herkennen en op welke schaal de geldigheid daarvan is. Staat de combinatie
van bepaalde planten en dieren, die in een bepaalde gebied met bepaalde geologisch-
geochemische en klimatologische karakteristieken min of meer vast, of is het een kwestie
van toeval welke planten en dieren op een bepaalde plek binnen een bepaalde tijdspanne
voorkomen? Simpel gesteld: Is er orde in de natuur, hoe komt die eventuele orde tot stand
en welke positie heeft de mens daarin?
De Jacht op Biodiversiteit
24
Als toeval –in temporele en geografische zin- de bepalende factor is, dan is uit de samen-
stelling van een levensgemeenschap in een bepaald gebied weinig of niets af te leiden be-
treffende het te voeren beheer, om die planten en dieren te behouden. Anders is het wan-
neer de samenstelling van een bepaalde levensgemeenschap vrij nauwkeurig kan worden
voorspeld naar gelang de bodem (geologie/geochemie), de klimaatzone en menselijke acti-
viteiten. Afwijkingen daarvan kunnen met behulp van de ontdekte wetmatigheden worden
gecorrigeerd. De mate van orde en voorspelbaarheid –en daarmee de sturingspotentie van
de mens- is dus cruciaal in de discussie rondom biodiversiteit.
De Jong –die haar proefschrift de ondertitel Een genealogie van vier ecologische theorieën
heeft meegegeven- bespreekt vier denkhoudingen die in de loop van de twintigste eeuw het
licht zagen ten aanzien van het functioneren van ecosystemen:
- De holistisch/vitalistische theorie
- De cybernetische theorie
- De dynamische theorie
- De chaostheorie
De holistisch/vitalistische theorie gaat uit van een natuur in evenwicht waarbij stabiliteit en
diversiteit in elkaars verlengde liggen. De metafoor die hierbij hoort is dat van een ei dat
zich ontwikkeld tot een volgroeid organisme. Diversiteit wordt als einddoel gezien van een
niet door de mens gestoorde ontwikkeling die cyclisch van aard is en in een proces van
opbouw en afbraak steeds naar hetzelfde eindbeeld tendeert. Natuur ontwikkelt zich dus
naar een bepaald doel, waarbij impliciet een sturende kracht wordt aangenomen. Natuur
krijgt echter pas enig belang indien dit proces van ontwikkeling meerdere eeuwen beslaat.
De positie van de mens wordt daarmee moreel geduid, waarbij 'catastrofes' in ecosystemen
primair door de mens worden veroorzaakt. De mens is dus in hoge mate verantwoordelijk
voor natuur en milieu, zowel in negatieve als positieve zin. De groei-economie staat de kwa-
liteit van de natuur in de weg.
De cybernetische theorie gaat uit van de gedachte dat de natuur via terugkoppelingen con-
stant in evenwicht wordt gehouden, dan wel tot een nieuw evenwicht wordt gebracht. Het
beeld van een machine geeft enig inzicht in de structuur van deze theorie. De natuur wordt
gezien als zelfregulerend. De rol van de mens is minder moreel geduid; echter de mens
wordt in staat geacht problemen op te lossen om bijvoorbeeld diversiteit te vergroten. Diver-
siteit is vooral gerelateerd aan geologie/geochemie, waarbij gradiënten een belangrijke rol
spelen, naast de schaal waarop gekeken wordt. Vooral milieuhygiënische randvoorwaarden
moeten gewaarborgd zijn teneinde een diverse natuur te kunnen genereren. Deze theorie
wordt gekenmerkt door een technische visie op natuur waarbij de mens als 'stuurman' fun-
geert.
De dynamische theorie bezigt de metafoor van het toeval. Natuur is onvoorspelbaar en
steeds veranderend. Natuur is niet in evenwicht en een terugkeer naar een 'vorige' toestand
wordt niet als mogelijk geacht. Natuurontwikkeling is dus richtingloos in termen van tijd en
ruimte. Uitsterven en weer terugkomen van soorten wordt als normaal beschouwd in deze
theorie. De mens is slechts verantwoordelijk vanwege aantasting van de bodem, lucht, water-
kwaliteit en overexploitatie. De mens wordt als onderdeel beschouwd van het geheel; er
wordt dus geen tegenstelling mens-natuur geschetst. Voorspellingen over natuurontwikke-
lingen hebben hooguit een statistische waarde (waarschijnlijkheden van ontstaan van be-
paalde typen ecosystemen) waarmee natuurontwikkeling in principe onvoorspelbare uit-
komsten oplevert. Processen in de natuur dienen een eigen loop te hebben waarbij de mens
Een Studie
25
slechts verantwoordelijk wordt gehouden voor het creëren en in standhouden van milieuhy-
giënische randvoorwaarden. Deze theorie wordt dus gekenmerkt door een zeer beperkte
morele duiding van menselijk handelen ten opzichte van de natuur.
De chaostheorie wordt gekenmerkt door de metafoor van een mobile: constant in bewe-
ging. Natuur wordt beschouwd als 'ver van het evenwicht'. Diversiteit is het resultaat van
autokatalyse; dat wil zeggen diversiteit genereert meer diversiteit. Het geobserveerde
(schijn)evenwicht kan onvoorspelbaar 'inklappen'. De natuur is dus niet-maakbaar. De na-
tuur die zich op een bepaald moment voordoet aan de mens moet worden beschouwd als
een snapshot –een foto. Natuur uit vroeger tijden is dus niet opnieuw te krijgen; terugkeer
naar een bepaald evenwicht wordt als onmogelijk beschouwd. Ingrijpen in de natuur vereist
een kennisniveau van die natuur die niet voorhanden is. Processen in de natuur moeten dus
hun beloop hebben. Economische processen kunnen onbedoeld resulteren in het in elkaar
klappen van het schijnevenwicht in de natuur. Binnen de chaostheorie is de morele duiding
van de mens zeer beperkt. Het waarborgen van de milieuhygiënische randvoorwaarden is in
feite het enige aspect waar de mens een rol van betekenis kan spelen ten opzichte van de
natuur.
Als eerste valt op dat de vier typologieën van De Jong in tweeën te verdelen zijn voor wat
betreft de positie van de mens. In de laatste twee typologieën (de dynamische en de chaos
theorie) is de morele duiding van de mens beperkt tot het waarborgen van milieuhygiëni-
sche randvoorwaarden. De sturingspotentie van de mens wordt in deze beide theorieën als
beperkt beschouwd. Daar tegenover staan de eerste twee theorieën (de holistisch/vitalistische
en de cybernetische theorie). De mens wordt in die theorieën verantwoordelijkheid gehou-
den voor de mondiaal-ecologische calamiteiten. Desalniettemin wordt de mens in staat ge-
acht datgene te corrigeren wat hij aan schade heeft veroorzaakt Vooral de holis-
tisch/vitalistische theorie valt op door deze paradoxale teneur: een misantropisch mensbeeld
-gerelateerd aan Homo economicus- wordt gekoppeld aan een positief mensbeeld
–gerelateerd aan de Homo politicus- die de opdracht heeft om de mondiale biodiversiteit te
behouden dan wel te waarborgen.
Binnen de voorzorgcultuur zoals die zich heden ten dage voordoet –'schade is schande' en
'bij twijfel niet doen'- valt het te verwachten dat het biodiversiteitthema zich het best laat
vertalen in termen van een moreel vraagstuk. De 'biodiversiteitscrisis' is dus te wijten aan
immoreel menselijk handelen. Immers, met het voorzorgdenken wordt gedeeltelijk de te-
rugkeer naar het schulddenken gemaakt, wat betreft de morele schuld die nu niet meer ligt
bij het individuele slachtoffer (of boosdoener) maar de sociaal-maatschappelijke en econo-
mische systeembeheerders. Hier komen we het thema tegen dat door Douglas en Wildavsky
beschreven hebben in termen van pollution beliefs:61
'... Pollution, defilement, contagion, or impurity implies some harmful interference with natu-
ral processes. It assumes something about normality because it implies an abnormal intru-
sion of foreign elements, mixing, or destruction. It is used in two senses. There is a strict
technical sense, as when we speak of river or air pollution, when the physical adulteration of
an earlier state can be precisely measured. The technical sense rests upon a clear notion of
the prepolluted condition. ... The technical sense of pollution is not morally loaded but de-
pends upon measure of change. The other sense of pollution is a contagious state, harmful,
caused by outside interference, but mysterious in origin.
This nontechnical idea of pollution
is particularly useful in political argument because it carries the idea of moral defect.
...
... pollution beliefs uphold conceptual categories dividing the moral from the immoral
and sustain the vision of the good society. ...'
De Jacht op Biodiversiteit
26
Om die redenen is het te verwachten dat de eerste twee theorieën zoals beschreven door De
Jong de voorkeur hebben voor wat betreft de beschrijvingen van het functioneren van de
natuur. De ambigue rol van de mens –als verwoester en restaurateur- komen daarin het
beste naar voren. Bovendien sluiten beide theorieën het beste aan bij de ecological critique
zoals hierboven beschreven.
Een vierde conclusie is dat díe ecologische theorieën –zoals door De
Jong omschreven- die de rol van de mens in relatie tot het biodiversi-
teitvraagstuk krachtig moreel duiden het beste aansluiten bij de heer-
sende voorzorgcultuur.
Bovenstaande vier conclusies wil ik nu toetsten aan het Biodiversiteitsverdrag.
2.5 Het
Verdrag inzake Biologische Diversiteit
2 . 5 . 1 Een korte bespreking
Het Verdrag inzake Biologische Diversiteit dat op de VN-conferentie over milieu en ont-
wikkeling in Rio de Janeiro in 1992 is opgesteld is een voorbeeld waarin het belang dat de
politiek hecht aan biodiversiteit tot uiting komt.62 In dit verdrag wordt de internationale
gemeenschap aangespoord zich in te zetten voor het behoud van biodiversiteit:63
'
Conscious
of the intrinsic value of biological diversity and of the ecological, genetic, social,
economic, scientific, educational, cultural, recreational and aesthetic values of biological
diversity and its components,
[1]
Conscious also
of the importance of biological diversity for evolution and for maintaining life
sustaining systems of the biosphere,
[2]
Affirming
that the conservation of biological diversity is a common concern of humankind,
[2a]
Reaffirming
that States have sovereign rights over their own biological resources,
[3]
Reaffirming also
that States are responsible for conserving their biological diversity and for
using their biological resources in a sustainable manner,
[4]
Concerned
that biological diversity is being significantly reduced by certain human activi-
ties,
[5]
Aware
of the general lack of information and knowledge regarding biological diversity and of
the urgent need to develop scientific, technical and institutional capacities to provide the
basic understanding upon which to plan and implement appropriate measures,
[6]
Noting
that it is vital to anticipate, prevent and attack the causes of significant reduction or
loss of biological diversity at source,
[6a]
Noting also
that where there is a threat of significant reduction or loss of biological diversity,
lack of full scientific certainty should not be used as a reason for postponing measures to
avoid or minimize such a threat,
[6b]
Noting further
that the fundamental requirement for the conservation of biological diversity
is the
in-situ
conservation of ecosystems and natural habitats and the maintenance and re-
covery of viable populations of species in their natural surroundings,
Een Studie
27
Noting further
that
ex-situ
measures, preferably in the country of origin, also have an impor-
tant role to play,
Recognizing
the close and traditional dependence of many indigenous and local communi-
ties embodying traditional lifestyles on biological resources, and the desirability of sharing
equitably benefits arising from the use of traditional knowledge, innovations and p ractices
relevant to the conservation of biological diversity and the sustainable use of its compo-
nents,
Recognizing also
the vital role that women play in the conservation and sustainable use of
biological diversity and affirming the need for the full participation of women at all levels o f
policymaking and implementation for biological diversity conservation,
Stressing
the importance of, and the need to promote, international, regional and global co-
operation among States and intergovernmental organizations and the non-governmental
sector for the conservation of biological diversity and the sustainable use of its compo-
nents,
Acknowledging
that the provision of new and additional financial resources and appropriate
access to relevant technologies can be expected to make a substantial difference in the
world's ability to address the loss of biological diversity,
Acknowledging further
that special provision is required to meet the needs of developing
countries, including the provision of new and additional financial resources and appropriate
access to relevant technologies,
Noting
in this regard the special conditions of the least developed countries and small island
States,
Acknowledging
that substantial investments are required to conserve biological diversity
and that there is the expectation of a broad range of environmental, economic and social
benefits from those investments,
Recognizing
that economic and social development and poverty eradication are the first
and overriding priorities of developing countries,
Aware
that conservation and sustainable use of biological diversity is of critical importance
for meeting the food, health and other needs of the growing world population, for which pur-
pose access to and sharing of both genetic resources and technologies are essential,
Noting
that, ultimately, the conservation and sustainable use of biological diversity will
strengthen friendly relations among States and contribute to peace for humankind,
[7]
Desiring
to enhance and complement existing international arrangements for the conserva-
tion of biological diversity and sustainable use of its components, and
Determined
to conserve and sustainably use biological diversity for the benefit of present
and future generations,
[8]
Have agreed as follows: …
Article 3. Principle
De Jacht op Biodiversiteit
28
States have, in accordance with the Charter of the United Nations and the principles of in-
ternational law, the sovereign right to exploit their own resources pursuant to their own envi-
ronmental policies, and the responsibility to ensure that activities within their jurisdiction
or control do not cause damage to the environment of other States or of areas beyond the
limits of national jurisdiction.
...
Article 8. In-situ Conservation
Each Contracting Party shall, as far as possible and as appropriate:
(a) Establish a system of protected areas or areas where special measures need to be
taken to conserve biological diversity;
(b) Develop, where necessary, guidelines for the selection, establishment and management
of protected areas or areas where special measures need to be taken to conserve biological
diversity;
(c) Regulate or manage biological resources important for the conservation of biological di-
versity whether within or outside protected areas, with a view to ensuring their conservation
and sustainable use;
(d) Promote the protection of ecosystems, natural habitats and the maintenance of viable
populations of species in natural surroundings;
(e) Promote environmentally sound and sustainable development in areas adjacent to pro-
tected areas with a view to furthering protection of these areas;
(f) Rehabilitate and restore degraded ecosystems and promote the recovery of threatened
species,
inter alia
, through the development and implementation of plans or other manage-
ment strategies;
(g) Establish or maintain means to regulate, manage or control the risks associated with the
use and release of living modified organisms resulting from biotechnology which are likely t o
have adverse environmental impacts that could affect the conservation and sustainable
use of biological diversity, taking also into account the risks to human health;
[9]
(h) Prevent the introduction of, control or eradicate those alien species which threaten eco-
systems, habitats or species;
[10]
(i) Endeavour to provide the conditions needed for compatibility between present uses and
the conservation of biological diversity and the sustainable use of its components;
(j) Subject to its national legislation, respect, preserve and maintain knowledge, innovations
and practices of indigenous and local communities embodying traditional lifestyles relevant
for the conservation and sustainable use of biological diversity and promote their wider ap-
plication with the approval and involvement of the holders of such knowledge, innovations
and practices and encourage the equitable sharing of the benefits arising from the utiliza-
tion of such knowledge, innovations and practices;
(k) Develop or maintain necessary legislation and/or other regulatory provisions for the pro-
tection of threatened species and populations;
(l) Where a significant adverse effect on biological diversity has been determined pursuant
to Article 7, regulate or manage the relevant processes and categories of activities; and
Een Studie
29
(m) Cooperate in providing financial and other support for
in situ
conservation outlined in
subparagraphs (a) to (l) above, particularly to developing countries.'
