Content uploaded by Peter Achterberg
Author content
All content in this area was uploaded by Peter Achterberg
Content may be subject to copyright.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-03-2013 – AFL. 11 671
De rechtspraak in woelig water?
Politici als Geert Wilders die stellen: ‘Als ik niet zou wor-
den vrijgesproken, dan hebben, denk ik, miljoenen men-
sen in Nederland terecht geen vertrouwen meer in de
rechterlijke macht in Nederland. Ik hoop dat dat niet
gebeurt, want ik kan die mensen dan niet meer ongelijk
geven als ze een bijl zetten aan de wortel van wat toch
iets heel belangrijks in Nederland is.’2 Publiek bekende
advocaten als Ines Weski die openlijk te kennen geven te
geloven in een politiestaat te leven.3 Burgers die menen
het advocatenkantoor van de gebroeders Anker te moeten
trakteren op bakstenen door de ruiten, vanwege het sim-
pele feit dat het de van pedofilie verdachte Robert M. bij-
staat.4 De legitimiteit van de rechtspraak lijkt in woelig
publiek vaarwater te verkeren.
Om het tij te keren, en de publieke steun voor de
rechtspraak te herstellen, wordt veelal gewezen op de rol
van de zittende en staande magistratuur (vergelijk Huls,
2009). En inderdaad, ook (leden van) de rechterlijke macht
trekken zich dit schijnbare legitimiteitsprobleem aan, en
werken aan een oplossing. Bijvoorbeeld door te suggere-
ren dat door het toelaten van camera’s in de rechtszaal het
begrip voor rechterlijke uitspraken zal vergroten.5 Of bij-
voorbeeld door de aanstelling van zogenaamde persrech-
ters om de uitspraken te vertalen en uit te leggen aan het
publiek (vergelijk Gies, 2005).
De afgelopen jaren is, gezien het maatschappelijk
belang niet zo opmerkelijk, een stroom aan publicaties los
gekomen waarin verslag wordt gedaan over de publieke
steun voor de rechtsstaat en rechtspraak (zie bijvoorbeeld:
Hertogh, 2011: 31; Dekker en Van der Meer, 2007: 49). Uit
dit onderzoek blijkt, kort gesteld, dat empirisch gezien de
rechtspraak weliswaar betwist wordt, er zijn voor- en tegen-
standers, maar dat er maar weinig aanleiding is te geloven
dat het gemiddelde vertrouwen tanende is (Dekker en Van
Kenmerken Nederlanders
die de rechtspraak
wantrouwen zich door
institutioneel wantrouwen
in het algemeen?
Auteurs
1. Dr. P.H.J. Achterberg en dr. P. Mascini zijn
beiden als universitair hoofddocent Sociolo-
gie verbonden aan de Erasmus Universiteit
Rotterdam.
Noten
2. Dat zei Wilders tijdens het spraakmaken-
de proces tegen hem in 2010.
3. Zie bijvoorbeeld Ines Weski in Dit is de
dag, (EO; radio 1; 20 oktober 2012).
4. Zie bijvoorbeeld: http://www.volkskrant.
nl/vk/nl/4244/Kindermisbruik/article/
detail/2865402/2011/08/25/Gebroeders-
Anker-bedreigd.dhtml
5. Erik van den Emster in NRC Handelsblad,
28 september.
Aan de hand van een recent (in 2012) uitgevoerde enquête onder een representatieve uitsnede van de
bevolking, onderzoeken de auteurs of wantrouwen ten aanzien van de rechtspraak deel uitmaakt van een
meer algemeen institutioneel onbehagen. Ze vinden dat wantrouwen tegenover de rechtspraak samenvalt met
andere vormen van institutioneel wantrouwen – bijvoorbeeld wantrouwen in de media, de wetenschap en de
politiek. Ook vinden ze dat wantrouwen ten aanzien van de rechtspraak voorkomt onder exact dezelfde
groepen die ook uitblinken in wantrouwen ten aanzien van andere instituties: mannen, lager opgeleiden,
ouderen en achterbannen van niet-gevestigde politieke partijen. Zij sluiten af met een bespreking van de
beleidsmatige relevantie van de centrale conclusie dat wantrouwen ten aanzien van de rechtspraak deel
uitmaakt van een bredere cultuur van institutioneel onbehagen.
Peter Achterberg en Peter Mascini1
Wetenschap 552
672 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-03-2013 – AFL. 11
Wetenschap
der Meer, 2007, zie ook het pas verschenen WRR-rapport
Speelruimte voor transparantere rechtspraak, Broeders et al.
