ArticlePDF Available

Sport en Voeding: Nieuwe formule voor rustmetabolisme sporters

Authors:

Abstract

Formules om het energiegebruik in rust van sporters te meten zijn weinig beschikbaar. Daarom zijn in het Voedingslab van de Hogeschool van Amsterdam bestaande formules bij sporters getest met behulp van indirecte calorimetrie. Daarnaast is er een nieuwe formule ontwikkeld, specifiek voor sporters. Dit onderzoek kan een bijdrage leveren aan het evidence based werken van de (sport) diëtist of voedingskundige. Het rustmetabolisme is eenvoudig te schatten met behulp van een formule. De literatuur beschrijft veel formules (1). Deze zijn echter populatiespecifiek en de betrouwbaarheid hangt mede af van de over-eenkomst tussen de proefpersonen en de doelgroep (1-4). Bestaande formules voor het schatten van het energiegebruik in rust zijn doorgaans gebaseerd op personen met een gezond gewicht (BMI 18,5-25) of overgewicht (BMI >25). Thompson en Manore (5) conclu-deerden dat de Cunningham formule (6), gebaseerd op vetvrije massa (VVM), het beste gebruikt kan worden voor sporters. Het is in de praktijk echter niet eenvoudig om de VVM goed te meten. Bovendien hebben Korth et al. (7) laten zien dat de VVM niet betrouwbaarder is dan een combinatie van gewicht, lengte, geslacht en leeftijd. Dit is | juni 2010 | nummer 6 |
SPORT EN VOEDING
27
| VOEDING NU |
Nieuwe formule voor rustmetabolisme
sporters
Annelies van den Hoven, Jitske Spijker, Janine Reitsema, Anne-Ma-
rijke Ambergen, Peter J.M. Weijs, Lectoraat Gewichtsmanagement,
Opleiding Voeding en Diëtetiek, Domein Bewegen, Sport en Voeding,
Hogeschool van Amsterdam.
Formules om het energiegebruik in rust van sporters te meten
zijn weinig beschikbaar. Daarom zijn in het Voedingslab van de
Hogeschool van Amsterdam bestaande formules bij sporters getest
met behulp van indirecte calorimetrie. Daarnaast is er een nieuwe
formule ontwikkeld, specifiek voor sporters. Dit onderzoek kan
een bijdrage leveren aan het evidence based werken van de (sport)
diëtist of voedingskundige.
Het rustmetabolisme is eenvoudig te schatten met behulp van een
formule. De literatuur beschrijft veel formules (1). Deze zijn echter
populatiespecifiek en de betrouwbaarheid hangt mede af van de over-
eenkomst tussen de proefpersonen en de doelgroep (1-4).
Bestaande formules voor het schatten van het energiegebruik in rust
zijn doorgaans gebaseerd op personen met een gezond gewicht (BMI
18,5-25) of overgewicht (BMI >25). Thompson en Manore (5) conclu-
deerden dat de Cunningham formule (6), gebaseerd op vetvrije massa
(VVM), het beste gebruikt kan worden voor sporters. Het is in de
praktijk echter niet eenvoudig om de VVM goed te meten. Bovendien
hebben Korth et al. (7) laten zien dat de VVM niet betrouwbaarder is
dan een combinatie van gewicht, lengte, geslacht en leeftijd. Dit is
| JUNI 2010 | NUMMER 6 |
INDIRECTE
CALORIMETRIE BIJ EEN
SPORTER.
VNU_027-030.indd 27 10-06-2010 10:09:16
SPORT EN VOEDING
| VOEDING NU |
28
| JUNI 2010 | NUMMER 6 |
bevestigd bij obese volwassenen (1) en kinderen (4). Voor sporters is
niet bekend of de VVM een betere voorspelling geeft, maar in de prak-
tijk blijft het lastig om de VVM op een betrouwbare manier te meten.
LaForgia et al. (8) kwamen tot de conclusie dat de DeLorenzo formule
(9), gebaseerd op alleen mannelijke sporters, het best gebruikt kon
worden. Om te bepalen of dit voor een groep Nederlandse sporters,
die minimaal twee keer per week en minimaal drie uur per week spor-
ten, ook geldt, is een vergelijking gemaakt tussen indirecte calorime-
trie metingen en bestaande en twee nieuwe formules.
Bestaande formules Uit eerder onderzoek bleek dat een keu-
ze gemaakt moet worden uit de bestaande formules voor het schatten
van het rustmetabolisme. Hierbij is uitgegaan van de meest bekende
of meest gebruikte formules in het algemeen en van sporter specifieke
formules uit de literatuur, namelijk: Harris-Benedict 1919 (10) en 1984
(11), Schofield en Schofield (met lengte) (11), FAO/WHO/UNU en
FAO/WHO/UNU (met lengte) (12), Owen en Owen (op basis van
VVM) (13, 14), Mifflin en Mifflin (op basis van VVM) (15). De litera-
tuur vermeldt alleen de DeLorenzo (9) formule als sporter specifiek,
gebaseerd op 51 mannelijke sporters. Verder wordt de Cunningham
formule (6) genoemd als betrouwbaar bij sporters (5).
De inclusiecriteria voor sporters bestonden uit een minimale duur
(drie uur per week) en een minimale frequentie (twee keer per week)
waarmee de sporter zijn of haar sport beoefent. De deelnemers moes-
ten verder gezond zijn en niet roken.
