Schoolsegregatie, zoals het vorm krijgt in de samenstelling van het leerlingenpubliek naar etnische en sociaaleconomische kenmerken, is een thema dat de laatste jaren sterk aanwezig is in het denken over het onderwijs in Vlaanderen (Sierens, Mahieu & Nouwen, 2011). Net zoals in de rest van de wereld heeft de notie van segregatie ook hier een pejoratieve bijklank. Het mag dan niemand verwonderen dat Vlaanderen sinds twee decennia eveneens een desegregatiebeleid kent. Dit heeft zijn kiemen in de Non-discriminatieverklaring en is verder uitgewerkt in het Gelijke Onderwijskansen beleid (Sierens, Mahieu & Nouwen, 2011). Echter, waarom bepaalde leerlingencomposities problematisch zijn en waarom er überhaupt nood is aan ‘gemengde’ scholen, aan desegregatie dus, is allesbehalve duidelijk. In Vlaanderen is er immers weinig gekend over de gevolgen van de leerlingencompositie op de cognitieve of non-cognitieve aspecten van de leerlingen (Desmedt & Nicaise, 2006; Van Houtte & Stevens, 2009). We weten uit voorgaande studies wel dat de individuele etnische en sociaaleconomische achtergrond (SES) van een leerling samenhangt met zijn onderwijsprestaties, maar wat het netto-effect van etnische en SES samenstelling van het leerlingenpubliek betreft, zijn de onderzoeksgegevens schaars. We weten bijvoorbeeld dat een allochtone leerling uit een arbeidersgezin gemiddeld genomen slechter presteert dan een etnisch Vlaamse leerling uit een welgesteld gezin (Duquet, Glorieux, Laurijssen & Van Dorsselaer, 2006; Lacante, Almaci, Van Esbroeck, Lens & De Metsenaere, 2007), maar we weten niet of die leerling beter zou presteren in een ‘zwarte’ concentratieschool, dan wel in een school met voornamelijk ‘witte’ middenklasse leerlingen. Het publieke discours suggereert voortdurend het voordeel van ‘witte’ of ‘gemengde’ scholen, maar wij kennen weinig studies die dat kunnen onderbouwen, althans wat Vlaanderen betreft. Kortom, het desegregatiebeleid en het publieke discours over schoolsegregatie steunt eerder op common sense veronderstellingen, dan op wetenschappelijke bevindingen. Met dit doctoraatsonderzoek willen we daarom een aantal wetenschappelijke bevindingen in het debat inbrengen. In tegenstelling tot Vlaanderen is er internationaal gezien veel meer bekend over de consequenties van etnische en SES schoolcompositie (voor reviews en meta-analyses zie Stephan, 1978; Braddock & Eitle, 2004; Driessen, 2007; van Ewijk & Sleegers, 2010a, 2010b). Sinds de jaren vijftig van de vorige eeuw hebben tal van studies – voornamelijk uit de Verenigde Staten (VS) – de impact van schoolcompositie onderzocht. Echter, ook het internationaal onderzoek rond segregatie heeft zijn beperkingen. Ten eerste hebben de bestaande studies zich voornamelijk gericht op de cognitieve uitkomsten, met name, op de schoolprestaties van de leerlingen. Over de impact van schoolcompositie op non-cognitieve uitkomsten is er veel minder bekend (Van Houtte & Stevens, 2009; Karsten, 2009). In deze doctoraatstudie willen we daarom ook de effecten van schoolcompositie op non-cognitieve uitkomsten, met name, op het zelfbeeld en het schoolwelbevinden van de leerlingen nagaan. Een tweede, en wel de meest cruciale tekortkoming van het bestaand internationaal onderzoek, is de quasi volledige afwezigheid van verklaringen voor de gevonden effecten van schoolcomposities. Hoewel deze kritiek al decennia herhaald wordt (zie bijvoorbeeld Jencks & Mayer, 1990), zijn de studies die op zoek gaan naar de verklaringen voor de compositie-effecten zeer schaars (zie Karsten, 2009). Ofwel worden theoretische verklaringen naar voren geschoven die niet empirisch worden getest, ofwel worden procesvariabelen in de modellen opgenomen zonder enige theoretische ondersteuning. Met andere woorden, de vraag waarom etnische en SES compositie van de school een invloed heeft, wordt zelden beantwoord. Nochtans is het openen van deze black-box vanuit een fundamenteel wetenschappelijk perspectief van kapitaal belang. Het bestuderen van de intermediaire processen tussen compositiekenmerken en leerlingen is immers de sleutel tot verdere kennisaccumulatie en theorievorming. Ook vanuit het beleidsperspectief is het nagaan van de verklaringen voor de effecten belangrijk: indien we kunnen achterhalen waarom bepaalde composities een negatief effect uitoefenen, kunnen beleidsmakers focussen op deze processen zodat er in alle scholen kwaliteitsvol onderwijs geleverd kan worden. De belangrijkste doelstelling van het voorliggend proefschrift is dan ook het openen van deze black-box van schoolsegregatie: de focus ligt op intermediaire processen die de relatie tussen schoolcompositie en leerlingenuitkomsten kunnen verhelderen. Deze intermediaire processen worden voornamelijk op basis van kwantitatieve data in kaart gebracht en aangevuld met kwalitatieve data. De hoofddoelstelling van het onderzoek kan worden samengevat als een mixed-method studie naar de gevolgen van sociaaleconomische en etnische schoolcompositie op de schoolprestaties, het zelfbeeld en het schoolwelbevinden van de leerlingen in het Vlaamse lager onderwijs met bijzondere aandacht voor intermediaire processen.