2013 voor een overzicht). Ook suggereert Vlaams onder-
zoek van Elchardus en Smits (2009) dat wantrouwen ten
aanzien van de rechtspraak onder juist die sociale groepen
te vinden is die eveneens uitblinken in andere vormen van
institutioneel wantrouwen. Het kan dus zo maar zo zijn dat
wantrouwen ten aanzien van de rechtspraak samenvalt
met andere vormen van institutioneel wantrouwen en
daarmee deel uit maakt van een bredere cultuur van onbe-
hagen onder bepaalde groepen in de Nederlandse samenle-
ving. We doen daarom in deze bijdrage onderzoek naar de
volgende twee vragen: 1. In hoeverre valt wantrouwen ten
aanzien van de rechtspraak samen met wantrouwen ten
aanzien van andere instituties? 2. In hoeverre komt wan-
trouwen ten aanzien van de rechtspraak voor onder dezelf-
de groepen die ook andere instituties wantrouwen? We
onderzoeken dit aan de hand van een recent (in 2012) door
de auteurs van dit stuk afgenomen vragenlijstonderzoek
onder een representatieve steekproef (N=1.302) van de
Nederlandse bevolking (Achterberg et al., 2012).
Wantrouwen ten aanzien van de rechtspraak:
een wijd verbreid fenomeen?
Wantrouwen heeft betrekking op door mensen ervaren
onzekerheid in verband met het aan anderen overdragen
van de zorg voor zaken die zij waardevol vinden (Shapiro
1987). Deze ervaren onzekerheid kan betrekking hebben
op het vermogen (kunnen) en de bereidheid (willen) van
de ander om deze zorg op zich te nemen (Mishra 1996). In
het geval van de rechtspraak heeft wantrouwen betrek-
king op ervaren onzekerheid met betrekking tot de capa-
citeiten en de wil van actoren die actief zijn binnen de
rechtspraak (rechters, officieren van justitie en advocaten)
om rechtvaardig te oordelen over conflicten tussen partij-
en en over de integriteit en effectiviteit van de recht-
spraak als geheel.
Om wantrouwen ten aanzien van de rechtspraak te
meten, hebben wij een nieuw instrument ontwikkeld.6 De
vragen in onderstaande tabel 1 vormen tezamen een
schaal voor iemands wantrouwen ten aanzien van de recht-
spraak. Het achterliggende idee is dat deze items allemaal
ingaan op ervaren onzekerheid ten aanzien van het functi-
oneren en de motieven van actoren die actief zijn binnen
de rechtspraak. Items die ervaren onvermogen van in de
rechtspraak betrokken actoren meten gaan bijvoorbeeld
over het letten op verkeerde dingen (vormfouten), het ont-
breken van een onderscheid tussen het oordeel van leken
en professionals (rechters) en gebrek aan deskundigheid
van officieren van justitie. Items die twijfels ten aanzien
van de juistheid van de motieven van in de rechtspraak
betrokken actoren of de integriteit van het systeem van
rechtspraak als geheel meten gaan bijvoorbeeld over het
ontbreken van principes bij advocaten die ernstige misda-
den verdedigen en die te veel letten op vormfouten en de
idee dat het gehele rechtssysteem niet deugt waardoor het
begrijpelijk is dat mensen het recht in eigen hand nemen.
Samengevat is het door ons gemeten vertrouwen eerst en
vooral ‘de perceptie van de betrouwbaarheid van anderen’
(Grimmelikhuijsen en Meijer, 2012, geciteerd in Jonkers,
2013: 451). Mensen die hoger scoren op deze schaal hebben
een wantrouwender blik ten aanzien van deze anderen.