IndIrecte calorImetrIe De metingen zijn uitgevoerd in het
Voedingslab van de Hogeschool van Amsterdam. Het energiegebruik
in rust (REE) is gemeten door middel van indirecte calorimetrie.
Vooraf is de apparatuur met twee verschillende ijkgassen en op
volume gekalibreerd. De sporter lag gedurende 20-30 minuten rustig,
maar niet slapend, op een onderzoeksbed met een geventileerde kap
over het hoofd. Tijdens de meting werd elke 5 minuten een kalibratie
uitgevoerd. De eerste 5 minuten van de meting werden niet gebruikt.
Alleen steady state periodes met een variatiecoëfficiënt van minder
dan 10% werden meegenomen. Aan de hand van de opgenomen
zuurstof en de geproduceerde koolstofdioxide kan het energiegebruik
in rust worden berekend.
De meetomstandigheden voor de sporter waren als volgt: geen
energiebevattend eten of drinken, inclusief koffie, minimaal 3-4 uur
voorafgaand aan de meting; geen intensieve lichamelijke inspanning
12 uur voorafgaand aan de meting; geen saunabezoek op de dag van
meting en niet drinken en douchen minimaal een uur voor de meting.
Metingen met een respiratorisch quotiënt (RQ) buiten het bereik van
0.7-1.0 werden geëxcludeerd.
Voor het bepalen van de lichaamssamenstelling is gebruik gemaakt
van de Bodpod. Deze meting kan het beste omschreven worden als
de luchtversie van de onderwaterweging met een overeenkomstige
nauwkeurigheid.
statIstIsche analyse De sporters zijn met het statistische
programma SPSS gerandomiseerd over twee groepen; een ontwikkel-
groep en een validatiegroep. Met de ontwikkelgroep is een nieuwe for-
mule ontwikkeld op basis van lineaire regressie analyse, met gebruik
van gewicht, lengte, leeftijd en geslacht, en daarnaast ook voor VVM
(7). De validatiegroep diende om zowel de formules uit de literatuur
als de nieuw ontwikkelde formules te testen. De formules werden
beoordeeld op basis van het percentage goed geschatte metingen,
met een maximale afwijking van 10%; <90% was een onderschatting
en >110% was een overschatting. Verder werd met SPSS de bias (de
gemiddelde afwijking van de meting in procenten) en de root mean
squared error (rmse) beoordeeld (1).
resultaten De kenmerken en verdeling van de 147 deelnemers
worden weergegeven in tabel 1. Zij beoefenden vooral spelsporten,
turnen, zwemmen, fitness, atletiek, wielrennen en roeien. Gemiddelde
en mediane duur en frequentie van sporten per week zijn ruim boven
de minimum gestelde criteria (duur respectievelijk 8,8 en 7,5 uur per
week; frequentie 4,7 en 4 keer per week; gegevens voor n=107).
VNU_027-030.indd 28 10-06-2010 10:09:20
SPORT EN VOEDING
| JUNI 2010 | NUMMER 6 |
29
| VOEDING NU |
Op basis van de ontwikkelgroep zijn twee formules ontwikkeld:
Het percentage goed geschatte REE voor de Spijker-Hoven formule is
92% en voor de Spijker-Hoven (VVM) formule 89%, zie afbeelding 1.
De Cunningham schatte 85% goed en de DeLorenzo formule 75%. In
de praktijk veel gebruikte formules als HB1984 (59%), Schofield (51%)
en FAO/WHO/UNU (44%) gaven lagere percentages goed geschat.
De bias (de gemiddelde afwijking van de meting in procenten) is voor
de Spijker-Hoven formule -0,7% en voor Spijker-Hoven (VVM) formu-
le -0,8%, zie afbeelding 2. De Cunningham formule onderschatte met
-1,7% en de DeLorenzo formule overschatte met 1,9%. De onderschat-
ting met de andere formules loopt van -8% tot bijna -20%.
De rmse (in kcal/dag) is voor de Spijker-Hoven (VVM) formule 131
kcal/dag en voor de Spijker-Hoven formule 138 kcal/dag, zie afbeel-
ding 3. De Cunningham formule gaf een rmse van 142 kcal/dag en de
DeLorenzo formule van 169 kcal/dag. De rmse van de overige formu-
les loopt op van 200 tot 350 kcal/dag.
dIscussIe Uit de resultaten blijkt dat de nieuw ontwikkelde
Spijker-Hoven formule een beduidend betere schatting geeft van
het rustmetabolisme bij sporters, dan reeds bestaande formules.
Het gebruik van een meting van de lichaamssamenstelling voor het
berekenen van het energiegebruik in rust laat geen verdere verbetering
in de schatting zien. De bekendste formule van Cunningham geeft een
redelijk resultaat, maar hiervoor is het bepalen van de vetvrije massa
nodig. De DeLorenzo formule, de enige andere formule gebaseerd op
sporters, wordt niet aanbevolen. Alle andere bekende formules voor
het schatten van het energiegebruik in rust, zoals Harris-Benedict,
Schofield en FAO/WHO/UNU worden afgeraden bij sporters.
Wat betreft de doelgroep is het lastig de sporter goed te definiëren.
Alleen de onderzoekspopulatie kan beschreven worden (tabel 1).