Aangezien het verdrag door de meeste landen in de wereld is ondertekend vormt het de
grondslag voor mondiaal natuurbeleid.
Er is een aantal opvallende zaken die in dit verdrag aan de orde wordt gesteld.64 Biodiversi-
teit en het behoud daarvan wordt in [2] en [2a] voorgesteld als een wereldomvattende zaak.
Tevens worden biological resources als een nationaal bezit beschouwd [3]. Dat staat op
gespannen voet met elkaar, en maakt dat het Verdrag in zijn fundamenten een paradoxaal
karakter heeft.
In [5] wordt gesteld dat de mensheid de verantwoordelijkheid draagt voor de achteruitgang
van de mondiale biodiversiteit. Hiermee wordt de ethisch opvatting over biodiversiteit die in
[1] wordt uitgedragen onderstreept. Daarin ligt tevens een positieve boodschap namelijk de
mogelijkheid dat de mens de aangerichte schade aan ecosystemen zou kunnen herstellen.
Echter, meteen daarop volgend wordt in [6] opgemerkt dat er een gebrek aan kennis is ten
aanzien van het biodiversiteitvraagstuk. Deze kennis is per definitie noodzakelijk om de
problemen aan te pakken. Dat gebrek aan kennis mag echter niet fungeren als een excuus
geen maatregelen te nemen om biodiversiteitachteruitgang tegen te gaan ([6a] en [6b]): een
tegenstrijdige claim. Hierin komt het zogenaamde voorzorgprincipe -als onderdeel van het
duurzaamheidconcept- naar voren. Dit duurzaamheidconcept –dat sterk doet denken aan de
Brundtland-definitie- komt in [8] weer terug.65
Hoewel dit buiten de scope ligt van deze studie is het aplomb waarmee de risico's voor mens
en milieu van biotechnologie in [9] aan de orde wordt gesteld opvallend te noemen. In het
licht van recente studies –van zowel wetenschappelijke als beleidsmatige oorsprong- over dit
onderwerp van de VN en de Working Party of the Nuffield Council on Bioethics lijkt stelling
[9] achterhaald.66 Het benoemen van risico's van bio-technologische aard voor de mondiale
biodiversiteit komt voort uit het egalitair politiek gedachtegoed.
Overall wordt in het gedeelte [1] – [6] biodiversiteit uitgedrukt in termen van schaarste (in-
trinsic value of biological diversity and of the ecological, genetic, social, economic, scien-
tific, educational, cultural, recreational and aesthetic values). Schaarse middelen behoren
beschermd, behouden en naar behoren te worden verdeeld ten bate van allen. Met de con-
statering van een schaarste wordt tevens een machtskwestie gesteld. Immers, schaarste en
macht horen bij elkaar.67 Biodiversiteit als schaars goed te betitelen vraagt dus om een be-
heerder. Echter, de cruciale vraag wie die beheerder is, en welke taken en volmachten hij
krijgt wordt niet beantwoord in het Verdrag.
Aan [9] is [10] gekoppeld. Daarin wordt het reguleren van soorten die voor ecosystemen,
soorten en habitat een mogelijke bedreiging vormen nadrukkelijk naar voren gebracht.
Ingrijpen teneinde te beschermen is daarmee een mogelijkheid. Onduidelijk is of er onder-
scheid wordt gemaakt tussen spontane vestiging van soorten in betreffende ecosystemen of
gedoeld wordt op import van soorten die door de mens is bewerkstelligd.
Het meest opvallende aan het Verdrag is de opmerking omtrent vrede voor de mensheid als
resultaat van conservatie inspanningen en duurzame ontwikkeling verwoordt in [7]. Dit
aspect zal ik onderstaand nader uitwerken.
De Jacht op Biodiversiteit
30
2.5.2Het
Biodiversiteitsverdrag
in context: schaarste, macht en utopie
Getuige bovenstaande typering situeert De Jong het biodiversiteitsverdrag in de holis-
tisch/vitalistische en cybernetische hoek. Dat is gezien bovenstaande bespreking van het
ontstaan van de voorzorgcultuur niet verbazingwekkend. De morele duiding van menselijk
handelen in relatie tot het biodiversiteitvraagstuk is typerend voor de voorzorgcultuur.
Daarmee maakt het Biodiversiteitsverdrag onderdeel uit van de ecological critique. Hoe
groot de reikwijdte is van de menselijke verantwoordelijkheid in termen van biodiversiteit-
verlies en de mogelijkheden om één en ander te repareren is minder van belang getuige de
verwijzing naar het voorzorgprincipe. Het axiomatische van de omvangrijke menselijke
impact op de biodiversiteit is een gegeven.
Daarnaast getuigt het Biodiversiteitsverdag van een paradoxale visie op het handelen van de
mens: aan de ene kant een bedreiging vormend voor de biodiversiteit en aan de andere kant
bescherming biedend aan diezelfde biodiversiteit. Die paradoxale visie wordt versterkt door
de opmerking omtrent vriendschap en vrede:
'
Noting
that, ultimately, the conservation and sustainable use of biological diversity will
strengthen friendly relations among States and contribute to peace for humankind,
[7]
…'
Het Biodiversiteitsverdrag lijkt hier te suggereren dat een 'utopische wereld' realiseerbaar is
indien de mensheid voor een gezamenlijke inspanning kiest om de mondiale natuur en haar
biodiversiteit te beschermen en te behouden. Met het hier gesuggereerde utopische ge-
dachtegoed raken we aan het thema schaarste en macht dat rechtstreeks in verbinding staat
met de geschiedenis van de sociale utopie.68 Opvallend is dat de opstellers van het Biodiver-
siteitsverdrag blijkbaar niet op de gedachte zijn gekomen dat biodiversiteit aanleiding zou
kunnen zijn (of worden) voor mondiale conflicten in plaats van vriendschap en vrede.
Achterhuis formuleert de relatie tussen schaarste en macht als volgt:69
'Wie schaarste zegt, zegt macht. De verbindingslijnen tussen schaarste en macht zijn tal-
rijk. Hoe men het begrip 'macht' ook definieert, in bijna elke definitie blijkt het nauw met
schaarste te zijn verbonden ...
Ik wees er al op dat er verschillende definities van macht worden gegeven. M. Gronemeyer
legt in haar definitie de verbinding met de schaarste op expliciete wijze. Zij definieert macht
als 'het vermogen om schaarste te scheppen of te handhaven'. ... Voor de moderne mens is
alleen wat schaars is begerenswaardig. Wie macht heeft, kan zijn begeerten tegenover an-
deren doorzetten. Omgekeerd geldt dat wat niet schaars is, niet onder de al of niet econo-
mische controle van de macht kan worden gebracht. Wat voor iedereen vrij toegankelijk of
beschikbaar is, genereert geen machtseffecten.'
Indien biodiversiteit als schaars goed te duiden is, dan behoeft die schaarste bescherming en
een verdeling die ieder in de wereld ten goede komt (ondanks de erkenning van de rechten
van soevereine staten ten aanzien van het gebruik van hun biological resources). Naarmate
die schaarste als dreigender wordt afgeschilderd, wordt de waarde van een allesomvattende
oplossing van het probleem groter. Het Biodiversiteitsverdrag schildert deze oplossing in
utopische kleuren.
Het utopisch gehalte van het Biodiversiteitsverdrag zit hierin dat de urgentie van het 'ramp-
zalige' heden (de ecologische crisis zoals bijvoorbeeld Pimm et al. beschrijven in hun kri-
tiek op Lomborg)70 wordt geplaatst tegenover een stralende toekomst van 'friendly relations
among States and … peace for humankind'; althans indien biodiversiteit op mondiale schaal
Een Studie
31
institutioneel wordt beschermd. Naarmate het heden als donkerder wordt voorgesteld -
biological diversity is being significantly reduced by certain human activities- des te meer
zal de toekomst schitteren. Het doemdenken is onlosmakelijk verbonden met het utopische
denken. Daarbij dient te worden opgemerkt dat het Biodiversiteitsverdrag impliciet doelt op
de sociale utopie door de afwijzing van technologie (zie [9] van het verdrag) als mogelijk
hulpmiddel bij de bescherming van de biodiversiteit. De centrale stelling die Achterhuis in
zijn studie naar de utopie verdedigt en onderbouwd is dat:71
'... Als een totaal antwoord op de schaarste is zij [
de utopie; auteur
] gevaarlijk en dient zij
afgewezen te worden; als partiële inspiratie voor de maatschappelijke strijd tegen schaars-
te heeft zij onze huidige technologische cultuur op beslissende wijze gevormd. ...'
Het Biodiversiteitsverdrag bevat een spanningsveld van het totale en partiële in de verwijzing
naar het mondiale karakter van biodiversiteit én de gebruikersrechten van soevereine staten.
Het belang van de bescherming van biodiversiteit als een mondiale aangelegenheid wordt in
een adem genoemd met de nationale gebruikersrechten die echter ingebed dienen te zijn in
de nationale plicht duurzaam om te gaan met de biological resources. Echter de visie die
het Biodiversiteitsverdrag uitdraagt verwijst naar een totaaloplossing van een mondiaal
functionerend beschermingsregime die ultimo vriendschap en vrede in de wereld zou be-
vorderen. In die zin wordt het Biodiversiteitsverdrag gekenmerkt door een historicistisch
karakter; een onderdeel van het utopisch denken. Historicisme wordt door Popper als volgt
gedefinieerd:72
'... he [
the social scientist or philosopher; auteur
] will try to understand the laws of historical
development. If he succeeds in this, he will, of course, be able to predict future develop-
ments. He might then put politics upon a solid basis, and give us practical advice by telling
us which political actions are likely to succeed or likely to fail.'
Het denkbeeld –zoals geformuleerd in het Biodiversiteitsverdrag- dat mondiale inspannin-
gen op het gebied van de conservatie van biodiversiteit zal resulteren in vriendschap en vre-
de tussen natiën is een typerende historicistische uitspraak: een 'Als ... dan ...' redenering die
de notie in zich draagt van 'historische wetmatigheden'.
Het utopisch gedachtegoed in het Biodiversiteitsverdrag –een 'rampzalig' heden (veroor-
zaakt door de mens) versus een 'stralende' toekomst (eveneens teweeggebracht door de
mens)- sluit nauw aan bij de observaties van De Jong, die het verdrag plaatst in het morele
kader van de holistisch/vitalistische theorie waarbij zij de maakbaarheidsgedachte situeert in
de cybernetische theorie. En passant merkt zij op dat 'Het lijkt dat diversiteit in de natuur het
paradijs op aarde kan realiseren.' waarmee zij impliciet het utopisch gehalte van het Biodi-
versiteitsverdrag ontwaart zonder dat verder te bespreken.73
Een vijfde conclusie is dat het
Verdrag inzake Biologische Diversiteit
biodiversiteit beschrijft in termen van schaarste. Daarbij past een uto-
pische totaalvisie als oplossingsrichting voor de geponeerde ecologi-
sche crisis. Daarmee wordt het belang onderstreept van een centralisti-
sche aanpak van de biodiversiteitthematiek (zonder het hoe of wat te
benoemen). Dit staat in schril contrast met de expliciet erkende natio-
nale gebruikersrechten van
biological resources
.
De Jacht op Biodiversiteit
32
2 . 6 Observaties
Samenvattend de conclusies die ik hierboven heb geformuleerd.
- Het biodiversiteitvraagstuk is naar voren gekomen bij de politiek-maatschappelijke groei en ac-
ceptatie van het
egalitaire
perspectief. Immers, dat perspectief draagt de visie op natuur in
zich van 'kwetsbaar' en 'snel uit evenwicht'. Bovendien is binnen dit culturele perspectief een
afkeer van technologie (en andere resultaten van individualistisch/hiërarchisch menselijk han-
delen), dat primair wordt beschouwd als risicodragend
- Het biodiversiteitvraagstuk past binnen de voorzorgcultuur. Immers, duurzaamheid en het
voorzorgprincipe zijn cruciaal in het
Verdrag Inzake Biologische Diversiteit
. Daarnaast past het
biodiversiteitvraagstuk in de traditie van de
ecological critique
; de mens wordt beschouwd als
veroorzaker van de achteruitgang van de mondiale biodiversiteit
- Het biodiversiteitvraagstuk is een thema waarbij onzekerheden over (wetenschappelijke) ken-
nis in afwezigheid van normatieve overeenstemming cruciaal is. Kennis en macht convergeren
binnen het biodiversiteitvraagstuk; wetenschappelijke kennis moet inzetbaar zijn in de politieke
arena
- Díe ecologische theorieën –zoals door De Jong omschreven (zie onder)- die de rol van de mens
in relatie tot het biodiversiteitvraagstuk krachtig moreel duiden sluiten het beste aan bij de
voorzorgcultuur en de
ecological critique
- Het
Verdrag inzake Biologische Diversiteit
beschrijft biodiversiteit in termen van schaarste
waarbij een utopische totaalvisie als oplossingsrichting voor de geponeerde ecologische crisis
wordt aangedragen. Daarmee wordt het belang onderstreept van een supranationale centralis-
tische aanpak van de biodiversiteitthematiek –zonder het hoe of wat te benoemen- in weerwil
van de expliciet erkende nationale gebruikersrechten van de
biological resources
De natuur is kwetsbaar en snel uit evenwicht: het axioma waarmee de wereld, het menselijk
handelen en de staat van de natuur wordt beschouwd. Zodra de mens zich 'laat zien' in die
natuur, zijn omgeving naar zijn hand zet, ingrijpt, dan gaat het 'mis'. Een zeer herkenbaar
beeld voor politici en burgers.
De natuur moet kortom beschermd en behouden worden; een menselijke activiteit. De vraag
dient zich dus aan wat 'goed' is voor de natuur en wat 'slecht'. Met andere woorden: op wel-
ke manier dient te worden omgegaan met de natuur en op welke wijze moet de natuur wor-
den hersteld?
Het Biodiversiteitsverdrag is daar zeer ambivalent in: aan de ene kant is de mens verant-
woordelijk voor de achteruitgang van de biodiversiteit in de wereld; een ontegenzeggelijk
juiste constatering waarbij ik percentages van biodiversiteitachteruitgang achterwege laat o m
eindeloze discussies te voorkomen.74 Aan de andere kant is de mens verantwoordelijk voor
het herstel van de natuur in de wereld. Het Biodiversiteitsverdrag gaat zelfs zover door op te
merken dat natuurbescherming leidt tot vriendschap en vrede in de wereld; een mijns in-
ziens onzinnige stelling. Het tegendeel lijkt waarschijnlijker.