% (helemaal)
mee eens/
(absoluut)
geen vertrou-
wen
Factor
lading
– Doordat advocaten te veel
letten op ‘vormfouten’ lopen
te veel criminelen ten
onrechte vrij
75,1 0,64
– Door gebrek aan deskundig-
heid van officieren van justi-
tie mislukken rechtszaken te
veel
51,0 0,73
– Mensen die zich beroepen op
hun recht op privacy hebben
iets te verbergen
31,4 0,57
– Advocaten die verdachten
van hele ernstige misdaden
verdedigen hebben geen
principes
13,3 0,63
– Als de formele rechtspraak
faalt, is het logisch dat men-
sen het recht in eigen hand
nemen
25,9 0,51
– Zonder advocaten is een eer-
lijke rechtsgang onmogelijk7
65,1 -0,34
– Rechterlijke uitspraken zijn
uiteindelijk ook niet meer
dan een interpretatie van de
rechter
45,5 0,60
– Wantrouwen rechterlijke
macht
8,3 0,78
– Wantrouwen rechters 8,6 0,81
– Wantrouwen advocaten 19,8 0,68
Eigenwaarde 4,14
R20,41
Cronbach’s alpha 0,83
Tabel 1 Nederlands wantrouwen ten aanzien van de rechtspraak
gemeten
Uit bovenstaande tabel kunnen twee conclusies wor-
den getrokken. Ten eerste blijkt dat de mate waarin men
het eens is met elk van de items nogal verschilt. Op som-
mige items, bijvoorbeeld die over het wantrouwen ten aan-
zien van rechters laat slechts een klein deel van de bevol-
king zich wantrouwend uit, op andere, bijvoorbeeld die
Wantrouwen heeft betrekking op
door mensen ervaren onzekerheid
in verband met het aan anderen
overdragen van de zorg voor zaken
die zij waardevol vinden
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-03-2013 – AFL. 11 673
over op vormfouten gerichte advocaten, laat de meerder-
heid zich minder positief uit. Ten tweede blijkt uit de
tevens in tabel 1 gerapporteerde factor analyse,8 dat de ant-
woorden van de respondenten op elk van de tien vragen
sterk samenhangen. Dat betekent bijvoorbeeld dat mensen
die vinden dat mensen die zich beroepen op hun recht op
privacy iets te verbergen hebben in de regel ook vaker zul-
len vinden dat veel rechtszaken mislukken door gebrek aan
deskundigheid van officieren van justitie. Ook zullen zij
hoger scoren op elk van de overige vragen. En hoewel het
aantal voorstanders betrekkelijk gering is, zullen zij het dus
ook vaker eens zijn met de bewering dat er iets mis is met
de principes van advocaten van verdachten van hele ernsti-
ge misdrijven. De resultaten van deze analyse leiden dus
tot de conclusie dat de tien vragen samengenomen kunnen
worden tot één enkele schaal die staat voor wantrouwen
ten aanzien van de rechtspraak. Hogere scores op deze
schaal staan voor een meer wantrouwender blik.
komt in het kort neer op het volgende: op
basis van de onderlinge samenhangen van
de scores op elk van de in de analyse betrok-
ken vragen wordt een variabele geschat en
wordt gekeken hoe sterk die ene variabele
correspondeert met elk van de losse vragen.
Hoe sterker dat is, hoe hoger de correlaties
van die vragen zijn met die nieuwe variabele
(dat zijn de factor ladingen in de derde
kolom van de tabel), hoe groter de ‘eigen-
waarde’ is, en hoe dichter tegen de 1 de
Cronbach’s alpha (een andere statistische
maat voor interne consistentie) is. De score
van 0,83 maakt duidelijk dat de schaal voor
wantrouwen in de rechtspraak die wij heb-
ben ontwikkeld betrouwbaar is.
6. De auteurs van dit stuk hebben deze
items (stellingen waarop gevraagd wordt te
reageren op een vijfpuntschaal) opgesteld.
Deze schaal is, alvorens op te nemen in het
vragenlijstonderzoek, getest op 84 respon-
denten om te kijken of a) alle vragen goed
eenduidig te beantwoorden waren en b)
empirisch de antwoorden op een logische
en consistente wijze clusterden. Dat bleek
het geval en de resultaten van deze test
gaven verder geen aanleiding tot verande-
ringen.
7. Antwoorden omgecodeerd om de maat
voor betrouwbaarheid van de schaal –
Cronbach’s alpha – te kunnen berekenen.
8. Deze zogenaamde datareductietechniek
674 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-03-2013 – AFL. 11
Wetenschap
Wantrouwen ten aanzien van de rechtspraak
in een cultuur van institutioneel onbehagen?
Het thema van institutioneel wantrouwen is niet alleen
van belang als het gaat om de rechtspraak. In tal van soci-
aal wetenschappelijke studies is veel aandacht voor het
maatschappelijke onbehagen wat zich uit in wantrouwen
in instituties als wetenschap, gezondheidszorg, media, en,
niet te vergeten, de politiek (zie voor een overzicht Elchar-
dus en Smits, 2002; De Keere en Elchardus, 2012).
Voor het ontstaan van een gedeelde cultuur van
onbehagen worden grofweg twee te onderscheiden ver-
klaringen aangedragen in de sociologische literatuur.
Kerngedachte in de eerste verklaring is dat het proces
van detraditionalisering – het verminderen van de kracht
van tradities – gepaard is gegaan met een verregaande
afkalving van min of meer stabiele (morele en vaak insti-
tutioneel verankerde) overtuigingen. Juist doordat vanwe-
ge dit proces aloude vanzelfsprekendheden verdwijnen,
nemen maatschappelijke gevoelens van onzekerheid toe
onder bepaalde, vooral lager opgeleide, lagen van de
bevolking (vergelijk Elchardus en Smits, 2002). Het gevolg
is dan dat wantrouwen kan groeien op deze gevoelens
van onzekerheid. De tweede verklaring is gericht op de
maatschappelijke gevolgen van voortschrijdende bureau-
cratisering in vergevorderde samenlevingen. Deze proces-
sen brengen onevenredig hoge verwachtingen onder bur-
gers teweeg met als gevolg gevoelens van ontgoocheling
over wat bureaucratische instituties feitelijk tot stand
brengen (Croes, 2011: 311). Beide processen, zorgen er
kortom voor dat in samenlevingen zoals de Nederlandse,
groepen binnen de samenleving te maken kunnen krij-
gen met gevoelens van onzekerheid (vergelijk Zijderveld,
2002). En dit werkt institutioneel wantrouwen in de
hand. Deze cultuur van onbehagen lijkt op meerdere
instituties betrekking te hebben dan alleen de recht-
spraak. Op basis hiervan mag worden verwacht dat dat
wantrouwen in rechtspraak sterk clustert met andere
soorten van institutioneel wantrouwen.