Vergeleken met de literatuur is de onderzoeksgroep groot, echter te
klein voor subgroep analyses. De onderzochte groep is betrekkelijk
jong (mediaan 24 jaar), maar de meeste sporters vallen binnen deze
leeftijdsrange (18-62 jaar). Bovendien is leeftijd als variabele aan
de formule toegevoegd. De bèta voor leeftijd komt overeen met de
algemeen aangenomen afname van het rustmetabolisme met 1-2%
per decennium.
ValIdIteIt Cunningham (6) voegde in de literatuur gevonden
relaties samen, op basis van lineaire regressie analyse, tussen VVM
en energiegebruik in rust. De exacte populatie waarop deze formule
gebaseerd is, blijft daardoor onduidelijk. Thompson en Manore (5)
vergeleken de Cunningham formule met de Harris-Benedict (1919),
Mifflin, Owen en Owen (VVM) en vonden voor al deze formules ver-
gelijkbare rmse waarden als in deze studie. Afbeelding 3 laat zien dat
Cunningham beter schat bij sporters dan de andere bekende formu-
les. Bij de Owen (VVM) formule is een grotere rmse verklaarbaar op
basis van de samenstelling van de onderzoekspopulatie; een combi-
natie van personen met vooral heel veel vetmassa en een aantal met
heel weinig vetmassa.
De DeLorenzo formule, de enige formule specifiek voor sporters, is in
1999 ontwikkeld op basis van 51 mannelijke sporters (22 waterpolo, 12
judo, 17 karate). LaForgia et al. (8) publiceerden een abstract op basis
van metingen bij 16 Australische mannelijke sporters, en concludeer-
ONTWIKKEL-
GROEP
VALIDATIE-
GROEP
TOTAAL
N 74 73 147
MAN/VROUW 41/33 44/29 85/62
LEEFTIJD, J 27.7±10.6 25.3±9.1 26.5±9.9
GEWICHT, KG 70.9±10.2 69.6±9.6 70.2±9.9
LENGTE, CM 178.5±9.2 178.4±8.5 178.5±8.8
VVM, KG 59.2±10.8 59.1±9.8 59.1±10.3
REE, KCAL/DAG 1815±284 1843±272 1829±277
SPORTTYPE
ATLETIEK, (MIDDEL)
LANGE AFSTAND
19 17 36
ATLETIEK, SPRINT 6 4 10
TURNEN 4 6 10
FITNESS 7 6 13
ZWEMMEN 3 2 5
WIELRENNEN 7 5 12
ROEIEN/ KANOËN 6 11 17
SPELSPORTEN* 18 18 36
OVERIGE SPORTEN** - - -
*VOLLEYBAL, VOETBAL, TENNIS, HOCKEY EN KORFBAL
** DANSEN, VECHTSPORT EN SCHAATSEN
TABEL 1. KENMERKEN DEELNEMERS.
‘Bepaling vetvrije massa is niet
nodig voor nauwkeurige schatting’
Energiegebruik in rust bij sporters
Spijker-Hoven:
REE (kcal/d) = (11.797 x gewicht) + (6.487 x lengte [cm]) – (5.180 x
leeftijd) + (186.017 x geslacht [man=1, vrouw=0]) – 139.444
Spijker-Hoven (VVM):
REE (kcal/d) = (19.745 x VVM) + (8.217 x VM) - (4.244 x leeftijd) +
(92.220 x geslacht [M=1, F=0]) - 615.884
VNU_027-030.indd 29 10-06-2010 10:09:20
SPORT EN VOEDING
| VOEDING NU |
30
| JUNI 2010 | NUMMER 6 |
man MC, Boden G. A reappraisal of caloric requirements in healthy women. Am J Clin
Nutr. 1986;44(1):1-19.
14. Owen OE, Holup JL, D’Alessio DA, Craig ES, Polansky M, Smalley KJ, Kavle EC, Bush-
man MC, Owen LR, Mozzoli MA, Kendrick ZV, Boden GH. A reappraisal of the caloric
requirements of men. Am J Clin Nutr. 1987;46(6):875-85.
15. Mifflin MD, St Jeor ST, Hill LA, Scott BJ, Daugherty SA, Koh YO. A new predictive
equation for resting energy expenditure in healthy individuals. Am J Clin Nutr.
1990;51(2):241-7.
den dat DeLorenzo een goede schatting gaf. Ook zij deden Harris-
Benedict en Schofield formules af als niet nauwkeurig voor (man-
nelijke) sporters. Dat DeLorenzo in dit onderzoek toch minder goed
blijkt, kan verklaard worden doordat alleen mannelijke sporters zijn
gemeten bij de ontwikkeling van de formule. Verder is het mogelijk dat
een formule ontwikkeld op basis van Italiaanse mannen minder goed
van toepassing is op andere populaties (Henry, 2005; Weijs, 2008).
Hierbij kunnen bijvoorbeeld verschillen in de lengte van Nederlandse
en Italiaanse mannen een rol spelen.