In de context van de dominantie van de egalitaire rationaliteit in de maatschappij en de p o-
litiek, is de jacht steeds minder geaccepteerd. De jacht wordt beschouwd als onethisch, be-
dreigend voor de natuur (verstoring), en dergelijke. Niet zozeer op grond van feitelijkheden
maar op grond van de (on)wenselijkheid van een bepaald type denken over menselijk han-
delen. De positie van de jacht bevindt zich dus op het snijvlak van de maatschappelijk en
politiek dominante egalitaire rationaliteit en het individualistisch/hiërarchisch perspectief
van de jager. Dat conflicteert met elkaar. Daarbij komt dat de ecological critique en de
voorzorgcultuur extra argumenten biedt om de jacht als onwenselijk te bestempelen.
Een Studie
33
De jacht als institutioneel beheerinstrument (vanuit bijvoorbeeld de overheid) kan wél wor-
den geaccepteerd en wordt als zodanig ook geaccepteerd, waarmee de ambivalentie van
menselijk handelen in de natuur nog sterker naar voren komt. Immers, met deze constate-
ring blijkt dat de jacht zelf niet wezenlijk ter discussie staat maar veeleer het karakter van het
menselijk handelen:75
'Only a handful of species may be hunted. Hunting is prohibited in wetlands and areas des-
ignated in the Wild Birds Directive, the Nature Conservation Act
(Natuurbeschermingswet
),
except in the case of damage to wild flora and fauna, population management, or when it is
deemed necessary in the light of area-specific nature objectives.'
De ontwikkeling van de visie op de jacht als een onwenselijk relikwie uit vervlogen tijden is
des te opvallender in het licht van de politieke wens om de economie krachtig te stimuleren,
die overheerste vanaf de jaren dertig van de vorige eeuw.76 McNeill plaatst de verantwoor-
delijkheid van de achteruitgang van natuur en milieu in hoge mate bij de politiek van de
twintigste eeuw die in hoofdzaak oog had voor economische vooruitgang en werkgelegen-
heid. De cultuuromslag in het politieke denken, die vanaf de jaren zeventig van de twintigste
eeuw echter zichtbaar is geworden, is onder andere het resultaat van de mogelijkheden die
de economische groei heeft gegenereerd. De economische groei en de ontwikkelingen in
het onderwijs resulteerden in de geboorte van een grote groep uitgesproken en kritische
mensen die geen enkele relatie meer hadden met handel en industrie. Voor hen waren pro-
ductiemiddelen meer ideeën dan dingen, waarmee de hiërarchische maatschappelijke orga-
nisatie bij hen nauwelijks voedingsbodem vond.77 De loskoppeling van welvaart en econo-
misch handelen vindt onder andere de vertaalslag in een tweeslachtige visie op menselijk
handelen die goed terug te vinden is in het Biodiversiteitsverdrag.
Het conflict tussen de diverse culturele perspectieven resulteert tot op heden niet alleen in de
wens om biodiversiteit te beschermen –en daarmee in het verlengde om de menselijk be-
moeienis met de natuur zo klein mogelijk te maken- maar tevens om de positie van diezelf-
de mens als individu te respecteren. De positie van de jacht is daar een voorbeeld van. In het
afsluitende hoofdstuk wil ik nader ingaan op de jacht als beheerinstrument op het niveau
van beheer van biodiversiteit en schade en de bescherming van de volksgezondheid.
De Jacht op Biodiversiteit
34
Een Studie
35
3DE JACHT OP BIODIVERSITEIT
3 . 1 De
Flora- en faunawet
Naast de beleidshoofdlijn van de ecologische hoofdstructuur, zoals geformuleerd in het
Natuurbeleidsplan,78 is de Flora- en faunawet, een uitwerking van het soortenbeleid.79 Uit-
gangspunt van de wet is de instandhouding en het herstel van een zo natuurlijk mogelijk
verscheidenheid aan in het wild levende planten- en diersoorten. De wet wijst faunagroepen
aan die als beschermd worden aangemerkt. Ook staat er dat bij AMvB in- en uitheemse
soorten kunnen worden aangewezen die bijvoorbeeld in hun voortbestaan worden bedreigd
of moeten worden beschermd tegen overmatig gebruik.
Wat de Nederlandse fauna betreft stelt de wet het volgende in Artikel 4 (de gedomesticeerde
dieren vallen buiten deze wet):80
'1. Als beschermde inheemse diersoort worden aangemerkt:
- alle van nature in Nederland voorkomende soorten zoogdieren, …;
- alle van nature op het Europese grondgebied van de Lidstaten van de Europese Unie voorko-
mende soorten vogels …;
- alle van nature in Nederland voorkomende soorten amfibieën en reptielen en
- alle van nature in Nederland voorkomende soorten vissen, met uitzondering van de soorten
waarop de Visserijwet 1963 van toepassing is.'
Met deze formulering is het in principe verboden om op (inheemse) dieren te jagen. Dat
wordt nog eens nadrukkelijk geformuleerd in Artikel 9 waarin wordt gesteld dat het verbo-
den is dieren behorende tot een beschermde inheemse diersoort te doden, te verwonden, te
vangen, te bemachtigen of zelfs met het oog daarop op te sporen. Het is tevens verboden
om dieren opzettelijk te verontrusten (verstoren). Dit is in feite een juridische uitwerking
van de constatering in het Natuurbeleidsplan dat een van de oorzaken van de achteruitgang
van de Nederlandse natuur gelegen is in het feit dat dieren in hun 'natuurlijke omgeving'
worden verstoord.81
Hoewel er een in principeverbod geldt voor de jacht op alle inheemse en beschermde dier-
soorten zijn er uitzonderingen Flora- en faunawet. Ten eerste wordt er een aantal diersoor-
ten opgesomd die zijn aangemerkt als wild en bejaagbaar zijn (15 augustus - 31 januari
tenzij anders bepaald door de Minister van LNV): haas, fazant, patrijs, wilde eend, konijn en
houtduif. Daarnaast zijn er beheerregels opgesteld onder andere voor bestrijding van schade
(paragraaf 3). Artikel 68 van de Flora- en faunawet stelt daarover het volgende:82
'1. Wanneer er geen andere bevredigende oplossing bestaat en indien geen afbreuk wordt
gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort, kunnen gedeputeerde
staten, …, ontheffing verlenen van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 9 tot en met
18 en 72, vijfde lid:
- in het belang van de volksgezondheid en openbare veiligheid;
- in het belang van de veiligheid van het luchtverkeer;
- ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen, vee, bossen, bedrijfsmatige visserij en
wateren;
- ter voorkoming van schade aan flora en fauna of
- met het oog op andere, bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen, belangen.'
De Jacht op Biodiversiteit
36
Volksgezondheid, openbare veiligheid en schadebestrijding -ook aan flora en fauna- zijn
redenen tot ontheffing van het verbod van het doden van dieren die in principe als be-
schermd worden aangemerkt. Dit is in lijn met de Biodiversiteitsverdrag (zie [10]).
Schade aan flora en fauna staat in een directe relatie met de onderzoeksvraag van deze stu-
die, naast het vraagstuk van de volksgezondheid in relatie tot de bescherming van dieren.
Ten aanzien van het laatstgenoemde thema zijn vooral zoönosen een aspect dat rechtstreeks
te maken heeft met de bescherming van dieren en de bescherming van de volksgezondheid.
Om die reden zal ik in de volgende paragraaf zoönosen onder de loep nemen.
Ondertussen heeft de Flora- en Faunawet enige wijzigingen ondergaan. In een aantal
Tweede Kamermoties zijn edel-, damhert, ree en wildzwijn wederom bejaagbaar in termen
exploitatiebeheer, en hebben zij de status als wild voor trofeeën en consumptie wederom
gekregen.83
3 . 2 Biodiversiteit en zoönosen: Bambi voorbij
3 .2 .1 Algemeen
Zoönosen vormen een intrinsiek onderdeel van het biodiversiteitvraagstuk. Immers, met de
bescherming van diersoorten en het vergroten en verbinden van natuurgebieden worden
zoönosen de mogelijkheden geboden zich over een groter gebied te verspreiden waarmee
infectierisico's vergroot kunnen worden. Dat is zowel een probleem voor de natuur zelf als
de volksgezondheid.
Zoönosen zijn pathogene micro-organismen die van dieren naar mensen kunnen worden
overgedragen. Zoönotische infecties kunnen bij mensen ernstige ziekten of ziekte uitbraken
veroorzaken. In Nederland worden infectieziekten in de gaten gehouden door het Microbi-
ologisch Laboratorium voor Gezondheidsbescherming (MGB) van het RIVM dat als hoofd-
taak heeft volksgezondheidsrisico's als gevolg van infectieziekten te bestuderen.84 Het MGB
richt zich op de monitoring van de verspreiding van micro-organismen (waaronder zoöno-
sen) en de infectiedruk daarvan op de Nederlandse bevolking.
In het wild levende dieren in Europa en de VS, met name vossen, reeën, kleine knaagdieren,
vleermuizen en sommige vogels kunnen een veelheid aan ziekten bij mensen veroorzaken.
Een aantal belangrijke zoönosen zijn: hondsdolheid (rabiës), tuberculose, lintworm (Echi-
nococcus multilocularis), Q-fever, Lyme disease (Borrelia Burgdorferi), HFRS (Hantavirus)
en Tick-borne encephalitis. Zeer recentelijk is daar Humane granulocytaire ehrlichiose
(Ehrlichia bacteriesoorten; de ziekte wordt kortweg Ehrlichiose genoemd) bijgekomen; een
infectie -zoals de ziekte Lyme- die wordt overgedragen door teken.
Een aantal voor Nederland belangrijke zoönosen zullen aan de orde komen in dit hoofd-
stuk en deze problematiek zal in relatie worden gebracht met het natuur- en soortenbeheer
in Nederland.
3 . 2 . 2 De ziekte van
Lyme
(
Lyme's disease
)
De ziekte van Lyme werd als eerste ontdekt in de VS in 1975, na een schijnbare uitbraak van
artritis bij Lyme in de staat Connecticut. Sinds die tijd is het aantal gevallen van de ziekte van
Lyme dramatisch toegenomen zowel in de VS als in de rest van de wereld. Deze ziekte wordt
veroorzaakt door een bacterie (Borrelia burgdorferi). De ziekte van Lyme wordt verspreid
door teken. In Europa is de teek van het genus Ixodus ricinus in hoofdzaak verantwoorde-
lijk voor de verspreiding.85 Hoewel de infectie goed te behandelen is met antibiotica wan-
Een Studie
37
neer men er op tijd bij is, wordt de ziekte vaak niet, of verkeerd, gediagnosticeerd.86 De ge-
volgen van niet-behandelde infectie kunnen uiteenlopend zijn, zoals huidafwijkingen, reu-
matische aandoeningen, neurologische afwijkingen, oogafwijkingen en hartafwijkingen.87
Belangrijk zijn de neurologische afwijkingen. Deze kunnen zich uiten in de vorm van de-
pressies, ADHD (attention deficit hyperactivity disorder), symptomen identiek aan die van
multipele sclerose of aan die van hersentumoren.88 Deze afwijkingen zijn lastig in verband
te brengen met een B. Burgdorferi infectie. Problematisch is dat bij chronische infectie met
late behandeling de bacterie vaak niet meer te elimineren ia, zelfs na intensieve behandeling
met antibiotica.89
Na de ontdekking van Lyme disease in 1975 in het Oosten van de VS is de ziekte nu we-
reldwijd verspreid. De toename in de VS wordt hieronder weergegeven:90
Figuur 3.2.2.1 Jaarlijks gerapporteerde gevallen van
Lyme's disease
in de VS
0
2
4
6
8
10
12
14
82 83 84 85 86 87 88 89 90 91 92 93 94 95 96
Duizenden gevallen
Jaartal
In de VS heeft, als gevolg van de overal -met name aan de Oostkust- aanwezige hertachti-
gen, de ziekte zich zodanig uitgebreid dat zij epidemische vormen heeft aangenomen. Hert-
achtigen (waaronder reeën) vormen het belangrijkste reservoir voor de teken besmet met B.
burgdorferi. In bossen en hoog struikgewas vallen deze teken van de hertachtigen af, klim-
men in de aanwezige vegetatie en laten zich vervolgens op alles wat warm is vallen: honden,
knaagdieren, en op de onbedekte huid van mensen. De teken zuigen bloed en infecteren het
slachtoffer met de bacterie. In de VS is de verspreiding van zoönosen veroorzaakt door
teken sterk gestegen als gevolg van ecologische veranderingen zoals herbebossingspro-
gramma's waardoor de hertenstand enorm kon toenemen:91
'In the United States, tick-borne zoonoses have emerged at the relatively constant rate of
one per decade over the past 100 years. However, the incidence of human tick-borne dis-
ease has increased exponentially over the past two decades -primarily because of ecologi-
cal change caused by reforestation. Large-scale reforestation of the northeastern coastal
states since the early part of this century precipitated a natural succession of ecological
changes that included increased deer density, expansion of the natural range of the deer-
dependent
Ixodus scapularis
, and increased transmission rates of tick-borne pathogens.
… This dramatic expansion in the distribution of
I. Scapularis
in the northeastern United
States has caused the current epimedic of Lyme disease ….'
De Jacht op Biodiversiteit
38
Behalve in suburbane gebieden komt de ziekte zelfs voor in stedelijke gebieden, bijvoor-
beeld in het Van Cortland Park in New York City.92 In Westchester County, New York,
kwam Lyme's disease tussen 1991 en 1994 1 200 keer per 100 000 personen per jaar voor.
Het landelijk gemiddelde lag toen op 5 zieke personen per 100 000 inwoners. De therapie-
kosten worden geschat op 500 miljoen US$ per jaar.93
Inmiddels heeft de ziekte van Lyme zich ook over geheel Europa verspreid, inclusief Ne-
derland.94 De verspreiding en toename van de ziekte wordt in Europa -net als in de VS-
toegeschreven aan de toename van hertachtigen (waaronder reeën) en knaagdieren ten ge-
volge van herbebossing.95 De Mik et al. hebben onderzoek gedaan naar B. burgdorferi in-
fecties in Nederland.96 Uit dit onderzoek kwam naar voren dat infectieniveaus aanzienlijk
hoger waren dan verwacht.
Dat in Nederland het aantal reeën enorm is toegenomen wil ik illustreren aan de hand van
twee kaarten van Nederland met daarin aangebracht het verspreidingsgebied van de ree in
de tweede helft van de twintigste eeuw.97 De bijbehorende getallen zijn als volgt:98
Tabel 3.2.2.1 Het geschatte aantal reeën in Nederland
Jaar Aantal reeën
1930 ± 3 - 4 000
1958/1959 ± 18 000
1959/1960 ± 15 000
1964 ± 20 000
1975 ± 22 000
1980 ± 25 - 30 000
Voor de snelle toename van de reeënstand is, naast bebossing en het in cultuur brengen van
de heide, vooral de jachtwetwijziging van 1954 van belang geweest. Hierbij werd de mini-
mumgrootte van een jachtveld bepaald op 40 hectare en werd de drijfjacht op reewild ver-
boden. Jacht met hagel werd eveneens in de ban gedaan. Ook werd er een regeling ingesteld
waarbij geschoten reeën van een door de overheid uitgegeven merk moesten worden voor-
zien, waarmee onder andere werd gepoogd het stropen in te perken. Daarnaast vonden er
diverse geslaagde uitzetpogingen plaats, zoals die in de duingebieden.