Om dit te onderzoeken is, op precies dezelfde manier
als hierboven, onderzocht in hoeverre onze nieuwe schaal
voor wantrouwen in de rechtspraak clustert met andere
vormen van institutioneel wantrouwen. Hiertoe is per
onderzochte institutie (media, politiek, bankwezen,
gezondheidszorg, en wetenschap) een schaal gecreëerd die
bestaat uit een drietal items die vragen naar het wantrou-
wen in de algemene institutie, naar het wantrouwen in de
voornaamste representanten van die instituties, en naar
het wantrouwen in kennisclaims die gedaan worden bin-
nen deze instituties (zie appendix).
Als tabel 2 ons één ding duidelijk maakt dan is het
wel dat de mate waarin mensen wantrouwend staan
tegenover de rechtspraak sterk samenhangt met andere
vormen van institutioneel wantrouwen. Net als hierboven,
zo blijkt, zijn de scores van de respondenten op elk van de
zes schalen terug te voeren op een algemene achterliggen-
de latente factor. In dit geval is dat algemeen institutio-
neel wantrouwen. Hoe men aankijkt tegen de rechtspraak,
het bankwezen of bijvoorbeeld de wetenschap maakt dus
onderdeel uit van een breder institutioneel wantrouwen.
En dit betekent dat de kans heel groot is dat mensen die
een aantal instellingen sterk wantrouwen ook een groot
wantrouwen zullen hebben ten aanzien van de recht-
spraak en vice versa. Iemands denkbeelden over de recht-
spraak en iemands wantrouwende blik daarop maken
daarmee deel uit van een algemeen wantrouwen in cen-
trale instituties (cf. Jonkers, 2013: 489).
Wie wantrouwt wat?
Bovenstaande maakt duidelijk dat onder het Nederlandse
publiek wantrouwen ten aanzien van de rechtspraak voor-
komt, en dat dit deel uitmaakt van een bredere cultuur
van institutioneel wantrouwen. Als gevoelens van onze-
kerheid en overspannen verwachtingen ten aanzien van
bureaucratische instituties zowel wantrouwen ten aanzien
van de rechtspraak als wantrouwen ten aanzien van ande-
re instituties voeden, dan moet het ook zo zijn dat beide
typen wantrouwen voorkomen onder dezelfde sociale
groepen. Daarom zullen we in deze paragraaf onderzoe-
ken onder wie een dergelijk wantrouwen ten aanzien van
de rechtspraak vooral voorkomt en of dat dezelfde men-
sen zijn bij wie ook andere vormen van institutioneel
wantrouwen te vinden zijn.
In de sociaalwetenschappelijke literatuur wordt dik-
wijls gewezen op verschillen tussen ‘demografische’ catego-
rieën (ofwel: achtergrondvariabelen) naar de mate van
wantrouwen ten aanzien van de rechtspraak. Zo wordt
vaak gesteld dat dergelijk wantrouwen verschilt naar
geslacht. Uit het eerder vermelde onderzoek van Dekker en
van der Meer (2007: 27) blijkt dat vrouwen wantrouwender
zijn dan mannen als het gaat om kwesties rond het recht.
Ook laten zij zien dat deze verschillen tussen mannen en
vrouwen allerminst stabiel zijn – op sommige momenten
zijn die verschillen groter, op andere momenten kleiner, en
heel soms kan het zelfs voorkomen dat vrouwen meer ver-
trouwen hebben dan mannen. Wel moet, met Hertogh
(2011), worden opgemerkt dat over het algemeen de ver-
schillen tussen mannen en vrouwen betrekkelijk beschei-
den van omvang zijn. Een tweede factor die zou moeten
De mate waarin mensen wantrouwend staan tegenover de rechtspraak
hangt sterk samen met andere vormen van institutioneel wantrouwen
Factorlading
– Wantrouwen rechtspraak 0,77
– Wantrouwen media 0,69
– Wantrouwen politiek 0,80
– Wantrouwen bankwezen 0,70
– Wantrouwen medische wereld 0,73
– Wantrouwen wetenschap 0,72
Eigenwaarde 3,24
R20,54
Eigenwaarde tweede factor=0,79
Tabel 2 Factoranalyse op indicatoren voor institutioneel wantrouwen
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-03-2013 – AFL. 11 675
uitmaken hoe iemand over de rechtspraak denkt is leef-
tijd. Zo blijkt uit onderzoek van Dekker en van der Meer
(2007) dat ouderen hier over het algemeen wantrouwender
tegenover staan dan jongeren. Ook blijkt uit dit, en ander
onderzoek, dat ook lagere sociale klassen en lagere inko-
mensgroepen wantrouwender zijn (vergelijk Van Veltho-
ven en Ter Voert, 2003; Dekker et al. 2004; Jonkers, 2013).