Uit de literatuur blijkt dus dat er weinig publicaties zijn over de validi-
teit van formules voor het schatten van het rustmetabolisme van spor-
ters. Bovendien hebben de studies een kleine onderzoekspopulatie.
conclusIe De Spijker-Hoven formule is een verbetering ten
opzichte van de huidige praktijk voor het schatten van het energie-
gebruik in rust van sporters. De meest gebruikte formules, Harris-
Benedict, Schofield en FAO/WHO/UNU, worden afgeraden. Bepaling
van de vetvrije massa is niet nodig voor een nauwkeurige schatting
van het rustmetabolisme.
referentIes
1. Weijs PJM. Validity of predictive equations for resting energy expenditure in US
and Dutch overweight and obese class I and II adults aged 18–65 y. Am J Clin Nutr.
2008;88(4):959-70.
2. Weijs PJM, Kruizenga HM, van Dijk AE, van der Meij BS, Langius JAE, Knol DL, Strack
van Schijndel RJM, van Bokhorst-de van der Schueren MAE. Validation of predictive
equations for resting energy expenditure in adult outpatients and inpatients. Clin Nutr.
2008;27(1):150-7.
3. Weijs PJM, Vansant G. Validity of predictive equations for resting energy expenditure in
Belgian normal weight to morbid obese women. Clin Nutr 2009 Oct 22.
4. Hofsteenge GH, Chinapaw MJ, Delemarre-van de Waal HA, Weijs PJ. Validation of
predictive equations for resting energy expenditure in obese adolescents. Am J Clin
Nutr. 2010 Mar 17.
5. Thompson J, Manore MM. Predicted and measured resting metabolic rate of male
and female endurance athletes. J Am Diet Assoc. 1996;96(1):30-4.
6. Cunningham JJ. A reanalysis of the factors influencing basal metabolic rate in normal
adults. Am J Clin Nutr. 1980;33(11):2372-4.
7. Korth O, Bosy-Westphal A, Zschoche P, Glüer CC, Heller M, Müller MJ. Influence of
methods used in body composition analysis on the prediction of resting energy expen-
diture. Eur J Clin Nutr 2007; 61(5):582-589.
8. LaForgia L, Withers RT, Van der Ploeg GE, Gunn SM. The accuracy of resting metabolic
rate prediction equations in male athletes. Proc Nutr Soc Aust. 2000;24:127.
9. De Lorenzo A, Bertini I, Candeloro N, Piccinelli R, Innocente I, Brancati A. A new
predictive equation to calculate resting metabolic rate in athletes. J Sports Med Phys
Fitness. 1999;39(3):213-9.
10. Harris JA, Benedict FG. A biometric study of basal metabolism in man. Washington
DC: Carnegue Institution of Washington. 1919;279:1-266
11. Schofield WN. Predicting basal metabolic rate, new standards and review of previous
work. Hum Nutr Clin Nutr. 1985;39C(Suppl 1):5-40.
12. FAO/WHO/UNU. Energy and protein requirements: Report of a Joint FAO/WHO/
UNU Expert Consultation. Geneva, Switzerland: World Health Organization Technical
Report Series 724; 1985. 1-206.
13. Owen OE, Kavle E, Owen RS, Polansky M, Caprio S, Mozzoli MA, Kendrick ZV, Bush-
‘Spijker-Hoven schat bij sporters
beduidend beter dan bestaande
formules’
AFBEELDING 1. PERCENTAGE GOED GESCHAT ENERGIEGEBRUIK IN RUST (<10%
AFWIJKING VAN METING).
0
20
40
60
80
100
Owen
Mifflin (VVM)
Owen (VVM)
Mifflin
Schofield
FAO (lengte)
FAO
Schofield
(lengte)
HB1919
HB1984
De Lorenzo
Cunningham
Spijker-Hoven
(VVM)
Spijker-Hoven
AFBEELDING 2. BIAS PER FORMULE.
-20
-15
-10
-5
0
5
Owen
Owen (VVM)
Mifflin (VVM)
Mifflin
Schofield
FAO
FAO (lengte)
Schofield (lengte)
HB1919
HB1984
Cunningham
Spijker-Hoven (VVM)
Spijker-Hoven
De Lorenzo
AFBEELDING 3. ROOT MEAN SQUARED ERROR (RMSE) PER FORMULE.
0
50
100
150
200
250
300
350
Owen
Owen (VVM)
Mifflin (VVM)
Mifflin
Schofield
FAO (lengte)
FAO
Schofield
(lengte)
HB1919
HB1984
De Lorenzo
Cunningham
Spijker-Hoven
Spijker-Hoven
(VVM)
VNU_027-030.indd 30 10-06-2010 10:09:21
... Daar het moeilijk is om de VVM op een betrouwbare manier te bepalen, is de formule van Cunningham bijgevolg in praktijk slecht toepasbaar. [5] Omwille van het gebrek aan formules die betrouwbare resultaten geven bij sporters, heeft de Hogeschool van Amsterdam in 2010 op basis van indirecte calorimetrie en vergelijkingen van bestaande formules, een nieuwe formule ontwikkeld om het BMR van sporters te schatten. Deze formule van Spijker-Hoven is momenteel de meest betrouwbare formule in het gebruik bij sporters. ...
... Deze formule van Spijker-Hoven is momenteel de meest betrouwbare formule in het gebruik bij sporters. [5] Tabel 1: Formule Spijker-Hoven [5] Formule Spijker-Hoven BMR (kcal/dag) = (11,797 * gewicht) + (6,487 * lengte in cm) - Om het totale energieverbruik van een atleet te kennen, dienen er echter nog een aantal stappen doorlopen te worden. Dit kan het best uitgelegd worden aan de hand van een voorbeeld. ...