Een Studie
39
Figuur 3.2.2.2 Verspreidingsgebied van de ree in Nederland van 1955-1988
Gemeenten waar het voorkomen van
reeën werd gemeld, omstreeks 1955
Verspreiding van de ree, 1970-1988
Ree (
Capreolus capreolus
)
De Jacht op Biodiversiteit
40
In de VS is bovendien gebleken dat langs de weg waarlangs de ziekte van Lyme overgedra-
gen wordt ook andere ziekten, zoals Ehrlichiosise en Rocky Mountain spotted fever, kunnen
worden overgedragen. Beide ziekten zijn levensbedreigend als ze niet direct behandeld
worden.99 Introductie van deze ziekten in Europa heeft reeds plaatsgevonden.100 Ehrlichiose
is in Europa onder andere in Zwitserland waargenomen.101 Recentelijk is Ehrlichiose ook
waargenomen in Nederland. Bij toeval is een patiënt in het Spittaal ziekenhuis in Zutphen
gediagnosticeerd met deze ziekte en succesvol behandeld.102 Het RIVM heeft laten zien dat
10-45% van de teken in Nederland besmet is met de Ehrlichia bacterie.103 Bovendien is het
zo dat gezien het aantal tekenbeten in Nederland en de besmettingsniveau met de ziekte van
Lyme het waarschijnlijk zo is dat Ehrlichiose vaker voorkomt zonder als zodanig te worden
herkend. De Ehrlichia bacterie kan de wond aanzienlijk sneller besmetten dan de B. burg-
dorferi aangezien de Ehrlichia bacterie in het speeksel van de teek voorkomt. B. burgdorferi
moet uit het maagdarmkanaal van de teek komen en dus zal een dergelijke besmetting pas
enkele uren na de beet aan de orde zijn. Met de komst van Ehrlichiose is er dus sprake van
een introductie van een 'nieuwe ziekte' in Nederland met een hoge verspreidingskans.
3 . 2 . 3 Het Hantavirus104
Het genus Hantavirus, behorend tot de Bunyaviridae, bestaat uit op z'n minst 14 virussen,
inclusief de virussen die hemorrhagische koorts met nier-syndroom (HFRS: hemorrhagic
fever with renal syndrome) en het hantavirus pulmonaal-syndroom (HPS) veroorzaken.
Deze virussen komen wereldwijd vooral voor in kleine knaagdieren zoals muizen. Mensen
raken besmet door het inademen van besmette aerosolen van knaagdier excreties.105 De
rondwarende hantavirusstammen zijn slecht in kaart gebracht. Mensen die veel in bossen en
bosachtige gebieden komen, of beroepshalve met kleine knaagdieren te maken hebben,
vormen een risicogroep. In endemische gebieden is de incidentie van Hanta infecties bij
mensen gerelateerd aan de dichtheid van de locale knaagdierpopulatie.
Per jaar worden wereldwijd ongeveer 150 000 tot 200 000 gevallen van HFRS gemeld
waarbij hospitalisatie te pas kwam.106 HFRS kan zich manifesteren als een milde, matige of
ernstige infectie naar gelang het type virus. Het humane sterftecijfer varieert bij dit type
infectie tussen de 0.1% (Puumula virus) tot 10% (HTN virus). In Europa komt hantavirus
overal voor onder knaagdieren (vooral muizen); meestal gaat het hierbij om de Puumala-
achtige varianten, die de meest milde ziektevorm veroorzaken.107 In de Balkan circuleert
echter een nieuwe variant (DOB) die tot 20% sterfte veroorzaakt.108
In 1993 werd een tot dan toe onbekend type hantavirus in de VS ontdekt die een hoog
sterftecijfer heeft (45-70%). Het zogenaamde Sin Nombre virus veroorzaakt HPS (hantavi-
rus pulmonary syndrom). Deze variant is niet alleen zoönotisch van karakter maar is ook
onderling voor mensen besmettelijk. Het vermoeden is dat veranderende ecologische om-
standigheden hebben geleid tot een groter reservoir voor dergelijke virussen (meer knaag-
dieren) in combinatie met een grotere interactie van het publiek met de natuur.109
3.2.4Rabiës
Rabiës is een infectieziekte waar alle zoogdieren inclusief de mens gevoelig voor is. Het
komt wereldwijd voor. Het virus behoort tot het genus Lyssavirus van de familie van de
Rhabdoviridae. Er zijn tot nu toe een zevental subtypes geïdentificeerd (rabiës, Lagos
vleermuis virus, Mokola virus, Duvenhage virus, Europese vleermuis Lyssavirus 1 & 2 en het
Australische vleermuis Lyssavirus) die allen in staat zijn rabiës te veroorzaken in dieren en
mensen.110 Het virus wordt overgedragen via het speeksel waarbij een beet meestal de feite-
lijke overdracht veroorzaakt doordat de wond van het slachtoffer wordt geïnfecteerd met
speeksel van de besmette gastheer. Besmetting met het virus is vrijwel altijd dodelijk, tenzij
Een Studie
41
kort na de infectie wordt ingegrepen (antilichaam behandeling en/of vaccinatie). Rabiës
komt wereldwijd voor en per jaar wordt het dodental als gevolg van een rabiësbesmetting
geschat tussen 40 000 en 100 000.111 Ongeveer 10 miljoen mensen ontvangen elk jaar een
behandeling na blootstelling.112
Rabiës komt in de natuur vooral voor onder vossen, wasberen en vleermuizen.113 Onder ge-
domesticeerde dieren zoals honden en katten komt rabiës vrijwel niet voor. In het wild le-
vende dieren zijn echter in toenemende mate besmet met het virus. In Nederland wordt ra-
biës voor zover bekend echter niet aangetroffen in vossen. (Doordat de 'vindpremie' op
dode vossen is afgeschaft is het zicht hierop verdwenen.) Hoewel er een goed vaccin bestaat
dat middels lokaas aan vossen gevoerd kan worden, is het volledig uitroeien van het virus
vooralsnog niet mogelijk. Ecologische redenen, onvolledige vaccinatiecampagnes door
geldgebrek en de toenemende vossenpopulaties zijn hiervan de oorzaak.114
Ongeveer 12% van alle vleermuizen, met name de laatvliegers zijn besmet met rabiës. Om-
dat besmettingen door vleermuizen niet altijd evident zijn, overlijdt vooral in de VS een
toenemend aantal mensen als gevolg van een rabiësbesmetting.115 Als de symptomen van de
ziekte -toenemende uitvalverschijnselen- zich openbaren volgt binnen circa 2 weken de
dood. In de VS is de wasbeerpopulatie zo gegroeid dat deze nu het belangrijkste reservoir
voor het hondsdolheidsvirus geworden is.116
3.2.5
Echinococcus multilocularis
Echnicoccus multiloccularis is een kleine lintworm (lengte van 1 tot 4 mm) die voorkomt
bij vissen en kleine knaagdieren, maar ook bij honden, katten, coyotes en vossen.117 De pa-
rasiet komt wereldwijd voor maar vooral op het Noordelijk halfrond. Infecties zijn waarge-
nomen in centraal Europa, Rusland, China, Japan en Noord Amerika.118
Humane besmetting met deze parasiet is tot op heden zeldzaam in Nederland. Bij humane
besmettingen vormen zich parasitaire tumoren (cysten) in de lever maar ook in de longen,
de hersenen of andere organen. Het kan enkele jaren duren voordat de besmetting zich
openbaart. De behandeling bestaat uit het chirurgisch verwijderen van de tumoren en het
nabehandelen met anti-parasitaire middelen. Complete verwijdering is in 70-80% van de
patiënten mogelijk. Onverwijderd zijn (chirurgische) onderhoudsbehandelingen noodzake-
lijk. Soms zijn die zo uitzichtloos dat tot levertransplantatie wordt besloten.119 Mortaliteit is
ongeacht behandeling hoog.
Het plukken van bosbessen en paddestoelen die verontreinigd zijn met besmette uitwerpse-
len van vossen en knaagdieren wordt genoemd als risicofactor.120 De ziekte komt voor in
Zuid-Duitsland, Zwitserland en Oostenrijk, maar wordt inmiddels ook noordelijker, in
Luxemburg, Saarland, Noordwest Brandenburg, Rijnland-Palz en het departement van de
Moezel in Frankrijk waargenomen. In alle gevallen wordt de toename van de vossenpopula-
tie hiervoor verantwoordelijk geacht.121
De Jacht op Biodiversiteit
42
Figuur 3.2.5.1 Verspreidingsgebied van de vos in Nederland van 1946-1988122
De verspreiding van de vos, 1946-1970
De verspreiding van de vos, 1970-1988
Vos (
Vulpes vulpes
)
Een Studie
43
In oktober 1997 is bij het MBG van het RIVM een onderzoek van start gegaan naar het
voorkomen van Echinococcus multiloccularis bij vossen in Nederland onder andere naar
aanleiding van berichten uit Duitsland waarbij prevalenties van 17% waren gerapporteerd.123
In eerste instantie zijn vossen verzameld uit de grensstreken met Duitsland en België. De
geschatte prevalentie in het betreffende gebied in Groningen is 5.5%; in Zuid-Limburg is
de geschatte prevalentie in het betreffende gebied 13.6%.124 Daarmee is deze parasiet voor
het eerst aangetoond in vossen in Nederland. Gezien de toenemende vossenpopulatie in
Nederland en elders in Europa en de besmettingsgraad van de populatie met Echnicoccus
multiloccularis is het van belang deze parasiet nauwlettend te monitoren gezien de hoge
mortaliteit bij infectie.125 Uit recent onderzoek van het RIVM blijkt dat de verspreiding van
de lintworm onder vossen in Nederland tot op heden niet of nauwelijks toeneemt.126
In 1996/1997 zijn vossen gesignaleerd in de provincie Friesland. Geschat wordt -aan de
hand van het toenemende afschot (en vangst)- dat het aantal vossen met bijna 14 000 is
toegenomen in het seizoen 1996/1997 en dat daarmee het aantal vossen in Nederland tussen
de 20 000 - 30 000 individuen ligt.127 Daarmee stijgt in principe het besmettingsrisico met
de lintworm. In hoeverre deze zoönose daadwerkelijk een probleem zal worden is onduide-
lijk. Mensen lijken aanmerkelijk resistent tegen infectie met deze lintworm.128
3 . 2 . 6 Conclusies: risico's van natuur- en soortenbeleid
Hoe groot de zoönose-risico's voor de Nederlandse bevolking zijn vanuit natuurgebieden is
onduidelijk. Op welke wijze huidig en toekomstig natuur- en soortenbeleid deze risico's
zullen veranderen is eveneens onduidelijk. De ziekte van Lyme echter is een voorbeeld van
een infectieziekte die steeds meer wordt waargenomen in Nederland.129 Ehrlichiose is een
'nieuwe' zoönose die op het Nederlandse toneel is verschenen.130 Een toename van verschil-
lende zoönose infecties in Nederland zou te wijten kunnen zijn aan:
- toenemende recreatie in natuurgebieden
- de introductie van natuur in suburbane gebieden (
urban green space networks
)
- een toenemend opvervlakte van natuurgebieden (bos)131
- een gebrek aan kennis van zoönosen bij het grote publiek en politiek (de 'Bambi-ecologie')
- een toenemende omvang van gastpopulaties onder andere als gevolg van beheerbeperkingen
- toenemende migratiemogelijkheden van gastpopulaties onder andere als gevolg van het ver-
binden van natuurgebieden (
Ecologische Hoofdstructuur
)
De beleidskaders voor volksgezondheidsrisico's, vastgelegd in de notitie Omgaan met ri-
sico's, zijn een gegeven die in onderstaande tabel staan vermeld:132
Tabel 3.2.6.1 Risicogrenzen
Type risico Maximaal Toelaat-
baar Risico (MTR)
Verwaarloosbaar
Risico (VR)
Individueel risico per activiteit (overlijden, mens) 10-6/j 10-8/j
Groepsrisico per activiteit (overlijden (calami-
teit), n personen in één keer)
10-5/j (n= 10)
10-7/j (n= 100)
10-7/j
10-9/j
Individueel risico per stof (overlijden, mens) 10-6/j 10-8/j
Individueel risico voor alle stoffen (overlijden,
mens)
10-5/j 10-7/j
De Jacht op Biodiversiteit
44
De beleidsnotitie Omgaan met risico's kiest voor een risicobenadering van natuur en milieu
die als volgt wordt geformuleerd:133
'… Uitgangspunt van het milieubeleid is het streven naar een duurzame ontwikkeling waarbij
mensen, dieren, planten, ecosystemen en goederen worden beschermd. Het milieubeleid
kent voor de concretisering van deze doelen twee sporen van beleid, het brongerichte en
het effektgerichte beleid. Uitgangspunt van het brongerichte beleid is dat onnodige milieu-
verontreiniging wordt voorkomen.
Uitgangspunt van het effektgerichte beleid is dat de kans
op nadelige effekten voor mensen, dieren, planten, ecosystemen en goederen verwaar-
loosbaar is.
…'
De kans op nadelige effecten voor mensen, dieren, planten, ecosystemen en goederen be-
hoort dus te worden gereduceerd tot een verwaarloosbaar risiconiveau. Daartoe is een twee-
tal risicobegrippen ingevoerd: het maximaal toelaatbaar risiconiveau (MTR) en het ver-
waarloosbaar risiconiveau (VR). Het VR is het MTR gedeeld door 100. In bovenstaande
tabel staan de MTR en VR waarden in relatie tot de verschillende situaties weergegeven. De
humane risicogrenzen worden uitgedrukt in 1 sterfgeval per jaar per N mensen (105, 1 06,
108). Dat wil zeggen 1 dode per respectievelijk 100 000, 1 000 000 (MTR) en 100 000 000
(VR) mensen per jaar.
De formulering in de nota Omgaan met risico's van het milieubeleid is een brede. Het omvat
naast mensen en goederen ook dieren, planten en ecosystemen. Daarmee strekt het risico-
beleid zoals geformuleerd zich ook uit over het natuur- en soortenbeleid. Beide beleidslij-
nen zouden daarmee in principe aan de vastgestelde risicogrenzen getoetst moeten worden.
Ondanks het feit dat natuur- en soortenbeleid zich binnen dezelfde risicokaders begeeft als
milieubeleid is het bij een potentiële constatering van een overschrijding van de risicogren-
zen niet eenduidig op welke manier het betreffende beleid zou moeten worden bijgesteld.