Tot slot, en wellicht wel het meest belangrijk, is opleidings-
niveau voor iemands wantrouwen. Naast bijvoorbeeld het
feit dat opleiding zeer belangrijk is voor het vergroten van
het algemene en sociale vertrouwen (zie Achterberg en
Houtman, 2009), blijkt dat lager opgeleiden de rechtspraak
meer wantrouwen (Hertogh, 2011; Jonkers, 2013). Boven-
dien blijkt dat deze variabele doorgaans het sterkste ver-
band met wantrouwen ten aanzien van de rechtspraak laat
zien (Dekker en van der Meer, 2007).
Naast deze vier belangrijk geachte demografische
variabelen – geslacht, leeftijd, inkomen en opleidingsni-
veau – onderzoeken we hieronder nog een andere achter-
grondvariabele, namelijk stemvoorkeur voor een politieke
partij. Dikwijls wordt gewezen op de samenhang van
stemvoorkeur met institutioneel wantrouwen. Zo kan het
zijn dat bepaalde achterbannen kunnen grossieren in
wantrouwen omdat bepaalde partijen zich doelbewust
presenteren als niet-behorend tot het politieke establish-
ment. Te denken valt daarbij aan de PVV, maar ook aan
relatieve nieuwkomers als Partij voor de Dieren of 50Plus.
Deze partijen verwijten politici van gevestigde partijen
deel uit te maken van een hechte bestuurscultuur waarin
leden elkaar bestuursfuncties toespelen en op deze
manier wakkeren ze het wantrouwen ten aanzien van
bestuurlijke instituties aan. We zullen mensen met een
stemvoorkeur voor gevestigde en niet gevestigde politieke
partijen vergelijken met mensen die aangeven niet te
gaan stemmen of blanco te zullen stemmen – omdat dit
ook wijst op institutioneel wantrouwen.
In tabel 3 zijn de resultaten gepresenteerd van een
meerwegs-variantie analyse. In het kort komt dit neer op
het vergelijken van de gemiddelde scores op wantrouwen
ten aanzien van de rechtspraak en ten aanzien van andere
instituties onder constant houding van de invloed van de
andere variabelen in de analyse. De gepresenteerde
gemiddelden van bijvoorbeeld mannen en vrouwen zijn
dus de gemiddelden voor mannen en vrouwen gecorri-
geerd voor de invloed van opleidingsniveau, leeftijd, inko-
men en politieke voorkeur. De gerapporteerde F-waarden
Gemiddeld wantrou-
wen rechtspraak
F Gemiddeld institu-
tioneel wantrouwen9
F
Geslacht Man 2,87 3,69* 2,81 10,26**
Vrouw 2,76 2,72
Opleiding Basisonderwijs 3,14 18,67*** 3,01 7,56**
VMBO 2,94 2,78
MBO 2,93 2,80
Havo/VWO 2,77 2,71
HBO 2,71 2,72
WO 2,45 2,58
Leeftijd 15-24 2,78 12,19*** 2,53 20,22***
25-34 2,69 2,59
35-44 2,79 2,74
45-54 2,78 2,80
55-64 2,81 2,90
65+ 3,08 3,04
Inkomen 1.150 of minder 2,77 1,74 n.s. 2,78 0,19 n.s.
1.151-1.800 2.80 2,78
1.801-2.600 2,82 2,78
2.600 of meer 2,90 2,74
Politieke voor-
keur
Gevestigde partijen 10
Niet gevestigde
partijen11
2,57
2.95
15,34*** 2,52
2,92
62,33***
Blanco/ niet- stemmers 2.95 2,86
Totaal 2,79 2.74
N 1.046 1.064
n.s. statistisch niet significant * p<0,05; **p<0,01; ***p<0,001
Tabel 3 Gemiddeld wantrouwen ten aanzien van de rechtspraak en de andere instituties per categorie (Estimated marginal means, GLM)
9. Samenvattende schaal van wantrouwen
ten aanzien van de media, de politiek, het
bankwezen, de medische wereld en de
wetenschap.
10. PvdA, VVD, D66, GroenLinks, CDA,
SGP, CU.