... Deze formule van Spijker-Hoven is momenteel de meest betrouwbare formule in het gebruik bij sporters. [5] Tabel 1: Formule Spijker-Hoven [5] Formule Spijker-Hoven BMR (kcal/dag) = (11,797 * gewicht) + (6,487 * lengte in cm) - Om het totale energieverbruik van een atleet te kennen, dienen er echter nog een aantal stappen doorlopen te worden. Dit kan het best uitgelegd worden aan de hand van een voorbeeld. ...
Thesis
Full-text available
Op gebied van voeding zijn er een aantal factoren die het prestatievermogen van een wielrenner in meer of mindere mate kunnen beïnvloeden. De belangrijkste prestatiebepalende factor is de energiebalans. Bij een negatieve energiebalans zal het lichaam zijn energiereserves aanspreken om het energietekort te compenseren. Op deze manier treedt er een verlies van vetvrije massa op en bijgevolg een verlies van kracht en uithouding, gepaard gaande met een verhoogde kans op ziekte en blessures. Om dit te voorkomen is het dus uiterst belangrijk om een correct beeld te vormen van de energiebehoefte. Deze kan berekend worden aan de hand van de formule van Spijker-Hoven in combinatie met het gebruik van MET-waarden. Een tweede prestatiebepalende factor is het voldoen aan de voedingsvereisten van het lichaam. De koolhydraatbehoefte is verhoogd in functie van de duur en intensiteit van een inspanning, gaande van 5 g KH/kg LG/dag tot 10 gram g KH/kg LG/dag. Een dergelijke koolhydraatinname volstaat om de glycogeenreserves te handhaven. In de aanloop naar een wedstrijd of evenement is het echter nuttig om de glycogeenvoorraden te supercompenseren. Bij een recreatieve wielrenner kan dit bereikt worden door gedurende drie dagen voor het evenement een koolhydraatrijk dieet te hanteren van 8 – 10 g KH/kg LG/dag in combinatie met een trainingsreductie van 30 - 50 %. Bij competitieve wielrenners kunnen gemaximaliseerde glycogeenvoorraden reeds verworven worden op één dag waarop 10 g KH/kg LG/dag geconsumeerd worden in combinatie met rust. Deze maximale glycogeenvoorraden kunnen tijdens de daaropvolgende twee dagen aangehouden worden. Ook eiwitten zijn cruciaal in de voeding van een wielrenner. Hoewel het niet als energiebron wordt gebruikt, is een inname van 1,2 – 1,6 g/kg LG/dag nodig om de trainingsadaptaties en het immuunsysteem te ondersteunen. Ten slotte bedraagt de dagelijks aanvaardbare vetinname van een wielrenner 20 – 35 EN%. Algemeen genomen is de micronutriëntbehoefte van een wielrenner niet verhoogd. Indien men een gevarieerd en gebalanceerd dieet hanteert, zijn vitaminen- en mineralenpreparaten overbodig. Een vitamine D supplement kan echter wel nuttig zijn tijdens de wintermaanden. Naast de adequate inname van macronutriënten, is ook de timing ervan cruciaal voor optimale prestaties. Eerst en vooral is het belangrijk dat een wielrenner goed gehydrateerd is bij aanvang van een inspanning (zowel wedstrijd als training). Als de urine donker gekleurd is, dient de wielrenner tenminste vier uur voor de start 5 – 7 ml/kg LG te drinken. Als hierna de urineproductie nog niet op gang gekomen is of de urine nog steeds donker, dient twee uur voor de wedstrijd nog eens 3 – 5 ml/kg LG gedronken te worden. Vóór een training dient een koolhydraatrijke maaltijd geconsumeerd te worden. Hoe dichter bij de aanvang van de training gegeten wordt, hoe kleiner de maaltijd moet zijn. Een lichte snack bestaande uit koolhydraten en eiwitten 30 – 60 minuten voor de start van een intensieve training kan voordelig zijn. Doordat spierpijn later optreedt en het herstel na de training bevorderd wordt, kan op deze manier het trainingseffect mogelijks vergroot worden. Vóór een wedstrijd is de richtlijn dat er 3 – 4 uur voor de start best een maaltijd geconsumeerd wordt die 150 – 300 gram koolhydraten aanbrengt en laag is in vet- en vezelgehalte. Een wielrenner moet echter testen welke timing en voeding voor hem het beste werkt. Ook kan een koolhydraatinname van 30 – 90 gram tijdens de laatste 90 minuten voor de start voordelig zijn bij wielrenners die geen last hebben van rebound hypoglycemie. Bij een inspanning korter dan één uur is het niet nodig om vocht of koolhydraten te consumeren. Wel kan het bij een intensieve inspanning nuttig zijn om de mond te spoelen met een koolhydraatrijke drank. Bij inspanningen langer dan een uur wordt het wel aangeraden om vocht en koolhydraten te consumeren. Best wordt dit gedaan onder de vorm van een sportdrank met volgende samenstelling: 460 – 690 mg natrium per liter, 78 – 195 mg kalium per liter en 5 – 10 % koolhydraten. De exacte samenstelling en hoeveel er gedronken moet worden is afhankelijk van de omstandigheden en is tevens individueel verschillend omwille van de zweetsamenstelling. Bij inspanningen met een duur van 1 – 2,5 uur is een koolhydraataanbreng van 30 – 60 gram/uur nodig. Bij inspanningen van langer dan 2,5 uur, kan 60 – 90 gram koolhydraten per uur geconsumeerd worden. Voorwaarde hierbij is dat de koolhydraten bestaan uit een mix van glucose of maltodextrine in combinatie met fructose in een verhouding van 2:1. Bij zulke lange trainingen is het noodzakelijk dat er een vast drinkschema wordt gehanteerd, bijvoorbeeld elke 15 – 20 minuten 150 – 300 ml drinken. Na een inspanning kan het herstel bevorderd worden door 20 – 25 gram hoogkwalitatieve eiwitten te consumeren in combinatie met 1,0 – 1,5 g KH/kg LG binnen 30 