Het is onduidelijk in hoeverre beheer van diersoorten die zoönosen bij zich dragen een
positief volksgezondheideffect zal sorteren. Het inperken van een zoönose verspreiding met
meer actief beheer lijkt een voor de hand liggende keuze maar is het niet. Afschot van vos-
sen bijvoorbeeld zou kunnen leiden tot grotere migratie, waarbij vossen –en dus zoönosen-
zich meer kunnen verspreiden. De verspreiding van de ziekte van Lyme echter is goed voor-
beeld van een zoönose die ontegenzeggelijk impact heeft op díe bevolkingsgroepen die
regelmatig in natuurgebieden recreëren of daar wonen, gecombineerd met hogere popula-
tieniveaus.
Natuur- en soortenbeleid behoort de zoönosen-risico's mee te wegen. Aangezien het in zijn
algemeenheid om infecties gaat die ondergediagnosticeerd zijn en onbehandeld tot een
hoge sterfte kunnen leiden, of ernstige complicaties kunnen veroorzaken, lijkt het noodza-
kelijk de risico's van zoönosen mee te wegen in de ontwikkeling en beoordeling van het
natuur- en soortenbeleid in Nederland.
3.3 Beheer
3 .3 .1 Algemeen
Wildpopulaties, waar het in dit rapport over gaat, kunnen in de beheercontext op vier manie-
ren worden benadert:134
Een Studie
45
- De wildpopulatie laten stijgen
- De wildpopulatie laten dalen
- De wildpopulatie gebruiken voor continue oogst (een vorm van 'extensieve veehouderij'; ook
wel
wise use
genoemd)135
- De wildpopulatie niet van buitenaf beïnvloeden ('zelfregulatie')
Beheer van wildpopulaties is samen te vatten in drie vragen:136
- Wat is het gewenste doel?
- Welk management instrument is daartoe het meest geëigend?
- Op welke wijze kan het gewenste management instrument het beste worden ingezet?
De eerste vraag bevat een waardeoordeel; de twee andere aspecten vragen om een technisch
oordeel. Kennis, ervaring en wetenschappelijk onderzoek kunnen een hulp zijn bij het ver-
beteren van beheersystemen, óók als het erom gaat of niets doen leidt tot het gewenst resul-
taat. Alle activiteiten hangen echter samen met het waardeoordeel dat vervat ligt in de eerste
vraag. Dat is bepalend voor de verdere handelswijze. Als 'niets doen' als waardeoordeel per
definitie wordt beschouwd als de beste strategie los van de ecologische consequenties -met
andere woorden de consequenties daarvan worden betiteld als 'natuurlijk'- dan is 'beheer'
equivalent met 'niets doen'. Een dergelijke benadering is intern consistent en verlangt geen
verder onderzoek. Waardeoordelen moeten overigens niet verward worden met technische
instrumentaria. Deze kunnen -gerelateerd aan een specifiek doel- beoordeeld worden als
effectief of ineffectief, met andere woorden als goede of slechte instrumenten. Waardeoor-
delen zijn niet op die manier in te schatten. Men kan slechts de consequenties van bepaalde
waardeoordelen in beeld brengen en die als gewenst of ongewenst bestempelen.
In Nederland beoogt de Flora- en faunawet de instandhouding en het herstel van een zo
natuurlijk mogelijke verscheidenheid aan in het wild levende planten- en diersoorten.137 In
het Nederlandse soortenbeleid kiest men in principe voor het met rust laten van de wildpo-
pulatie hoewel het de bedoeling binnen het kader van deze wetgeving is te streven naar een
zo natuurlijk mogelijke verscheidenheid aan in het wild levende planten- en diersoorten.
Alleen in die gevallen die gerelateerd zijn aan menselijke activiteiten, veiligheid, volksge-
zondheid én schade aan flora en fauna mag er actief beheerd worden.
Deze positie staat op zichzelf en wordt in de wetgeving niet nader onderbouwd. Echter de
beheeroptie in relatie tot de genoemde verscheidenheid is impliciet aanwezig. Deze beheer-
optie in relatie tot soortenverscheidenheid verdient daarmee nadere bestudering. De schade
aan flora en fauna vormt een kader voor beheermaatregelen die in relatie staan met biodi-
versiteitbevordering. Dit zal ik in de volgende paragraaf beknopt illustreren.
3 . 3 . 2 Katten, muskusratten en vossen
De vraag of en in hoeverre er (voor een bepaalde reden) gekozen kan worden en reeds is
gekozen voor beheer van bepaalde diersoorten verdient beantwoording. Een voorbeeld
dicht bij huis is de bestrijding van de muskusrat. Dit dier wordt bestreden aangezien het
waterkeringen aantast en ondermijnt.138 Grote aantallen van dit dier worden per jaar gevan-
gen en gedood. Onderstaande tabel geeft voor een aantal jaren een overzicht van de aantal-
len muskusratten die worden gevangen in Nederland:139
De Jacht op Biodiversiteit
46
Tabel 3.3.2.1 Aantallen gevangen muskusratten (1992-1996)
Jaar Aantal gevangen muskusratten
1992 403 295
1993 351 922
1994 338 954
1995 333 553
1996 326 893
Beheer van diersoorten, bijvoorbeeld om reden van het intact houden van waterkeringen, is
dus een optie die daadwerkelijk wordt uitgevoerd. Het inheems of uitheems zijn van het
betreffende te beheren diersoort is irrelevant. Vanuit een risicomanagement strategie is be-
heer een logische keuze die uitstijgt boven biologische discussies. Beheer dat rechtstreeks in
relatie staat tot de bescherming van waterkeringen heeft een dergelijke discussie niet nodig.
Dat kan tevens de zwakte zijn van een dergelijke benadering aangezien het de vraag is of
het biodiversiteitvraagstuk op dezelfde manier kan worden behandeld. Met andere woorden
kan het biodiversiteitvraagstuk in termen van risico management even dwingend van aard
zijn leidend tot beheer van een bepaald diersoort?
Om die reden richt ik mijn blik op Australië. In dat land speelt het biodiversiteitvraagstuk in
relatie tot beheer van diersoorten. De verwilderde kat (feral cat) wordt namelijk gezien als
een bedreiging voor een aantal inheemse diersoorten die worden bejaagd door deze kat. In
het voorwoord van een studie van de Australische regering wordt het als volgt onder woor-
den gebracht:140
'The feral cat is common throughout most environments in Australia, including offshore is-
lands. The first recorded instance of cats being brought to Australia is by English settlers in
the 18th century, though they may have arrived much earlier via trading routes from South-
East Asia, shipwrecks or visits by European ships to the west coast. Cats were also delib-
erately released into the wild during the 19th century to control rabbits and mice. Their
populations are now self-sustaining, but may be augmented by immigration from stray and
domestic cat populations.
There is strong evidence that feral cats have caused the decline and extinction of native
animals on islands (Dickman, 1996). Feral cats have also been shown to thwart re-
introduction programs for native species. Predation by feral cats is thought to have contrib-
uted to the extinction of small to medium-sized ground-dwelling mammals and ground-
nesting birds in Australia's arid zone, and to threaten the continued survival of native spe-
cies that currently persist in low numbers ….'
Australische wetgeving voorziet dan ook in een tweetal strategieën om te komen tot be-
scherming van soorten en ecosystemen die worden bedreigd te weten herstelplannen (reco-
very plans) en beschermingsprogramma's (threat abatement plans):141
'The Commonwealth
Endangered Species Protection Act 1992
(the Act) seeks to promote
the recovery of species and ecological communities that are endangered or vulnerable, and
to prevent other species and ecological communities from becoming endangered. The ke y
mechanisms prescribed in the Act to achieve these two aims are
recovery plans
and
threat
abatement
plans.
These mechanisms are designed to complement each other. Recovery plans focus on the
actions needed to ensure the continued existence in the wild of listed endangered and vul-
Een Studie
47
nerable native species and communities. Threat abatement plans focus on strategic ap-
proaches to reducing, to an acceptable level, the impacts of processes that threaten the
long-term survival in nature of native species and ecological communities.
The Act defines threatening processes as those which threaten, or may threaten, the sur-
vival, abundance or evolutionary development of a native species or ecological community.
Key threatening processes are identified as those which:
adversely affect two or more listed native species or two or more listed ecological
communities; or
could cause native species or ecological communities that are not endangered to
become endangered. …
Predation by feral cats (
Felis catus
), …,
is listed as a key threatening process …. Recog-
nising that predation by feral cats is a concern to conservation agencies in all jurisdicti ons,
preparation of the plan has been a cooperative endeavour involving relevant Common-
wealth, State and Territory departments. The focus of this plan is on the actions required to
reduce the impact of feral cat predation on endangered or vulnerable species or ecological
communities. Its implementation will improve the ability of land managers to manage feral
cat impacts on threatened wildlife.'
In dit voorwoord wordt onomwonden de verwilderde kat aangemerkt als een bedreiging
voor Australische diersoorten en ecosystemen. De oplossing die daarvoor wordt gekozen is
actief beheer. De optie van uitroeiing wordt eveneens opengehouden hoewel dat hoogst-
waarschijnlijk niet haalbaar zal zijn omdat er aan een aantal ecologische voorwaarden moet
worden voldaan die uitroeiing mogelijk maakt. Het is uiteraard zo dat de verwilderde kat in
Australië een uitheems dier is zoals de muskusrat in Nederland. In Nederland vallen uit-
heemse diersoorten in principe buiten de Flora- en faunawet en kunnen dan ook in aan-
merking komen voor actieve beheermaatregelen.
Toch laat dit Australische voorbeeld zien dat actief beheer een optie is als er sprake is van
een biodiversiteitachteruitgang ongeacht het gegeven of het betreffende diersoort van in-
heems of uitheemse oorsprong is. Een uitgebreid systeem is daartoe ontwikkeld met een
duidelijk biodiversiteitdoel voor ogen:142
'(The aims of this plan are) to promote the recovery of endangered or vulnerable native spe-
cies and communities, and to prevent further species becoming endangered by reducing
predation by feral cats to non-threatening levels. These aims will be achieved by imple-
menting currently available cat control techniques at sites of high conservation value, pro-
viding for the development of new control techniques, and collecting information to improve
our understanding of cats and their impacts. The key performance indicators will be the de-
velopment and application of a cat-specific control measure and the degree of security
achieved for species that are currently or potentially threatened by feral cat predation.
Key objectives for this plan are to:
Objective 1: Eradicate feral cats from islands where they are a threat to endangered
or vulnerable native animals.
Objective 2: Prevent feral cats occupying new islands in Australia where they may
threaten species or ecological communities with extinction.
Objective 3: Promote the recovery of species and ecological communities that are
endangered or vulnerable as a result of predation by feral cats.
Objective 4: Improve the effectiveness and humaneness of cat control methods.
Objective 5: Improve knowledge and understanding of the impacts of feral cats on
endangered or vulnerable native animals and the interactions of feral cats with other
pest species.
De Jacht op Biodiversiteit
48
Objective 6: Communicate the results of the threat abatement plan actions to man-
agement agencies, landholders and the public.
Objective 7: Effectively coordinate feral cat control activities.
'
Vanuit een risicomanagement oogpunt is actief beheer van diersoorten met een bepaald
biodiversiteitoogmerk een functioneel gereedschap dat in de wereld ook daadwerkelijk
wordt toegepast. Of daarmee het op voorhand gestelde doel kan worden bereikt valt ui-
teraard te bezien. Experimenteel onderzoek zal daarover uitsluitsel moeten geven.
Beheer van diersoorten in de actieve zin behoeft hier een nadere beschrijving. Beheer kan
op drie manieren worden opgevat:143
- Een tijdelijke ingreep met als doel het corrigeren van een ongewenste toestand door middel van
het reduceren van een populatie
- Het permanent beheren van een populatie met als doel een nieuwe situatie te creëren door mid-
del van het reduceren van die populatie
- Beheer als experimenteel instrument waar de ingreep het experiment voorstelt en de controle
de afwezigheid van beheer144
Vooral de tweede vorm van beheer zien we terug ten aanzien van de muskusrat in Neder-
land en de verwilderde kat in Australië. Door permanent beheer toe te passen op de popula-
tie wordt er gepoogd de nadelige effecten van het gedrag van beide diersoorten te minimali-
seren.
Met deze uitleg richt ik mij op de vos. Vossen zijn de grootste landroofdieren in Nederland.
De vos kan worden beschouwd als een traditionele bewoner van Nederland. Zoals reeds
eerder opgemerkt neemt de vossenstand toe in Nederland onder andere als gevolg van ver-
minderde bejaging en ecologische veranderingen.145 Tevens heeft de toenemende urbanisa-
tie –zo lijkt het- de vos de mogelijkheid gegeven om zich in leven te houden met voedsel
dat in het huisvuil aanwezig is. Dat heeft een aantal ecologische consequenties. Bij een
hands-off beheerregime zijn deze ecologische consequenties per definitie 'natuurlijk' en dus
acceptabel. Of zoals Niewold et al. het verwoorden:146
'Een recent voorbeeld is de komst van de vos in onze duinstreken. Op grond van kennis en
gedrag kon worden verwacht dat zich bij de komst van de vos nieuwe evenwichten zouden
instellen … . De kwetsbare koloniebroedende meeuwen en lepelaars zijn inmiddels verdwe-
nen, terwijl enkele bodembroedende vogels, zoals fazant, wulp, enkele eendensoorten en
de grotere weidevogels, zich op een lager niveau weten te handhaven …. Daarnaast zijn de
hermelijnen er praktisch verdwenen.'
Dat de vos impact heeft op de fauna in zijn leefomgeving moge uit dit citaat duidelijk zijn.
De vos is dus een risicofactor in termen van biodiversiteitverarming. Deze verarming geldt
vooral ten aanzien van vele soorten vogels die als prooi gelden voor de vos.
In het reservaat gebied Giethoorn-Wanneperveen, dat als een waardevol weidevogelgebied
wordt aangemerkt, werd het broedsucces van bijvoorbeeld de grutto in hoge mate bepaald
door de predatiedruk van onder andere de vos.147 In 1981 is een beheerplan opgesteld voor
dit reservaatgebied. Een van de belangrijkste doelstellingen is het behoud en de ontwikke-
ling van de weidevogelstand. De grote waargenomen verliezen werden vrijwel uitsluitend
veroorzaakt door de hoge predatiedruk door grondpredatoren:148
Een Studie
49
'In het gebied Giethoorn-Wanneperveen worden overal sporen, mest en soms vogels met
afgebeten koppen aangetroffen. Hier is de vos nadrukkelijk aanwezig. Het met zekerheid
vaststellen van predatie van de vos blijft lastig. Waarschijnlijk moet ook het verdwijnen van
grote aantallen legsels in een zeer korte periode (week) in een groot gebied toegeschreven
woorden aan de vos. Dit heeft de afgelopen jaren enkele keren plaatsgevonden. Voor een
aantal van deze legsels kon met zekerheid predatie door de vos worden (o.a. afgebeten
koppen) vastgesteld.'