11. SP, PVV, DKP (Brinkman), 50Plus, PvdD.
676 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-03-2013 – AFL. 11
Wetenschap
zijn nodig om te kunnen bepalen in hoeverre de hier
gerapporteerde verschillen gemiddelden afhangen van
het toeval. Het mede gerapporteerde significantieniveau
zegt ten slotte hoe klein die kans is.
Uit de tabel blijkt eerst en vooral dat de categorieën
die de rechtspraak het meeste wantrouwen ook de catego-
rieën zijn die zich kenmerken door institutioneel onbeha-
gen in het algemeen. Voorts blijkt dat één factor niet van
belang is voor het gemiddelde wantrouwen ten aanzien
van de rechtspraak en ten aanzien van de andere institu-
ties. Er zijn geen (statistisch significante) verschillen tussen
inkomensgroepen naar de mate waarin zij wantrouwend
tegenover instituties staan. Geslacht, opleidingsniveau, leef-
tijd en politieke voorkeur blijken wel belangrijk voor het
wantrouwen. Zo zijn vooral de ouderen boven de 65 jaar
het met de wantrouwende stellingen ten aanzien van de
rechtspraak en de overige instituties eens. Ook zijn man-
nen, zowel als het gaat om de rechtspraak als om de andere
instituties, wantrouwender dan vrouwen.
Verder blijkt dat opleidingsverschillen samenhangen
met verschillen in denkbeelden over de rechtspraak: lager
opgeleiden zijn sterker wantrouwend dan hoger opgelei-
den. Deze verschillen zijn bovendien nogal sterk. Deze
opleidingsverschillen worden ook – zij het iets minder
sterk – teruggevonden in algemeen institutioneel wantrou-
wen. Deze verschillen tussen lager en hoger opgeleiden
duiden overigens op een radicaal maatschappelijk conflict
tussen hoger en lager opgeleiden rondom nieuwe – niet
strikt economische – thema’s (vergelijk Bovens, 2012).
Ten slotte hangt iemands politieke voorkeur ook
sterk samen met beide indicatoren voor institutioneel
wantrouwen. Over het algemeen kan worden gesteld dat
achterbannen van gevestigde partijen minder wantrou-
wend tegenover de rechtspraak staan dan achterbannen
van niet-gevestigde partijen en niet- en blanco-stemmers.
Ditzelfde patroon wordt eveneens gevonden voor het wan-
trouwen ten aanzien van de overige instituties.
Conclusie
In Nederland worden wantrouwende opvattingen ten aan-
zien van de rechtspraak, cynische opvattingen rond het
optreden van advocaten, de kwaliteit van officieren van
justitie, en eigenrichting door bepaalde groepen in de
samenleving gedeeld. De hierboven gepresenteerde empi-
rische resultaten laten zien dat dit gedachtengoed deel
uitmaakt van een bredere cultuur van institutioneel wan-
trouwen, en dat dit vooral voorkomt onder specifieke
maatschappelijke groeperingen: mannen, ouderen, lager
opgeleiden en de achterbannen van niet-gevestigde partij-
en en niet-stemmers en blanco-stemmers. Het komt juist
minder voor onder de jongere leeftijdscohorten, hoger
opgeleiden, en de achterbannen van gevestigde partijen.
Onze bevindingen hebben consequenties voor het
debat over de legitimiteit van de rechtspraak waarin wordt
gewezen op het belang van het bieden van transparantie
in verband met wantrouwen in de rechtspraak. Recentelijk
nog werd door Erik van Emden, voorzitter van de Raad
voor de Rechtspraak, geopperd om de luiken naar de bui-
tenwereld open te zetten om zo het opkomende wantrou-
wen ten aanzien van de rechterlijke macht en maatschap-
pelijke kritiek op uitspraken te stuiten. Beter uitleggen en
een kijkje in de keuken geven zou het devies zijn om weer
begrip te kweken in de samenleving.12 Daar zijn echter wel
wat argumenten tegen te geven op basis van voorgaande
analyse. Ten eerste blijkt dat kritische denkbeelden rond
de rechtspraak niet op zich staan, maar samenvallen met
bredere tendensen om kritisch tegenover allerlei institu-
ties te staan. Zo valt een kritische blik tegenover rechters,
officieren van justitie samen met een evenzo kritische blik
tegenover journalisten, wetenschappers, politici en ban-
kiers. En zo valt wantrouwen in de rechterlijke macht
samen met wantrouwen in politiek, media en bijvoorbeeld
de medische wereld. De kritische blik die juristen dus pro-
beren te bestrijden lijkt daarmee niet direct gerelateerd
aan het op enigerlei wijze incorrect of onvoldoende infor-
meren over hun functioneren, of over de institutie waar-
van zij deel uitmaken. Ten tweede blijkt uit onze analyse-
resultaten dat wantrouwen in de rechtspraak vooral
voorkomt onder lager opgeleiden. Politiek sociologisch
onderzoek naar de wereldbeelden van deze mensen maakt
sinds jaar en dag duidelijk dat zij, meer dan hoger opgelei-
den, een rigide wereldbeeld hebben dat minder nuancever-
schil toelaat (Lipset, 1959; Achterberg & Houtman, 2009).