minuten na het beëindigen van de inspanning. Dit is enkel nuttig na intensieve inspanningen of inspanningen langer dan 90 minuten. Indien volledige recuperatie gewenst is binnen 24 uur, dient men na deze koolhydraat- en eiwitconsumptie nog 1,0 – 1,5 g KH/kg LG/uur te consumeren tot 6 uur na de inspanning. Tevens is het belangrijk dat de vocht- en elektrolytenverliezen worden aangevuld. Als de wielrenner meer dan 2 % gedehydrateerd is en er minder dan 12 uur tijd is tot de volgende inspanning, dient 1,5 l gedronken te worden per kilogram verloren lichaamsgewicht. Indien een intensieve training of wedstrijd werd afgewerkt, is het nuttig om een half uur voor het slapengaan 20 – 40 gram eiwitten te consumeren. Op deze manier wordt de synthese van spiereiwitten gestimuleerd en worden de trainingsadaptaties geoptimaliseerd. Pas als al deze voedingsstrategieën worden toegepast, kan het gebruik van voedingssupplementen overwogen worden. Sommigen kunnen de prestatie verbeteren maar de ergogene effecten zijn slechts klein en kunnen in geen geval de prestatieverbetering vervangen die te danken is aan talent, jarenlange training en optimale voeding. Wielrenners moeten zich er ook van bewust zijn dat het gebruik van voedingssupplementen risico’s inhoudt zoals neveneffecten en kans op contaminatie met verboden substanties. Het gebruik van voedingssupplementen wordt afgeraden bij kinderen en jongvolwassenen. Uit het praktijkonderzoek blijkt dat zowel recreatieve wielrenners als wielrenners van hoog niveau relatief goede voedingsgewoonten hebben. Het blijkt echter dat wielrenners van recreatief niveau de principes van nutriënttiming nauwelijks of niet toepassen. Ook is de alcoholinname van deze renners te hoog. Tot slot zou educatie over supplementgebruik bij beide groepen nuttig zijn.
Article
Full-text available
When the resting energy expenditure (REE) of overweight and obese adolescents cannot be measured by indirect calorimetry, it has to be predicted with an equation. The aim of this study was to examine the validity of published equations for REE compared with indirect calorimetry in overweight and obese adolescents. Predictive equations based on weight, height, sex, age, fat-free mass (FFM), and fat mass were compared with measured REE. REE was measured by indirect calorimetry, and body composition was measured by dual-energy X-ray absorptiometry. The accuracy of the REE equations was evaluated on the basis of the percentage of adolescents predicted within 10% of REE measured, the mean percentage difference between predicted and measured values (bias), and the root mean squared prediction error (RMSE). Forty-three predictive equations (of which 12 were based on FFM) were included. Validation was based on 70 girls and 51 boys with a mean age of 14.5 y and a mean (+/-SD) body mass index SD score of 2.93 +/- 0.45. The percentage of adolescents with accurate predictions ranged from 74% to 12% depending on the equation used. The most accurate and precise equation for these adolescents was the Molnar equation (accurate predictions: 74%; bias: -1.2%; RMSE: 174 kcal/d). The often-used Schofield-weight equation for age 10-18 y was not accurate (accurate predictions: 50%; bias: +10.7%; RMSE: 276 kcal/d). Indirect calorimetry remains the method of choice for REE in overweight and obese adolescents. However, the sex-specific Molnar REE prediction equation appears to be the most accurate for overweight and obese adolescents aged 12-18 y. This trial was registered at www.trialregister.nl with the Netherlands Trial Register as ISRCTN27626398.
Article
Full-text available
Individual energy requirements of overweight and obese adults can often not be measured by indirect calorimetry, mainly due to the time-consuming procedure and the high costs. To analyze which resting energy expenditure (REE) predictive equation is the best alternative for indirect calorimetry in Belgian normal weight to morbid obese women. Predictive equations were included when based on weight, height, gender, age, fat free mass and fat mass. REE was measured with indirect calorimetry. Accuracy of equations was evaluated by the percentage of subjects predicted within 10% of REE measured, the root mean squared prediction error (RMSE) and the mean percentage difference (bias) between predicted and measured REE. Twenty-seven predictive equations (of which 9 based on FFM) were included. Validation was based on 536 F (18-71 year). Most accurate and precise for the Belgian women were the Huang, Siervo, Muller (FFM), Harris-Benedict (HB), and the Mifflin equation with 71%, 71%, 70%, 69%, and 68% accurate predictions, respectively; bias -1.7, -0.5, +1.1, +2.2, and -1.8%, RMSE 168, 170, 163, 167, and 173kcal/d. The equations of HB and Mifflin are most widely used in clinical practice and both provide accurate predictions across a wide range of BMI groups. In an already overweight group the underpredicting Mifflin equation might be preferred. Above BMI 45kg/m(2), the Siervo equation performed best, while the FAO/WHO/UNU or Schofield equation should not be used in this extremely obese group. In Belgian women, the original Harris-Benedict or the Mifflin equation is a reliable tool to predict REE across a wide variety of body weight (BMI 18.5-50). Estimations for the BMI range between 30 and 40kg/m(2), however, should be improved.