Brandsma noemt het verlagen van het aantal vossen door middel van actieve bestrijding van
belang in het optimaliseren van het broedsucces van de diverse weidevogels zodat de be-
heerdoelstelling kan worden gerealiseerd. Niewold et al. stellen dan ook vast dat naar ver-
wachting de gevolgen voor de bodembroedende vogels en andere kwetsbare soorten niet uit
kunnen blijven aangezien predatoren zoals de vos nu weer meer kansen worden geboden
door onder andere betere bescherming en het verdwijnen van het intensieve jachtbedrijf.149
3 . 4 Conclusies
Biodiversiteit is een thema dat de afgelopen jaren veel aandacht heeft gekregen. De mens
speelt een dubbelrol in deze kwestie. Aan de ene kant aanstichter van een geponeerde bio-
diversiteitachteruitgang; aan de andere kant restaurateur van de mondiale natuur. Tussen
deze twee uitersten begeeft zich het Verdrag inzake Biologische Diversiteit waarin para-
doxale 'antwoorden' worden gegeven. Toepassing van het voorzorgprincipe is daar één
van.150
De morele duiding van menselijk handelen in relatie tot het biodiversiteitvraagstuk –zoals
De Jong laat zien in haar proefschrift- is typerend voor de voorzorgcultuur, hierboven be-
sproken. Hoe groot de reikwijdte is van de menselijke verantwoordelijkheid als het gaat om
biodiversiteitverlies en de mogelijkheden om dit ten goede te keren is minder van belang
getuige de verwijzing naar het voorzorgprincipe. Het axiomatische van de omvangrijke
menselijke impact op de biodiversiteit wordt als een gegeven beschouwd in het Verdrag.
Als de mens een grote impact heeft op de natuur dan kan die invloed ook ten goede worden
gebruikt. Het Biodiversiteitsverdrag doet daar zelfs een utopische –maar ongefundeerde-
uitspraak over: conservation and sustainable use of biological diversity will strengthen
friendly relations among States and contribute to peace for humankind. Opvallend is dat in
Nederland een hands-off benadering van natuur- en soortenbeheer overwegend de voorkeur
krijgt getuige onder andere de diverse overheidsdocumenten. Het doel van natuurontwikke-
ling in Nederland is het streven naar een robuuste en rijke natuur waar ingrepen van buiten-
af geminimaliseerd dienen te worden. Of zoals in het LNV document More room for natu-
ralness opent:151
'This approach aims to realise nature with as little human interference as possible. …'
Het is onmogelijk om bij een dergelijke benadering van wat natuur is en hoe daarmee om te
gaan de tautologie te vermijden: het ecologisch resultaat van een hands-off management-
systeem is conform het uitgangspunt dat de natuur per definitie zelfregulerend is en dus
geen menselijk ingrijpen behoeft. Resultaten die worden behaald met een dergelijk beheer-
regime kunnen dan ook niet worden beoordeeld in het licht van de doelstellingen gezien
het feit dat het resultaat op voorhand als natuurlijk wordt bestempeld. Een weidevogeldoel-
stelling die niet gehaald wordt door vossenpredatie kan op die manier eenvoudig worden
gewijzigd naar een andere doelstelling aangezien het decimeren van de vogelstand als na-
tuurlijk wordt beschouwd. De Jong –in haar proefschrift- laat dan ook zien dat een hands-
De Jacht op Biodiversiteit
50
off benadering in hoofdzaak moreel wordt gedreven.152 Een moraliteit die aansluit bij de
voorzorgcultuur en de ecological critique die ik in deze studie heb besproken. Ondanks de
grote rol die in het Biodiversiteitsverdrag wordt toegedicht aan de mens en zijn pogingen
tot reparatie, wordt er in hoofdzaak in het Nederlandse natuur- en soortenbeleid geopteerd
voor zo min mogelijk ingrijpen. In die zin is ook het Nederlandse beleid doordrenkt van de
ecological critique.
Dát actieve institutionele beheeroplossingen worden gekozen teneinde bepaalde doelstellin-
gen te kunnen realiseren blijkt uit het feit dat bijvoorbeeld de vereniging Natuurmonumen-
ten in het gebied de Wieden de vossenstand reguleert teneinde de weidevogelstand te laten
herstellen.153 Hier wordt dus de kunstmatige scheiding tussen mens en natuur tot op zeker
niveau opgeheven. De vossenstand in de Wieden werd en wordt als risicofactor voor de wei-
devogelstand herkend en er werden passende maatregelen genomen om de vossenstand te
verlagen door middel van afschot. De functionaliteit van de jacht wordt in dezen dus erkend
maar ontdaan van het individualistische/hiërarchische karakter door het in te bedden in de
institutie van een natuurorganisatie gekoppeld aan een nutsfunctie. Daar getuigt ook het
meest recente beleidsdocument van waarin ik nogmaals de positie van de jacht citeer:154
'Hunting is prohibited … except in the case of damage to wild flora and fauna, population
management, or when it is deemed necessary in the light of area-specific nature objec-
tives.'
Daarmee wordt het intrinsieke conflict tussen het individualistisch/hiërarchische perspectief
van de jager en het egalitaire perspectief van deze maatschappelijke organisatie opgeheven.
In Nederland lijkt dat de enige weg om de jager en 'zijn hobby' bij elkaar te brengen in een
maatschappelijk acceptabele vorm. Dit sluit aan bij mijn stelling die ik aan het begin van
deze studie heb geponeerd:
De jacht is in toenemende mate beperkt als gevolg van het dominant ge-
worden egalitaire politieke perspectief. Daarnaast wordt de jacht nega-
tief gepositioneerd als gevolg van de morele duiding van menselijk han-
delen in de overheersende ecologische theorieën.
Bovenstaande stelling wordt gesteund door de observaties die ik in hoofdstuk 2 heb gedaan
en hieronder toespits op de jacht:
- De acceptatie van het egalitaire culturele perspectief brengt met zich mee dat de natuur als
kwetsbaar wordt gezien. Individuele menselijke activiteiten zoals jagen passen niet in dat per-
spectief
- De opkomst van de voorzorgcultuur brengt onder andere met zich mee dat de mens wordt be-
schouwd als veroorzaker van de achteruitgang van natuur en milieu. Het heersende beeld van
de jacht sluit daarbij aan, waardoor het maatschappelijke draagvlak verder is verkleind
- De morele duiding van menselijk handelen die naar voren komt in de meest geaccepteerde
ecologische theorieën positioneren de jacht in een negatief kader
- Diezelfde morele duiding in de meest geaccepteerde ecologische theorieën resulteert in een
actieve opstelling ten aanzien van het herstel van biodiversiteit (natuur) waarbij de jacht als in-
stitutioneel actief beheerinstrument alsnog wordt geaccepteerd
Door de jacht te voorzien van een bedoeling –in dit geval beheer ten behoeve van een na-
tuurdoeltype- gecombineerd met een institutionele uitvoering is de jacht als 'maatschappe-
lijk probleem' opgelost. De morele duiding van menselijk handelen ten opzichte van de
natuur wordt op die manier positief gewaardeerd; de jacht kan zo ten dienste staan van de
natuur en de maatschappij. In hoeverre dat instrument verder ontwikkeld zal worden hangt
Een Studie
51
af van de waardeoordelen die liggen besloten in het natuur- en soortenbeleid in Nederland,
waarin de zoönose problematiek verdere aandacht behoeft, zeker gezien de ontwikkeling
van urban green space networks. Het is opvallend te moeten constateren dat het Policy do-
cument for nature, forest and landscape in the 21st century met geen woord rept over de
zoönoseproblematiek. Het is mijns inziens meer dan noodzakelijk dit alsnog te doen, zeker
in relatie tot actief beheer en de effecten op verspreiding van zoönosen.
Met de erkenning van menselijke invloed op biodiversiteit –ontdaan van het ideologische
gedachtegoed van voorzorg, ecological critique en utopie- lijkt het mij een goede zaak dat
de kunstmatige scheiding tussen natuur en menselijk handelen wordt opgeheven ten gunste
van een diverse Nederlandse natuur. De potentie van actief beheer behoort daarbij te wor-
den meegewogen:155
'The perception that biodiversity management is primarily an issue of isolating biodiversity
from humanity is a very recent phenomenon and is scientifically unfounded. Traditionally,
biodiversity has been conserved and utilized as an integral part of resource management.
While active protection of biodiversity by governments has played and should play an im-
portant role in biodiversity management, even more important will be steps to reintroduce or
restore local and regional management practices that successfully integrate sound man-
agement of biological resources.'
De Jacht op Biodiversiteit
52
Een Studie
53
Referenties
1 De volgende HAN-studies zijn reeds verschenen (ISBN nummers zijn respectievelijk: 90-76548-02-1,
90-76548-01-3, 90-76548-04-8, 90-76548-05-6, 90-76548-06-4, 90-76548-03-X, 90-76548-08-0, 90-
76548-09-9, 90-76548-10-2, 90-76548-12-9):
- Nitraat en volksgezondheid: een Overzicht
-
Nitrate and Public Health: an Overview
- Fosfaat in Nederland: een Nutriënt in Surplus
- Gewasbescherming: een Toxicologisch Perspectief
-
Emergence of a Debate: AGPs and Public Health
- Normering en Risico in Wetenschappelijk Perspectief
- Risico's van Preventie: het Voorzorgprincipe Nader Bekeken
-
The Cautious Society? An Essay on the Rise of the Precautionary Culture
-
From Cautious to Risk Management of Chloramphenicol in Shrimp: an Introductory Food-Safety
Position Paper
- Grenzen aan Normen: Sulfaat en het
Bouwstoffenbesluit
2 Zie voor een overzicht van deze materie bijvoorbeeld: Natuurontwikkeling: waarom en hoe? Verslag van
een debat. Poll, van de, N.E.; Glasmeier, A. (red.), 1997, werkdocument 59, Rathenau Instituut, Den
Haag. In dit werkdocument wordt een overzicht gegeven, onder andere in discussievorm, van de ontwikke-
lingen op het gebied van natuurbeheer en -ontwikkeling.
3 Grübler, A. Technology and Global Change. 1998, International Institute for Applied Systems Analy-
sis Laxenburg, Austria, Cambridge University Press, p. 132.
Zie verder: Simmons, I.G. Changing the Face of the Earth. Culture, Environment, History. Second Edi-
tion. 1996, Blackwell Publishers Ltd., Oxford, UK.
Zie ook: Cohen, J.E. How Many People Can the Earth Support? 1995, W.W. Norton & Company,
New York, London.
4 Heywood, V.H.; Watson, R.T. (eds.) Global Biodiversity Assesment, 1995, Cambridge University
Press, Cambridge (UK), p. 716.
5 Dake, K.; Wildavsky, A. Theories of Risk Perception: Who Fears What and Why. Daedalus, 1990,
119, 41-60.
Douglas, M.; Wildavsky, A. Risk and Culture. An Essay on the Selection of Technological and Envi-
ronmental Dangers, 1982, Berkely University of California Press.
6 Zie Douglas, M.; Wildavsky, A., noot 5.
7 De Jong, M.D.Th.M. Scheidslijnen in het denken over Natuurbeheer in Nederland. Een genealogie van
vier ecologische theorieën. Thesis, 2002, Technische Universiteit Delft.
8 Zie Douglas, M.; Wildavsky, A., noot 5.
9 Zie
http://www.minlnv.nl/international/policy/green/pna/intripgpna.pdf
(laatst bezocht op 18-08-2003).
In dit document komt het woord biodiversiteit 125 keer voor.
10 In deze definitie wordt de mens uitgesloten van het mondiale ecosysteem. In het LNV document over
natuur is deze definitie opgerekt om meer aan te sluiten bij de beleving van het publiek; zie noot 9.
11 Ik zal verderop het begrip biodiversiteit specificeren.
12 Westhoff, V. Oecologische grondslagen van natuurbehoud en natuurbeheer. In: Effectgerichte maatrege-
len tegen verzuring en eutrofiëring in natuurterreinen, 1993, Cals, M.; Graaf, de, M.; Roelofs, J. Procee-
dings van een symposium georganiseerd door de valgroep Oecologie van de Katholieke Universiteit Nij-
megen en de directie N.B.L.F. van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, ISBN 90-373-
0174-6. Nadruk van mij.
Wat opvalt is dat Westhoff's definitie van 'nagenoeg natuurlijk' tautologisch van karakter is. NB: na een
storm of grote brand ontstaan in sommige systemen monoculturen van sparren, berken en dergelijke ver-
gelijkbaar met plantages.
13 Zanden, van, J.L.; Verstegen, S.W. Groene geschiedenis van Nederland. 1993, Uitgeverij Het Spec-
trum B.V., Utrecht.
14 Niets doen is ook een vorm van beheer maar is geen doel op zich. Menselijk ingrijpen uit te schakelen
als doel van natuurbehoud is een vorm van begripsverwarring.
De Jacht op Biodiversiteit
54
15 Zie noot 12.
16 Zie noot 2.
17 Zie noot 2.
18 Zie noot 2.
19 Zie Simmons, noot 3.
20 Ortega Y Gasset, J. Het geluk van het jagen.1959, H.P. Leopolds Uitgeversmij N.V. Den Haag, p. 93-
94.
21 Zie noot 20, p. 116.
22 Zie noot 20, p. 35.
23 Natuurbeheer. Mensenwerk. Vereniging natuurmonumenten jaarverslag 1998. 1998.
24 De Oostvaardersplassen natuurlijker. Advies over de verdere ontwikkeling en het beheer van het natuur-
gebied de Oostvaardersplassen. Beheercommissie Oostvaardersplassen. 1995. Nadruk van mij.
Hier wordt overigens voorbijgegaan aan het tijd- en schaalprobleem. Het is aannemelijk dat met een genu-
anceerd ingrijpen, waarbij schaal, intensiteit en soort maatregel variëren, een grotere biodiversiteit wordt
gehaald op een bepaald moment dan via een 'laissez-faire' benadering. Echter op een lange tijdschaal is er
ook een grote diversiteit te meten wanneer het gebied aan zijn lot wordt overgelaten. De bezoeker van een
bepaald moment (de 'plannenmaker') wil echter veel 'beleven'.
25 In hoeverre de aanwezigheid van chemische stoffen in bepaalde concentraties daadwerkelijk een overheer-
sende invloed heeft op de gezondheid en het functioneren van ecosystemen is niet altijd duidelijk. Het
vereist op z'n minst een duidelijk beeld van het functioneren van ecosystemen zonder de chemische belas-
ting. Dat beeld ontbreekt. Daarnaast is het zo dat de aanwezigheid sec van een potentieel toxische stof,
ongeacht de herkomst, in een ecosysteem nog niets zegt over de mogelijke gevolgen daarvan. De aanwe-
zigheid van een voor de potentieel toxische stof gevoelig organisme is evenzeer van belang. Bovendien
moet de stof opneembaar (biologische beschikbaar) zijn door het organisme wil het een toxische effect
veroorzaken. Uiteraard is het zo dat door bemesting met stikstof en/of fosfaat ecosystemen drastisch van
structuur kunnen veranderen.
26 Begon, M.; Harper, J.L.; Townsend, C.R. Ecology (3rd Edition). 1996, Blackwell Science.
27 Magurran, A.E. Ecological Diversity and Its Measurement. 1988, Princeton University Press, Prince-
ton, New Jersey.