Laten zien dat een gerechtelijke uitspraak klopt, en dat er
bijvoorbeeld voor een bepaalde crimineel verzachtende
omstandigheden in aanmerking zijn genomen, zal wellicht
bij deze categorie moeilijk of niet worden geaccepteerd
omdat zij nuances niet kunnen waarderen. Ten slotte, laat
onderzoek zien dat het simpelweg verstrekken van infor-
matie aan mensen lang niet altijd hoeft te resulteren in
positieve oordelen over hetgeen waarover informatie
wordt verstrekt. Recent nog concludeerde Jonkers nog: ‘dat
meer transparantie waarschijnlijk niet rechtstreeks zal lei-
den tot meer vertrouwen bij de burgers in de rechtspraak’
(2013: 270). Brits onderzoek bevestigt deze conclusie en
laat zien dat het publiek niet per definitie positiever is
over de rechtspraak naarmate zij hierover beter is geïnfor-
meerd (Chapman et al, 2002). Sterker nog, onderzoek bin-
nen de wetenschapscommunicatie suggereert dat mensen
wier wereldbeeld het niet toelaat, informatie zodanig kun-
nen wegen dat dit hun aanvankelijke negatieve oordeel
verder versterkt (vergelijk Achterberg, 2013). Met andere
woorden: het verstrekken van meer (goedbedoelde) infor-
matie aan een groep mensen met een wantrouwend
wereldbeeld kan een averechts effect hebben. En positieve
effecten van informatieverstrekking vallen wellicht niet te
verwachten bij mensen die ook wantrouwend zijn ten aan-
zien van alle andere instituties. Hun denkbeelden worden
gestuurd door gevoelens van onzekerheid en overspannen
verwachtingen ten aanzien van bureaucratische instellin-
gen en om dergelijke denkbeelden te beïnvloeden is wel-
licht wat meer nodig dan het bieden van transparantie
over de rechtspraak. In dit verband is een lastig aan te pak-
ken probleem dat politici een rol vervullen waarin ze kie-
zers willen laten geloven dat zij dingen kunnen verande-
ren en problemen kunnen oplossen en daarmee
verwachtingen wekken die in de uitvoeringspraktijk niet
altijd kunnen worden ingelost.
12. Vergelijk: http://www.rechtspraak.nl/
Organisatie/Raad-Voor-De-Rechtspraak/
Nieuws/Pages/Raadsvoorzitter-
%E2%80%98Vaker-live-verslag-van-
belangrijke-rechtszaken%E2%80%99.aspx
en http://www.bnr.nl/programma/juridi-
schezaken/628079-1209/rechters-willen-
processen-op-de-buis
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-03-2013 – AFL. 11 677
Gebruikte literatuur
Achterberg, P. (2013). Knowing hydrogen and loving it too? Informational provision, cultural predispositions, and sup-
port for hydrogen technology among the Dutch. Public Understanding of Science, in druk.
Achterberg, P., en Houtman, D. (2009). ‘Ideologically “Illogical”? Why Do the Lower-Educated Dutch Display so Little Value
Coherence? Social Forces 87 (3):1649-70.
Achterberg, P., Manevska, K., De Koster, W., Aupers, S., Mascini, P., en Van der Waal, J. (2012) CROCUS Survey on
Worldviews in the Netherlands III: Religion, Politics, and Anti-Institutionalism. Rotterdam/Tiburg: CentERData.
Broeders, D., Prins, C., Griffioen, H., Jonkers, P., Bokhorst, M. & Sax, M. (red.) (2013) Speelruimte voor transparantere
rechtspraak. Amsterdam: Amsterdam University Press.
Bovens, M. (2012) Opleiding als scheidslijn; van oude en nieuwe maatschappelijke breukvlakken. Rotterdam: B&T Ont-
werp en advies.
Chapman, B., Mirrlees-Black, C. and Brown, C. (2002). Improving public attitudes to the Criminal Justice System: The
impact of information, London: Home Office Research Study 245.
Croes, M. (2011). ‘Heeft de burger vertrouwen in de rechter’. In M. Hertogh en H. Weyers (Eds.), Recht van onderop: Ant-
woorden uit de rechtssociologie (p. 301-326). Nijmegen: Ars Aequi Libri.