Article
Full-text available
Individual energy requirements of overweight and obese adults can often not be measured by indirect calorimetry. The objective was to analyze which resting energy expenditure (REE) predictive equation was the best alternative to indirect calorimetry in US and Dutch adults aged 18-65 y with a body mass index (in kg/m(2)) of 25 to 40. Predictive equations based on weight, height, sex, age, fat-free mass, and fat mass were tested. REE in Dutch adults was measured with indirect calorimetry, and published data from the Institute of Medicine were used for US adults. The accuracy of the equations was evaluated on the basis of the percentage of subjects predicted within 10% of the REE measured, the root mean squared prediction error (RMSE), and the mean percentage difference (bias) between predicted and measured REE. Twenty-seven predictive equations (9 of which were based on FFM) were included. Validation was based on 180 women and 158 men from the United States and on 154 women and 54 men from the Netherlands aged <65 y with a body mass index (in kg/m(2)) of 25 to 40. Most accurate and precise for the US adults was the Mifflin equation (prediction accuracy: 79%; bias: -1.0%; RMSE: 136 kcal/d), for overweight Dutch adults was the FAO/WHO/UNU weight equation (prediction accuracy: 68%; bias: -2.5%; RMSE: 178), and for obese Dutch adults was the Lazzer equation (prediction accuracy: 69%; bias: -3.0%; RMSE: 215 kcal/d). For US adults aged 18-65 y with a body mass index of 25 to 40, the REE can best be estimated with the Mifflin equation. For overweight and obese Dutch adults, there appears to be no accurate equation.
Article
Full-text available
The resting metabolic rates (RMR) of 60 lean and obese men, aged 18-82 y and weighing 60-171 kg, were measured and body compositions were determined. Body compositional variables reflecting active protoplasmic tissue were all highly interrelated. Body weight alone gave prediction values for RMR that were comparable to those of other variables of active protoplasmic tissue mass. Regional distribution of fat had no influence on the RMR and the influence of age on RMR was trivial. The classic prediction equations and tables overestimate RMR of men. The 95%-confidence limits for both lean and obese men were broad. This conclusively demonstrates that metabolic efficiency is not necessarily or exclusively related to obesity. New regression equations for predicting the RMR based on weight and fat-free mass were developed: RMR = 879 + 10.2 WT kg and RMR = 290 + 22.3 FFMD kg, where FFMD is fat-free mass from densitometry measurements.
Article
Full-text available
To measure the resting metabolic rate (RMR) of a group of endurance-trained male and female athletes and to compare it with values predicted using published equations. RMR was measured twice: 1 week apart for the men and approximately 1 month apart for the women. RMR was predicted using equations of Harris and Benedict, Owen et al, Mifflin et al, and Cunningham. Subjects were 37 trained endurance athletes (24 men, 13 women) who had participated in studies previously completed in our laboratory. The primary outcome measure was the comparison of predicted RMR with measured RMR. An exploratory procedure for the determination of predictive variables in these athletes was also performed. The Root Mean Squared Prediction Error method was used to compare predicted RMR with measured RMR. The maximum R2 procedure method was used to determine the best possible combination of four variables that explained the largest amount of variance in RMR. The Cunningham equation was found to predict measured RMR most accurately (within 158 kcal/d for men and 103 kcal/d for women). Fat-free mass was the best predictor of RMR in men, whereas energy intake was the best predictor in women. The Cunningham equation provides an accurate estimate of RMR when determining energy needs of highly active people. Equations specific to athletes need to be developed. Factors in addition to body weight, height, and age should be investigated as possible predictor variables in athletes.
Article
Full-text available
The purposes of the present study were: 1) to examine the accuracy and precision of seven published equations for predicting resting metabolic rate (RMR) in male athletes and 2) to develop a population-specific equation. Setting: The study occurred during a non-intensive training period. The measurements were performed at the Human Physiology laboratory. Participants: Fifty-one male athletes (22 waterpolo, 12 judo, 17 karate) who exercised regularly at least three hours per day. Measures: RMR was measured (mRMR) using indirect calorimetry (ventilated hood system). Besides, mRMR was compared with values predicted (pRMR) using equations of FAO/WHO/UNU, Harris and Benedict, Mifflin et al., Owen et al., Cunningham, Robertson and Reid, Fleisch. Statistical analyses. mRMR was compared with pRMR by means of Student's paired "t" tests, linear regression analysis and the Bland-Altman test. Relationships between mRMR and the different predictive variables were evaluated by Pearson correlation coefficients. The best subset was used to develop the predictive equation for RMR. mRMR was significantly underestimated by six of the seven equations in this sample of athletes. Only the Cunningham equation overestimated (+59 kcal/d) the actual RMR. Bland-Altman 95% limits of agreement were wide (+/- 200-300 kcal/d) for all equations. RMR correlated best with body surface area (r = 0.88), body weight (r = 0.84) and height (r = 0.81). The best-fit equation for the entire data included both weight and height and it was given by: RMR (kcal/d) = -857 + 9.0 (Wt in kg) + 11.7 (Ht in cm) (R2 = 0.78; SEE = 91 kcal/d; 95% IC: -226, 228). For an individual resting metabolic rate evaluation, the use of indirect calorimetry is recommended. In conditions where this technique cannot be used, our developed equation can predict the RMR of athletes better than any of the currently available prediction equations.