28 Zie noot 27.
29 Simpson's index is als volgt geformuleerd: D= (ni(ni-1))/(N(N-1)) waar ni staat voor het aantal indivi-
duen van het ide soort en N staat voor het totaal aantal individuen. Een uitwerkt voorbeeld in de studie van
Magurran zal ik hier reproduceren:
Een Studie
55
Soort en Aantal individuen
A
B
C
D
E
F
G
H
I
J
K
L
M
N
O
P
Q
R
S
T
U
V
W
X
Y
752
276
194
126
121
97
95
83
72
44
39
16
15
13
9
9
9
8
7
4
2
2
1
1
1
Aantal soorten: 25 (
N
): 1996
De berekening ziet er dan als volgt uit: {(752 751)/(1996 1995) + (276 275)/(1996 1995) +
… + (1 0)/(1996 1995)}= 0.187. Om er zeker van te zijn dat de index stijgt met een toenemende
diversiteit wordt meestal gekozen voor 1/D= 1/0.187= 5.36.
30 Zie noot 27.
31 Zie noot 26.
32 Met een risicoportfolio wordt een ensemble van risico's bedoeld die worden gevreesd door maatschappe-
lijke groeperingen en als zodanig worden gerangschikt.
33 Zie Douglas, M.; Wildavsky, A., noot 5.
34 Het is dan ook om die reden dat technische oplossingen van gesignaleerde milieuproblemen zelden met
enthousiasme worden begroet vanuit de milieubeweging aangezien daarmee de verafschuwde levensstijl
van de Westerse mens zonder repercussies kan worden gecontinueerd.
35 Zie ook Van der Sluijs, J.; Schulte Fischedick, K. Omgaan met onzekerheden in wetenschap voor (mi-
lieu)beleid een inventarisatie van theorieën en aanpakken, 1997, Rathenau Instituut, rapport nr. 97017.
36 Pieterman, R. Afscheid van risico? Niet zonder gevaar! Recht der werkelijkheid, 2001, 1, 35-63.
37 Het Wereld Natuurfonds had ooit een reclamespotje waar dat beeld werd gepresenteerd als een rij domi-
nosteentjes. De mens staat op het eerste steentje dat een boom omzaagt dat op het tweede steentje staat
afgebeeld. Het ene na het andere steentje valt -met daarop allerlei levensvormen afgebeeld- waarna het een
na laatste steentje het steentje waarop de mens staat afgebeeld om laat vallen. Kortom: de mens als initia-
tor van een onomkeerbare ondergang van het mondiale ecosysteem waarmee de zondeval zoals in Genesis
beschreven seculier wordt verbeeld.
38 Thompson, M. Cultural Theory and Technology Assessment, working document for the STOA panel,
1995, STOA, Luxembourg.
De Jacht op Biodiversiteit
56
39 Risk vs. Risk. Tradeoffs in Protecting Health and the Environment. Graham, J.D.; Wiener, J.B. (eds.),
1995, Harvard University Press, Cambridge, Massachusetts, London, England.
De tradeoffs die Graham et. al. observeren op het technologische niveau gelden dus ook binnen de culture-
le kaders die Douglas en Wildavsky stellen met hun Culturele Theorie.
40 Zie Douglas, M.; Wildavsky, A., noot 5, p. 184-185.
41 Meadows, D.H.; Meadows, D.L. Jorgen Randers, J.; Behrens III, W.W. The Limits to Growth; A
Report for the Club of Rome's Project on the Predicament of Mankind. 1972, Potomac Associates, New
York.
Een zeer recente aanwinst in de discussie over the toestand van de wereld zie: Lomborg, B. The Skeptical
Environmentalist. Measuring the Real State of the Planet. 2001, Cambridge University Press, Cam-
bridge.
Zie ook: Hollander, J.M. The Real Environmental Crisis. Why Poverty, Not affluence, Is the Environ-
ment's Number One Enemy. 2003, University of California Press, Berkeley, Los Angeles, London.
42 Our Common Future. World Commission on Environment and Development (the Bruntland Commis-
sion), 1987, Oxford University Press, Oxford.
43 Zie noot 42.
44 Pieterman, R. Weg met het voorzorgbeginsel? Een rechtssociologische cultuurkritiek. Nederlands Juris-
tenblad, 2001, 22, 1023-1029.
45 Willums, J.; Golüke, U. From Ideas to Action. Business and sustainable development. The greening of
enterprise 1992, 1992, ICC Publication No: 504.
46 Zie noot 44.
47 Communication from the Commission on the Precautionary Principle. Commission of the European
Communities, 2000, Brussel.
48 Zie noot 36.
Zie verder: Pieterman, R.; Hanekamp, J.C. The Cautious Society? An Essay on the Rise of the Precau-
tionary Culture, 2002, HAN, Zoetermeer.
49 Bramwell, A. Ecology in the 20th century. A history, 1989, Yale University Press.
50 Zie Douglas, M.; Wildavsky, A., noot 5, p. 152-173.
51 Ulrich Beck, Risikogesellschaft: Auf dem Weg in eine andere Moderne. 1986, Suhrkamp.
52 Zie Douglas, M.; Wildavsky, A., noot 5.
53 Zie noot 36.
54 Wildavsky, A. But is it True? A Citizen's Guide to Environmental Health and Safety Issues, 3rd ed.,
1997, Harvard University Press, Cambridge, Massachusetts and London, England.
55 Douma, W. Th. The Precautionary Principle. Its Application in International, European and Dutch
Law. 2003, PhD thesis, University of Groningen, p. 448.
56 Zie onder andere voor een fundamentele kritiek: Sokal, A.; Bricmont, J. Intellectual Impostures. Post-
modern philosophers' abuse of science. 1998, Profile Books.
Zie verder: Gellner, E. Reason and Culture. The Historic Role of Rationality and Rationalism. 1992,
Blackwell, Oxford UK & Cambridge USA.
57 Gellner, E. Postmodernism, Reason and Religion. 1992, Routledge, London, UK.
58 Durodié, B. Plastic panics: regulation in the aftermath BSE. In: Rethinking Risk and the Precautionary
Principle. Morris, J. (ed.), 2000, Butterworth-Heinemann, Oxford, UK, p. 161.
59 Zie noot 7.
60 Zie noot 7, p. 15.
61 Zie Douglas, M.; Wildavsky, A., noot 5; nadruk van mij.
62 Verdrag inzake Biologische Diversiteit. In: Agenda 21: the Earth Summit strategy to save our planet,
1993, Sitarz, D. (ed.), EarthPress, Boulder, CO, USA.
Het Heidelberg Appeal is terzelfder tijd opgesteld en aangeboden aan politici aanwezig op de Rio conferen-
tie. Opvallend is dat in het Heidelberg Appeal er ook een alinea is opgenomen die handelt over de natuur:
'We contend that a Natural State, sometimes, idealized by movements with a tendency to
look toward the past, does not exist and has probably never existed since man's first ap-
pearance in the biosphere, insofar as humanity has always progressed by increasingly har-
nessing Nature to its need and not the reverse. …'
Een Studie
57
63 Zie noot 62; nummers toegevoegd voor discussie.
64 Zie noot 7.
65 Zie noot 42.
66 Human Development Report 2001. Making new technologies work for human development. United
Nations Development Program (UNDP), 2001, Oxford University Press, New York, Oxford.
Genetically modified crops: the ethical and social issues. Nuffield Council on Bioethics, 1999, Latimer
Trend & Company Ltd, Plymouth.
In de studie van Nuffield Council wordt onder andere het volgende over GM technologie opgemerkt:
'The introduction of genetically modified (GM) crops has become highly controversial in the
UK and some other parts of the world. The principal objections concern possible harm to
human health, damage to the environment and unease about the 'unnatural' status of the
technology. The Working Party has therefore examined the ethical issues which are raised
by the development and application of GM plant technology in world agriculture and food
security. Its perspective on GM crops has been guided by consideration of three main ethi-
cal principles: the principle of general human welfare, the maintenance of people's rights
and the principle of justice. Some of these considerations, such as the need to ensure food
security for present and future generations, safety for consumers and care of the environ-
ment have been straightforward and broadly utilitarian. Others, stemming from the concern
that GM crops are 'unnatural', have been more complex.
The Working Party accepts that some genetic modifications are truly novel but concludes
that there is no clear dividing line which could prescribe what types of genetic modification
are unacceptable because they are considered by some to be 'unnatural'. It takes the view
that the genetic modification of plants does not differ to such an extent from conventional
breeding that it is in itself morally objectionable. … The Working Party does not believe that
there is enough evidence of actual or potential harm to justify a moratorium on either GM
crop research, field trials or limited release into the environment at this stage. Public con-
cern about the introduction of GM crops has led to calls for bans on GM food and moratoria
on plantings. The Working Party concludes that all the GM food so far on the market in this
country is safe for human consumption. … The application of genetic modification to crops
has the potential to bring about significant benefits, such as improved nutrition, enhanced
pest resistance, increased yields and new products such as vaccines. The moral impera-
tive for making GM crops readily and economically available to developing countries who
want them is compelling. The Working Party recommends a major increase in financial sup-
port for GM crop research directed at the employment-intensive production of food staples
together with the implementation of international safeguards.'
67 Achterhuis, H. Het rijk van de schaarste. Van Thomas Hobbes naar Michel Foucault. 1988, Ambo,
Baarn.
68 Achterhuis, H. De erfenis van de Utopie. 1998, Ambo, Amsterdam.
69 Zie noot 67, p. 243-244.
70 Pimm, S.; Harvey, J. No need to worry about the future. Nature, 2001, 414, 149-150.
71 Zie noot 68, p. 25.
72 Popper, K.R. The Open Society and Its Enemies. Volume 1 Plato. 1971, 5th Edition, Princeton Uni-
versity Press, p. 8.
Zie verder: Popper, K.R. The Poverty of Historicism. 2002, Routledge.
73 Zie noot 7, p. 252.
74 Zie daarvoor noot 4.
75 Zie noot 9.
76 McNeill, J. Something new under the sun. An environmental history of the twentieth century, 2001,
W.W. Norton & Company, New York, London.
77 Zie Douglas, M.; Wildavsky, A., noot 5, p. 152-173.
78 Natuurbeleidsplan. Tweede Kamer, vergaderjaar 1989 - 1990, 21 149, nrs. 2-3.
De Jacht op Biodiversiteit
58
79 Flora- en faunawet. Wet van 25 mei 1998, houdende regels ter bescherming van in het wild levende
planten- en diersoorten, 1998, Ministerie van LNV.
80 Zie noot 79.
81 Welke diersoort wel of niet als inheems wordt aangemerkt is per definitie een 'willekeurige' keuze waar-
in de geschiedenis van het diersoort in subjectieve zin bepalend is voor het kenmerk inheems of niet-
inheems.
82 Zie noot 79.
83 Zie http://ns1.datadelft.com/~ind/stemmingenfaunawet.htm voor details.
84 Zie onder andere Van der Poel, W.H.M. Virale zoönosen met een risico voor de Nederlandse volksge-
zondheid: Een inventarisatie. 1997, RIVM rapport nr. 244920001.
85 De Mik, E.L.; Van Pelt, W.; Docters-van Leeuwen, B.; Van der Veen, A.; Schellekens, J.F.P.;
Borgdorff, M.W. The occurrence of tick bites and erythema migrans in general practices in the Nether-
lands. 1996, RIVM rapport nr.128704001.
86 Campbell, G.L.; Fritz, C.L.; Fish, D.; Nowakowski, J.; Nadelman, R.B.; Wormser, G.P. Estimation
of the incidence of Lyme disease. American Journal of Epidemiology, 1998, 148(10), 1018-1026.
Orloski, K.A.; Campbell, G.L.; Genese, C.A.; Beckley, J.W.; Schriefer, M.E.; Spitalny, K.C.; Dennis,
D.T. Emergence of Lyme disease in Hunterdon County, New Jersey, 1993: A case-control study of risk
factors and evaluation of reporting patterns. American Journal of Epidemiology, 1998, 147(4), 391-397.
87 Venner, M.; Deegen, E. Interpretation of antibody titers against Borrelia Burgdorferi in the horse con-
sidering the knowledge about it in the human being - Overview. Pferdeheilkunde, 1996, 12, 865-873.
88 Fallon, B.A.; Kochevar, J.M.; Gaito, A.; Nields, J.A. The underdiagnosis of neuropsychiatric Lyme
disease in children and adults. Psychiatric Clinics of North America, 1998, 21(3), 693.
Piccolo, I.; Thiella, G.; Sterzi, R.; Colombo, N.; Defanti, C.A. Chorea as a symptom of neuroborrelio-
sis: a case study. Italian Journalof Neurological Science, 1998, 19(4), 235-239.
Bachman, D.T.; Srivastava, G. Emergency department presentations of Lyme disease in children. Pediatric
Emergency Care, 1998, 14(5), 356-361.
89 Bayer, M.E.; Zhang, L.; Bayer, M.H. Borrelia burgdorferi DNA in the urine of treated patients with
chronic Lyme disease symptoms. A PCR study of 97 cases. Infection, 1996, 24(5), 347-353.
90 Centers for Disease Control and Prevention, Lyme Disease, 1999,
http://www.cdc.gov/ncidod/dvbid/lyme/index.htm (laatst bezocht op 18-08-2003).
91 Childs, J.; Shope, R.E.; Fisch, D.; Meslin, F.X.; Peters, C.J.; Johnson, K.; Debess, E.; Dennis, D.;
Jenkins, S. Emerging Zoonoses. Emerging Infectious Diseases, 1998, 4 (3), 453-454.
92 Daniels, T.J.; Falco, R.C.; Schwartz, I.; Varde, S.; Robbins, R.G. Deer ticks (Ixodes scapularis) and
the agents of Lyme disease and human granulocytic ehrlichiosis in a New York City park. Emerging
Infectious Diseases, 1997, 3(3), 353-355.
93 Campbell, G.L.; Fritz, C.L.; Fish, D.; Nowakowski, J.; Nadelman, R.B.; Wormser, G.P. Estimation
of the incidence of Lyme's disease. American Journal of Epidemiology, 1998, 148(10), 1018-1026.
Maes, E.; Lecomte, P.; Ray, N. A cost-of-illness study of Lyme disease. Clinical Therapeutics, 1998,
20(5), 993-1008.
94 Gilot, B.; Degeilh, B.; Pichot, J.; Doche, B.; Guiguen, C.; Boero, L.; Pawlack, C.; Lebourdelas, S.
Prevalence of Borrelia burgdorferi (sensu lato) in Ixodes ricinus (L) populations in France, according to a
phytoecological zoning of the territory. European Journal of Epidemiology, 1996, 12(4), 395-401.
De Mik, E.L.; Van Pelt, W.; Docters van Leeuwen, B.; Van der Veen, A.; Schellekens, J.F.P.;
Borgdorff, M.W. The geographical distribution of tick bites and erythema migrans i n general practice in
the Netherlands. International Journal of Epidemiology, 1997, 26(2), 451-457.