De Keere, K., en Elchardus, M. (2012). ‘Persoonlijk geluk en maatschappelijke verzuring. Een analyse naar de effecten van
modernisering op de publieke en private evaluatie’. In M. Elchardus en I. Glorieux (Eds.), Voorspelbaar Uniek. Dieper gra-
ven in de symbolische samenleving (p. 276-303). Leuven: LannooCampus.
Dekker, P., Maas, C., en Van der Meer, T. (2004). Vertrouwen in de rechtspraak. Theoretische en empirische verkenningen
voor een monitor. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.
Dekker, P., en Van der Meer, T. (2007). Vertrouwen in de rechtspraak nader onderzocht. Den Haag: Sociaal en Cultureel
Planbureau.
Elchardus, M., en Smits, W. (2002). Anatomie en oorzaken van het wantrouwen. Brussel: VUBPRESS.
Gies, L. (2005). ‘The Empire Strikes Back: Press Judges and Communication Advisers in Dutch Courts’. Journal of Law and
Society, 32(3), 450-472.
Hertogh, M. (2011). ‘Loyalists, cynics and outsiders: who are the critics of the justice system in the UK and the Netherlands’.
International Journal of Law in Context, 7(1), 31-46.
Huls, N. (2009). ‘Hoogste gerechten, legitimiteit en leiderschap’. Justitiële Verkenningen, 35(4), 112-130.
Jonkers, P. (2013). ‘Zet transparantie liever in voor bekritiseerbaarheid dan voor vertrouwen’ (p. 449-492). In: Broeders, D.,
Prins, C., Griffioen, H., Jonkers, P., Bokhorst, M. & Sax, M. (red.) (2013). Speelruimte voor transparantere rechtspraak.
Amsterdam: Amsterdam University Press.
Lipset, S.M. (1959). ‘Democracy and Working-Class Authoritarianism.’ American Sociological Review 24 (4):482-501.
Mishra, A.K. (1996). ‘Organizational Responses to Crisis: The Centrality of Trust’ (p. 261-287). In: Tyler, T.R. & Kramer, R.M.
(red.). Trust in Organizations: Frontiers of Theory and Research. California, London, New Delhi: Sage Publications Inc.
Shapiro, S.P. (1987). ‘The Social Control of Impersonal Trust’. American Journal of Sociology 93(3): 623-658.
Van Velthoven, B., en Ter Voert, M. (2004). Geschilbeslechtingsdelta 2003: over verloop en afloop van (potentieel) juridische
problemen van burgers. Den Haag: Boom Juridische Uitgevers.
678 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-03-2013 – AFL. 11
Wetenschap
Appendix additionele metingen
Tabel A Nederlands wantrouwen ten aanzien van de media gemeten
% (absoluut)geen vertrouwen/
(helemaal) mee eens
Factorlading
Wantrouwen media 31,0 0,89
Wantrouwen journalisten 22,8 0,85
‘Als ik naar het journaal kijk, dan twijfel ik aan het
waarheidsgehalte van de informatie’
18,3 0,67
Eigenwaarde 1,97
R20,66
Cronbach’s alpha 0,73
Tabel B Nederlands wantrouwen ten aanzien van de politiek gemeten
% (absoluut)geen vertrouwen/
(helemaal) mee eens
Factorlading
Wantrouwen politiek 35,9 0,92
Wantrouwen politici 38,8 0,93
‘Politici vertellen bijna nooit de waarheid’ 51,8 0,85
Eigenwaarde 2,43
R20,81
Cronbach’s alpha 0,87
Tabel C Nederlands wantrouwen ten aanzien van het bankwezen gemeten
% (absoluut)geen vertrouwen/
(helemaal) mee eens
Factorlading
Wantrouwen bankwezen 40,5 0,92
Wantrouwen bankiers 43,6 0,92
‘Economische prognoses van banken zijn uit de lucht gegre-
pen’
31,1 0,72
Eigenwaarde 2,20
R20,73
Cronbach’s alpha 0,79
Tabel D Nederlands wantrouwen ten aanzien van de medische wereld gemeten
% (absoluut)geen vertrouwen/
(helemaal) mee eens
Factorlading
Wantrouwen medische wereld 2,4 0,91
Wantrouwen medisch specialisten 1,5 0,89
‘Diagnoses van medisch specialisten zijn vaak aanvechtbaar’ 21,0 0,61
Eigenwaarde 1,99
R20,66
Cronbach’s alpha 0,73
Tabel E Nederlands wantrouwen ten aanzien van de wetenschap gemeten
% (absoluut)geen vertrouwen/
(helemaal) mee eens
Factorlading
Wantrouwen wetenschap 3,2 0,91
Wantrouwen wetenschappers 4,2 0,91
‘Wetenschappelijke kennis is uiteindelijk gebaseerd op een
mening’
25,8 0,68
Eigenwaarde 2,11
R20,70
Cronbach’s alpha 0,75