Article
Full-text available
There are considerable differences in published prediction algorithms for resting energy expenditure (REE) based on fat-free mass (FFM). The aim of the study was to investigate the influence of the methodology of body composition analysis on the prediction of REE from FFM. In a cross-sectional design measurements of REE and body composition were performed. The study population consisted of 50 men (age 37.1+/-15.1 years, body mass index (BMI) 25.9+/-4.1 kg/m2) and 54 women (age 35.3+/-15.4 years, BMI 25.5+/-4.4 kg/m2). REE was measured by indirect calorimetry and predicted by either FFM or body weight. Measurement of FFM was performed by methods based on a 2-compartment (2C)-model: skinfold (SF)-measurement, bioelectrical impedance analysis (BIA), Dual X-ray absorptiometry (DXA), air displacement plethysmography (ADP) and deuterium oxide dilution (D2O). A 4-compartment (4C)-model was used as a reference. When compared with the 4C-model, REE prediction from FFM obtained from the 2C methods were not significantly different. Intercepts of the regression equations of REE prediction by FFM differed from 1231 (FFM(ADP)) to 1645 kJ/24 h (FFM(SF)) and the slopes ranged between 100.3 kJ (FFM(SF)) and 108.1 kJ/FFM (kg) (FFM(ADP)). In a normal range of FFM, REE predicted from FFM by different methods showed only small differences. The variance in REE explained by FFM varied from 69% (FFM(BIA)) to 75% (FFM(DXA)) and was only 46% for body weight. Differences in slopes and intercepts of the regression lines between REE and FFM depended on the methods used for body composition analysis. However, the differences in prediction of REE are small and do not explain the large differences in the results obtained from published FFM-based REE prediction equations and therefore imply a population- and/or investigator specificity of algorithms for REE prediction.
Article
Full-text available
When individual energy requirements of adult patients cannot be measured by indirect calorimetry, they have to be predicted with an equation. The aim of this study was to analyze which resting energy expenditure (REE) predictive equation was the best alternative to indirect calorimetry in adult patients. Predictive equations were included when based on weight, height, gender and/or age. REE was measured with indirect calorimetry. The mean squared prediction error was used to evaluate how well the equations fitted the REE measurement. Eighteen predictive equations were included. Indirect calorimetry data were available for 48 outpatients and 45 inpatients. Also a subgroup of 42 underweight patients (BMI<18.5) was analyzed. The mean squared prediction error was 233-426 kcal/d and the percentage of patients with acceptable prediction was 28-52% for adult patients depending on the equation used. The FAO/WHO/UNU (1985) equation including both weight and height had the smallest prediction error in adult patients (233 kcal/d), outpatients (182 kcal/d), inpatients (277 kcal/d) as well as underweight patients (219 kcal/d). The REE of adult outpatients, inpatients and underweight patients can best be estimated with the FAO/WHO/UNU equation including weight and height, when indirect calorimetry is not available.
Article
After reviewing the literature on basal metabolism, this paper discusses and reviews recent attempts to predict BMR from age, sex and anthropometric measurements. Criticism is made of the scientific and statistical integrity of a widely used table of standard metabolic rates for weight. The statistical screening of data from the literature of the past 50 years is described and equations computed from these screened data are presented. In these equations, BMR is predicted simply from weight or from weight and height with sex and age taken into account. Information is given on error, and tables estimating error for predictions on new data both for individuals and for means of groups of subjects are included. A table of BMRs for weights from 3 to 84 kg for males and females separately is also included. Cross-validation techniques are used to estimate possible threats to validity from various sources including, for example, different procedures of early workers. It was found that in the data available subjects from developing countries not only were smaller and had lower metabolic rates (as was expected) but also had lower rates per unit body weight than European or North American subjects. It is argued that at an individual level the error of prediction must be high since the global operationalisation of BMR confounds separate effects known to participate in complex relations with sex, age and anthropometric indices. The work reported is aimed at meeting a practical need for equations which are simple to apply. However, it was found that little was gained by the use of more complex equations, although they remain of scientific interest.
Article
A multiple regression analysis of several factors influencing basal metabolic rate (BMR) was performed using data for 223 subjects from the classic metabolism studies published by Harris and Benedict in 1919. These data had previously been analyzed by Kleiber using metabolic body size, the three-fourths power of body mass, as a predictor of BMR. His prediction equations were separated by sex and each contained components for age and height. Factors in the present analysis included sex, age, height, body mass, and estimated lean body mass (LBM). Lean body mass was found to be the single predictor of BMR. A best estimate prediction equation: BMR(cal/day) = 500 + 22 (LBM) is proposed. The previously presumed influences of sex and age are shown to add little to this estimation.