Kaiser, R.; Kern, A.; Kampa, D.; Neumann Haefelin, D. Prevalence of antibodies to Borrelia burgdorferi
and tick-borne encephalitis virus in an endemic region in southern Germany. Zentralblatt fur Bakteriolo-
gie. International Journal of Medical Microbiology, Virology, Parasitology & Infectious Diseases, 1997,
286(4), 534-541.
Santino, I.; Dastoli, F.; Sessa, R.; DelPiano, M. Geographical incidence of infection with Borrelia
burgdorferi in Europe. Panminerva Medica, 1997, 39(3), 208-214.
Sigal, L.H. Musculosketletal manifestations of Lyme arthritis. Rheumatic disease clinics of North Amer-
ica, 1997, 24(2), 323.
Een Studie
59
Maiwald, M.; Oehme, R.; March, O.; Petney, T.N.; Kimmig, P.; Naser, K.; Zappe, H.A.; Hassler, D.;
Doeberitz, M.V. Transmission risk of Borrelia burgdorferi sensu lato from Ixodes ricinus ticks to humans
in southwest Germany. Epidemiology and Infection, 1998, 121(1), 103-108.
Cimmino, M.; Granstrom, M.; Gray, J.S.; Guy, E.C.; O'Connell, S.; Stanek, G. European Lyme bor-
reliosis clinical spectrum. Zentralblat für Bakteriology, 1998, 287(3), 248-252.
95 Molina, C. Presentation of the Environmental-Health Prize for 1997: Lyme disease. Bulletin de l'Aca-
demie Nationale de Medecine, 1998, 182(2), 263-265.
96 Zie noot 85; www.rivm.nl/ (laatst bezocht 18-08-2003).
97 Broekhuizen, S.; Hoekstra, B.; Van Laar, V.; Smeenk, C.; Thissen, J.B.M. (red.) Atlas van de Neder-
landse Zoogdieren. 1992, Stichting Uitgeverij Koninklijke Nederlandse Natuurhistorische Vereniging,
Utrecht.
98 Zie noot 97.
99 Walker, D.H.; Dumler, J.S. Emergence of the Ehrlichioses as Human Health Problems. Emerging
Infectious Diseases, 1996, 2(1), 18-29.
Dumler, J.S. Is the human granulocytic ehrlichiosis a new Lyme's disease? Review and comparison of
clinical, laboratory, epidemiological, and some biological features. Clinical Infectious Diseases, 1997,
25, Suppl. 1, S43-S47.
Dumler, J.S.; Bakken, J.S. Human ehrlichioses: Newly recognized infections transmitted by ticks. An-
nual Review in Medicine, 1998, 49, 201-213.
100 Lebech, A.M.; Hansen, K.; Pancholi, P.; Sloan, L.M.; Magera, J.M.; Persing, D.H. Immunose-
rologic evidence of Human Granulocytic Ehrlichiosis in Danish patients with Lyme neuroborreliosis.
Scandinavian Journal Infectious Diseases, 1998, 30(2), 173-176.
101 Brouqui P,; Dumler J.S.; Lienhard, R.; Brossard. M.; Raoult, D. Human Granulocytic Ehrlichiosis in
Europe. Lancet, 1995, 346, 782-783.
102 Van Dobbenburgh, A.; Van Dam, A.P.; Fikrig, E. Human Granulocytic Ehrlichiosis in Western
Europe. New England Journal Medicine, 1999, 340, 15.
Het NRC Handelsblad besteedde in het wetenschappelijk katern aandacht aan deze infectieziekte (zaterdag
21 augustus 1999).
103 Zie noot 85.
104 Murphy, F.A.; Gibbs, E.P.J.; Horzinek, M.C.; Studdert, M.J. Veterinary Virology (3rd ed.), 1999,
Academic Press, San Diego, London, Boston, New York, Sydney, Tokyo, Toronto.
105 Meslin, F.X. Global aspects of emerging and potential zoonoses: A WHO perspective. Emerging
Infectious Diseases, 1997, 3(2), 223-228
106 Schmaljohn, C.; Hjelle, B. Hantavirus: a Global Disease Problem. Emerging Infectious Diseases,
1997, 3(2), 95-104.
107 Van Charante, A.W.M.; Groen, J.; Mulder, P.G.H.; Rijpkema, S.G.T.; Osterhaus, A.D.M.E. Occu-
pational risks of zoonotic infections in Dutch forestry workers and muskrat catchers. European Journal
Epidemiology, 1998, 14(2), 109-116.
Escutenaire, S.; Thomas, I.; Clement, J.; Verhagen, R.; Chalon, P.; Pastoret, P.P. Hantavirus epidemi-
ology in red bank voles (Clethrionomys glareolus). Annales de Medecine Veterinaire, 1997, 141(6), 471-
476.
Ahlm, C.; Thelin, A.; Elgh, F.; Juto, P.; Stiernstrom, E.L.; Holmberg, S.; Tarnvik, A. Prevalence of
antibodies specific to Puumala virus among farmers in Sweden. Scandinavian Journal of Work-
environment and Health, 1998, 24(2), 104-108.
108 Clement, J.; Heyman, P.; McKenna, P.; Colson, P.; Avsic-Zupanc, T. The Hantaviruses of Europe:
from the Bedside to the Bench. Emerging Infectious Diseases, 1997, 3(2), 205-211.
109 Zie noot 106.
110 Rupprecht, C.E.; Smith, J.S.; Fekadu, M.; Childs, J.E. The Ascension of Wildlife Rabies: A Cause
for Public Health Concern or Intervention? Emerging Infectious Diseases, 1995, 1(4), 107-114.
111 Zie noot 110.
112 Zie noot 104.
113 Muller, W.W.; Cox, J.H.; Hohnsbee, K.P. Summary of rabies in Europe (April-June 1998). Rabies
Bulletin Europe, 1998 , 22(2), 3-8.
De Jacht op Biodiversiteit
60
Kulonen, K.; Boldina, I. No rabies detected in voles and field mice in a rabies-endemic area. Journal of
Veterinary Medicine Series B, 1996, 43(7) 445-447.
114 Breitenmoser, U.; Kaphegui, T.; Kappeler, A.; Zanoni, R.; Schwyzer, M.; Ackermann, M. Signifi-
cance of young foxes for the persistence of rabies in northwestern Switzerland. In: Immunobiology of
viral infections. Proceedings 3rd Congress of the European Society for Veterinary Virology, Interlaken,
Switzerland, 4-7 September 1994. Schwyzer, M.; Ackermann, M (eds.) Foundation Marcel Merieux,
Lyon, France, 1995, 391-396.
Stohr, K.; Meslin, F.M. Progress and setbacks in the oral immunisation of foxes against rabies in
Europe. Vet. Rec., 1996, 139(2), 32-35.
Aubert, M. Epidemiology and control of fox rabies in France and Europe. In: Proceedings of the collo-
quium 'Epidemiologie animale et protection de la sante publique', held 4-6 December 1995 in Annecy,
France. Epidemiologie et Sante Animale, 1996, 29, 121-134.
115 Zie onder andere de website van het Centers of Disease Control and Prevention:
http://www.cdc.gov/ncidod/dvrd/rabies/ (laatst bezocht op 18-03-2003).
116 Hanlon, C.A.; Niezgoda, M.; Shankar, V.; Niu, H.S.; Koprowski, H.; Rupprecht, C.E. A recombi-
nant vaccinia-rabies virus in the immunocompromised host: Oral innocuity, progressive parenteral infec-
tion, and therapeutics. Vaccine, 1997, 15(2), 140-148.
117 Dinkel, A.; Nickisch Rosenegk, von, M.; Bilger, B.; Merli, M.; Lucius, R.; Romig, T. Detection of
Echinococcus multilocularis in the definitive host: Coprodiagnosis by PCR as an alternative to necropsy.
Journal of Clinical Microbiology, 1998, 36(7), 1871-1876.
118 Zie voor en beknopt overzicht de website van het Centers of Disease Control and Prevention:
http://www.cdc.gov/ncidod/dpd/parasites/alveolarhydatid/factsht_alveolar_hydatid.htm (laatst bezocht op
18-08-2003).
119 Mboti, B.; VandeStadt, J.; Carlier, Y.; Peny, M.; Jacobs, F.; Bourgeois, N.; Adler, M.; Gelin, M.
Long-term disease-free survival after liver transplantation for alveolar echinococcosis. Acta Chirugica
Belgica, 1996, 96(5), 229-232.
Sato, N.; Namieno, T.; Furuya, K.; Takahashi, H.; Yamashita, K.; Uchino, J.; Suzuki, K. Contribution
of mass screening system to resectability of hepatic lesions involving Echinoccocus multilocularis. Jour-
nal of Gastroenterology, 1997, 32(3), 351-354.
120 Kreidl, P.; Allerberger, F.; Judmaier, G.; Auer, H.; Aspock, H.; Hall, A.J. Domestic pets as risk
factor for alveolar hydatid disease in Austria. American Journal of Epidemiology, 1998, 147(10), 978-
981.
121 Von Keyserlingk, M.; Thoms, B.; Korfer, K.H.; Braune, S. Investigations of the occurrence of Echi-
nococcus multilocularis in the red fox population of Lower Saxony. Tierarztliche Umschau, 1998, 53(4),
202.
Smitt, M.; Saucy, F.; Wyborn, S.; Gottstein, B. Infestation of water voles (Arvicola terrestris) with
metacestodes of Echinococcus multilocularis in the canton of Freiburg (Switzerland). Schweizer Archiv
für Tierheilkunde, 1997, 139(2), 84-93.
Meine, K.; Muller, P. On the occurrence of the small fox tapeworm Echinococcus multilocularis
(Leuckart 1863) in the Saarland. Zeitschrift für Jagdwissenschaft, 1996, 42(4), 274-283.
Losson, B.; Mignon, B.; Brochier, B.; Bauduin, B.; Pastoret, P.P. Echinococcus multilocularis infection
in the red fox (Vulpes vulpes) in the province of Luxembourg (Belgium): Results of a survey conducted
between 1993-1995. Ann. Med. Vet., 1997, 141(2), 149.
Pfeiffer, F.; Kuschfeldt, S.; Stoye, M. The helminth fauna of the red fox (Vulpes vulpes LINNE 1758) in
the south off Saxe-Anhalt .1. Cestodes. Deutsche Tierarztliche Wochenschrift, 1997, 104(10), 445-448.
Eskens, U. On the occurrence of Echinocoocus multilocularis in red fox in the areas adjoining the State
Medical, Food, and Veterinary Investigation Bureau in Mid-Hessen. Zeitschrift fur Jagdwissenschaft,
1997, 43(3), 154-165.
Jonas, D.; Drager, K. The prevalence of Echinococcus multilocularis in Rhineland-Palatinate. Tierarztli-
che Umschau, 1998, 53(4), 214.
Janka, S.; Stoye, M. Studies on Echinococcus multilocularis and Trichinella spiralis infections in the red
fox in the Karlsruhe area. Tierarztliche Umschau, 1998, 53(4), 221-226.
Tackmann, K.; Loschner, U.; Mix, H.; Staubach, C.; Thulke, H.H.; Conraths, F.J. Spatial distribution
patterns of Echinococcus multilocularis (Leuckart 1863) (Cestoda: Cyclophyllidea: Taeniidae) among red
Een Studie
61
foxes in an endemic focus in Brandenburg, Germany. Epidemiology and Infection, 1998, 120(1), 101-
109.
122 Zie noot 97.
123 Herbes, R.G.; Komijn, R.E. Zoönosen en zoönoseverwekkers Nederland. Resultaten tot en met 1997.
1999, Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en sport en het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer
en Visserij.
124 Zie noot 123.
125 Zie noot 123.
126 Zie de website ( www. rivm. nl ) van het RIVM.
127 WBE Databank, Nieuwsbrief 4, 1996/1997.
128 Zoonoses. Biology, Clinical Practice and Public Health control. Palmer, S.R. Lord Soulsby, Simp-
son, D.I.H. (eds.), 1998, Oxford University Press.
129 Zie noot 85.
130 Zie noot 102.
131 Zie CBS voor gegevens over bodemgebruik (zoekterm) in Nederland.
132 Omgaan met Risico's, Ministerie van VROM, 21 137, nr. 5, Tweede Kamer der Staten-Generaal,
vergaderjaar 1988-1989.
Overigens nuanceert de opvolger van dit beleidsdocument –Nuchter omgaan met risico's- de oorspronkelij-
ke uitgangspunten aanzienlijk.
Nuchter omgaan met risico's. 2003, RIVM rapport 25170104/2003, Bilthoven, Nederland.
133 Zie noot 132; nadruk van mij.
134 Caughley, G.; Sinclair, A.R.E. Wildlife Ecology and Management, 1994, Blackwell Science.
135 Deze vorm van beheer met als doel oogsten van dieren laat ik in dit rapport verder buiten beschouwing.
136 Zie noot 134.
137 Zie noot 79.
138 De muskusrat is een uitheems diersoort. De Commissie Muskusrattenbestrijding ziet toe op de activi-
teiten.
139 Zie voor gegevens Statline van het CBS ( www.cbs.nl ).
140 Zie www.biodiversity.environment.gov.au/plants/threaten/plans/threat_abatement_plans
/predation_by_feral_cats/2.htm (laatst bezocht op 18-08-2003).
Dickman, C. R. Overview of the impact of Feral Cats on Australian Native Fauna. 1996. Report to
Australian Nature Conservation Agency.
141 Zie www.biodiversity.environment.gov.au/plants/threaten/plans/threat_abatement_plans
/predation_by_feral_cats/1.htm (laatst bezocht op 18-08-2003).
142 Zie www.biodiversity.environment.gov.au/plants/threaten/plans/threat_abatement_plans
/predation_by_feral_cats/7.htm (laatst bezocht op 18-08-2003).
143 Zie noot 134.
144 Hoewel deze invulling van beheer een belangrijke rol speelt in de ontrafeling van ecologische structu-
ren en interacties zal ik deze variant niet verder bespreken.
145 Deze toename kan mogelijk ook te maken hebben met een effectief rabiës vaccinatiebeleid. Daarmee is
een ecologisch controlemechanismevan de vossenpopulatie, voor zover structureel werkzaam, goeddeels
verdwenen.
146 Niewold, F.J.J.; Müskens, G.M. De betekenis van de vos in Noord-Brabant. Beheer noodzakelijk?
1999, IBN-DLO, IBN-rapport 407.
147 Brandsma, O.H. Onderzoek weidevogelbeheer en bodemfauna in het reservaatsgebied Giethoorn-
Wanneperveen VIII (1992-1996). 1997, Dienst Landelijk Gebied, Utrecht Vereniging Natuurmonumen-
ten. 's-Graveland, Provincie Overijssel, Zwolle.
148 Zie noot 147.
149 Zie noot 147.
150 Zie noot 48.
151 Zie www.minlnv.nl/grazers/infipgph5.htm (niet meer beschikbaar).
152 Zie noot 7.
153 Zie noot 23, p.16.
154 zie noot 9.
De Jacht op Biodiversiteit
62
155 Zie noot 4, p. 716.